Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR742875
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR742875/1
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-08-2025
Intitulé
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente BunnikIntitulé
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik
De raad van de gemeente Bunnik;
Gelezen het voorstel van het college van 20 mei 2025;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.11 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4a, 2.1.5, eerste lid,
2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015, de artikelen 3.8, eerste lid, en 5.4 van het
Uitvoeringsbesluit Wmo 2015,
besluit vast te stellen:
de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik.
Inleiding: Uitgangspunten en leidende principes
In Bunnik vinden we het belangrijk dat inwoners:
- •
Actief en op hun eigen niveau mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven;
- •
Een eigen huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen;
- •
Een geschikte woonruimte hebben, waarin zij zo zelfstandig mogelijk en veilig kunnen wonen;
- •
En dat jeugdigen gezond en veilig kunnen opgroeien en zich maximaal kunnen ontwikkelen.
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te
bereiken. Het gaat om de:
- •
Jeugdwet; en
- •
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Andere wetten zijn hier ook belangrijk:
- •
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
- •
Burgerlijk Wetboek (BW); en
- •
Gemeentewet.
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels die de gemeenteraad heeft
vastgesteld.
Leidende principes
Waar het gaat om gezond en veilig opgroeien van jeugdigen en om meedoen van inwoners in de samenleving gaat de gemeente uit van onderstaande leidende principes.
Gezond en veilig opgroeien (Jeugdwet)
Jeugdigen moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien en zich maximaal kunnen ontwikkelen en
ontplooien. Dit is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van hun ouder(s), de jeugdigen zelf, familie en sociaal netwerk. Waarbij zij gebruik kunnen maken van preventieve en algemene en vrij toegankelijke voorzieningen die ondersteunend werken. Professionele hulp komt in beeld wanneer problemen de veerkracht, kennis en expertise van opvoeders en het sociale netwerk overstijgen. Dan zorgen we als gemeente dat deze hulp ook beschikbaar is.
Leidende principes hierbij zijn:
- •
De verantwoordelijkheid voor gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf.
- •
Verwacht wordt van ouder(s) dat zij de nodige inspanningen doen om deze verantwoordelijkheid na te komen en in te vullen.
- •
De gehele context en de situatie van een jeugdige wordt bezien bij een hulpvraag.
- •
Centraal staat bij hulpvragen wat gewoon is in opgroeien en opvoeden en wat er soms gewoon bij hoort.
- •
Niet alles is maakbaar en oplosbaar en tegenslagen en problemen horen bij het leven.
- •
Inzet van jeugdhulp is in principe tijdelijk en gericht op dat ouder(s) en jeugdigen het weer op eigen kracht redden.
- •
Langdurige afhankelijkheid van jeugdhulp en het overnemen van problemen wordt voorkomen.
- •
Oplossingen worden bij voorkeur gevonden in of aansluitend bij de eigen omgeving en binnen het netwerk van de jeugdige.
- •
Stimuleren van inzet van ervaringsdeskundigheid en leren van elkaar bij jeugdigen met dezelfde hulpvragen, bijvoorbeeld via groepsaanbod.
Meedoen in de samenleving (Wmo 2015)
In Bunnik willen we dat inwoners naar eigen vermogen kunnen meedoen aan de samenleving. Dat inwoners zo lang en zoveel mogelijk in staat zijn zelfstandig hun eigen leven te leiden en problemen op kunnen lossen. Uitgangspunt is een inclusieve samenleving waarin iedereen zich welkom, veilig, gehoord en gesteund voelt. De gemeente heeft samen met inwoners en organisaties de taak om mensen te helpen als ze door beperkingen niet in staat zijn tot hun dagelijkse activiteiten en huishouding. De gemeente zorgt dan voor ondersteuning om ervoor te zorgen dat ze dat wel weer kunnen. Leidende principes hierbij zijn:
- •
Inwoners zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
- •
Van inwoners wordt verwacht dat zij elkaar naar vermogen bijstaan wanneer dat nodig is, inwoners zien naar elkaar om en zorgen voor elkaar;
- •
Inwoners die zich vrijwillig inzetten voor anderen worden gewaardeerd;
- •
Ondersteuning is gericht op het versterken van veerkracht van inwoners en omgeving;
- •
Ontwikkelmogelijkheden en wat wél kan staat centraal, vanuit het gedachtengoed van positieve gezondheid, een mens is meer dan zijn beperking, we kijken naar het geheel;
- •
Hulp en ondersteuning zijn passend, zo licht en kort als mogelijk en dicht bij huis.
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1.1 begripsomschrijvingen
Deze verordening volgt de begrippen uit artikel 1.1 Jeugdwet, artikel 1 Regeling Jeugdwet, artikel 1.1 Besluit
Jeugdwet, artikel 1.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 1 Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en artikel1.1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In aanvulling daarop verstaat deze verordening onder:
- a.
Algemeen gebruikelijke voorziening: diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere
-
maatregelen onder de Wmo 2015 die:
- •
niet specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperking;
- •
daadwerkelijk beschikbaar zijn;
- •
een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot
- •
-
zelfredzaamheid of participatie in staat is;
- •
financieel zijn te dragen met een inkomen op minimumniveau, wat wil zeggen dat deze naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen onder de gehele bevolking gangbaar zijn te achten.
- •
- b.
Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo 2015 of Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
- c.
Budgetbeheerder: de persoon die een pgb beheert voor de budgethouder;
- d.
Budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet of de Wmo 2015;
- e.
Centrum voor Elkaar: het lokale team van de gemeente Bunnik waar inwoners terecht kunnen met, en dat onderzoek doet naar, hulp- of ondersteuningsvraag van jeugdigen en inwoners. Het Centrum voor Elkaar is tevens de door het college gemandateerde afdeling van de gemeente Bunnik, bevoegd om op grond van de mandaatregeling namens het college taken en bevoegdheden uit te oefenen binnen het kader van deze verordening;
- f.
College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik;
- g.
Eigen kracht: toereikende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren rekening houdend met leeftijd en ontwikkelingsniveau waar het een jeugdige en zijn of haar ouder(s) betreft of het vermogen om zelf zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in een behoefte aan beschermd wonen of opvang waar het inwoners betreft;
- h.
Familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouder(s), samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;
- i.
Financiële tegemoetkoming: een forfaitaire tegemoetkoming, die niet volledig kostendekkend hoeft te zijn, maar die wel een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van een inwoner;
- j.
Gebruikelijke hulp: hulp die een jeugdige, zijn of haar ouder(s) of een inwoner naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag verwachten van de partner, echtgenoot, ouder(s), inwonende kinderen of andere huisgenoten;
- k.
Gesprek: het contact met Centrum voor Elkaar dat onderdeel uitmaakt van het onderzoek waarin
-
Centrum voor Elkaar met de inwoner (na een melding voor wat betreft maatschappelijke ondersteuning) of met de jeugdige en/of zijn of haar ouder(s)/verzorger(s) (na een aanvraag voor wat betreft jeugdhulp) de gehele situatie inventariseert om tot een duidelijke hulp- of ondersteuningsvraag te komen en om duidelijkheid te krijgen over welke maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp voorziet in de hulp- of ondersteuningsvraag;
- l.
Hulp- of ondersteuningsvraag: behoefte aan jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning;
- m.
Hoofdverblijf: de woonruimte waar de inwoner, jeugdige en/of zijn of haar ouder(s) zijn of hun vaste woon- en verblijfplaats heeft of hebben;
- n.
Individuele voorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een jeugdige en/of zijn of haar ouder(s) afgestemd geheel van diensten gericht op jeugdhulp;
- o.
Inwoner: Een persoon die woonachtig is in de gemeente Bunnik en daar staat ingeschreven. Indien een inwoner een hulpvraag heeft en op grond van de Wmo 2015 ondersteuning ontvangt of aanvraagt, wordt deze persoon binnen de context van de Wmo 2015 aangeduid als cliënt, in deze verordening spreken we over inwoner;
- p.
Ondersteuningsplan: schriftelijke weergave van het gesprek en uitkomsten van het onderzoek, waarin een medewerker van het Centrum voor Elkaar de gemaakte afspraken en bevindingen vastlegt en dat de hulpof ondersteuningsvraag van de inwoner beschrijft, de gewenste doelen en resultaten van de ondersteuning en de wijze waarop deze zijn te behalen;
- q.
Overige voorziening: aanbod van diensten of activiteiten die beschikbaar zijn in de vorm van
-
laagdrempelige ondersteuning. Hiervoor is geen beschikking van het college vereist;
- r.
Ouder(s): Ouder(s) is of zijn de personen die de zorg en opvoeding van een minderjarige op zich nemen. Dit kunnen biologische ouders met gezag, adoptieouders, pleegouders of andere wettelijk aangewezen verzorgers zijn. De wettelijk vertegenwoordiger is de persoon die juridisch verantwoordelijk is voor de minderjarige en diens belangen behartigt;
- s.
Persoonlijk plan: plan waarin inwoner de omstandigheden beschrijft uit artikel 2.3.2, vierde lid,
-
onderdelen a tot en met g, Wmo 2015 en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn
-
mening het meest is aangewezen;
- t.
Pgb: persoonsgebonden budget;
- u.
Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner over de maatwerkvoorziening of de jeugdige over deindividuele voorziening opstelt en die hij of zij met het persoonsgebonden budget wil financieren,
-
is vermeld wie op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke maatwerk- of individuele
-
voorziening gaat leveren en hoe de inwoner of de jeugdige de kwaliteit en de continuïteit van die
-
voorziening waarborgt;
- v.
Verslag: schriftelijke weergave van het gesprek en uitkomsten van het onderzoek, waarin een medewerker van het Centrum voor Elkaar de gemaakte afspraken en bevindingen vastlegt en dat de hulp- of ondersteuningsvraag van de jeugdige beschrijft, de gewenste doelen en resultaten van de jeugdhulp en de wijze waarop deze zijn te behalen;
- w.
Voorziening in natura: een maatwerkvoorziening geboden door een aanbieder of een individuele
-
voorziening geboden door een jeugdhulpaanbieder.
- x.
Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Hoofdstuk 2 Toegang tot ondersteuning en hulp
Algemeen
Artikel 2.1 Toegang tot hulp en ondersteuning
- 1.
Inwoners met een vraag naar maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp kunnen hiervoor terecht bij het Centrum voor Elkaar als de integrale toegang tot deze ondersteuning en hulp.
- 2.
Het college regelt dat er gratis begrijpelijke informatie is voor inwoners over hoe de toegang tot het Centrumvoor Elkaar en verschillende voorzieningen is geregeld.
- 3.
Contactinformatie van het Centrum voor Elkaar is te vinden op de website van de gemeente.
Jeugdhulp
Artikel 2.2 Toegang jeugdhulp via de gemeente
- 1.
Jeugdigen en de ouder(s) kunnen met hun hulp- of ondersteuningsvraag terecht bij het college. Als de jeugdige of de ouder(s) daarom vragen, zorgt het college voor ondersteuning bij het verkennen of verhelderen van de hulpvraag.
- 2.
Het eerste contact over de hulpvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan door het college worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht indien dit contact aanleiding geeft tot een onderzoek als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening.
- 3.
Jeugdigen en de ouder(s) kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Het college merkt een ondertekend verslag van het gesprek als bedoeld in artikel 2.5 van deze verordening aan als een aanvraag als dit daarop door de belanghebbende is aangegeven.
- 4.
Als een jeugdige of ouder(s) zelf jeugdhulp willen inkopen met een pgb, moeten zij een pgb-plan indienen.
-
Zodra zij dit plan ondertekenen, beschouwt het college dit als een aanvraag voor een pgb.
- 5.
Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
- 6.
Als het college de aanvraag goedkeurt, legt het dit besluit vast in een beschikking.
- 7.
In spoedeisende gevallen zorgt het college zo snel mogelijk voor passende jeugdhulp. Het college legt het besluit over deze hulp uiterlijk binnen vier weken na de start van de hulp vast in een beschikking.
Artikel 2.3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
- 1.
Het college regelt dat jeugdhulp inzetbaar is als een huisarts, medisch specialist of jeugdarts een jeugdige doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder. De jeugdhulpaanbieder bepaalt of de jeugdhulp echt nodig is.
- 2.
Het college kan het oordeel van de jeugdhulpaanbieder vastleggen in een beschikking aan de jeugdige. Als het college het oordeel van de jeugdhulpaanbieder betwist, kan zij dit ook vastleggen in een beschikking aan de jeugdige.
- 3.
Als een huisarts, medisch specialist of jeugdarts een jeugdige of de ouder(s) doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder die geen contract met de gemeente heeft of subsidie van de gemeente krijgt, betaalt de gemeente deze hulp niet. Dit is anders als de jeugdige een pgb heeft of als de gemeente geen vergelijkbare jeugdhulp kan regelen via een jeugdhulpaanbieder met een contract of subsidie.
- 4.
Het college kan alleen van het derde lid afwijken als het vooraf, schriftelijk akkoord geeft op basis van bijzondere redenen.
- 5.
De jeugdhulpaanbieder moet zich bij het beoordelen van de hulpvraag houden aan de regels in deze verordening en de afspraken die hij met de gemeente heeft gemaakt over contracten of subsidies.
- 6.
Het college overlegt met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over doorverwijzingen naar jeugdhulpaanbieders.
Artikel 2.4 Jeugdhulp onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
- 1.
Als iemand een aanvraag voor een individuele voorziening indient, voert het Centrum voor Elkaar namens het college zo snel mogelijk een onderzoek uit samen met de jeugdige of de ouder(s). Dit onderzoek volgt de regels in het tweede tot en met het zevende lid. Het Centrum voor Elkaar plant zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek en rondt het onderzoek af binnen zes weken.
- 2.
Voor het onderzoek wijst het Centrum voor Elkaar de jeugdige en de ouder(s) op hun recht op een
-
vertrouwenspersoon (zoals bedoeld in artikel 2.5 van de Jeugdwet) en op gratis cliëntondersteuning (zoals bedoeld in artikel 2.2.4 van de Wmo 2015) 7
- 3.
Voordat het onderzoek start, kunnen de jeugdige of de ouder(s) een familiegroepsplan aan het Centrum voor Elkaar overhandigen. Het Centrum voor Elkaar informeert hen over deze mogelijkheid en geeft hun twee weken de tijd om dit plan in te dienen. Als zij hulp nodig hebben bij het opstellen van het familiegroepsplan, zorgt het Centrum voor Elkaar voor ondersteuning.
- 4.
Als de jeugdige of de ouder(s) de aanvraag intrekken, overlegt het Centrum voor Elkaar hierover met hen en bevestigt dit schriftelijk.
- 5.
Het Centrum voor Elkaar onderzoekt samen met de jeugdige en de ouder(s):
- a.
wat de hulp- of ondersteuningsvraag van de jeugdige of de ouder(s) is en wat die hulp- of
-
ondersteuningsvraag vraag heeft doen ontstaan;
- b.
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en de ouder(s), de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;
- c.
of sprake is van psychische problemen en vermoeden van stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptiegerelateerde problemen, en zo ja dan onderzoekt het college achtereenvolgens:
- i.
welke problemen of vermoeden van stoornissen dat zijn;
- ii.
welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening
- i.
-
houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te
-
groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;
- iii.
of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodig hulp en ondersteuning te kunnen bieden; en
- iv.
voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen
- iii.
-
ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere
-
voorziening, overige voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning en hulp;
- d.
hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp het college zo goed mogelijk rekening kan houden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en de ouder(s);
- e.
indien van toepassing, hoe het college de toekenning van een individuele voorziening zo goed mogelijk kan afstemmen op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs,
-
maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.
- 6.
Als de jeugdige of de ouder(s) een familiegroepsplan indienen, betrekt het Centrum voor Elkaar dit in het onderzoek. Het Centrum voor Elkaar betrekt en hoort de jeugdige zoveel mogelijk bij dit proces.
- 7.
Het Centrum voor Elkaar informeert de jeugdige of de ouder(s) over de mogelijkheid van een pgb en legt in begrijpelijke taal uit wat de gevolgen van deze keuze zijn.
Artikel 2.5 Jeugdhulp verslag
- 1.
Binnen tien werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de jeugdige of de ouder(s) een schriftelijke
-
weergave van het uitgevoerde onderzoek en het in verband daarmee gevoerde gesprek. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of de ouder(s) worden door hen aan het verslag toegevoegd.
- 2.
Het college vergewist zich ervan dat de jeugdige en de ouder(s) de uitleg over de uitkomsten van het onderzoek hebben begrepen.
- 3.
Als uit het verslag of de opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of de ouder(s) blijkt dat een individuele voorziening is aangewezen of gewenst is, wordt het verslag ondertekend door de jeugdige of de jeugdige en de ouder(s) en door deze teruggestuurd.
Artikel 2.6 Identificatie
- 1.
Tijdens het onderzoek controleert het Centrum voor Elkaar de identiteit van de inwoner, jeugdige en de ouder(s). Zij moeten hiervoor een identiteitsdocument laten zien, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
- 2.
Voor personen zonder de Nederlandse nationaliteit accepteert het college de volgende documenten als geldig identiteitsbewijs:
- a.
een vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER;
- b.
een verblijfskaart van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (voor legale vreemdelingen);
- c.
een buitenlands paspoort;
- d.
een vreemdelingendocument van het type W (voor asielzoekers).
- a.
Artikel 2.7 Deskundig oordeel, advies en voorbereiding van de besluitvorming Jeugdwet
- 1.
Als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit nodig maakt, vraagt het college een deskundig oordeel of advies aan, volgens artikel 2.1 van het Besluit Jeugdwet.
- 2.
Een geregistreerde professional geeft dit oordeel of advies. Deze professional moet ingeschreven staan bij:
- a.
het Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd;
- b.
het Nederlands Instituut van Psychologen in het register voor Kinder- en Jeugdpsychologen; of
- c.
het BIG-register op basis van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
- a.
- 3.
De professional moet specifieke deskundigheid hebben op het gebied van de psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptiegerelateerde problemen die ten grondslag liggen aan de hulp of ondersteuningsvraag.
- 4.
Het college zorgt ervoor dat het onderzoek en de besluitvorming zorgvuldig verlopen. De jeugdhulpaanbieder die de jeugdhulp biedt, mag niet zelf adviseren over het al dan niet toekennen van die jeugdhulp of hierover beslissen.
Artikel 2.8 Inhoud beschikking individuele jeugdhulpvoorziening
- 1.
De beschikking vermeldt of het college de individuele voorziening in natura of als pgb verstrekt. Daarnaast legt de beschikking uit hoe iemand bezwaar kan maken.
- 2.
Als het college de voorziening in natura verstrekt, vermeldt de beschikking in ieder geval:
- a.
welke voorziening het college verstrekt en wat de omvang (tijdseenheden) en het beoogde resultaat daarvan zijn;
- b.
de ingangsdatum en de duur van de voorziening;
- c.
indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant kunnen zijn.
- a.
- 3.
Als het college de voorziening als pgb verstrekt, vermeldt de beschikking in ieder geval:
- a.
voor welk resultaat de jeugdige het pgb gebruikt;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
hoe hoog het pgb is en hoe dit bedrag tot stand is gekomen;
- d.
welke voorwaarden aan het pgb zijn verbonden;
- e.
hoe lang het pgb beschikbaar is;
- f.
op welke manier de jeugdige en de ouder(s) de besteding van het pgb moet verantwoorden.
- a.
- 4.
Het ondertekende verslag uit artikel 2.5 van deze verordening maakt deel uit van de beschikking.
Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.9 Melding van behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en uitnodiging voor gesprek
- 1.
Inwoners met een hulp- of ondersteuningsvraag kunnen zich melden bij het Centrum voor Elkaar.
- 2.
Een inwoner of iemand namens hem kan de melding fysiek, schriftelijk of elektronisch indienen bij het Centrum voor Elkaar. Het college kan nadere regels vaststellen voor meldingen.
- 3.
Het Centrum voor Elkaar bevestigt binnen tien werkdagen de melding via brief. Daarbij nodigt het
-
Centrum voor Elkaar de inwoner uit voor een gesprek met een medewerker en wordt de inwoner gewezen op de mogelijkheid een persoonlijk plan in te dienen. De bevestiging van de melding kan elektronisch of telefonisch plaatsvinden, mits de inwoner of degene die namens de inwoners melding heeft gemaakt, kenbaar heeft gemaakt dat bevestiging via deze wegen kan plaatsvinden.
- 4.
Het doel van het gesprek is om de hulpvraag te bespreken en te onderzoeken welke ondersteuning nodig is.
- 5.
Het college informeert de inwoner over de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis
-
cliëntondersteuning.
- 6.
Tijdens het gesprek wordt de inwoner geïnformeerd over de mogelijkheden van maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget en de gevolgen daarvan.
- 7.
De inwoner mag een vertrouwenspersoon of een ander persoon, zoals een familielid, meenemen naar het gesprek.
- 8.
Het gesprek kan bij de inwoner thuis plaatsvinden. Als beide partijen akkoord gaan, kan het gesprek ook telefonisch plaatsvinden.
- 9.
In spoedeisende gevallen verstrekt het college onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening, in
-
afwachting van de verdere uitkomst van het onderzoek.
Artikel 2.10 Vraagverheldering en onderzoek maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Het Centrum voor Elkaar onderzoekt, samen met de inwoner of degene die namens hem een melding doet en indien nodig met zijn mantelzorger(s), zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na de melding:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner;
- b.
het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
- c.
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke
- a.
-
voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- d.
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- e.
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner;
- f.
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- g.
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
- h.
de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;
- i.
welke bijdragen in de kosten de inwoner met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel2.1.4 van de Wmo 2015 verschuldigd zal zijn, en
- j.
de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de inwoner in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.
- d.
- 2.
Als de inwoner een persoonlijk plan heeft ingediend, betrekt het Centrum voor Elkaar dit bij het onderzoek.
- 3.
De medewerker van het Centrum voor Elkaar bespreekt met de inwoner de hulp- of ondersteuningsvraag. In dit gesprek kijkt de medewerker naar:
- a.
de behoeften op verschillende gebieden, zoals gezondheid, wonen, werk, inkomen, gezin en relaties;
- b.
de mogelijkheden om zelf of met hulp van anderen de situatie te verbeteren;
- c.
de mate waarin de inwoner in staat is een pgb te beheren en zelf zorg in te kopen;
- d.
de kosten die de inwoner mogelijk zelf moet betalen voor een voorziening;
- e.
of de mantelzorger ondersteuning nodig heeft.
- a.
- 4.
Als nodig kan het Centrum voor Elkaar de inwoner, mantelzorger of huisgenoten uitnodigen voor een aanvullend gesprek of een onderzoek door een deskundige.
- 5.
Het Centrum voor Elkaar informeert de inwoner over zijn rechten, plichten en de verdere procedure.
- 6.
Het Centrum voor Elkaar wijst de inwoner op de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen als de situatie daarom vraagt.
- 7.
Artikel 2.6 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing. Het college kan afwijken van artikel 2.6 als de identiteit van de inwoner al bij de gemeente bekend is.
Artikel 2.11 Ondersteuningsplan maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Het Centrum voor Elkaar verstrekt de inwoner zo snel mogelijk, uiterlijk binnen zes weken na de melding, een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het gesprek en het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan.
- 2.
De inwoner kan opmerkingen of aanvullingen doorgeven. Het Centrum voor Elkaar voegt deze toe aan het dossier.
- 3.
De inwoner ondertekent het ondersteuningsplan en stuurt het terug naar het Centrum voor Elkaar. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dit aangeven en het document voor gezien ondertekenen.
- 4.
Als de inwoner en de medewerker van het Centrum voor Elkaar samen vaststellen dat een
-
maatwerkvoorziening niet nodig is en een andere oplossing voldoende is, leggen zij dit vast.
- 5.
Als uit het onderzoek blijkt dat de inwoner de hulp- of ondersteuningsvraag kan oplossen met eigen
-
mogelijkheden, het sociale netwerk of een andere voorziening, ondertekent hij het ondersteuningsplan.
Artikel 2.12 Aanvraag maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorziening
- 1.
De inwoner zijn gemachtigde of vertegenwoordiger dient een schriftelijke aanvraag voor een maatwerkvoorziening in bij het college.
- 2.
De aanvraag verloopt via:
- a.
een door het college vastgesteld aanvraagformulier, of
- b.
een door de inwoner ondertekend ondersteuningsplan zoals beschreven in artikel 2.11 van deze verordening.
- a.
- 3.
Het college neemt binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een besluit en verstrekt de beschikking.
Artikel 2.13 Deskundig oordeel, advies en voorbereiding van de besluitvorming maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit nodig maakt, vraagt het college een deskundig oordeel of advies aan.
- 2.
Het college kan een door hem aangewezen onafhankelijke adviseur inschakelen als dit nodig is voor een zorgvuldig onderzoek bij:
- a.
een melding maatschappelijke ondersteuning,
- b.
een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, of
- c.
een heronderzoek van een lopende voorziening.
- a.
- 3.
De onafhankelijk adviseur moet aantoonbaar beschikken over relevante kennis op één of meerdere van de volgende gebieden, afhankelijk van het type onderzoek:
- a.
Sociaal-medische kennis op het niveau van een arts; of
- b.
Ergonomische kennis bij onderzoeken naar fysieke belasting en aanpassingen; of
- c.
Bouwkundige of technische kennis bij woningaanpassingen; of
- d.
Gedragswetenschappelijke kennis bij psychische of psychosociale problematiek.
- a.
- 4.
Het college zorgt ervoor dat het onderzoek en de besluitvorming zorgvuldig verlopen. De aanbieder die maatwerkvoorzieningen biedt, mag niet zelf adviseren over het al dan niet toekennen van de maatschappelijke ondersteuning of hierover beslissen.
Artikel 2.14 Inhoud beschikking maatwerkvoorziening
- 1.
De beschikking vermeldt of het college de maatwerkvoorziening in natura, financiële tegemoetkoming of als pgb verstrekt. Daarnaast legt de beschikking uit hoe iemand bezwaar kan maken.
- 2.
Als het college de maatwerkvoorziening in natura verstrekt, vermeldt de beschikking in ieder geval:
- a.
welke voorziening het college verstrekt en wat de omvang (tijdseenheden) en het beoogde resultaat zijn;
- b.
de ingangsdatum en de duur van de voorziening;
- c.
indien van toepassing, welke andere voorzieningen of algemene voorzieningen relevant kunnen zijn;
- d.
indien daarvan sprake is, de bijdrage die is verschuldigd.
- a.
- 3.
Als het college de voorziening verstrekt als financiële tegemoetkoming, vermeldt de beschikking in ieder geval:
- a.
aan welk resultaat de inwoner de financiële tegemoetkoming besteedt;
- b.
wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is en hoe dit tot stand is gekomen;
- c.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor de financiële tegemoetkoming is bedoeld;
- d.
de wijze van verantwoording van de besteding van de financiële tegemoetkoming;
- e.
indien daarvan sprake is, de bijdrage die is verschuldigd.
- a.
- 4.
Als het college de voorziening als pgb verstrekt, vermeldt de beschikking in ieder geval:
- a.
voor welk resultaat de inwoner het pgb gebruikt;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
hoe hoog het pgb is en hoe dit bedrag tot stand is gekomen;
- d.
welke voorwaarden aan het pgb zijn verbonden;
- e.
hoe lang het pgb beschikbaar is;
- f.
op welke manier de inwoner de besteding van het pgb moet verantwoorden.
- a.
- 5.
Het ondertekende ondersteuningsplan uit artikel 2.11 van deze verordening maakt deel uit van de beschikking.
Hoofdstuk 3 Gezond en veilig opgroeien (Jeugdwet)
Artikel 3.1 Vormen van jeugdhulp
- 1.
De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
- a.
Persoonlijke verzorging;
- b.
Ambulante begeleiding (basis en specialistisch, individueel en groep);
- c.
Jeugdhulpvervoer;
- d.
(Dag)behandeling (basis en specialistisch, individueel en groep);
- e.
Respijtzorg;
- f.
Jeugd GGZ;
- g.
Ernstige dyslexie onderzoek en behandeling;
- h.
Jeugdhulp Verblijf;
- i.
Forensische jeugdhulp;
- j.
Crisis jeugdhulp.
- a.
- 2.
De individuele voorzieningen ambulante begeleiding, (dag)behandeling en Jeugd GGZ hebben de volgende maximale duur en frequentie, tenzij uit het onderzoek naar de hulp- of ondersteuningsbehoefte duidelijk blijkt dat een langere duur en frequentie nodig is:
- a.
Ambulante begeleiding basis maximaal 4 uren per week;
- b.
Ambulante begeleiding specialistisch maximaal 6 uren per week;
- c.
Ambulante begeleiding groep maximaal 2 dagdelen per week, met uitzondering van trajecten ter vervanging van onderwijs;
- d.
Indicaties voor ambulante begeleiding basis individueel en groep kennen een maximale looptijd van 6 maanden;
- e.
Indicaties voor specialistische individueel en groep-zorg kennen een maximale looptijd van maanden.
- a.
- 3.
Het college maakt in het kader van de inkoop- of subsidierelatie en met inachtneming van het tweede lid met jeugdhulpaanbieders op geaggregeerd niveau afspraken over in ieder geval de volgende aspecten van de individuele voorzieningen:
- a.
doelgroepen;
- b.
activiteiten;
- c.
doorlooptijd;
- d.
intensiteit;
- e.
kwaliteit;
- f.
beoogd resultaat; en
- g.
vermelding productcode iJw.
- a.
- 4.
De volgende vormen van overige voorzieningen zijn bijvoorbeeld beschikbaar:
- a.
POH;
- b.
GGD;
- c.
Buurtgezinnen;
- d.
Jongerenwerk de Schoudermantel.
- a.
Artikel 3.2 Criteria voor toekenning en afwijzing van een individuele voorziening
- 1.
Huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen kunnen jeugdigen of ouder(s) doorverwijzen naar jeugdhulp. Het college verleent een individuele voorziening als het vaststelt dat de jeugdige of ouder(s) jeugdhulp nodig hebben vanwege opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen. Dit geldt alleen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en gebruikmaking van een andere of overige voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.
- 2.
Het college verstrekt geen individuele voorziening als de hulpvraag voortkomt uit een behoefte die hoort bij de normale ontwikkeling van een jeugdige van een bepaalde leeftijd en gebruikelijke hulp is. Dit sluit aan bij de uitgangspunten voor gebruikelijke zorg uit hoofdstuk 4 van de Beleidsregels indicatiestelling Wet langdurige zorg 2024 (zoals deze golden op 1 januari 2024). Het college kan nadere regels vastleggen over de beoordeling hiervan.
- 3.
Een andere voorziening of overige voorziening kan de noodzaak voor een individuele voorziening verminderen of wegnemen als deze:
- a.
beschikbaar is; en
- b.
passend en toereikend is voor de hulpvraag.
- a.
- 4.
Als een individuele voorziening nodig is, kiest het college de goedkoopste, adequate en tijdig beschikbare voorziening.
- 5.
Het college kent een individuele voorziening alleen toe als deze doeltreffend is. Het beoordeelt dit door te bepalen of de voorziening de hulp- of ondersteuningsvraag oplost en, waar mogelijk, een bewezen effectieve interventie inzet.
- 6.
Het college beschouwt een voorziening als bewezen effectief als wetenschappelijk onderzoek de effectiviteit heeft vastgesteld en de interventie is erkend in:
- a.
de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut;
- b.
de zorgstandaarden van de GGZ Standaarden;
- c.
de databank voor interventies gericht op jeugdigen met een beperking (databank interventies gehandicaptenzorg).
- a.
- 7.
Als ouder(s) begeleiding, behandeling of ondersteuning nodig hebben vanwege maatschappelijke, psychische of relationele problemen, maar dit niet leidt tot een hulp- of ondersteuningsvraag zoals bedoeld in deze verordening voor wat betreft jeugdhulp, krijgen zij geen individuele voorziening.
- 8.
Het voorgaande lid is niet van toepassing als er parallel aan een hulp- of ondersteuningsvraag sprake is van meervoudige problematiek in de context van het gezin.
- 9.
Het college vergoedt geen kosten voor jeugdhulp die ouder(s) of jeugdigen hebben gemaakt vóór de datum van het besluit. In uitzonderlijke gevallen kan het college hierop een uitzondering maken als:
- a.
de kosten zijn gemaakt na het eerste contact met het Centrum voor Elkaar, maar vóór het besluit;
- b.
het college vooraf schriftelijk toestemming heeft gegeven of achteraf kan beoordelen of de
- a.
-
voorziening noodzakelijk en passend was.
Artikel 3.3 Beoordeling eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht)
- 1.
Het college verstrekt geen individuele voorziening als het onderzoek aantoont dat de jeugdige of de ouder(s) zelf voldoende mogelijkheden hebben om passende hulp te bieden. Zij kunnen hiervoor hun sociale netwerk of andere (hulpverlenende) instellingen inschakelen.
- 2.
Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen omvatten ook het benutten van een aanvullende zorgverzekering, als deze is afgesloten.
- 3.
Bij de beoordeling van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen neemt het college als uitgangspunt dat ouder(s) primair verantwoordelijk zijn voor een gezond en veilig opgroeien van hun kind. Dit geldt ook bij psychische problemen, gedragsproblemen of beperkingen. Het onderzoek kan echter uitwijzen dat ouder(s) tekortschieten vanwege:
- a.
vastgestelde beperkingen waardoor zij noodzakelijke hulp niet kunnen bieden;
- b.
een gebrek aan kennis of vaardigheden om de benodigde hulp te geven;
- c.
overbelasting of dreigende overbelasting, waardoor zij tijdelijk geen noodzakelijke hulp kunnen bieden.
- a.
- 4.
Bij overbelasting of dreigende overbelasting beoordeelt het college welke mogelijkheden ouder(s) hebben om deze situatie te verlichten. Zij moeten maatschappelijke activiteiten beperken of hun werkuren aanpassen als het college dit redelijkerwijs mag verwachten. Het college houdt daarbij rekening met:
- a.
de behoefte en mogelijkheden van de jeugdige;
- b.
de duur van de inzet, met als uitgangspunt dat kortdurende inzet (maximaal 3 maanden per jaar) niet tot overbelasting leidt;
- c.
de planbaarheid van de hulp;
- d.
de benodigde ondersteuningsintensiteit;
- e.
de gezinssamenstelling en woonsituatie;
- f.
de noodzaak voor ouder(s) om in een inkomen te voorzien.
- a.
Artikel 3.4 Jeugdhulpvervoer
- 1.
Ouder(s) zijn zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulpaanbieder. Verwacht wordt dat zij de jeugdige minimaal twee keer per week brengen en halen. Het college beschouwt dit in beginsel als onderdeel van hun eigen mogelijkheden, verantwoordelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht).
- 2.
De jeugdige kan alleen een vervoersvoorziening krijgen voor vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.
- 3.
Het college beoordeelt of specifieke omstandigheden ervoor zorgen dat de jeugdige of de ouder(s) niet in staat zijn om zelf het vervoer te regelen.
- 4.
Als er een passende voorziening beschikbaar is waarvoor geen vervoer nodig is, kiest het college deze voorziening boven een voorziening waarvoor wel vervoer nodig is.
Artikel 3.5 Dyslexie
- 1.
Het college versterkt alleen dyslexiezorg voor kinderen tot dertien jaar met Ernstige Dyslexie (ED).
- 2.
Voor dyslexiezorg geldt dat deze alleen toegankelijk is voor de jeugdige nadat volgens de meest recent geldende landelijke richtlijn beoordeeld is dat diagnostiek dan wel de behandeling van Ernstige Dyslexie noodzakelijk is.
Artikel 3.6 Vaktherapie
- 1.
Vaktherapie is een non-verbale behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren. Vaktherapie is de
-
overkoepelende naam voor de volgende vaktherapeutische disciplines:
- a.
beeldende therapie;
- b.
danstherapie;
- c.
dramatherapie;
- d.
muziektherapie;
- e.
psychomotorische therapie;
- f.
psychomotorische kindertherapie;
- g.
speltherapie.
- a.
- 2.
Een vaktherapeut voert de vaktherapie uit. Dat is een professional die een erkende opleiding op HBO/master niveau voor vaktherapie heeft volbracht. Een erkende opleiding is een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie geaccrediteerde opleiding.
- 3.
De behandelaar van een jeugdhulpaanbieder moet advies geven over vaktherapie als een noodzakelijk onderdeel van de totale behandeling.
- 4.
Vaktherapie is alleen inzetbaar onder verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar of een professional die is ingeschreven in het Register Vaktherapie.
- 5.
Als de ouder(s) aanvullend verzekerd zijn, dan is voor het college het aantal uren behandeling dat de zorgverzekering vergoedt aftrekbaar van de maximale inzet. Het college vergoedt in beginsel maximaal 46 uren aan vaktherapie gedurende 1 jaar.
Artikel 3.7 Aanvullende regels voor een pgb Jeugdwet
- 1.
Als een jeugdige of de ouder(s) een individuele voorziening krijgen en deze zelf willen inkopen met een pgb, moeten zij een pgb-plan indienen volgens het format dat het college beschikbaar stelt. Dit plan bevat:
- a.
de motivatie waarom het aanbod van voorzieningen in natura van de gemeente niet passend is en waarom een pgb gewenst is;
- b.
welke jeugdhulp zij willen inkopen, welk resultaat zij verwachten en hoe zij dit evalueren;
- c.
de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp en de manier waarop zij de jeugdhulp organiseren;
- d.
hoe zij de kwaliteit van de in te kopen jeugdhulp waarborgen;
- e.
de kosten, uitgedrukt in eenheden en tarief;
- f.
of zij jeugdhulp willen betrekken van iemand uit het sociale netwerk;
- g.
de motivatie waaruit blijkt dat zij op basis van artikel 3.8 van deze verordening de taken van een pgb op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.
- a.
- 2.
Het college verstrekt een pgb als:
- a.
de jeugdige of de ouder(s) goed onderbouwen waarom zij de door de gemeente gecontracteerde zorg niet passend vinden;
- b.
uit de toetsing van de pgb-vaardigheid volgens artikel 3.8 van deze verordening blijkt dat de budgethouder of budgetbeheerder het pgb op een juiste manier kan beheren;
- c.
de jeugdhulp van goede kwaliteit is en bijdraagt aan het beoogde resultaat, zoals beschreven in dezeverordening.
- a.
- 3.
Het college verstre kt geen pgb als er twijfels bestaan over de integriteit van de voorgenomen uitvoerder van jeugdhulp. Dit geldt in ieder geval als de uitvoerder in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag:
- a.
fraude heeft gepleegd om financieel voordeel te verkrijgen;
- b.
strafbare feiten heeft gepleegd of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en kwaliteit van de zorg in gevaar brengen;
- c.
is veroordeeld tot een gevangenisstraf; o
- d.
op basis van een Bibob-toets is geweigerd als zorg- of jeugdhulpaanbieder.
- a.
- 4.
Het college weigert een pgb als een wettelijke weigeringsgrond uit artikel 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet van toepassing is.
Artikel 3.8 Pgb-vaardigheid
- 1.
Een budgethouder (of budgetbeheerder) moet aantonen dat hij een pgb op verantwoorde wijze kan beheren. Hij moet, eventueel met hulp van het sociaal netwerk of een budgetbeheerder:
- a.
de hulp- of ondersteuningsvraag duidelijk kunnen omschrijven;
- b.
de regels en verplichtingen van een pgb kennen of kunnen vinden;
- c.
een overzichtelijke pgb-administratie kunnen bijhouden;
- d.
voldoende Nederlands kunnen spreken en schrijven om te communiceren met de gemeente, de Sociale Verzekeringsbank en hulpverleners;
- e.
zelfstandig kunnen handelen en onafhankelijk een hulpverlener kunnen kiezen;
- f.
afspraken kunnen maken en vastleggen en hierover verantwoording afleggen aan het college;
- g.
beoordelen of de geleverde jeugdhulp passend en van goede kwaliteit is;
- h.
hulpverleners kunnen coördineren en vervanging regelen bij ziekte of verlof;
- i.
als werk- of opdrachtgever hulpverleners kunnen aansturen en aanspreken op hun functioneren;
- j.
kennis hebben van werk- of opdrachtgeverschap of weten waar zij deze informatie kunnen vinden.
- a.
- 2.
Het college beschouwt iemand als niet pgb-vaardig als:
- a.
de persoon die de jeugdhulp levert, ook de pgb-administratie beheert, tenzij het college toestemming geeft of de hulpverlener familie is in de eerste of tweede graad;
- b.
sprake is van één van de volgende situaties:
- i.
schuldenproblematiek;
- ii.
ernstige verslavingsproblematiek;
- iii.
fraude in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;
- iv.
een verstandelijke beperking die zelfstandig beheer onmogelijk maakt;
- v.
een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;
- vi.
een blijvende cognitieve stoornis;
- vii.
onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;
- viii.
geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen verkrijgen.
- i.
- a.
Artikel 3.9 Onderscheid formele en informele hulp Jeugdwet
- 1.
Formele hulp ontstaat als een van de volgende personen de jeugdhulp verleent:
- a.
personen die werken bij een instelling die is ingeschreven in het Handelsregister (artikel 5,
- a.
-
Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s voor hun werkzaamheden binnen het pgb;
- b.
zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) die zijn ingeschreven in het Handelsregister (artikel 5, Handelsregisterwet 2007) en over de juiste diploma’s beschikken.
- b.
- 2.
Formele hulpverleners staan ingeschreven in het register van artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet.
- 3.
Als een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de budgethouder de jeugdhulp verleent, geldt dit altijd als informele hulp. Deze persoon maakt namelijk deel uit van het sociale netwerk.
- 4.
Als een andere persoon dan degene uit het eerste lid, sub a of b, de hulp verleent en niet voldoet aan de eisen in het tweede lid, beschouwt het college dit als informele hulp.
Artikel 3.10 Kwaliteitseisen maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor formele aanbieders Jeugdwet
- 1.
De uitvoerder van jeugdhulp binnen een pgb moet voldoen aan de volgende kwaliteitseisen:
- a.
bezit een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) die bij de start van de hulpovereenkomst niet ouder is dan drie maanden en daarna niet ouder dan drie jaar. De gemeente betaalt niet voor de VOG;
- b.
beschikt over de juiste vaardigheden en deskundigheid om verantwoorde hulp te bieden;
- c.
houdt een correcte administratie bij, inclusief een registratie van de geleverde hulp;
- d.
beheerst de Nederlandse taal voldoende om effectief te communiceren;
- e.
werkt volgens een plan waarin activiteiten en doelen staan beschreven;
- f.
voert de hulp uit volgens de beschikking van het college;
- g.
stemt de hulp af op de persoonlijke situatie van de jeugdige of de ouder(s);
- h.
stemt de hulp af op andere voorzieningen en individuele voorzieningen waar de jeugdige of de ouder(s) gebruik van maken;
- i.
respecteert de privacy van de jeugdige of de ouder(s) en gaat vertrouwelijk om met persoonlijke gegevens;
- j.
neemt contact op met Veilig Thuis bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling;
- k.
meldt calamiteiten en geweldsincidenten binnen de jeugdhulp aan het college;
- l.
werkt mee aan toezicht en zowel aangekondigde als onaangekondigde controles door het college of derden;
- m.
voorkomt overbelasting bij zichzelf door de jeugdhulpverlening.
- a.
- 2.
De uitvoerder van formele jeugdhulp binnen een pgb moet daarnaast voldoen aan de volgende aanvullende
- 3.
eisen:
- 4.
de vereisten gesteld aan jeugdhulpaanbieders en hun dienstverlening zoals vastgelegd in
- 5.
overeenkomsten en subsidieregelingen;
- 6.
handelt volgens de professionele standaard;
- 7.
werkt op basis van een hulpverleningsplan;
- 8.
gebruikt een kwaliteitsbewakingssysteem;
- 9.
volgt de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de meldplicht voor calamiteiten en
- 10.
geweld binnen de jeugdhulp;
- 11.
stelt een vertrouwenspersoon in staat om zijn taak uit te voeren.
- 12.
Het college verstrekt geen pgb voor informele jeugdhulp als volgens het Kwaliteitskader Jeugd formele hulp noodzakelijk is.
Artikel 3.11 Hoogte pgb Jeugdwet
- 1.
Het pgb voor formele jeugdhulp bedraagt maximaal 100% van het laagste gecontracteerde tarief voor dezelfde individuele voorziening in natura.
- 2.
Het pgb voor formele jeugdhulp door een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) bedraagt maximaal 80% van het laagste adequate gecontracteerde tarief voor dezelfde individuele voorziening in natura.
- 3.
Het pgb voor informele jeugdhulp bedraagt maximaal 100% van het wettelijke minimumloon.
- 4.
Als de jeugdige of de ouder(s) met het pgb-plan goedkopere, passende en toereikende jeugdhulp kunnen inkopen, stelt het college een lager tarief vast.
- 5.
Het college stelt de pgb-tarieven vast in nadere regels, rekening houdend met de bovenstaande bepalingen.
- 6.
Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.
Artikel 3.12 Uitgesloten van pgb Jeugdwet
Het college vergoedt de volgende kosten niet, ook niet vanuit een pgb:
- a.
kosten voor bemiddeling;
- b.
kosten voor budgetbeheerders, tussenpersonen of belangenbehartigers;
- c.
kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
- d.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- e.
kosten voor reiskosten van de uitvoerder van de jeugdhulp;
- f.
kosten voor zorg in het buitenland, tenzij het college hier expliciet toestemming voor geeft;
- g.
kosten voor vervoer, als de jeugdige volgens deze verordening geen recht heeft op een
-
vervoersvoorziening;
- h.
kosten voor hulp die direct moet starten (crisishulp);
- i.
kosten voor de aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG);
- j.
kosten voor zorg en ondersteuning door ouder(s) van de jeugdige, tenzij het college na een individuele beoordeling bepaalt dat hun inzet noodzakelijk en passend is.
Artikel 3.13 Andere voorzieningen voorliggend op jeugdhulp
- 1.
Het college verstrekt geen jeugdhulpvoorziening als:
- a.
de jeugdige recht heeft op zorg via de Wet langdurige zorg, de Beginselenwet justitiële
- b.
jeugdinrichtingen of de Zorgverzekeringswet;
- c.
de jeugdige aanspraak maakt op een voorziening via een andere wettelijke bepaling, behalve als het gaat om een maatwerkvoorziening voor begeleiding volgens artikel 1.1.1 van de Wet
- d.
maatschappelijke ondersteuning 2015;
- e.
het college redelijkerwijs mag aannemen dat de jeugdige in aanmerking komt voor zorg via de Wet langdurige zorg, maar de jeugdige of de ouder(s) weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover.
- a.
- 2.
Als meerdere oorzaken de problematiek beïnvloeden en zorg op basis van zowel de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet als de Jeugdwet mogelijk is, moet het college de voorziening verstrekken via de Jeugdwet.
- 3.
De jeugdige of de ouder(s) die jeugdhulp aanvraagt, moet de aanvraag indienen bij de instantie die
-
verantwoordelijk is voor de betreffende wet.
- 4.
Als Centrum voor Elkaar verwijst naar de Wet langdurige zorg, kan er een cliëntondersteuner in worden geschakeld.
Artikel 3.14 Afstemming met voorliggende voorzieningen en andere hulp
- 1.
Het college stemt jeugdhulp af op bestaande voorzieningen binnen de volgende wetten:
- a.
Leerplichtwet
- b.
Participatiewet
- c.
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
- d.
Wet Inburgering 2021
- e.
Wet kinderopvang
- f.
Wet langdurige zorg
- g.
Wmo 2015
- h.
Wet passend onderwijs
- i.
Wet publieke gezondheid
- j.
Wet tijdelijk huisverbod
- k.
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
- l.
Zorgverzekeringswet
- a.
-
Het college zorgt ervoor dat deze voorzieningen op elkaar aansluiten en ondersteunt de jeugdige en de ouder(s) bij toegang en continuïteit van zorg.
- 2.
De afgestemde jeugdhulp moet bijdragen aan:
- a.
het opheffen van een levensbedreigende situatie of een ernstige bedreiging van de gezondheid;
- b.
stabilisatie van een crisissituatie;
- c.
duurzame zelfredzaamheid van de jeugdige of ouder(s), binnen hun mogelijkheden.
- a.
- 3.
Het college weegt bij de afstemming van jeugdhulp de volgende aspecten mee:
- a.
de specifieke hulpbehoefte van de jeugdige of ouder(s);
- b.
de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of ouder(s) (eigen kracht), inclusief het sociale netwerk;
- c.
de meest effectieve volgorde voor het inzetten van hulp en of gelijktijdige inzet noodzakelijk is;
- d.
de maatschappelijke kosten op lange termijn bij verschillende scenario’s.
- a.
-
Het college zet specifieke deskundigheid in op het gebied van de psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptiegerelateerde problemen die ten grondslag liggen aan de hulp- of ondersteuningsvraag.
- 4.
Als de jeugdige, ouder(s) weigert mee te werken aan de hulp uit het eerste lid, kan het college het onderzoek beëindigen en de individuele voorziening weigeren.
- 5.
Als een jeugdige van 16 jaar of ouder na zijn 18e levensjaar waarschijnlijk hulp nodig heeft vanuit een andere wet, moet het college:
- a.
vóór het 18e jaar zo veel mogelijk hulp en ondersteuning bieden, zodat de benodigde hulp na de 18e verjaardag beperkt blijft;
- b.
de continuïteit van hulp en ondersteuning waarborgen, voor zover nodig.
- a.
- 6.
Ter voorbereiding onderzoekt het college tijdig welke ondersteuning na het 18e jaar nodig is en op welke manier de Wmo 2015, Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet deze hulp biedt.
Artikel 3.15 Prijs-kwaliteitverhouding bij jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering
- 1.
Het college bepaalt de tarieven voor jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering op basis van een goede prijs-kwaliteitverhouding. Het college hanteert daarbij ten minste de volgende kostprijselementen:
- a.
cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden kosten van beroepskrachten;
- b.
cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten;
- c.
overheadkosten;
- d.
kosten voor indexering; en
- e.
kosten verbonden aan bijzondere opdrachten die niet direct jeugdhulp zijn, maar daaraan gerelateerd (denk aan: innovatie, samenwerking, enzovoort).
- a.
- 2.
Het college verplicht gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders van preventie, jeugdhulp en
-
gecertificeerde instellingen om bij uitbesteding van taken aan derden een reële prijs te hanteren. Deze prijs moet gebaseerd zijn op de kostprijselementen uit het eerste lid.
- 3.
Het eerste en tweede lid gelden voor subsidies alleen als deze direct bijdragen aan de verlening van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. Dit geldt als de omvang van de subsidie direct of indirect afhangt van de hoeveelheid verleende diensten.
Hoofdstuk 4 Meedoen in de samenleving (Wmo 2015)
Artikel 4.1 Vormen van maatschappelijke ondersteuning
- 1.
De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen zijn beschikbaar:
- a.
Huishoudelijke ondersteuning;
- b.
Begeleiding individueel/groep/dagbesteding;
- c.
Vervoer/deelname aan het maatschappelijk verkeer;
- d.
Kortdurend verblijf/respijtzorg;
- e.
Bemoeizorg;
- f.
Beschermd wonen of Maatschappelijke opvang;
- g.
Woonvoorzieningen;
- h.
Hulpmiddelen.
- a.
Artikel 4.2 Jaarlijkse waardering van mantelzorgers
- 1.
Mantelzorgers van inwoners van de gemeente kunnen een jaarlijkse blijk van waardering ontvangen na een melding bij het college.
- 2.
De jaarlijkse waardering kan bestaan uit een combinatie van erkenning en ondersteuning.
- 3.
Het college stelt nadere regels vast over de manier waarop het de jaarlijkse waardering van mantelzorgers regelt.
Artikel 4.3 Criteria voor toekenning en afwijzing van een maatwerkvoorziening
- 1.
Indien een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening die de hulp- of ondersteuningsvraag van de inwoner compenseert.
- 2.
Het college verstrekt alleen een maatwerkvoorziening als deze:
- a.
veilig is voor de inwoner en zijn omgeving,
- b.
geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, en
- c.
niet anti-revaliderend werkt.
- a.
- 3.
Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening als de inwoner de problematiek waarvoor de inwoner de voorziening aanvraagt, kan verminderen of wegnemen:
- a.
door gebruik te maken van eigen kracht;
- b.
met gebruikelijke hulp;
- c.
met mantelzorg of hulp van anderen uit het sociale netwerk;
- d.
door gebruik te maken van algemene voorzieningen.
- a.
- 4.
Het college beoordeelt tijdens het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.10 van deze verordening of er gebruikelijke hulp beschikbaar is zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1, eerste lid van de Wmo 2015. Bij deze beoordeling houdt het college, indien van toepassing, rekening met:
- a.
de samenstelling van het huishouden en de relatie tussen de inwoner en diens huisgenoten;
- b.
de aard van de relatie tussen de inwoner en diens huisgenoten;
- c.
de inhoud, omvang en complexiteit van de hulp- of ondersteuningsvraag van de inwoner;
- d.
de beschikbaarheid en mogelijkheden van de huisgenoten om ondersteuning te bieden, zowel praktisch als lichamelijk en geestelijk;
- e.
de mate en wijze van eerdere ondersteuning door de huisgenoten voorafgaand aan de melding;
- f.
andere relevante omstandigheden van de huisgenoten die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om ondersteuning te bieden.
- a.
- 5.
Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening als:
- a.
een andere wettelijke regeling al voorziet in een passende voorziening;
- b.
de inwoner gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke voorziening;
- c.
de inwoner de voorziening op eigen initiatief heeft aangeschaft na de melding maar vóór het besluit, tenzij het college hiervoor schriftelijk toestemming heeft gegeven;
- d.
een identieke voorziening eerder is verstrekt en de gebruikelijke afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij:
- i.
de voorziening buiten de schuld van de inwoner verloren is gegaan, of
- ii.
de inwoner de restwaarde (gedeeltelijk) vergoedt;
- iii.
de voorziening niet primair gericht is op de individuele situatie van de inwoner;
- iv.
de noodzaak te voorzien was en de inwoner dit had kunnen voorkomen;
- v.
de voorziening als algemeen gebruikelijk is te beschouwen.
- i.
- a.
- 6.
Het college verstrek geen maatwerkvoorziening ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie als:
- a.
deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;
- b.
de inwoner zijn hoofdverblijf niet in de gemeente heeft.
- a.
- 7.
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor vervoer uitsluitend voor een maximale afstand van 1.500 kilometer per jaar en als deze is bedoeld voor verplaatsingen binnen de directe woon- en leefomgeving.
- 8.
Het college verstrek geen maatwerkvoorziening voor woningaanpassingen als:
- a.
de noodzaak voortkomt uit slecht onderhoud of het niet voldoen van de woning aan wettelijke eisen;
- b.
de inwoner geen hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waarvoor hij de aanpassing
-
aanvraagt;
- c.
het betreft een woonruimte die niet geschikt is voor permanente bewoning;
- d.
het gaat om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, tenzij deze betrekking hebben op toegankelijkheid (zoals automatische deuropeners, hellingbanen of drempelhulpen);
- e.
de noodzaak voortkomt uit een vrijwillige verhuizing zonder medische of sociale noodzaak;
- f.
de inwoner niet is verhuisd naar de meest geschikte beschikbare woning, tenzij vooraf toestemming is gegeven door het college;
- g.
de aanpassing bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige extra kosten is mee te nemen.
- c.
- a.
- 9.
In afwijking van het achtste lid, onderdeel b, kan het college een voorziening verstrekken aan een inwoner die in een Wlz-instelling verblijft waarbij deze inwoner met die voorziening één woning bezoekbaar maakt.
- 10.
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor opvang en beschermd wonen uitsluiting volgens het vastgestelde beleid van de centrumgemeente Utrecht en bijbehorende regelgeving.
- 11.
Het college maakt voor het vaststellen van de inhoud van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden gebruik van een normeringskader dat het college vaststelt bij nadere regels.
Artikel 4.4 Aanvullende regels voor een pgb Wmo
- 1.
Als een inwoner een maatwerkvoorziening krijgt en deze zelf wil inkopen met een pgb, moet hij een pgb-plan indienen volgens het format dat het college beschikbaar stelt. Dit plan bevat:
- a.
de motivatie waarom het aanbod van maatwerkvoorzieningen in natura van de gemeente niet passend is en waarom een pgb gewenst is;
- b.
welke maatschappelijke ondersteuning hij wil inkopen, welk resultaat hij verwacht en hoe hij dit evalueert;
- c.
de voorgenomen uitvoerder van de maatschappelijke ondersteuning en de manier waarop hij de ondersteuning organiseert;
- d.
hoe hij de kwaliteit van de in te kopen maatschappelijke ondersteuning waarborgt;
- e.
de kosten, uitgedrukt in eenheden en tarief;
- f.
of hij maatschappelijke ondersteuning wil betrekken van iemand uit het sociale netwerk;
- g.
de motivatie waaruit blijkt dat hij de taken van een pgb op een verantwoorde manier kan uitvoeren.
- a.
- 2.
Het college verstrekt een pgb als:
- a.
de inwoner goed onderbouwt waarom hij de door de gemeente gecontracteerde zorg niet passend vindt;
- b.
uit de toetsing van de pgb-vaardigheid blijkt dat de budgethouder of budgetbeheerder het pgb op een juiste manier kan beheren;
- c.
de maatschappelijke ondersteuning van goede kwaliteit is en bijdraagt aan het beoogde resultaat zoals beschreven in deze verordening.
- a.
- 3.
Het college verstrekt geen pgb als er twijfels bestaan over de integriteit van de voorgenomen uitvoerder. Dit geldt in ieder geval als de uitvoerder in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag:
- a.
fraude heeft gepleegd om financieel voordeel te verkrijgen;
- b.
strafbare feiten heeft gepleegd of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en kwaliteit van de zorg in gevaar brengen;
- c.
is veroordeeld tot een gevangenisstraf;
- d.
op basis van een Bibob-toets is geweigerd als zorgaanbieder.
- a.
- 4.
Artikel 4.8 van deze verordening is van toepassing om de pgb-vaardigheid van budgethouders en
-
budgetbeheerders voor een pgb Wmo 2015 te beoordelen.
- 5.
Het college weigert een pgb als een wettelijke weigeringsgrond uit artikel 2.3.6, vijfde lid Wmo 2015 van toepassing is.
Artikel 4.5 Voorwaarden voor financiële tegemoetkoming Wmo
- 1.
Een financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner, zoals vastgelegd in artikel 2.3.5, derde lid van de Wmo 2015.
- 2.
De financiële tegemoetkoming is een forfaitair bedrag en hoeft niet volledig kostendekkend te zijn.
- 3.
De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel.
Artikel 4.6 Onderscheid tussen formele en informele hulp bij een pgb Wmo
- 1.
Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb maakt het college een onderscheid tussen formele en informele hulp.
- 2.
Formele hulp ontstaat als personen ondersteuning verlenen en die werken bij een instelling die:
- a.
Ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007)
- b.
Bevoegd is om de taken/werkzaamheden uit te voeren binnen het pgb
- c.
Beschikt over de relevante diploma’s voor de betreffende taken.
- a.
- 3.
Formele hulp ontstaat als zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) ondersteuning verlenen en:
- a.
Ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007)
- b.
Beschikken over de relevante diploma’s voor de betreffende taken.
- c.
Uitzondering: Bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad van de inwoner worden niet als formele hulp beschouwd.
- a.
- 4.
Informele hulp ontstaat als personen ondersteuning verlenen en die personen, al dan niet uit het sociale netwerk, niet voldoen aan de criteria voor formele hulp (zoals genoemd in het tweede lid), of die personen wél aan de criteria voor formele hulp voldoen, maar bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de inwoner zijn.
Artikel 4.7 Hoogte van het pgb en financiële tegemoetkoming Wmo
- 1.
De hoogte van het pgb voor een voorziening is bepaald op basis van:
- a.
Het bedrag van de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura bij een aanbieder of leverancier met wie de gemeente een overeenkomst heeft, inclusief een eventuele vergoeding voor onderhoud en verzekering; of
- b.
De door het college goedgekeurde offerte als er nog geen overeenkomst met een aanbieder of leverancier bestaat.
- a.
- 2.
Voor formele hulp, niet zijnde vervoer, bedraagt het pgb 100% van het tarief voor gecontracteerde
-
ondersteuning in natura. Als uit het pgb-plan van de inwoner blijkt dat hij passende en toereikende
-
ondersteuning tegen een lager tarief kan inkopen, hanteert het college dit lagere tarief.
- 3.
Het pgb voor formele hulp geleverd door een zelfstandige zonder personeel (zzp'er), zoals beschreven in artikel 4.6, tweede lid, onder b van deze verordening bedraagt 80% van het tarief van de voorziening in natura.
- 4.
Voor huishoudelijke ondersteuning is het uurtarief voor informele hulp vastgesteld op het hoogste periodieke uurloon voor hulp bij het huishouden volgens de geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), inclusief vakantietoeslag en verlofuren.
- 5.
Voor begeleiding is het uurtarief voor informele hulp bepaald op basis van het hoogste periodieke uurloon binnen FWG 30 van de geldende cao VVT, eveneens inclusief vakantietoeslag en verlofuren.
- 6.
Het college stelt de pgb-tarieven vast in nadere regels, rekening houdend met de bovenstaande bepalingen.
- 7.
De maximale vergoeding in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de vorm van vervoer is gebaseerd
- 8.
op 1.500 kilometer per jaar, zoals vastgelegd in artikel 4.3, zevende lid van deze verordening. De specifieke
- 9.
hoogte legt het college vast in aanvullende regels.
- 10.
Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de hoogte en voorwaarden van een
- 11.
verhuiskostenvergoeding.
Artikel 4.8 Pgb-vaardigheid
- 1.
Een budgethouder (of budgetbeheerder) moet aantonen dat hij een pgb op verantwoorde wijze kan beheren.
-
Hij moet, eventueel met hulp van het sociaal netwerk of een budgetbeheerder:
- a.
de hulp- of ondersteuningsvraag duidelijk kunnen omschrijven;
- b.
de regels en verplichtingen van een pgb kennen of kunnen vinden;
- c.
een overzichtelijke pgb-administratie kunnen bijhouden;
- d.
voldoende Nederlands kunnen spreken en schrijven om te communiceren met de gemeente, de Sociale Verzekeringsbank en hulpverleners;
- e.
zelfstandig kunnen handelen en onafhankelijk een hulpverlener kunnen kiezen;
- f.
afspraken kunnen maken en vastleggen en hierover verantwoording afleggen aan het college;
- g.
beoordelen of de geleverde ondersteuning passend en van goede kwaliteit is;
- h.
hulpverleners kunnen coördineren en vervanging regelen bij ziekte of verlof;
- i.
als werk- of opdrachtgever hulpverleners kunnen aansturen en aanspreken op hun functioneren;
- j.
kennis hebben van werk- of opdrachtgeverschap of weten waar zij deze informatie kunnen vinden.
- a.
- 2.
Het college beschouwt iemand als niet pgb-vaardig als:
- a.
de persoon die de ondersteuning levert ook de pgb-administratie beheert, tenzij het college
- a.
-
toestemming geeft of de hulpverlener familie is in de eerste of tweede graad;
- b.
sprake is van één van de volgende situaties:
- i.
schuldenproblematiek;
- ii.
ernstige verslavingsproblematiek;
- iii.
fraude in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;
- iv.
een verstandelijke beperking die zelfstandig beheer onmogelijk maakt;
- v.
een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;
- vi.
een blijvende cognitieve stoornis;
- vii.
onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;
- viii.
geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen verkrijgen.
- i.
- b.
Artikel 4.9 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
- 1.
Een inwoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb, zolang hij van de voorziening gebruik maakt of voor de periode waarvoor het pgb is verstrekt.
- 2.
De bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen in het kader van beschermd wonen en maatschappelijke opvang is vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
- 3.
De bijdrage voor hulpmiddelen, woningaanpassingen of een maatwerkvoorziening voor vervoer is nooit hoger dan de kostprijs van de voorziening.
- 4.
Voor maatwerkvoorzieningen die niet onder het tweede en derde lid vallen, geldt een maximale maandelijkse bijdrage per huishouden. Deze is bepaald op basis van artikel 2.1.4a, vierde lid van de Wmo 2015, en is van toepassing op zowel ongehuwde als gehuwde inwoners.
- 5.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college daadwerkelijk maakt voor de voorziening. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het toegekende pgb.
- 6.
De Centrale Toegang Utrecht stelt de bijdragen voor opvangvoorzieningen vast en int deze.
- 7.
In sommige gevallen is een inwoner niet verplicht een bijdrage te betalen, zoals bepaald in hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
- 8.
Het college stelt nadere regels vast over de hoogte van de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen voor vervoer.
Artikel 4.10 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Aanbieders moeten zorgen voor een goede kwaliteit van de voorzieningen, inclusief de deskundigheid van hun beroepskrachten. Dit doen zij door:
- a.
De voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de inwoner.
- b.
De voorzieningen te laten aansluiten op andere vormen van zorg en ondersteuning.
- c.
Te waarborgen dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden handelen conform de professionele standaard.
- d.
Voor zover van toepassing, ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de
- a.
-
deskundigheid van de beroepskrachten minimaal voldoen aan de eisen van erkende keurmerken in de sector.
- 2.
Het college bewaakt de naleving van deze kwaliteitseisen door:
- a.
Regelmatige overleggen met aanbieders.
- b.
Een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
- a.
Artikel 4.11 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering van diensten door derden
- 1.
Om een goede balans te waarborgen tussen prijs en kwaliteit bij de levering van diensten door derden, zoals bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo 2015, stelt het college:
- a.
Een vaste prijs vast die geldt bij aanbestedingen conform de Aanbestedingswet 2012 en
- a.
-
overeenkomsten met derden; of
- b.
Een reële ondergrensprijs, die dient als:
- i.
Minimale prijs bij inschrijvingen en overeenkomsten met derden.
- ii.
Basis voor de vaste prijs, zoals genoemd onder a.
- i.
- b.
- 2.
De prijzen worden door het college bepaald op basis van
- a.
Kwaliteitseisen voor de dienst, inclusief deskundigheidseisen voor beroepskrachten (conform artikel 2.1.3, tweede lid sub c Wmo 2015).
- b.
Continuïteit van hulpverlening, zodat de band tussen de hulpvrager en de hulpverlener wordt
- a.
-
gewaarborgd (conform artikel 2.6.5, tweede lid Wmo 2015).
- 3.
Bij de vaststelling van tarieven voor door derden geleverde diensten houdt het college in ieder geval rekening met:
- a.
Loonkosten van beroepskrachten
- b.
Redelijke overheadkosten
- c.
Niet-productieve uren door verlof, ziekte, scholing en overleg
- d.
Reis- en opleidingskosten
- e.
Indexering van loon binnen een overeenkomst
- f.
Overige gemeentelijke vereisten, zoals rapportage- en administratieverplichtingen
- a.
- 4.
Bij vaststelling van tarieven voor door derden geleverde voorzieningen houdt het college rekening met:
- a.
Marktprijzen van de voorziening
- b.
Eventuele extra taken van de leverancier, zoals:
- i.
Aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening
- ii.
Instructie over het gebruik
- iii.
Onderhoud van de voorziening
- iv.
Deelname in verplichte samenwerkingsverbanden
- i.
- a.
Artikel 4.12 Anti-speculatiebeding Wmo 2015
- 1.
Terugbetaling van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening is alleen van toepassing als:
- a.
de kosten van de woningaanpassing minimaal €10.000 bedragen, en
- b.
de woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de werkzaamheden wordt verkocht, én
- c.
de woningaanpassing heeft geleid tot een meerwaarde bij verkoop.
- a.
- 2.
Het college berekent de terugbetalingsverplichting als volgt:
- a.
1e jaar: 10% afschrijving, totaal 10%
- b.
2e jaar: 10% afschrijving, totaal 20%
- c.
3e jaar: 10% afschrijving, totaal 30%
- d.
4e jaar: 10% afschrijving, totaal 40%
- e.
5e jaar: 10% afschrijving, totaal 50%
- f.
6e jaar: 10% afschrijving, totaal 60%
- g.
7e jaar: 10% afschrijving, totaal 70%
- h.
8e jaar: 10% afschrijving, totaal 80%
- i.
9e jaar: 10% afschrijving, totaal 90%
- j.
10e jaar: 10% afschrijving, totaal 100%
- a.
- 3.
De terugbetalingsverplichting geldt niet als de inwoner de woning verkoopt aan:
- a.
de persoon voor wie de voorziening is verleend, of
- b.
een persoon die op basis van deze verordening een vergelijkbare voorziening zou krijgen.
- a.
-
De woningeigenaar moet het college binnen één maand na verkoop schriftelijk informeren over de verkoop van de woning.
Hoofdstuk 5. Algemeen
Artikel 5.1 Inlichtingen Jeugdwet en Wmo
- 1.
Het college informeert de jeugdige, diens ouder(s) of de inwoner in begrijpelijke taal over hun rechten en plichten bij een individuele voorziening of maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb. Daarnaast legt het college uit wat de gevolgen zijn van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
- 2.
De jeugdige, diens ouder(s) of de inwoner moeten het college onverwijld en uit eigen beweging informeren over feiten en omstandigheden die een heroverweging van een besluit over een individuele voorziening of maatwerkvoorziening in natura of een pgb kunnen rechtvaardigen. Dit geldt ook als het college hierom verzoekt en sluit aan bij artikel 8.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet en artikel 2.3.8, eerste lid, van de Wmo 2015.
Artikel 5.2 Niet meewerken Jeugdwet en Wmo
- 1.
De jeugdige, diens ouder(s) of de inwoner moeten binnen hun mogelijkheden meewerken aan onderzoek dat de besluitvorming en doelmatige inzet van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning ondersteunt.
- 2.
Als de jeugdige, diens ouder(s) of de inwoner niet of onvoldoende meewerken, kan het college niet
- 3.
vaststellen hoeveel jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning nodig is of bepalen of de jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning effectief is. Het college kan in dat geval besluiten om:
- a.
geen individuele voorziening of maatwerkvoorziening toe te kennen,
- b.
de voorziening in omvang te beperken, of
- c.
een eerder toegekende voorziening in te trekken.
- a.
Artikel 5.3 Herziening, intrekking en terugvordering van maatwerkvoorzieningen en pgb's
- 1.
Het college onderzoekt periodiek of een besluit over een individuele voorziening of maatwerkvoorziening in natura of een pgb moet worden herzien of ingetrokken. Dit onderzoek kan steekproefsgewijs plaatsvinden en richt zich op de kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.
- 2.
Het college kan een besluit over een maatwerkvoorziening of een pgb herzien of intrekken als het vaststelt dat:
- a.
De inwoner of zijn wettelijk vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en correcte gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid.
- b.
De inwoner niet langer in aanmerking komt voor de voorziening of het pgb.
- c.
De voorziening of het pgb niet langer toereikend is.
- d.
De inwoner verblijft in een instelling onder de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
- e.
De inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de voorziening of het pgb.
- f.
De inwoner de maatwerkvoorziening of de jeugdige de individuele voorziening of de inwoner of de jeugdige het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is toegekend.
- g.
De inwoner of jeugdige een uitvoerder inschakelt tegen wie bezwaren bestaan conform de geldende regelgeving.
- a.
- 3.
Het college kan:
- a.
Een toegekend pgb intrekken als blijkt dat het bedrag binnen zes maanden niet is gebruikt voor het beoogde doel.
- b.
Een voorziening in natura intrekken als de inwoner of jeugdige zich binnen zes maanden na de besluitdatum niet meldt bij de aangewezen (jeugdhulp)aanbieder.
- a.
- 4.
Het college kan:
- a.
Een toegekend pgb of een voorziening intrekken als blijkt dat dit is verstrekt op basis van onjuiste of onvolledige gegevens. In dat geval kan het college de ten onrechte genoten voorziening of het pgb terugvorderen.
- b.
Een voorziening of pgb geheel of gedeeltelijk invorderen bij de inwoner, jeugdige en/of anderen die bewust hebben meegewerkt aan de fraude, indien sprake is van opzettelijke fraude.
- a.
- 5.
Als het college een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening intrekt, kan het college deze
-
terugvorderen.
- 6.
Bij een ernstig vermoeden van misbruik of oneigenlijk gebruik kan het college de Sociale Verzekeringsbank verzoeken om betalingen uit het pgb geheel of gedeeltelijk op te schorten voor maximaal dertien weken.
Artikel 5.4 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid van voorzieningen jeugdhulp en Wmo
- 1.
Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet, Wmo 2015 en deze verordening, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.
- 2.
Het college onderzoekt de rechtmatigheid en doelmatigheid van individuele en maatwerk voorzieningen volgens paragrafen 6a en 6b van de Regeling Jeugdwet en met inachtneming van hoofdstuk 6 van de Wmo.
- 3.
Het college controleert periodiek, al dan niet via steekproeven, hoe inwoners, jeugdigen en ouder(s) pgb’s gebruiken, om de rechtmatigheid en doelmatigheid ervan te beoordelen.
Artikel 5.5 Verdere maatregelen tegen misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik
- 1.
Het college maakt met gecontracteerde of gesubsidieerde (jeugdhulp)aanbieders afspraken over facturatie, resultaatsturing en accountantscontroles. Deze afspraken zorgen ervoor dat declaraties en betalingen overeenkomen met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de daadwerkelijk geleverde hulp of ondersteuning.
- 2.
Het college maakt met gecontracteerde of gesubsidieerde (jeugdhulp)aanbieders afspraken over het monitoren van de gemiddelde trajectduur gedurende de looptijd van een contract.
- 3.
Het college zorgt voor een meldpunt waar signalen over oneigenlijk gebruik en fraude met betrekking tot de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn te melden.
Artikel 5.6 Betrokkenheid van inwoners bij beleid
- 1.
Het college betrekt inwoners, jeugdigen en de ouder(s) bij de onderwerpen die in deze verordening zijn vastgelegd. Dit betreft zowel:
- a.
Het opstellen van beleid en regels, als
- b.
De uitvoering ervan door het college.
- a.
- 2.
Het college organiseert de betrokkenheid via:
- a.
De Adviesraad Sociaal Domein, volgens de regels van de Verordening Adviesraad Sociaal Domein
- b.
gemeente Bunnik.
- c.
Directe raadpleging, zoals enquêtes en bijeenkomsten, om inwoners actief te laten meedenken en meepraten over beleid en uitvoering.
- a.
Artikel 5.7 Overgangsrecht
- 1.
Een inwoner, jeugdige of de ouder(s) behoudt het recht op een lopende voorziening die is verstrekt onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 2020, totdat het college een nieuw besluit neemt over die voorziening.
- 2.
Aanvragen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend en nog niet zijn afgehandeld, beoordeelt het college volgens deze verordening.
- 3.
Bezwaarschriften tegen besluiten die zijn genomen vóór de inwerkingtreding van deze verordening, behandelt het college op basis van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 2020. Als heroverweging op grond van de huidige Verordening jeugdhulp gemeente Bunnik leidt tot een gunstigere uitkomst, kan het college in het voordeel van de jeugdige of de ouder(s) afwijken.
- 4.
Het college kan een besluit genomen onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 2020 herzien in de volgende gevallen:
- a.
Op basis van de gronden zoals vermeld in deze verordening.
- b.
Als een heronderzoek aantoont dat een afwijkend besluit zou zijn genomen onder de nu geldende verordening.
- c.
Op verzoek van de inwoner of jeugdige, bij een wens om te wisselen van (jeugdhulp)aanbieder of verstrekkingsvorm.
- a.
- 5.
Het college heeft de bevoegdheid om een onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 2020 verstrekt pgb terug te vorderen op de gronden genoemd in deze verordening.
Artikel 5.8 Hardheidsclausule
Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening als strikte toepassing leidt
tot onredelijke of onaanvaardbare situaties voor de inwoner, jeugdige of ouder(s). Afwijkingen zijn alleen toegestaan
als dit in het belang is van de betrokkene(n) en er geen andere passende oplossing beschikbaar is.
Artikel 5.9 Slotbepaling, inwerkingtreding, citeertitel en intrekking oude verordening
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2025.
- 2.
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunnik’.
- 3.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 2020 trekt de gemeenteraad met de inwerkingtreding van deze verordening in.
Ondertekening
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik in zijn openbare vergadering van 10 juli 2025.
griffier, voorzitter,
F. van der Lubbe R. van Bennekom
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl