Nota Investeren en afschrijven 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 23-07-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2025

Intitulé

Nota Investeren en afschrijven 2025

1. Inleiding

Voor u ligt de nota Investeren en afschrijven 2025. Op grond van artikel 212 Gemeentewet legt de gemeenteraad in de financiële verordening de uitgangspunten voor het financieel beleid, financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. In de financiële verordening gemeente Velsen 2023 is in artikel 14 waardering en afschrijving vaste activa opgenomen dat het college zorg draagt voor een actuele, door de raad vastgestelde, nota Investeren en afschrijven. De huidige nota Investeren en afschrijven dateert uit 2020 en is op bepaalde onderwerpen aan herziening toe.

1.1 Doelstelling

De doelstellingen van deze nota zijn het formuleren van beleid en vastlegging van uniforme kaders voor:

  • Het waarderen van activa

  • Activeren van Investeringen

  • Berekenen van kapitaallasten

1.2 Wettelijk kader

De nota investeren en afschrijven is bedoeld als instrument voor de kader stellende rol van de raad. Deze nota vormt daarvoor het formele kader waarbinnen het college en de ambtelijke organisatie met investeringen en afschrijvingen dienen om te gaan. Het wettelijk kader bestaat uit de Gemeentewet (artikel 212), het Besluit, begroting en verantwoording (BBV) en de notitie ‘Materiele vaste activa’ van de commissie BBV uit 2020. Een substantieel deel van het investeringsbeleid is vastgelegd in deze wet- en regelgeving. Echter op bepaalde punten is sprake van beleidsvrijheid voor gemeenten. Indien hiervan sprake is dan zijn in deze nota aanvullende spelregels/afspraken opgenomen.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 staat de samenvatting van de te hanteren regels voor investeringen en afschrijven. De hoofdstukken 3 t/m 5 worden respectievelijk het activeren, waarderen en afschrijven van investeringen beschreven in de gemeente Velsen. Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de slotbepalingen. In bijlage I zijn de afschrijvingstermijnen weergegeven en in bijlage II is een begrippenlijst vermeld.

2. Samenvatting

Hieronder volgt een opsomming van de samenvatting van de uitgangspunten voor het activeren van investeringen:

  • 1.

    Kosten van het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio niet activeren. De kosten komen ten laste van het lopend begrotingsjaar of begrotingsjaar van de mutatie.

  • 2.

    Activa met een aanschafwaarde van minder dan € 50.000 worden niet geactiveerd. Voor voertuigen geldt een activeringsgrens van € 35.000. Met uitzondering van gronden en terreinen, want deze worden conform BBV altijd geactiveerd. Ook activa met een gebruiksduur van 3 jaar of minder worden niet geactiveerd.

  • 3.

    Investeringen in effecten, gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

  • 4.

    Klein en groot onderhoud worden niet geactiveerd. De kosten samenhangende met levensverlengend onderhoud worden wel geactiveerd.

  • 5.

    Kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden geactiveerd wanneer het voldoet aan artikel 60 BBV.

  • 6.

    Bijdragen aan activa in eigendom van derden, indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 61 BBV, activeren.

  • 7.

    Ambtelijke voorbereidingsuren, voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel, en overige voorbereidingskosten worden geactiveerd.

  • 8.

    Compensabele of verrekenbare BTW activeren we niet. Kostprijsverhogende BTW activeren we wel.

  • 9.

    De lineaire afschrijvingsmethode wordt toegepast voor de afschrijving van activa.

  • 10.

    De afschrijvingstermijn wordt bepaald aan de hand van de economische gebruiksduur. De afschrijvingstermijnen zijn vastgelegd in bijlage 1 van deze nota.

  • 11.

    De afschrijving start op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het actief gereed komt dan wel verworven wordt.

  • 12.

    Bij afschrijvingen op investeringen geen restwaarde opnemen.

  • 13.

    De componentenbenadering wordt waar mogelijk toegepast. Bij componenten die apart geactiveerd worden staan de verschillende afschrijftermijnen genoemd in bijlage 1. De componentenmethode wordt ook bij eerste aanleg toegepast.

  • 14.

    De rente wordt toegerekend over de boekwaarde op 1 januari na het jaar van gereedmelding van het actief. Er wordt gerekend met een voor-gecalculeerde renteomslag tenzij de werkelijke lasten zodanig afwijken dat de BBV voorschrijft dat ze gecorrigeerd moeten worden.

  • 15.

    Wanneer de investering niet binnen 2 jaar, na afronden onderzoek en voorbereiding, in uitvoering wordt genomen, komen de gemaakte kosten ten laste van de exploitatie en wordt het investeringskrediet afgesloten.

  • 16.

    Wanneer de uitvoering van een investering al 2 jaar is uitgesteld, vervalt het investeringskrediet en zal de investering op een later tijdstip opnieuw moeten worden opgevoerd.

3. Activeren

3.1 Algemeen

Jaarlijks wordt door de gemeente grote bedragen geïnvesteerd in kapitaalgoederen. Er is sprake van een vast actief als de investering betrekking heeft op een uitgave waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt.

Een vast actief kan als volgt worden gedefinieerd:

Van een vast actief is sprake indien de organisatie voor de uitoefening van zijn werkzaamheid het betreffende actief duurzaam nodig heeft (langer dan voor het leveren van een enkel goed of het verrichten van een enkele dienst) en de levensduur zich uitstrekt over een periode langer dan een jaar.

3.2 Soorten activa

Het BBV onderscheidt de volgende soorten vaste activa:

  • 1.

    de immateriële vaste activa;

  • 2.

    de materiële vaste activa;

  • 3.

    de financiële vaste activa.

3.2.1 Immateriële vaste activa

Immateriële vaste activa zijn vaste activa die niet tastbaar zijn en dus investeringen waar geen bezittingen tegenover staan (artikel 34 BBV). Dit kunnen zijn:

  • kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio (vergoeding) en disagio (kosten);

  • kosten van onderzoek en ontwikkeling van een bepaald actief;

  • bijdragen aan activa in eigendom van derden.

Het BBV staat slechts in zeer beperkte mate de activering van immateriële vaste activa toe. Bovendien is de activering van immateriële vaste activa niet verplicht.

Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van (dis)agio

Agio /disagio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het lagere of hogere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd. Op grond van het BBV mogen deze kosten worden geactiveerd. In de toelichting op het BBV wordt echter aanbevolen om deze kosten, zeker als deze relatief van geringe omvang zijn, niet te activeren en af te schrijven. In dat geval worden deze kosten in het jaar van sluiten van de lening in één keer ten laste van de exploitatie gebracht.

Beleidsregel 1:

De kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden niet geactiveerd

kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief

Op grond van het BBV worden deze kosten als immateriële vaste activa aangemerkt. Dit heeft als consequentie dat deze als een afzonderlijk actief moet worden gewaardeerd en dus geen onderdeel meer uitmaken van de uiteindelijke investering. Onder bepaalde voorwaarden mogen de kosten van onderzoek en ontwikkeling wel geactiveerd worden bij investering (artikel 60 BBV).

3.2.2. Materiële vaste activa

Onder materiële vaste activa worden investeringen verstaan waartegenover een actief staat waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt.

De materiële vaste activa zijn onder te verdelen in de volgende drie (sub)categorieën:

  • investeringen met een economisch nut,

  • investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven.

  • investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

3.2.2.1 Criteria voor het activeren van vaste activa

Alle investeringen worden geactiveerd (artikel 59 BBV) conform de richtlijnen die in de financiële verordening door de raad zijn vastgesteld.

De commissie BBV doet de aanbeveling vanuit efficiency-oogpunt een minimale omvang voor het activeren van vaste activa te hanteren. Investeringen welke niet worden geactiveerd, worden in één keer als last genomen in de exploitatie in het desbetreffende jaar. Hierdoor wordt de staat van activa niet belast met veel kleine investerings- en afschrijvingsbedragen en worden extra administratieve handelingen voorkomen. De in beleidsregel 5 vermelde stelselwijziging geldt vanaf 1 januari 2025 en leidt niet tot een herrekening van de in het verleden geactiveerde boekwaarden

Voor het activeren van investeringen gelden de volgende grenzen naar het type investering:

  • Investeringen met een economisch nut activeringsgrens van € 50.000;

  • Investeringen in voertuigen geldt een investeringsgrens van € 35.000;

  • Investeringen met een maatschappelijk nut geldt een activeringsgrens van € 50.000;

  • Investeringen met een economisch nut waar een heffing tegenover staat geldt een activeringsgrens van € 50.000;

De gebruiksduur van het actief is minstens drie jaar.

Beleidsregel 2:

Activa met een aanschafwaarde van minder dan € 50.000 worden niet geactiveerd. Voor voertuigen geldt een activeringsgrens van € 35.000. Ook activa met een gebruiksduur van 3 jaar of minder worden niet geactiveerd.

Beleidsregel 3:

Gronden en terreinen, worden altijd geactiveerd.

3.2.2.2 Onderhoud

In sommige gevallen is het moeilijk een onderscheid te maken tussen investeringen en grote uitgaven die niet kunnen worden geactiveerd. De commissie BBV heeft de stellige uitspraak gedaan dat kosten voor (klein en groot) onderhoud niet levensduur verlengend zijn. Deze kosten mogen dus niet geactiveerd worden:

  • Kosten van klein onderhoud dienen in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie te worden gebracht.

  • Kosten van groot onderhoud kunnen op twee wijzen worden verwerkt in de administratie:

    • De kosten worden in het jaar van uitvoering direct ten laste van de exploitatie gebracht.

    • De kosten worden in het jaar van uitvoering ten laste gebracht van een vooraf gevormde voorziening (artikel 44 lid 1c BBV).

  • Kosten van het wegwerken van achterstallig onderhoud dienen ineens ten laste van de exploitatie te worden gebracht.

Onderhoud is niet levensduur verlengend, maar dient om een actief gedurende zijn levensduur in een goede staat te houden.

Voor levensduur verlengende investeringen geldt expliciet dat ze bijdragen aan een waarde verhoging van het actief zoals een substantiële levensduurverlenging van het betreffende actief, het renoveren van een gebouw waardoor de capaciteit toeneemt of de kwaliteit verbetert (duurzamer). Een investering die de levensduur verlengt van een bestaand actief (ten opzichte van de oorspronkelijke termijn) krijgt een nieuwe afschrijftermijn cf de afschrijvingstabel.

Beleidsregel 4:

Klein en groot onderhoud worden niet geactiveerd. De kosten samenhangende met levensverlengend onderhoud worden wel geactiveerd.

3.2.2.3 kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief

Indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan (artikel 60 BBV) kunnen kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden geactiveerd:

  • het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

  • de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

De voorwaarden genoemd in dit artikel bepalen dat de kosten alleen dan mogen worden geactiveerd als de plannen betreffende het actief, waarvoor de kosten worden gemaakt, al redelijk omlijnd zijn, de plannen uitvoerbaar zijn en de kosten zijn in te schatten. Voorts is het ook van belang dat het daadwerkelijk om kosten voor voorbereiding van een investering gaat.

Beleidsregel 5:

Indien aan de voorwaarden van artikel 60 BBV wordt voldaan, worden de kosten voor onderzoek en ontwikkeling geactiveerd.

3.2.3.4 Bijdragen aan activa in eigendom van derden

Over de bijdragen aan activa in eigendom van derden heeft het BBV nadere voorwaarden opgesteld om deze bijdragen te kunnen activeren (artikel 61 BBV).

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:

  • er sprake is van een investering door een derde;

  • de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen;

  • de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Beleidsregel 6:

Bijdragen aan activa in eigendom van derden worden geactiveerd wanneer dat voldoet aan artikel 61 BBV.

3.2.3. Financiële vaste activa

In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen (artikel 36 BBV):

  • 1.

    Kapitaalverstrekkingen aan gemeenschappelijke regelingen, deelnemingen en overige verbonden partijen;

  • 2.

    Leningen aan woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen;

  • 3.

    Overige verstrekte langlopende geldleningen;

  • 4.

    Overige uitzettingen met een looptijd van één jaar of langer.

4. Waarderen

4.1 Waarderingsgrondslagen

De waardering van activa is van belang, omdat het de basis vormt voor de berekening van de afschrijving. Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardiging-prijs (artikel 63 BBV). De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten. De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend.

Beleidsregel 7:

Het toerekenen van capaciteit (zowel intern als extern) wordt gedaan naar grondexploitaties, anterieure overeenkomsten en investeringen.

Bij de vervaardigingsprijs van investeringen wordt rekening gehouden met een redelijk deel van de indirecte kosten, met rente wordt geen rekening gehouden, over het tijdvak dat aan vervaardiging van het actief kan worden toegerekend. Een uitzondering hierop zijn de bouwgronden in exploitatie waar indirecte kosten en rente wel worden geactiveerd.

4.2 BTW

Met de invoering van het BTW compensatiefonds wordt geen BTW geactiveerd voor zover deze compensabel of verrekenbaar is. Compensabele BTW wordt niet als last beschouwd. Niet compensabele BTW verhoogt de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en daarmee ook de waardering van het actief.

Beleidsregel 8:

Compensabele of verrekenbare BTW activeren we niet. Kostprijsverhogende BTW activeren we wel.

4.3 Duurzame waardevermindering van vaste activa

In de loop der tijd kan de waarde van een actief zijn veranderd ten opzichte van de boekwaarde ervan op de balans. Op het moment van buitengebruikstelling van een actief wordt deze afgewaardeerd, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

4.4 Desinvesteren

Op het moment dat een desinvestering (verkoop van het actief) plaatsvindt wordt de boekwinst of het boekverlies incidenteel ten gunste of ten laste van het resultaat van het betreffende jaar gebracht. De mogelijke boekwinst mag, conform de notitie “Materiele vaste activa” van de commissie BBV, niet in mindering gebracht worden op een nieuwe investering. Het verrekenen is niet toegestaan.

4.5 Bruto en netto waarderen

Vaste activa worden op basis van de bruto investering (exclusief compensabele of verrekenbare BTW) geactiveerd. Dit houdt in dat eventuele reserves niet in mindering mogen worden gebracht op investeringsbedrag. Kapitaallastenreserves mogen conform BBV wel in mindering worden gebracht op de afschrijvingslasten voortvloeiende uit de investering. Hierbij vindt een jaarlijkse vrijval uit de reserves plaats conform de geldende afschrijvingstermijn van de investering, waardoor er minder exploitatielasten op de begroting drukken. Kapitaallastenreserves worden altijd gekoppeld aan specifieke investeringen.

Het inzetten van kapitaallastenreserves heeft niet de voorkeur: de structurele kapitaallasten worden zo gedekt vanuit incidentele middelen (de kapitaallastenreserve). Op termijn bij vervanging is er geen ruimte in de begroting om de nieuwe afschrijvingslasten te kunnen opvangen. Deze incidentele middelen (kapitaallastenreserves) kunnen als uitzondering worden ingezet ter dekking van de kapitaallasten.

Op het bruto activeren zijn de volgende uitzonderingen op van toepassing:

  • Bijdragen van derden: Bijdragen van derden zijn bijvoorbeeld bijdragen van het Rijk, Provincie of Europese fondsen. Alle bijdragen van derden, zowel op activa met economisch nut als maatschappelijk nut, worden in mindering op het actief gebracht. Ze verlagen per saldo de kostprijs van de investering. Er dient dan wel een direct aantoonbare relatie te bestaan tussen de kosten van de investering en de daarvoor ontvangen bijdrage (artikel 62 lid 2 BBV).

  • Voorziening vervanging riolering. Voor het rioolrecht bestaat de wettelijke mogelijkheid om via het tarief vooraf gepland te sparen voor toekomstige vervangingsinvesteringen (artikel 229b, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet). Deze spaarbedragen moeten op grond van artikel 44 lid 1d BBV aan een voorziening worden toegevoegd. In het jaar dat de vervangingsinvestering wordt gerealiseerd, moet de opgebouwde spaarvoorziening daarop in mindering worden gebracht. (artikel 62 lid 3 BBV). Als het gespaarde bedrag in de voorziening ‘vervanging riolering’ niet voldoende is om het volledige bedrag van de vervangingsinvesteringen te dekken, blijft het resterende deel als boekwaarde op de balans staan. De kapitaallasten daarvan kunnen vervolgens in de berekening van het riool tarief worden meegenomen. De resterende boekwaarde mag versneld worden afgeboekt met later ontvangen bijdragen.

5. Afschrijven

5.1 Inleiding

Het gebruik van vaste activa strekt zich uit over meerdere jaren. Door technische slijtage of economische veroudering daalt de waarde. Het zichtbaar maken van de waardevermindering in de jaarlijkse exploitatie wordt afschrijven genoemd. De hoogte van de afschrijving wordt bepaald door de economische gebruiksduur en de wijze van afschrijven.

5.2 Methoden van afschrijven

Er bestaan verschillende methoden voor afschrijving. Het BBV laat de gemeenten vrij in de keuze van een methode. De meest voorkomende methoden bij gemeenten zijn:

  • 1.

    lineair

  • 2.

    annuïtair

Bij de lineaire afschrijvingsmethode wordt jaarlijks een vast percentage van de aanschafwaarde afgeschreven. Hierdoor daalt de boekwaarde van het actief jaarlijks met eenzelfde bedrag. De rentelasten dalen bij toepassing van deze methode naarmate de jaren verstrijken, door de jaarlijkse afname van de boekwaarde van het actief.

Bij de annuïteitenmethode blijft de jaarlijkse kapitaallast (=afschrijving + rente) gelijk. De rentelast is gedurende een langere periode de grootste component van de kapitaallast en daalt in de loop van de gebruiksperiode steeds sneller, waardoor het gedeelte voor afschrijving omgekeerd evenredig stijgt.

Beleidsregel 9:

De lineaire afschrijvingsmethode wordt toegepast voor de afschrijving van activa.

5.3 Afschrijvingstermijnen

Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur moet volgens de BBV worden afgeschreven. De gebruiksduur wordt bepaald door de technische en economische levensduur.

Technische gebruiksduur

Hierbij draait het om de vraag hoe lang (maximaal) het actief technisch mee gaat en in staat is de prestatie te leveren, waarvoor deze is aangeschaft. (bijvoorbeeld vrachtauto).

Economische gebruiksduur

Hierbij draait het om de vraag wanneer een actief economisch versleten is door veroudering en wanneer het economisch verantwoord is om van het actief gebruik te maken (bijvoorbeeld een machine).

Beleidsregel 10:

De afschrijvingstermijn wordt bepaald aan de hand van de economische gebruiksduur. De afschrijvingstermijnen zijn vastgelegd in bijlage 1 van deze nota.

Op grond wordt niet afgeschreven. Gronden zijn normaliter niet aan slijtage onderhevig en daarom is er geen sprake van waardevermindering. Derhalve is het niet nodig deze af te schrijven.

De afschrijvingstermijnen zijn genoemd in bijlage 1 van deze nota. Als bijlage 1 met de afschrijvingstermijnen niet voorziet in een bepaalde activasoort kan het college daarin een beslissing nemen en bijlage 1 met afschrijvingstermijnen hierop aanpassen. Bij de eerstvolgende investeringsrapportage of rapportagemoment in de P&C cyclus wordt de raad hierover geïnformeerd.

5.4 Ingangsmoment van afschrijven

De commissie BBV doet de aanbeveling om vast te leggen vanaf welk moment wordt begonnen met

afschrijven. De afschrijving wordt per 1 januari in het eerst volgende jaar na gereed melding van het actief in de begroting geraamd.

Beleidsregel 11:

De afschrijvingen starten per 1 januari volgend op het jaar van gereed melding van het actief.

5.5 Restwaarde

Aan het einde van de afschrijfperiode kan hooguit een boekwaarde overblijven ter grootte van de geschatte restwaarde. Aangezien activa worden gebruikt en gedurende de afschrijfperiode technisch en economisch verouderen en slijten zal de praktijk meestal zijn dat naar een boekwaarde van nul moet worden afgeschreven. Dit veronderstelt dat het voornemen bestaat om het actief tot het einde van de mogelijke gebruiksduur dus conform de verwachte economische levensduur te benutten. Activa worden afgeschreven in de periode van de economische levensduur, hetgeen betekent dat er wordt afgeschreven naar een boekwaarde nul.

Beleidsregel 12:

Bij het bepalen van de afschrijving van een investering wordt géén rekening gehouden met een restwaarde.

5.6 Componentenbenadering

De componentenbenadering is een afschrijvingsmethode voor vaste activa die uit meerdere eenheden zijn samengesteld. De samenstellende delen gaan niet allemaal even lang mee. Daarom staat het BBV toe een actief onder te verdelen in componenten, waarbij elke component een andere afschrijvingstermijn krijgt. Bij componenten die apart geactiveerd worden is van belang dat elke component een afschrijvingstermijn krijgt die overeenkomt met zijn economische of technische levensduur.

De toepassing van de componentenbenadering kan worden geïllustreerd aan de hand van het verkrijgen van een gebouw en een civiel werk:

Gebouw:

  • Grond -> niet afschrijven;

  • Gebouw -> afschrijving in 40 jaar;

  • Installaties (bijvoorbeeld verwarming) -> afschrijving in 10 jaar;

  • Inventaris -> afschrijving in 10 jaar

Vernieuwen openbare ruimte:

  • Asfalteren -> afschrijven in 30 jaar;

  • Lichtmasten -> afschrijving in 30 jaar;

  • Led-verlichting -> afschrijving in 15 jaar

  • Groen aanleg -> afschrijving in 25 jaar;

  • Straatmeubilair -> niet activeren

Beleidsregel 13:

De componentenbenadering wordt waar mogelijk toegepast. Bij componenten die apart geactiveerd worden is van belang dat elke component een afschrijvingstermijn krijgt die overeenkomt met zijn economische levensduur.

5.7 Rentetoerekening

Voor het doen van investeringen moeten veelal externe financieringsmiddelen worden aangetrokken en dat brengt rentelasten met zich mee die aan de activa worden toegerekend. Aan alle afgesloten activa inclusief voorraad gronden wordt rente toegerekend. De combinatie van rente en afschrijving vormen de kapitaallasten die zowel in de begroting als in de jaarrekening ten laste van de exploitatie worden gebracht.

Volgens de notitie rente 2023 van het BBV is het verplicht om voor de rentetoerekening een vast rentepercentage (omslagrente) te hanteren. Deze rente wordt jaarlijks bij het opstellen van de begroting bepaald conform de berekening in de notitie rente 2023 van de BBV.

Indien de werkelijke lasten afwijken van de voor-gecalculeerde renteomslag worden deze alleen gecorrigeerd indien dit volgens de BBV verplicht is gesteld.

Beleidsregel 14:

De rente wordt toegerekend over de boekwaarde op 1 januari na het jaar van gereedmelding van het actief. Er wordt gerekend met een voor-gecalculeerde renteomslag tenzij de werkelijke lasten zodanig afwijken dat de BBV voorschrijft dat ze gecorrigeerd moeten worden.

6 Investeringen

6.1 Algemeen

Volgens het BBV bestaat de begroting uit een beleidsbegroting en de financiële begroting, waarbij de financiële begroting bestaat uit het overzicht van baten en lasten met toelichting en een uiteenzetting van de financiële positie met toelichting. In deze uiteenzetting wordt apart aandacht besteed aan de investeringsplanning, per programma, onderscheiden in:

  • investeringen met een economisch nut,

  • investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut,

  • investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven.

Binnen de bovengenoemde verplichte categorieën wordt een onderscheid gemaakt in:

  • 1.

    Nieuwe of uitbreidingsinvesteringen

  • Dit zijn investeringen ten behoeve van nieuwe activiteiten of uitbreiding van de huidige activiteiten. Bijvoorbeeld: extra klassen bij schoolgebouw, extra iPad's , enzovoorts;

  • 2.

    Vervangingsinvesteringen en/of levensduurverlengde investering

  • Dit zijn investeringen ten behoeve van de vervanging dan wel substantieel verlengen van de levensduur van een oud (bestaand) actief als gevolg van economische veroudering of slijtage. Bijvoorbeeld: het vervangen van een kunstgrasveld, vervanging school, computers, een lift, relinen van een riool enzovoorts;

Ieder jaar wordt het meerjarig investeringsprogramma (MJIP) geactualiseerd en vastgesteld. Het MJIP geeft per investering aan in welke componenten deze moet worden onderverdeeld en de jaren waarin het budget benodigd is. Het MJP bevat alleen investeringen die na gereedkomen ook geactiveerd worden. Het investeringsbudget wordt reëel geraamd zowel voor de kosten voor de investering als de verdeling over jaren waarin de kosten gemaakt moeten worden. Ieder jaar worden de nog niet gestarte investeringen geïndexeerd met gemeentelijke indexatiecijfer. Per investering wordt ook aangegeven of er mogelijk subsidies of bijdragen van derden verwacht worden als (gedeeltelijke) dekking van de investering. Dit wordt apart zichtbaar gemaakt.

De actualisatie wordt opgenomen in de voorjaarsnota. De verdeling van het budget over de jaren wordt aangepast en ook de hoogte van de bedragen wordt indien nodig bijgesteld. In de voorjaarsnota wordt de verschuiving en/of verhoging apart toegelicht, zie ook 6.4. Op basis van het MJIP worden de toekomstige kapitaallasten berekend. Bij de voorjaarsnota wordt het bijgestelde MJIP inclusief de meerjarige kapitaallasten vastgesteld.

In de voorjaarsnota kunnen ook nieuwe investeringen worden opgenomen, die vervolgens door de raad worden vastgesteld. De meerjarige consequenties voor de exploitatie worden eveneens in beeld gebracht en worden ook vastgesteld. Na vaststelling worden de wijzigingen opgenomen in het MJIP.

6.2 Autorisatie investeringsplanning en investeringskredieten

De raad kan bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringen met bijbehorende budgetten zij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Alle overige investeringsbudgetten wordt het krediet verleend. Uitgangspunt is dat het ramen van investeringen alleen bij de voorjaarsnota en begroting plaatsvindt, zodat een integrale afweging wordt gemaakt van de kapitaallasten en de bijbehorende jaarlijkse exploitatielasten. Bij uitzondering, zoals autonoom beleid of rijksbeleid, kunnen investeringen, die niet in de begroting waren voorzien, ter besluitvorming middels een voorstel aan de raad worden voorgelegd. Dit voorstel is dan voorzien van een begrotingswijziging, waarin de baten en lasten (kapitaallasten met bijbehorende exploitatielasten) voortvloeiende uit de investering apart zijn opgenomen en structureel van dekking zijn voorzien.

6.3 Uitvoeren van investeringen

De uitvoering van de investeringen is per programma opgenomen in de investeringsplanning. Bij het vaststellen van de begroting zijn de budgetten voor de startende projecten ook geautoriseerd om uit te geven tenzij de raad bij de begrotingsbehandeling anders heeft besloten. Een uitvoeringsplan is voor de aanschaf van bedrijfsmiddelen niet vereist. Vooruitlopend op het uitvoeren van een investering is het toegestaan om een deel van het investeringsbudget, het zogenaamde voorbereidingsbudget, te bestemmen voor onderzoekskosten en voorbereidende kosten van een project wanneer deze voldoet aan een aantal criteria.

De volgende criteria gelden:

  • de investering staat in de begroting

  • het voorbereidingsbudget maakt deel uit van het totale investeringsbudget,

  • wanneer de investering niet binnen 2 jaar in uitvoering wordt genomen, komen de gemaakte kosten ten laste van de exploitatie en wordt het investeringskrediet afgesloten.

Beleidsregel 15:

Wanneer de investering niet binnen 2 jaar, na afronden onderzoek en voorbereiding, in uitvoering wordt genomen, komen de gemaakte kosten ten laste van de exploitatie en wordt het investeringskrediet afgesloten

6.4 Voortgangsrapportage investeringsbudgetten

De raad wordt minstens eenmaal per jaar geïnformeerd over de financiële voortgang van de investeringen. Dit vindt plaats via de jaarrekening.

De navolgende informatie wordt aan de raad verstrekt:

  • een overzicht van alle beschikbaar gestelde investeringskredieten, de bestedingen tot en met het jaar van rapporteren en de afwijkingen;

  • de investeringskredieten die worden afgesloten;

  • een nadere toelichting bij verschuivingen tussen jaarschijven binnen het totaal benodigde investeringsbudget;

  • een nadere toelichting bij budgetoverschrijdingen / voorstel tot verhoging.

6.5 Overschrijding van investeringskredieten

Indien sprake is van verwachte budgetoverschrijdingen wordt hiermee op de volgende wijze omgegaan:

  • Overschrijdingen ≤ 10% van het totale investeringsbudget met een maximum van € 20.000. De investering kan tussentijds zonder toelichting worden overschreden.

  • Overschrijdingen ≤ 10% van het totale investeringsbudget met een minimum van € 20.000 en maximum van € 100.000. Het college informeert de raad over de (verwachte) overschrijding van de investering via de reguliere rapportagemomenten in de P&C cyclus. Afwijkingen kleiner dan € 100.000 worden via de vaststelling van de jaarrekening door de raad geautoriseerd.

  • Overschrijding van het totale investeringsbudget met meer dan € 100.000 welke wordt gecompenseerd met een direct gerelateerde inkomstenpost. De inkomstenpost kan na goedkeuring door het college worden ingezet op het investeringsbudget. Het college informeert de raad via de reguliere rapportagemomenten in de P&C cyclus en stelt de raad voor de begroting te wijzigen.

  • Alle overige overschrijdingen (>10% en/of minimaal € 100.000). Het college informeert de raad zo spoedig mogelijk over de (verwachte) overschrijding van de investering en de daarmee samenhangende toekomstige exploitatielasten verhoging. Bij het eerstvolgende rapportagemoment in de P&C cyclus wordt de raad voorgesteld een aanvullend investeringskrediet beschikbaar te stellen en de begroting te wijzigen.

6.6 Afsluiten van investeringskredieten

Ten aanzien van het afsluiten van investeringskredieten kan in zijn algemeenheid worden vermeld dat deze worden afgesloten op het moment dat de laatste financiële handelingen zijn gedaan. Het komt dus voor dat een actief gereed is en ook is geactiveerd terwijl het krediet nog open staat. Het kan nl. zijn dat een gebouw of een weg gereed is maar dat facturen nog komen in een volgend jaar. Verder kan bij het afsluiten van het investeringskrediet uit het resterende investeringsbudget een nazorgbudget beschikbaar gesteld worden om bepaalde opleverpunten in de toekomst nog af te kunnen handelen.

Aan het eind van een jaar worden alle investeringskredieten afgesloten die waarvan het actief gereed of geleverd is en ook de financiële afwikkeling gereed is. Na afsluiting van het investeringskrediet (afsluitdatum) komen de niet bestede budgetten te vervallen.

Ook komen de beschikbaar gestelde investeringskredieten, waarvan de uitvoering al 2 jaar uitgesteld is, in principe te vervallen. Indien een investeringskrediet zou vervallen, maar dit nog niet gewenst is, dan kan het college besluiten, binnen de overige voorwaarden van het uitvoeringsplan van de investering, tot een eenmalige verlenging van 1 jaar. Hierna wordt het investeringsbudget uit het MJIP gehaald. Mocht op een later tijdstip alsnog de investering nodig zijn dan wordt deze opnieuw opgevoerd.

Beleidsregel 16:

Wanneer de uitvoering van een investering al 2 jaar is uitgesteld, vervalt het investeringskrediet en zal de investering op een later tijdstip opnieuw moeten worden opgevoerd.

7. Slotbepalingen

7.1 Citeertitel

Deze nota wordt aangehaald als de nota Investeren en afschrijven 2025 gemeente Velsen.

7.2 Inwerkingtreding

Deze nota treedt in werking op 1 januari 2025. De nota Investeren en afschrijven 2020 komt per gelijke datum te vervallen.

7.3 Hardheidsclausule

Bij onvoorziene omstandigheden en gegronde redenen behoudt de raad op voorstel van het college het recht om anders te beslissen, dan is opgenomen in deze nota.

Ondertekening

Bijlage 1: Afschrijvingstermijnen

Gebouwen (incl schoolgebouwen) Aantal jaar Riolering Aantal jaar

Grond 0 Bouwkundig deel van de gemalen/pompunits 60

Compleet gebouw (excl. inrichting) 60 Elektronisch/mechanisch deel in gemalen, pompunits etc 15

Inbouw 15 Drainage leidingen 45

Technische/elektrische installaties 15 Druk- en persleidingen 80

Lift 20 Vrijval riolen 60

Meubilair/Verlichtingsarmaturen 10 Riolen Velserbroek 45

Renovatie of aanpassingen van gebouwen 60 Bergbezinkbassin 60

Isolatie 40 IBA (individuele afhandeling afvalwater) 20

Automatisering Groen

bekabeling/infrastructuur netwerk 10 Aanleg 25

Glasvezel 20 Laan bomen 25

hardware (servers e.d.) 4

Software 4 Wegen incl fietspaden / stoepen

Aanleg 30

Voertuigen

Personenauto’s 5 Civiele kunstwerken

bedrijfsauto’s > 3.500 kg. 10 Nieuwbouw (beton) 40

Nieuwbouw (hout) 20

Sportparken en Zwembaden Elektronisch/mechanisch deel kunstwerken 10

Kunstgras ondergrond 30

Kunstgrasvelden bovenlaag 10

Natuurgras/speelveld/sportpark 20 Havens en waterwerken

Hekwerken 15 Kademuren 50

Sportinventaris 15 Beschoeiing 30

Remmingswerken / dukdalf etc 10

Speelterreinen

Aanleg 15 Verkeer

Speeltoestellen 15 Verkeersinstallaties compleet 10

Verkeerslichtbakken en schakelkasten 10

Onderwijs Parkeermeters 10

Eerste inrichting/onderwijsleerpakket 10 Parkeerterrein 30

Verkeers- of straatmeubilair

10

Afval

Led-armatuur

15

Ondergrondse containers vast deel

25

Lichtmasten

30

Ondergrondse containers beweegbaar deel

15

Woonwagens

Begraafplaatsen

Woonwagens

20

Diverse aanschaf

20

Standplaatsen

20

Renovatie woonwagenpark

40

Bijlage 2: Begrippenlijst

Activa De bezittingen van de gemeente zoals gronden, gebouwen, voertuigen en infrastructuur. Deze worden ingedeeld in vlottende activa en vaste activa.

Activeren Het opnemen van investeringen op de balans. De jaarlijkse kosten (kapitaallasten) worden ten laste van de exploitatie gebracht.

Afschrijftermijn De gebruiksduur bepaalt de afschrijvingstermijn en dus ook de hoogte van de afschrijvingslasten.

Afschrijven Een boekhoudkundige weergave van de waardevermindering van activa wegens technische slijtage en economische veroudering.

Agio/Disagio Agio en Disagio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het hogere c.q. lagere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd. Agio en Disagio kan ook betrekking hebben op aandelen

Annuïtaire afschrijving Een afschrijvingsmethode waarbij de kapitaallasten jaarlijks gelijk zijn gedurende de gehele afschrijvingstermijn van de investering. In de beginjaren is de afschrijvingscomponent laag en de rentecomponent hoog. Aan het eind ligt deze verhouding andersom.

Boekwaarde Waarde van de activa op de balans. Dit is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de afschrijvingen.

Componentenbenadering De componentenbenadering houdt in dat een investering wordt opgedeeld in verschillende onderdelen. Deze onderdelen kennen een ander verloop van de waarde. Per onderdeel verschilt hiervoor de economische levensduur.

Desinvesteren activa De definitieve buiten gebruikstelling van duurzame (materiële) productiemiddelen (bv. verkoop of sluiting).

Economische levensduur De economische levensduur wordt bepaald door rationeel en doelmatig gebruik rekening houdend met technologische ontwikkelingen. Met andere woorden, slijtage van activa door veroudering.

Financiële vaste activa Activa die een financiële waarde of bezit vertegenwoordigen (bijvoorbeeld deelnemingen en aandelen).

Immateriële vaste activa Investeringsuitgaven waar geen bezit tegenover staat (bijvoorbeeld kosten sluiten geldlening)

Investeringen Uitgaven ter verwerving van een goed of ter bereiking van een doel waaraan een meerjarig nut kan worden toegekend.

Investeringsbudget Het bedrag dat benodigd is voor het doen van een investering

Investeringskrediet Het bedrag dat door de gemeenteraad beschikbaar is gesteld voor het doen van een investering

Investering met economisch nut Activa die verhandelbaar zijn (waar markt voor is zoals bijvoorbeeld gebouwen) of die kunnen bijdragen aan het genereren van middelen, bijvoorbeeld door het vragen van rechten, heffingen, leges of prijzen. Deze investeringen moeten worden geactiveerd.

Investering met maatschappelijk nut Activa waarmee geen middelen gegenereerd kunnen worden maar wel duidelijk een publieke taak vervullen zoals wegen, groenvoorziening, bruggen e.d. Op basis van geactualiseerde BBV-voorschriften moeten ook deze investeringen geactiveerd worden.

Kapitaallasten Kapitaallasten zijn de jaarlijks terugkerende lasten die samenhangen met de investeringen. De kapitaallasten bestaan uit afschrijvingen en rente.

Lineaire afschrijving Een afschrijvingsmethode waarbij de kapitaallasten jaarlijks dalen. De afschrijvingscomponent is jaarlijks gelijk. Als gevolg van een daling van de boekwaarde neemt de jaarlijkse rentelast af

Materiële vaste activa Activa waar een bezit tegenover staat en waaraan een meerjarig nut kan worden toegekend

Rente Een vergoeding voor het beslag dat de boekwaarde van een investering legt op de financieringsmiddelen van de gemeente. De rente is onderdeel van de kapitaallasten

Restwaarde De restwaarde vertegenwoordigt de schatting van de opbrengstwaarde tegen het huidige prijspeil, verminderd met de te maken kosten voor verwijdering of vernietiging van (delen van) het actief

Vaste activa Bezittingen waarvan het daarvoor benodigde vermogen voor een periode langer dan 1 jaar is vastgelegd. Voorbeelden hiervan zijn gronden, gebouwen en inventaris. De vaste activa worden verder verdeeld in: immateriële vaste activa, materiële vaste activa en financiële vaste activa

Verkrijgingsprijs Het bedrag dat betaald is om activa aan te schaffen (de inkoopprijs en de bijkomende kosten)

Vervaardigingsprijs De kosten die gemaakt zijn ten behoeve van het intern vervaardigen van een actief.

Waarderen De waarde die toegekend wordt aan het geactiveerde kapitaalgoed c.q. de investering op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs