Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR742821
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR742821/1
Beleidsregel Persoonsgebonden budget Sociaal Domein Hof van Twente 2025
Geldend van 01-07-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregel Persoonsgebonden budget Sociaal Domein Hof van Twente 2025Onderwerp: Beleidsregel Persoonsgebonden budget Sociaal Domein Hof van Twente 2025
Registratienummer: 863263
Datum: 17 juni 2025
Medewerker: T. Koopman / N. van Rhijn
Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;
gelet op het bepaalde in de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2025 en de Verordening jeugdhulp Hof van Twente 2025;
besluiten:
1. vast te stellen de BELEIDSREGEL PERSOONSGEBONDEN BUDGET SOCIAAL DOMEIN HOF VAN TWENTE 2025 voor de beoordeling van aanvragen van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en individuele voorzieningen op grond van de Jeugdwet met inachtneming van het volgende:
a. Hoofdstuk 2 van het Handboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2015 wordt ingetrokken per 1 juli 2025;
b. deze beleidsregel wordt aangehaald als: “Beleidsregel PGB Sociaal Domein Hof van Twente 2025”;
c. deze beleidsregel treedt in werking op 1 juli 2025.
2. dat aanvragen voor een persoonsgebonden budget die voor 1 juli 2025 zijn ingediend, en waarop op 1 juli 2025 nog geen besluit is genomen, worden beoordeeld op grond van de dan vigerende Verordening maatschappelijke ondersteuning en Verordening Jeugdwet en deze nieuwe beleidsregel.
Inleiding
Een cliënt heeft keuzevrijheid. Dat betekent dat de cliënt kan kiezen in welke vorm een maatwerk- of individuele voorziening wordt verstrekt. Het gaat om Zorg in Natura (ZIN) en een persoonsgebonden budget (PGB). ZIN en PGB zijn gelijkwaardig.
Bij ZIN verzorgt de gemeente de verstrekking van de voorziening. Een PGB biedt cliënten de mogelijkheid om zelf hulp en/of ondersteuning in te kopen. Het is een alternatief voor verstrekking van ZIN. De keuze voor een PGB geldt alleen voor maatwerk- en individuele voorzieningen. Een PGB voor een algemene voorziening is niet mogelijk.
Een PGB is bedoeld voor die mensen die bewust kiezen voor het voeren van eigen regie op de benodigde hulp en ondersteuning en die ook PGB-vaardig zijn. De budgethouder wordt werkgever dan wel opdrachtgever.
De juridische basis van het PGB ligt vast in artikel 8.1.1 lid van de Jeugdwet en artikel 2.3.6. van de Wmo 2015. In de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hof van Twente en de verordening Jeugdhulp Hof van Twente is dit verder uitgewerkt. Deze beleidsregel is een verdere uitwerking van de Jeugdwet en de Wmo 2015.
Het gaat in deze beleidsregel dus niet om de beoordeling van het recht op een maatwerkvoorziening, maar om de wijze waarop deze voorziening wordt verstrekt
Bij de toepassing van deze beleidsregel geldt:
o waar 'cliënt' staat, kan ook 'jeugdige of zijn ouders' worden gelezen.
o waar 'ondersteuning' wordt genoemd, valt daaronder ook 'jeugdhulp'.
o waar 'budgethouder' staat, kan dat ook de ouder(s)/wettelijk vertegenwoordiger van een jeugdige betreffen.
o waar ‘voorziening’ staat worden zowel een individuele voorziening voor jeugdhulp als een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning bedoeld.
Toepassingsbereik en kernprincipes
Voor beide wetten geldt dat:
o PGB en ZIN gelijkwaardige verstrekkingsvormen zijn;
o de cliënt/budgethouder moet kunnen motiveren waarom hij voor een PGB kiest;
o budgetvaardigheid een voorwaarde is voor toekenning van een PGB;
o de ondersteuning moet voldoen aan eisen van kwaliteit, veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid.
Voor jeugdigen:
o ouders zijn verantwoordelijk voor het beheren van het PGB en het aansturen van de hulpverlening;
o jeugdige en ouders moeten voldoende in staat zijn regie te voeren over de zorg;
o het college toetst of een PGB in het belang is van de jeugdige.
Geen PGB mogelijk
In de Wmo2015 is de keuzevrijheid tussen Zorg in natura (ZIN) en PGB vastgelegd. Uitgangspunt is de keuzevrijheid van de cliënt tussen deze twee verstrekkingsvormen.
In het vijfde lid van artikel 2.3.6 Wmo2015 staan twee situaties waarin een PGB kan worden geweigerd. Een PGB kan worden geweigerd:
a. voor zover de kosten van de te betrekken voorziening hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura;
b. als het college al eerder een toekenning van een maatwerkvoorziening of PGB heeft herzien dan wel ingetrokken op grond van artikel 2.3.10 lid 1 Wmo2015.
Aanvullend zijn in de Wmo-verordening een aantal andere situaties vermeld waarin de keuze voor een PGB is uitgesloten (weigeringsgronden voor een PGB).
De Jeugdwet kent geen specifieke bepalingen waarin weigeringsgronden worden opgesomd. Daarom worden ten aanzien van de Jeugdwet in deze beleidsregel aanvullende voorwaarden vastgesteld waaronder een PGB geweigerd kan worden.
Vormen van PGB
Er zijn twee soorten PGB. Onderscheiden worden:
• een éénmalig PGB voor de aanschaf van een woningaanpassing en hulpmiddelen
(hoofdstuk 1).
• een langdurig PGB voor de inkoop van dienstverlening (hoofdstuk 2).
1. PGB voor woningaanpassingen en hulpmiddelen (eenmalig PGB)
Eénmalige PGB’s hebben betrekking op de (eenmalige) aanschaf van woningaanpassingen en hulpmiddelen. Daarbij gaat het met name om woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoermiddelen.
1.1.Beoordeling vooraf
Voordat besluitvorming plaatsvindt, overlegt de budgethouder een offerte of kostenbegroting van de voorziening die met het PGB wordt aangeschaft. Alleen dan kan door het college tijdig worden beoordeeld of een adequate voorziening wordt aangeschaft (die overeenkomt met het programma van eisen) en wat de reële kostprijs is. Zo wordt voorkomen dat de cliënt een voorziening aanschaft dat niet geschikt is of waarvoor niet de volledige kostprijs als een PGB kan worden toegekend. In die zin is deze voorwaarde ook ter bescherming van de budgethouder.
1.2.Hoogte
De hoogte van het PGB is maximaal de tegenwaarde is van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura. Als dat nodig is (afhankelijk van de soort aan te schaffen voorziening), wordt ook een PGB voor de zogeheten instandhoudingkosten toegekend. In de Wmo-verordening is vastgelegd op welke wijze het PGB wordt berekend.
De hoogte van het PGB wordt bepaald door
-prijzen en tarieven van gecontracteerde aanbieders en/of
-een gespecificeerde kostenbegroting van de gekozen leverancier.
Een PGB hoeft niet hoger hoeft te zijn dan de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura. De prijzen die het college heeft afgesproken met gecontracteerde aanbieders bepalen dus de maximale hoogte van het PGB. Dit geldt ook voor de bedongen korting(en).
Kan de budgethouder niet dezelfde korting bedingen als het college met de leveranciers heeft afgesproken, dan komt het prijsverschil voor rekening van de budgethouder. Dit is dan een direct gevolg van de keuze voor een PGB.
Deze werkwijze is anders als het college geen prijsafspraken met een leverancier heeft gemaakt. Dit is met name het geval bij woningaanpassingen. In die situatie wordt het PGB berekend op basis van een door het college goedgekeurde kostenbegroting.
Voor een PGB voor aanschaf van woningaanpassingen en hulpmiddelen geldt dat deze veilig, doeltreffend en cliëntgericht moeten zijn. De kwaliteit moet in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt. Een aan te schaffen hulpmiddel moet daarom minimaal een kwaliteitskeurmerk (bijvoorbeeld CE-keurmerk) hebben.
Een PGB kan worden afgestemd op de aanschaf van een tweedehands voorziening. Als de cliënt een tweedehands voorziening wil aanschaffen, gelden dezelfde voorwaarden als voor aanschaf van een nieuwe voorziening. De hoogte van het PGB wordt dan naar rato van de resterende levensduur berekend. De levensduur van diverse hulpmiddelen wordt door het college vastgelegd in het financiële Besluit maatschappelijke ondersteuning.
1.3.Uitbetaling
Het PGB wordt op declaratiebasis aan de budgethouder uitbetaald. Daarvoor is een bewijs van aanschaf en levering (factuur) vereist. Het PGB wordt betaald aan de budgethouder. Op schriftelijk verzoek van de budgethouder kan het college het PGB aan de leverancier van de voorziening betalen.
Voordat betaling van het PGB plaatsvindt, kan het college desgewenst de uitvoering van de werkzaamheden of het aangeschafte hulpmiddel controleren.
Bij dure, uitgebreide woningaanpassingen is niet uitgesloten dat de aannemer de kosten in termijnen factureert. Het college kan hier in voorzien door de budgethouder ook het PGB in
termijnen te betalen. Dit laat onverlet dat aan de betaling een controle op de gefactureerde werkzaamheden vooraf kan gaan.
De datum van levering of start van de werkzaamheden is ook belangrijk om de ingangsdatum van de bijdrage in de kosten te kunnen vaststellen.
1.4.Instandhoudingskosten
Diverse voorzieningen hebben periodiek onderhoud nodig. Ook kunnen defecten aan een voorziening ontstaan. Instandhoudingskosten zijn kosten van onderhoud, reparaties en zo nodig een WA-verzekering. Omdat het belangrijk is dat een voorziening zo goed mogelijk functioneert en blijft functioneren, kan ook een PGB voor dergelijke kosten worden verstrekt.
Vanaf de datum van levering van de voorziening kan een recht op een PGB voor instandhoudingskosten bestaan. Het zal dan in eerste instantie met name gaan om kosten van WA-verzekering van het hulpmiddel en eventueel onderhoud. Voor reparaties geldt dat eerst worden beoordeeld of sprake is van garantie op de voorziening.
Ook voor dit PGB geldt dat het is gemaximeerd tot de kostprijs zoals die is afgesproken met de gecontracteerde aanbieders.
2. PGB voor dienstverlening (langdurig PGB)
Het gaat hier om een PGB voor inkoop van dienstverlening, dus Huishoudelijke ondersteuning (HO), Dagbesteding, Begeleiding individueel, Logeerzorg en Vervoer. Deze diensten kunnen door zowel professionals als door niet-professionals worden geboden. In de Jeugdhulp-verordening en de Wmo-verordening zijn beide vormen gedefinieerd.
Een professional is een niet-natuurlijke persoon of zelfstandige zonder personeel (ZZP’er), die ten aanzien van de uit te voeren taken, werkzaamheden en diensten is ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel (KvK) als zijnde beroepsmatig werkzaam op het terrein van maatschappelijke ondersteuning.
Ook moet deze aanbieder voldoen aan de kwaliteitseisen die worden gesteld aan gecontracteerde aanbieders. Dit betekent bijvoorbeeld dat een organisatie die bij de KvK staat ingeschreven als administratiekantoor nooit als professional kan worden aangemerkt.
Een ZZP’er moet bovendien beschikken over een recente Verklaring Omtrent het Gedrag (niet eerder afgegeven dan 1 jaar voor de aanvraag van de cliënt) en relevante diploma’s.
Niet-professionals zijn hulpverleners die niet aan de eisen van een professional voldoen.
Ondersteuning die wordt geboden door (aangetrouwde) familie (bloed- of aanverwant) in de eerste en tweede graad wordt altijd aangemerkt als niet-professionele hulpverlening. Ook als dat familielid aan alle eisen voor professionals voldoet.
Bij elke vorm van ondersteuning geldt dat deze een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en/of participatie en moet voldoen aan de eisen van artikel 2.3.6 Wmo2015dan wel moet passen binnen de doelen van de Jeugdwet.
2.1. Voorwaarden voor een PGB dienstverlening
Een PGB is bedoeld om de cliënt meer eigen regie over zijn of haar situatie te geven. Als hij dat wil, kan de budgethouder eigen hulpverleners inschakelen in plaats van aangewezen te zijn op het aanbod van de gemeente. Het is dus belangrijk om te beoordelen of een cliënt verantwoord met een PGB kan omgaan.
Om voor een PGB voor dienstverlening in aanmerking te komen, moet de budgethouder daarom aan een aantal voorwaarden voldoen. Het gaat hierbij om
(1) budgetvaardigheid.
(2) gemotiveerde keuze voor een PGB.
(3) kwaliteit van de ondersteuning.
Het is aan het college om te beoordelen of de cliënt aan deze drie voorwaarden voldoet.
2.1.1. Budgetvaardigheid
De budgethouder moet de taken die horen bij een PGB goed kunnen uitvoeren. Het is mogelijk dat hiervoor hulp uit het sociale netwerk in te schakelen of dat hulp wordt geboden door een vertegenwoordiger (bewindvoerder, mentor of curator).
Schulden- en/of verslavingsproblematiek kunnen signalen zijn dat de cliënt niet in staat is het PGB te beheren. Hetzelfde geldt in een situatie waarin sprake is van een verstandelijke beperking of cognitieve stoornis bij de cliënt. Steeds moet dan worden beoordeeld of desondanks, bijvoorbeeld door het netwerk, een goed beheer van het PGB mogelijk is
Overigens, een WSNP- bewindvoerder wordt toegewezen door de rechter om ervoor te zorgen dat de cliënt zijn schulden aflost. Deze is niet aangesteld om het PGB te beheren. Budgetbeheer kan wel worden uitgevoerd door een beschermingsbewindvoerder. Wel moet altijd worden vastgesteld dat deze bewindvoerder het budgetbeheer ook daadwerkelijk verricht.
Een vertegenwoordiger kan een budgethouder ondersteunen bij het nakomen van de administratieve verplichtingen, maar zal niet altijd inzicht hebben in de geboden ondersteuning. Alleen als beide aspecten voldoende zijn gewaarborgd, is sprake van voldoende budgetvaardigheid.
Dat brengt soms met zich mee dat de budgetvaardigheid wordt verdeeld over meerdere personen. Maar het kan ook betekenen dat een PGB geen passende verstrekkingsvorm is.
Budgetvaardigheid heeft daarmee twee aspecten, namelijk de vaardigheid om
-het budget te beheren. Met andere woorden, de vaardigheid om (administratieve en juridische) verplichtingen rondom het PGB te voldoen.
en
-als werkgever of opdrachtgever te kunnen optreden. De budgethouder moet de kwaliteit en effectiviteit van de geboden dienstverlening kunnen beoordelen en de hulpverlener daarop kunnen aanspreken.
Budgetvaardigheid houdt in ieder geval in dat de budgethouder dan wel het netwerk of vertegenwoordiger:
1. de situatie van de cliënt overziet en een duidelijk beeld heeft van de zorgvraag.
2. een overzichtelijke administratie bijhoudt, zodat inzicht bestaat in de bestedingen
3. op de hoogte is van regels en verplichtingen die bij een PGB horen en deze kan toepassen en nakomen.
4. kan communiceren met gemeente, Sociale verzekeringsbank (SVB) en andere instanties en hulpverleners.
5. zelfstandig kan handelen en onafhankelijk een zorgverlener kan kiezen.
6. in staat is om afspraken te maken en vast te leggen en dit te verantwoorden aan de gemeente en de SVB.
7. de kwaliteit van de geboden dienstverlening kan beoordelen.
8. de inzet van hulpverleners kan organiseren in geval van ziekte en verlof
9. in staat is om als werkgever of opdrachtgever de hulpverlener aan te sturen en aan te spreken op het functioneren.
10. juridische kennis heeft van werk- of opdrachtgeverschap.
11. een Wmo-budgetplan kan opstellen.
Gelet op deze voorwaarden is niet toegestaan dat de hulpverlener ook het PGB-beheer op zich neemt. Immers, dan ontstaat de situatie dat de hulpverlener zijn of haar eigen declaratie kan goedkeuren of zichzelf moet aanspreken op de kwaliteit en effectiviteit van zijn eigen dienstverlening. Deze samenloop moet worden voorkomen en is daarom in de Wmo-verordening en in deze beleidsregel uitgesloten.
Het college kan bij de beoordeling of de cliënt voldoende budgetvaardig is gebruik maken van de PGB-test zoals die wordt aangeboden door Per Saldo. De uitslag van die test is niet doorslaggevend, maar kan helpend zijn bij de besluitvorming.
2.1.2. Gemotiveerde keuze
De cliënt moet de keuze voor een PGB kunnen motiveren. Uit deze argumentatie moet duidelijk waarom een PGB passend is. De cliënt hoeft zich geen mening te vormen over het ZIN-aanbod van de gemeente. Wanneer de onderbouwing voor een PGB in redelijkheid is beargumenteerd, mag de gemeente de aanvraag voor een PGB niet om die reden weigeren. Niet het oordeel van het college is leidend, maar het oordeel van de cliënt.
2.1.3. Kwaliteit van de ondersteuning
De in te kopen ondersteuning moet van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn. Uitgangspunt is dat voor de ondersteuning die wordt ingekocht met het PGB dezelfde kwaliteitseisen gelden als voor zorg in natura. Dit kan worden beoordeeld aan de hand van het KIT (Kwaliteitsinstrument Twente).
Budgetplan
Om de kwaliteit te kunnen beoordelen, dient de cliënt op basis van een ondersteuningsplan een budgetplan in. Uit het budgetplan met bijlagen moet blijken waar de cliënt de ondersteuning inkoopt, wat de kostprijs is en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd.
Veilig houdt niet alleen in dat de hulpverlener beschikt over een recente Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Veilig betekent ook dat de relatie tussen cliënt en hulpverlener stabiel en vertrouwd is en dat de privacy in acht wordt genomen.
Doeltreffend betekent effectief. De hulpverlener beschikt over de vereiste kennis en vaardigheden om passende ondersteuning te kunnen bieden en is aantoonbaar gericht op het behalen van resultaten.
Cliëntgericht houdt in dat de hoeveelheid en intensiteit van ondersteuning wordt afgestemd op de persoonlijke situatie en reële behoefte van de cliënt, maar wordt ook afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg die cliënt ontvangt. Het bereiken van het doel wordt behaald met zo weinig mogelijk middelen.
Ook wordt in het budgetplan de kostprijs van de ondersteuning vermeld.
Het college kan verder die bewijsstukken opvragen die zij nodig acht om de kwaliteit van de ondersteuning te kunnen beoordelen.
Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)
Om de veiligheid van de cliënt zo goed mogelijk te waarborgen, moet de hulpverlener beschikken over een recente VOG. Dit geldt voor zowel de hulpverlener die in contact komt met de cliënt als, indien dat aan de orde is, de bestuurder van een zorgorganisatie,
De VOG moet bij de aanvraag en het budgetplan worden overgelegd en mag op het moment van de aanvraag niet langer dan één jaar geleden zijn afgegeven.
Het college vraagt niet vaker dan eens in de drie jaar om een recente VOG.
2.2. PGB voor professionele ondersteuning.
Hiervoor is al aangegeven dat voor een professionele hulpverlener dezelfde kwaliteitseisen gelden als voor gecontracteerde aanbieders.
De volgende eisen gelden in ieder geval voor alle professionele aanbieders van HO, Dagbesteding, Begeleiding individueel en Logeerzorg:
• Een VOG voor alle beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met cliënten in contact kunnen komen, die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor zorgaanbieder ging werken. Alle personen die namens zorgaanbieder direct en indirect cliëntencontact hebben, moeten een geldige VOG kunnen overleggen.
• Voor een ZZP’er geldt dat de VOG niet eerder is afgegeven dan één jaar voor de
aanvraag van de cliënt om ondersteuning.
• De zorgaanbieder voldoet aan en past toe:
o de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg;
o de Wet Cliëntenrechten zorg;
o de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG);
o de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
• Het opleidingsniveau en de werkervaring van het in te zetten personeel moeten passen bij de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en een bijdrage leveren aan een structurele verbetering van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Het vereiste opleidingsniveau is minimaal MBO 3.
• Inschrijving bij de Kamer van Koophandel als zijnde beroepsmatig werkzaam op het terrein van maatschappelijke ondersteuning (Wmo2015) of jeugdhulp (Jeugdwet).
• Verder geldt in ieder geval dat de medewerker
o de Nederlandse taal in woord en geschrift beheerst;
o knelpunten op het gebied van zelfredzaamheid en participatie signaleert en
deze zo nodig bespreekt met de cliënt en de consulent/regisseur.
2.3. PGB voor niet-professionele ondersteuning.
Er is sprake van niet-professionele ondersteuning als die ondersteuning wordt geboden door een organisatie die niet aan alle kwaliteitseisen voldoen om als professionele aanbieder te worden aangemerkt. Ook personen uit het eigen sociale netwerk vallen onder deze categorie. Bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad worden nooit als professionals aangemerkt.
Uiteraard geldt altijd dat de te bieden ondersteuning wel aan de algemene kwaliteitseisen uit de wet (veilig, doeltreffend, cliëntgericht) moet voldoen. Ook bij niet-professionele ondersteuning moet de hulpverlener dus een VOG (met uitzondering van eerste en tweede graads familie) en bewijsstukken van het opleidingsniveau overleggen (minimaal MBO 3).
Hier geldt dat de VOG niet eerder is afgegeven dan één jaar voor de aanvraag van de cliënt.
2.4 Hoogte PGB
De hoogte van het PGB is, zowel op grond van de Wmo als de Jeugdwet, maximaal gelijk aan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura. Dit betekent dat het PGB niet hoger wordt vastgesteld dan wat de gemeente zelf kwijt zou zijn aan een vergelijkbare voorziening via een gecontracteerde aanbieder.
Daarbij wordt de term maximaal gebruikt. Maximaal betekent dat, mits aan andere eisen van de wet wordt voldaan, het PGB ook lager kan worden vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de budgethouder een lager tarief met de hulpverlener is overeengekomen. De hoogte van het PGB hoeft immers niet meer te bedragen dan de daadwerkelijke kostprijs. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning staan de tarieven vermeld die gelden voor gecontracteerde ondersteuning op grond van de Wmo2015.
Het is uitgesloten dat de budgethouder een vast maandloon afspreekt met de hulpverlener. Ondersteuning kan alleen op declaratiebasis worden vergoed.
Budgethouders mogen overigens niet alle kosten uit het PGB betalen. In de Jeugdhulp-verordening en in de Wmo-verordening is expliciet aangegeven welke kosten niet uit het PGB mogen worden voldaan.
Het PGB kent geen verantwoordingsvrij bedrag.
2.5. PGB controle en trekkingsrecht
De SVB draagt zorg voor de uitbetaling van het PGB aan de hulpverlener. De budgethouder krijgt het budget dus niet zelf overgemaakt.
De cliënt sluit met de gekozen hulpverlener een zorgovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Die overeenkomst wordt getoetst door zowel de SVB als de gemeente. De budgethouder moet dus ook voldoen aan alle voorwaarden die de SVB aan het PGB stelt.
Het is mogelijk dat het college de besteding van het PGB controleert. Bij een langdurig PGB vindt een administratieve controle plaats bij de SVB, bij de declaraties van de hulpverlener. Maar ook het college kan de kwaliteit en effectiviteit van de ingekochte ondersteuning controleren. Daarom moet de budgethouder de volgende stukken bewaren:
• een overeenkomst tussen de budgethouder en de hulpverlener tot het leveren van ondersteuning en hulp;
• een overzicht van de salarisadministratie met betalingsbewijzen en
• een door de budgethouder en zorgverlener ondertekende werkbrief met daarop het aantal geleverde uren zorg.
2.6. Geldigheidsduur
De geldigheidsduur van een toekenning van een PGB kan verschillen per voorziening. Ook kan de duur afhankelijk zijn van de te bereiken resultaten en de persoonlijke situatie van de cliënt.
Algemeen uitgangspunt is dat een PGB eenzelfde geldigheidsduur heeft als de situatie waarin de maatwerkvoorziening in natura zou zijn toegekend. Uiteraard houdt het college de mogelijkheid om gedurende de geldigheidsduur van de beschikking in een heronderzoek de situatie van de cliënt te onderzoeken en het recht op een voorziening tussentijds bij te stellen.
3. Herzien, intrekken en terugvorderen
De cliënt heeft een inlichtingenplicht op grond van artikel 2.3.8 Wmo2015 en artikel 8.1.2. Jeugdwet. De verplichting tot het verstrekken van juiste en volledige informatie, en de mogelijkheid tot controle hierop, geldt voor beide wetten.
Deze verplichting geldt gedurende het gehele proces van aanvraag tot beëindiging van de voorziening. Het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht kan leiden tot een herziening of intrekking van het PGB. Een toegekend recht op ondersteuning kan worden ingetrokken als achteraf blijkt dat in het verleden in het geheel geen recht op die ondersteuning bestond. Was er wel enig, maar een ander recht, dan is sprake van een herziening. Van beëindiging is sprake als het recht op ondersteuning per toekomende datum, dus in de toekomst wordt stopgezet.
Een PGB wordt herzien dan wel ingetrokken als zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 2.3.10 Wmo2015. Bijvoorbeeld als
• blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
• de cliënt niet voldoet aan de aan het toekennen van een PGB verbonden voorwaarden;
• de cliënt het PGB niet gebruikt of voor een ander doel gebruikt.
De bepalingen over intrekken, herzien en terugvorderen van het PGB zijn ook van toepassing op grond van de Jeugdwet (artikel 8.1.4).
Algemeen uitgangspunt is dat het college een ten onrechte genoten PGB terugvordert als sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 2.4.1 lid 1 onder a Wmo2015 dan wel artikel 8.1.4. lid 1 onder a Jeugdwet. Dus de situatie dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente d.d. 17 juni 2025.
Burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
de secretaris, de burgemeester,
drs. D. Lacroix drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM
Ondertekening
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl