Beleidsregel Wmo Woonvoorzieningen Hof van Twente 2025

Geldend van 01-07-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Wmo Woonvoorzieningen Hof van Twente 2025

Onderwerp: Beleidsregel Wmo Woonvoorzieningen Hof van Twente 2025

Registratienummer:885123

Datum: 17 juni 2025

Medewerker: T. Koopman

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;

gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2025;

besluiten:

1. vast te stellen de BELEIDSREGEL WMO WOONVOORZIENINGEN HOF VAN TWENTE 2025 voor de beoordeling van meldingen en aanvragen om woonvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met inachtneming van het volgende:

a. Hoofdstuk 5 van het Handboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2015 wordt ingetrokken per 1 juli 2025;

b. deze beleidsregel wordt aangehaald als: “Beleidsregel Wmo woonvoorzieningen Hof van Twente 2025”;

c. deze beleidsregel treedt in werking op 1 juli 2025.

2. dat aanvragen voor een woonvoorziening die voor 1 juli 2025 zijn ingediend, en waarop op 1 juli 2025 nog geen besluit is genomen, worden beoordeeld op grond van de dan vigerende Verordening maatschappelijke ondersteuning en deze nieuwe beleidsregel.

Inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo2015) geeft gemeenten de opdracht om personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, te ondersteunen op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Om dit te bereiken, kan het college verschillende voorzieningen inzetten. Deze beleidsregel gaat over de maatwerkvoorziening Woonvoorziening.

Zelfredzaamheid is in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Hiervoor is het nodig dat de bewoner over een geschikte woning moet beschikken. Een geschikte woning is een woning waarvan iemand normaal gebruik kan maken.

Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning.

Het gebruik van een zolder, een hobby-, werk of recreatieruimte valt niet onder deze elementaire woonfuncties. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

Het uitgangspunt van het uitrustingsniveau sociale woningbouw is een woning die in ieder geval niet groter is dan een woning met op de bovenverdieping 3 slaapkamers en een badkamer.

1. Soorten woonvoorzieningen

Het gaat bij maatwerkvoorzieningen ten behoeve van het normale gebruik van de woning meestal om woonvoorzieningen.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

• Bijdrage in kosten van verhuizing.

• Niet-bouwkundige woonvoorzieningen. Dit zijn voorzieningen die verplaatsbaar zijn (tilliften, complexe verrijdbare douche- en toiletvoorzieningen). Ook een traplift wordt beschouwd als een niet-bouwkundige woonvoorziening.

• Woningaanpassingen. Dit zijn bouwkundige ingrepen in of aan de woning (bijvoorbeeld een aangepaste badkamer, verbrede doorgangen, een aanbouw).

• Bijdrage in kosten van behoud van een hulpmiddel (instandhoudingskosten).

• Bijdrage in kosten van tijdelijke huisvesting of huurderving.

Uitleen

Voor kortdurend gebruik zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Deze kosten worden niet vergoed door de Wmo.

Bij de noodzaak voor een woonvoorziening wordt eerst beoordeeld of het resultaat ook te bereiken is door een andere oplossingen, zoals algemeen gebruikelijke voorzieningen of een verhuizing. Ook hier geldt dat eigen mogelijkheden, zoals een herinrichting van de woning of een herschikking van taken tussen leden van het gezin, tot de mogelijkheden behoren.

2. Primaat van de verhuizing

Als geen andere mogelijkheden aanwezig zijn en een Wmo-maatwerkvoorziening nodig is, is in de Verordening maatschappelijke ondersteuning (Wmo-verordening) bepaald dat dan eerst wordt bekeken of de cliënt kan verhuizen naar een geschikte of een goedkoper geschikt te maken woning. Dit is het primaat van verhuizing. Het betekent dat als vaststaat dat een woonvoorziening noodzakelijk is, eerst beoordeeld moet worden of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning of naar een goedkoper aan te passen woning mogelijk is.

Dit primaat wordt niet toegepast als de aanpassingskosten van de huidige woning een bedrag van € 10.000,00 niet te boven gaat. In de laatstgenoemde situatie is nader onderzoek niet noodzakelijk. Heeft de persoon met beperkingen toch de voorkeur voor een verhuizing boven een woonvoorziening in of aan de huidige woning, dan kan een bijdrage in de kosten van verhuizen worden toegekend, mits verhuizing de goedkoopst compenserende oplossing is.

2.1. Wegingsmodel

Om te beoordelen of een verhuizing mogelijk is en een compenserende oplossing biedt, zijn een aantal aspecten van belang. Dit is uitgewerkt in het wegingsmodel. Indien de noodzakelijke aanpassingen meer kosten dan € 10.000,00 wordt het primaat van verhuizen toegepast. Dit betekent dat nader onderzoek aan de hand van het wegingsmodel moet worden gedaan en dat moet worden beoordeeld of een verhuizing redelijkerwijs verlangd kan en mag worden en ook daadwerkelijk mogelijk is. Enkel de stelling dat men niet wil verhuizen, is voor de vertaalslag naar een adequate voorziening niet voldoende.

Als blijkt dat een verhuizing mogelijk is en verlangd mag worden van de cliënt, betekent dat niet dat die cliënt ook daadwerkelijk verplicht kan worden om die andere woning te betrekken. Het betekent wel dat in die situatie de gevolgen van de keus die de aanvrager maakt, voor diens rekening komen en blijven. Vaak zal dit betekenen dat de aanpassing van de huidige woning wordt geweigerd dan wel dat wordt volstaan met een bijdrage in de kosten van de aanpassingen tot maximaal de bijdrage in kosten van verhuizing. Uiteraard mits in de bestaande woning wel een volledig adequate oplossing wordt gerealiseerd.

Onderstaande opsomming dient als checklist ten behoeve van het onderzoek.

• Aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte en de termijn waarop een geschikte woning vrij kan komen;

• Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woning in relatie tot de prognose van de aandoening;

• Termijn waarop het woonprobleem opgelost kan en/of moet worden;

• Sociale omstandigheden;

• Integrale afweging verstrekking Wmo-voorzieningen;

• Eigen woning of huurwoning;

• Woonlastenstijging en draagkracht.

Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.

2.2. Financiële tegemoetkoming in kosten van verhuizing

Als een woning niet adequaat kan worden aangepast aan de beperkingen en belemmeringen van de cliënt, is verhuizing de enig passende oplossing. In die situatie kan aan de cliënt een tegemoetkoming in kosten van de verhuizing worden toegekend. Dit is een forfaitair bedrag. De hoogte is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Uitbetaling vindt plaats op declaratiebasis, op het moment dat de verhuizing heeft plaatsgevonden. Op verzoek van de cliënt kan betaling ook eerder plaatsvinden, mits dan al wel een onomkeerbare verplichting tot huur of koop van de nieuwe woning is aangegaan.

Uiteraard geldt altijd dat de nieuwe woning moet voldoen aan de (gebruiks)eisen die in de toekenningsbeschikking zijn genoemd.

Niet uitgesloten is dat een woning wel is aan te passen, maar dan alleen voor een aanzienlijk bedrag. Om de cliënt te stimuleren in die situatie toch te verhuizen, bestaat de mogelijkheid de tegemoetkoming in kosten van verhuizen te verhogen tot een zeker percentage van de te besparen aanpassingskosten van de huidige woning. Dit is uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Uitgangspunten bij deze financiële tegemoetkoming zijn;

• er wordt verhuisd vanuit een inadequate naar een adequate woonruimte of naar een met minder kosten aan te passen woonruimte (verhuizen en eventueel aanpassen van de nieuwe woning is goedkoper dan aanpassing van de huidige woning);

• de te verlaten woonruimte en de nieuwe woning zijn zelfstandige woonruimten;

• cliënt gaat niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen (dit is een algemeen gebruikelijke verhuizing die ook op een moment zou plaatsvinden als cliënt geen beperkingen in het gebruik van de woning zou ondervinden) en

• de nieuwe woning is bedoeld en geschikt voor permanente bewoning.

• er wordt niet verhuisd vanuit of naar een Wlz-instelling.

Geldigheidsduur toekenningsbeschikking

Aan de toekenning van de financiële tegemoetkoming wordt een termijn van 12 maanden verbonden, waarbinnen de verhuizing moet worden gerealiseerd. Eventueel kan uit het medisch advies een kortere periode blijken. Indien verhuizing niet mogelijk is (geweest) binnen deze termijn, dan wordt een alternatief gezocht en moet de huidige woning alsnog aangepast worden. Dit is anders als een geschikt aanbod is afgewezen. De gevolgen van de keuze om een aanbod te verhuizen naar een aangepaste of beter aan te passen woning te weigeren, zijn dan voor de persoon met beperkingen.

De tegemoetkoming in kosten van verhuizing kan ook worden toegekend en betaald aan een achterblijvende medebewoner van een aangepaste woning. Voorwaarde is wel dat die verhuizing plaatsvindt op verzoek van de gemeente. Het is immers in het belang van de gemeente om de woning juist beschikbaar te maken voor een andere persoon met beperkingen.

3. Woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen kunnen zowel bouwkundige ingrepen in of aan de woning zijn als losse, roerende voorzieningen.

Roerende woonvoorzieningen zijn bijvoorbeeld tilliften, badliften en verrijdbare douche- toiletstoelen. Roerende woonvoorzieningen kunnen vaak sneller worden geleverd en goedkoper zijn dan bouwkundige voorzieningen. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling. Uiteraard wordt dan wel eerst beoordeeld of hulpmiddelen via de uitleen mogelijk is

Woonvoorzieningen kunnen ook gaan over het aanpassen van de toegankelijkheid en de doorgankelijkheid van de woning. Uitgangspunt voor de toegankelijkheid is dat de woning slechts via één ingang rolstoeltoegankelijk hoeft te zijn.

Bij een onderzoek naar voor woonvoorzieningen wordt ook beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een herschikking van (huishoudelijke) taken of een wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Op basis van het onderzoek stelt het college een programma van eisen op waaraan een geschikte woning moet voldoen.

3.1. Hoofdverblijf en bezoekbaar maken

Uitgangspunt is dat een woonvoorziening slechts wordt verleend als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager woont. Het gaat om het feitelijk woon- en verblijfadres, daar waar de aanvrage het centrum van zijn of haar sociale leven heeft. De inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) is een hulpmiddel, maar is niet doorslaggevend.

Er is één uitzondering op genoemd uitgangpunt. Het gaat dan om het bezoekbaar maken van een woning. Een persoon met beperkingen die zijn hoofdverblijf in een instelling heeft, kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening in de vorm van het bezoekbaar maken van één woonruimte, mits die woning in de gemeente Hof van Twente is gelegen.

Het uitgangspunt bij bezoekbaar maken is om kortdurende bezoeken aan ouder(s) (bij jonge kinderen/ jong volwassenen) of de partner mogelijk te maken. Bezoekbaar maken houdt in dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken. Voorwaarde voor het bereikbaar maken van het toilet is dat die ruimte reeds geschikt is voor gebruik door de persoon met beperkingen.

3.2. Specifieke woonvoorzieningen

In deze paragraaf worden enkele specifieke woonvoorzieningen benoemd. Reden hiervan is dat voor die voorzieningen enkele specifieke en aanvullende voorwaarden en aandachtspunten zijn vastgesteld.

3.2.1. Keukenaanpassing

Voordat de keukenaanpassing wordt toegekend, worden de volgende alternatieven eerst beoordeeld:

• herinrichting van kasten en/of koelkast en andere inrichtingselementen.

• herschikking van taken tussen gezinsleden. Door een herverdeling van taken (iemand anders doet de maaltijdbereiding) kan een ingrijpende aanpassing wellicht worden voorkomen.

• het aanbod van de maaltijdvoorziening aan huis. Deze vorm van dienstverlening is juist bedoeld is om het zelfstandig wonen van mensen met beperkingen mogelijk te maken.

• De mogelijkheid om eenvoudige verrichtingen zoals koffie/thee zetten en brood klaarmaken aan een tafel (in een andere ruimte) uit te voeren.

Uitvoering keuken

Uitgangspunten bij de aanpassing zijn de keukeneisen van de sociale woningbouw. Een dergelijke keuken bevat geen extra ladenblok, heef maximaal 2 bovenkastjes en is voorzien van een standaard aanrechtblad (afmeting tussen 1.80 mtr en 2.30 mtr). Alle overige extra’s die de persoon met beperkingen wenst, en die niet noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Renovatie / vervanging

Indien de keukenaanpassing samenvalt (of kan samenvallen) met een renovatie of vervanging van een economisch afgeschreven keuken, komen de kosten van de nieuwe keuken voor rekening van de woningeigenaar. Slechts de meerkosten t.o.v de standaard keuken (kwaliteit en uitvoering niveau sociale woningbouw) worden dan vergoed.

Vervanging van keukenapparatuur valt niet onder de compensatieplicht, omdat keukenapparatuur wordt aangemerkt als “algemeen gebruikelijk”.

3.2.2. Toilet op de bovenverdieping

Deze woonvoorziening is bedoeld is om nachtelijk toiletbezoek mogelijk te maken. Mede gelet op het uitgangspunt “goedkoopst compenserende voorziening” kan een toilet op de bovenverdieping slechts worden toegekend indien:

• een toiletstoel geen adequate oplossing is, en

• betrokkene ‘s nachts regelmatig gebruik moet maken van het toilet, belemmeringen ondervindt bij het traplopen en de afstand naar het toilet beneden, ook met een traplift, niet overbrugbaar is, en

• er geen ander persoon (partner/thuiszorg) beschikbaar is, die ondersteuning kan bieden bij het legen van de toiletemmer.

3.2.3. Uitraaskamer

Een uitraaskamer is een verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Er kan een ruimte worden gecreëerd waar de persoon met beperkingen tot zichzelf kan komen, of kan verblijven zonder dat hij/zij zichzelf verwondt en/of waar toezicht mogelijk is. Daarbij moet het zo zijn dat het risico van fysiek letsel niet beheerst kan worden door oppas en/of andere maatregelen.

De uitraaskamer is dus uitsluitend bedoeld voor de persoon met beperkingen en dus niet om de hinder voor andere (inwonende) personen weg te nemen (hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn).

Hoe een uitraasruimte er precies uit moet zien, hangt van de persoonlijke omstandigheden. Uitgangspunt daarbij is dat de persoon zonder gevaar voor eigen gezondheid in de woonruimte moeten kunnen verblijven. Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn.

3.2.4. Berging t.b.v. Wmo-vervoermiddel

Indien een vervoermiddel wordt gevraagd, moet dit middel ook verantwoord worden gestald en zo nodig opgeladen. Het aanpassen van een bestaande berging (schuur of garage) maakt dan onderdeel uit van de vervoervoorziening.

In de situatie dat geen (adequaat te maken) stallingsmogelijkheid aanwezig is, zal gezocht worden naar de meest goedkope oplossing. Dit kan zijn:

• stallen en opladen in de woning.

• een afdakje op een beschutte en af te sluiten (binnen)plaats.

• een eenvoudig houten schuurtje (bouwpakket).

• een andere vorm van een water- en winddichte stallingsmogelijkheid.

• een mobiele scootersafe.

• een eenvoudige (compacte) elektrische rolstoel die in de woning kan worden gestald en opgeladen, als alternatief voor het gevraagde vervoermiddel.

4. Afbakening

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning worden een aantal criteria genoemd. Voor zover deze niet al in de verordening toegelicht, geldt hiervoor het volgende.

4.1. Langdurig noodzakelijk

Beperkingen moeten langdurig aanwezig zijn waardoor voorzieningen langdurig noodzakelijk zijn.

Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan de situatie waarin redelijkerwijs geen herstel is te verwachten. Er wordt dan een blijvende situatie verondersteld. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Hulpmiddelen die korter dan 6 maanden noodzakelijk zijn, kunnen vaak op grond van de Zorgverzekeringswet worden geleend.

4.2.. Aard van de gebruikte materialen

Te denken valt aan vochtproblemen vanwege slechte isolatie en ventilatie, halfsteens muren die veel waterdoorslag geven en dus veel vochtigheid binnen, enz. Iedereen, ongeacht een eventuele beperking, zal met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie beperking-woning, maar door de gebruikte materialen. Reden om de gevraagde voorziening te weigeren.

4.2. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Niet vergoed worden zaken die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Welke zaken daartoe behoren, hangt af van de maatschappelijke ontwikkelingen. Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop (bouwmarkten, supermarkten), worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Voorbeelden zijn

-verhoogde toiletpot;

-eenvoudige wandbeugels;

-hendelmengkranen en thermostatische kranen;

-normale babyfoon/intercom;

-antislipbehandeling badkamervloer.

4.3. Renovatie of aanpassing aan de eisen van de tijd

Er bestaat geen aanspraak op een woonvoorziening als de voorziening het directe gevolg is van achterstallig onderhoud of slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

5. Kosten van de woonvoorziening

De kostprijs van een woonvoorziening kan op verschillende manieren worden vastgesteld. Voor een aantal voorzieningen zijn contractueel prijsafspraken met leveranciers gemaakt. Het gaat hierbij met name om trapliften en om diverse hulpmiddelen.

Voor bouwkundige woningaanpassingen zijn geen prijsafspraken gemaakt. De kostprijs wordt dan vastgesteld aan de hand van één of twee kostenbegrotingen. Bij complexe aanpassingen wordt de kostprijs bepaald aan de hand van kostenbegrotingen van minstens twee verschillende aannemersbedrijven. Complex wil zeggen bouwkundig en/of financieel (meer dan € 15.000,-) ingrijpend.

Kostenbegrotingen moeten gespecificeerd zijn, zodat de prijsopbouw inzichtelijk is. Hier hoort bij dat een onderscheid wordt gemaakt tussen kosten van materialen en arbeidsloon

De kosten van een bouwkundige woningaanpassing bestaan uit de aanneemsom van de leverancier / aannemersbedrijf voor het treffen van de voorziening. Indien noodzakelijk te verhogen met de kosten voor het toezicht op de uitvoering (een maximum van 2% van de aanneemsom), het architectenhonorarium en de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

Als de woonvoorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed.

Niet uitgesloten is dat de persoon met beperkingen een andere, duurdere voorziening wenst dan op grond van de Verordening en deze beleidsregel mogelijk is. In die situatie moeten voor zowel de gewenste nieuwe situatie als voor de goedkoopst compenserende oplossing één of twee kostenbegrotingen worden ingediend. Het college moet kunnen beoordelen dat ook de luxere, duurdere woningaanpassing leidt tot een passende oplossing. Uiteraard blijven de meerkosten van de duurdere voorziening voor rekening van de persoon met beperkingen.

5.1. Instandhoudingskosten

Voor enkele woonvoorzieningen geldt dat deze regelmatig onderhouden moeten worden. Ook kunnen zich defecten aan deze voorzieningen voordoen. Dergelijke kosten kunnen door het college worden vergoed. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning staan de voorzieningen vermeld waarvoor dit geldt.

De hoogte van de instandhoudingskosten zijn bij ZIN-voorzieningen vaak contractueel bepaald. Deze prijsafspraken vormen de maximale hoogte voor instandhoudingskosten van voorzieningen die met een persoonsgebonden budget zijn aangeschaft.

Het kan zo zijn dat kosten van instandhouding voor rekening van de eigenaar of de huurder van de woning zijn. Dat is aan de orde als de voorziening integraal onderdeel wordt van de woning of als vergelijkbare kosten ook in andere situaties voor rekening van de woningeigenaar of huurder zouden zijn. Te denken valt aan bijvoorbeeld het onderhoud (schilderwerk, dakreparaties) van een met Wmo-gelden gerealiseerde aangebouwde slaap- en badkamer.

5.2. Huurderving of tijdelijke huisvesting

Het kan voorkomen dat een aangepaste (sociale huur)woning opnieuw voor verhuur beschikbaar komt. Het is dan wenselijk dat deze woning weer wordt toegewezen aan een inwoner die is aangewezen op deze aangepaste woning. Zo wordt het hergebruik van aangepaste woningen bevorderd. Om de verhuurder de gelegenheid te bieden op zoek te gaan naar een passende huurder, kan het zijn dat de woning langer dan gewoonlijk leeg staat. Het college kan de verhuurder tegemoetkomen in de kosten van deze huurderving. Uitgegaan wordt van de kale huur zonder servicekosten.

Tijdelijke huisvesting kan zich voordoen indien de persoon met beperkingen vanwege een bouwkundige ingreep in of aan de woning tijdelijk niet in de woning kan blijven wonen. Er kan dan sprake zijn van dubbele woonlasten vanwege de tijdelijke huisvesting.

Beoordeeld moet worden of de cliënt redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft. De vergoeding van de tijdelijke huisvesting is beperkt tot maximaal 3 maanden. De hoogte is beperkt tot de maximale (kale) beginhuur.

6. Verstrekkingsvormen

Er zijn drie vormen waarin een woonvoorziening kan worden verstrekt, te weten

1. Zorg in natura

2. Persoonsgebonden budget

3. Financiële tegemoetkoming

Bij een recht op een maatwerkvoorziening heeft de cliënt keuzevrijheid tussen Zorg in natura en een persoonsgebonden budget. Het verschil is van belang voor zowel het proces als de eigendomsverhouding.

6.1. Zorg in natura

Zorg in natura (ZIN) houdt in dat de gemeente de regie heeft in de uitvoering van de woningaanpassing. Zij heeft contact met leveranciers en aannemersbedrijven. De gemeente is vervolgens ook de opdrachtgever aan de leverancier of het aannemersbedrijf.

Voor een aantal voorzieningen heeft het college via een Europese aanbesteding contracten afgesloten met leveranciers. De kostprijs van de voorziening is dan al bekend. Voor andere, met name bouwkundige woningaanpassingen is dat niet het geval. Dan vraagt de gemeente bij één of twee aannemersbedrijven een gespecificeerde kostenbegroting.

Afhankelijk van de voorziening, contractafspraken en eventueel het belang van herverstrekking, verstrekt het college de woonvoorziening aan de cliënt in bruikleen of in eigendom. Dit is ter beoordeling van het college.

Bouwkundige ingrepen worden veelal door natrekking eigendom van de woningeigenaar. Dit geldt niet voor trapliften en plafondliften. Deze worden beschouwd als niet-bouwkundige woonvoorzieningen.

Bij verstrekking van een voorziening in bruikleen blijft het eigendom bij de gemeente. Bij de toekenning hiervan wordt een bruikleenovereenkomst opgesteld. Zowel (de vertegenwoordiger van) de gemeente als de cliënt ondertekenen deze overeenkomst.

6.2. Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget (PGB) is een alternatief voor verstrekking in natura. Een PGB kan op verzoek van de cliënt worden toegekend. Meer dan bij ZIN heeft de cliënt de regie in het proces.

Het is dan aan de cliënt om, op basis van het programma van eisen, bij eén of twee aannemersbedrijven een kostenbegroting op te vragen. De gemeente beoordeelt vervolgens de begroting(en). Het PGB is dan de aanneemsom van een goedgekeurde begroting. De cliënt is opdrachtgever aan de leverancier of het aannemersbedrijf.

Een PGB kan ook een passende verstrekkingsvorm zijn als de cliënt een andere oplossing wil realiseren dan de oplossing die het college als de goedkoopst compenserende oplossing beschouwt. Als kan worden volstaan met een traplift, maar de cliënt wil een aanbouw van een badkamer en slaapkamer, wat aanmerkelijk duurder is, dan kan een PGB worden toegekend voor aanschaf van een traplift. Dit PGB kan dan worden aangewend voor de financiering van de duurdere aanbouw. De meerkosten blijven voor rekening van de cliënt. Uiteraard is een dergelijke constructie alleen mogelijk als vooraf voldoende duidelijk is dat ook de oplossing die de cliënt laat realiseren passend en adequaat is.

6.3. Financiële tegemoetkoming

De bijdrage in kosten van verhuizing wordt verstrekt als financiële tegemoetkoming. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt de hoogte vastgelegd. Over deze tegemoetkoming is geen bijdrage in de kosten verschuldigd.

7. De huurwoning

Een verhuurder (vaak, maar niet uitsluitend een woningbouwvereniging) is op zich geen

partij in het proces van een woningaanpassing. De wetgever wilde namelijk niet dat een verhuurder een noodzakelijke woningaanpassing kan tegenhouden. Er is dus geen toestemming of medewerking van de verhuurder nodig.

Dit betekent ook dat de verhuurder niet betrokken hoeft te zijn bij het proces van

kostenbegroting opvragen, beoordelen en opdrachtverstrekking. De verhuurder moet wel vooraf worden gehoord. Dit geeft de verhuurder de kans bij de uitvoeringskwesties betrokken te zijn. De verhuurder ontvangt een afschrift van het besluit van het college

Dit laat onverlet dat de huurder, de persoon met beperkingen, nog steeds de keuzevrijheid heeft of hij een bouwkundige woningaanpassing in natura of in de vorm van een PGB wil ontvangen.

8. Voorwaarden voor uitbetaling

De cliënt heeft een medewerkingsplicht. Dit betekent ook dat hij het college in de gelegenheid stelt de uitvoering van de woonvoorziening te controleren.

Als de woonvoorziening in natura is verstrekt, dan moet de cliënt na afronding van de werkzaamheden een gereedmeldingsformulier invullen en ondertekend bij het college indienen. Op dit formulier verklaart de cliënt dat de woonvoorziening is verstrekt. Als dat aan de orde is, kunnen op het formulier ook opmerkingen en klachten worden vermeld.

Het gereedmeldingsformulier (voor akkoord) vormt samen met de facturen van de leverancier voldoende basis voor betaling van de toegekende bijdrage.

Is een woonvoorziening in de vorm van een PGB verstrekt, dan is geen gereedmeldingsformulier noodzakelijk. De factuur van de leverancier wordt dan ook als gereedmelding van de voorziening beschouwd, waarna betaling kan plaatsvinden.

In alle gevallen is het ter beoordeling van het college of eerst een controle ter plekke wordt uitgevoerd voordat facturen van de leverancier worden betaald.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente d.d. 17 juni 2025.

Burgemeester en wethouders van Hof van Twente,

de secretaris, de burgemeester,

drs. D. Lacroix drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM

Ondertekening