Beleidsregels brede ondersteuning Wet hersteloperatie toeslagen gemeente Leiden 2025

Geldend van 23-07-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels brede ondersteuning Wet hersteloperatie toeslagen gemeente Leiden 2025

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden gelet op:

  • Artikel 2.21 van de Wet hersteloperatie toeslagen;

  • Artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat

  • Tussen 2005 en 2019 bij een zeer groot aantal ouders onterecht de kinderopvangtoeslag is stopgezet en teruggevorderd door de Belastingdienst. Dit heeft grote gevolgen gehad voor deze ouders, hun gezinnen, ex-toeslagpartners en nabestaanden. Zij zijn hierdoor ernstig benadeeld;

  • Veel (gedupeerde) ouders meer nodig hebben dan alleen financiële compensatie. Zij ervaren nog steeds de gevolgen van de manier waarop de kinderopvangtoeslag werd teruggevorderd. Zij hebben recht op begrip, erkenning en ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij het vinden van werk, het oplossen van schulden of begeleiding bij gezondheidsproblemen;

  • Gemeenten hierin een belangrijke rol spelen, omdat zij dicht bij hun inwoners staan en veel ervaring hebben met hulp in het sociaal domein;

  • Daarom in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is vastgelegd dat het college bevoegd is om brede ondersteuning te bieden aan mensen die zijn getroffen door de Toeslagenaffaire;

  • Het college voor deze brede ondersteuning beleidsregels wil vaststellen;

Besluit vast te stellen de beleidsregels brede ondersteuning Wet hersteloperatie toeslagen gemeente Leiden 2025.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Uitleg van begrippen

In deze beleidsregels staan verschillende begrippen die zijn bedoeld om de leesbaarheid van de beleidsregels te vergroten.

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a.

bedreigende situatie

Een acute crisissituatie, zoals gedwongen huisuitzetting, beëindiging van de levering van gas, elektriciteit, stadsverwarming of water, het stopzetten van de zorgverzekering, ernstige psychische problemen of een vergelijkbare acute crisissituatie.

b.

college

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. Waar gemeente staat wordt bedoeld het college.

c.

gezin

Een gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, van de Participatiewet. Daaronder vallen ook thuiswonende kinderen of pleegkinderen van 18 jaar of ouder van de persoon die genoemd wordt in artikel 2.21, eerste lid, van de wet of hun partner.

d.

hulpvraag

De omschrijving van de hulp die nodig is om de doelstellingen uit artikel 2, tweede lid, van deze beleidsregels te kunnen bereiken.

e.

inwoner

Iemand die staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Leiden.

f.

kindregeling

Herstelregeling volgens afdeling 2.2 van de wet, bedoeld om kinderen van gedupeerde ouders te helpen met een tegemoetkoming en brede ondersteuning.

g.

leefgebieden

De vijf leefgebieden, uit artikel 2.21, eerste lid, van de wet, namelijk financiën, gezin, werk, wonen en zorg.

h.

reguliere ondersteuning

Andere vormen van hulp vanuit de gemeente binnen het sociaal domein, die niet onder brede ondersteuning vallen.

i.

toekennen

Verlenen van de aanspraak op een voorziening.

j.

UHT

Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen

k.

verstrekken

Het daadwerkelijk geven van een toegekende voorziening.

l.

voorziening

Een materiële voorziening (zoals bedoeld in artikel 13) of een immateriële voorziening (zoals bedoeld in artikel 14).

m.

wet

Wet hersteloperatie toeslagen.

HOOFDSTUK 2. DOEL, UITZONDERINGEN EN DOELGROEP BREDE ONDERSTEUNING

Artikel 2. Doel van de brede ondersteuning

  • 1. De brede ondersteuning is bedoeld om:

    • a.

      De aanvrager te helpen bij het maken van een nieuwe start, zoals bedoeld in artikel 2.21, vierde lid, van de wet; en

    • b.

      Het vertrouwen van de aanvrager in de overheid te herstellen.

  • 2. De doelstellingen van de brede ondersteuning op de verschillende leefgebieden zijn dat de aanvrager:

    • a.

      Financiën: leert omgaan met geld en een gezonde financiële situatie kan opbouwen;

    • b.

      Gezin: kan samenleven en kinderen kan laten opgroeien en ontwikkelen in een veilige en stabiele omgeving;

    • c.

      Werk: tenminste een startkwalificatie heeft of duurzaam kan meedoen op de arbeidsmarkt;

    • d.

      Wonen: beschikt over een veilige en betaalbare woning;

    • e.

      Zorg: lichamelijk en geestelijk gezond is en zich goed voelt.

Artikel 3. Wat valt niet onder de brede ondersteuning

De volgende onderdelen vallen niet onder de brede ondersteuning:

  • a.

    Algemene inkomensaanvulling of inkomensondersteuning;

  • b.

    Hulp op andere leefgebieden dan genoemd in artikel 1;

  • c.

    Schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de wet;

  • d.

    Het aflossen van schulden, behalve als het gaat om betalingsachterstanden in een bedreigende situatie én onder de voorwaarde dat er ook extra hulp wordt ingezet om te voorkomen dat zo’n bedreigende situatie opnieuw ontstaat;

  • e.

    Kosten voor voorzieningen die zijn gemaakt vóórdat een aanvraag is ingediend, behalve als er sprake was van een bedreigende situatie;

  • f.

    Kosten voor een advocaat bij het ontvangen van schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 4. Doelgroep brede ondersteuning

  • 1. Het college geeft toegang tot brede ondersteuning aan inwoners die vallen onder de groep mensen genoemd in artikel 2.21, eerste en tweede lid, van de wet, en die nog geen nieuwe start hebben kunnen maken met brede ondersteuning.

  • 2. Het college biedt ook brede ondersteuning aan het gezin van een aanvrager die volgens het eerste lid is toegelaten. De samenstelling van het gezin op het moment van de aanvraag is daarbij bepalend.

  • 3. Het college kan ook brede ondersteuning geven aan een aanvrager die onder de genoemde groep in artikel 2.21, eerste en tweede lid, van de wet valt, maar geen inwoner is. Dit kan bijvoorbeeld zijn bij een verhuizing, detentie of andere bijzondere omstandigheden zoals genoemd in artikel 2.21, derde lid, van de wet. In dat geval wordt de aanvrager behandeld als een inwoner.

  • 4. Als het derde lid wordt toegepast, overlegt het college met de aanvrager en met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de aanvrager op dat moment woont.

Artikel 5. Brede ondersteuning voor een minderjarige

Het college geeft toegang tot brede ondersteuning aan een minderjarige die recht heeft op de kindregeling als die:

  • a.

    Jonger is dan 16 jaar en onder het gezag staat van een inwoner;

  • b.

    Jonger is dan 16 jaar en echt woont bij een inwoner die één van de gezaghebbende personen is; of

  • c.

    16 jaar of ouder is en zelf inwoner is.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG, EERSTE GESPREK EN VASTSTELLING VAN DE HULPVRAAG

Artikel 6. Aanvraag voor brede ondersteuning

  • 1. Een aanvraag voor brede ondersteuning kan zowel schriftelijk als mondeling worden ingediend bij de gemeente.

  • 2. Het college beoordeelt of de inwoner tot de doelgroep behoort die genoemd wordt in artikel 4, eerste lid, en dus in aanmerking komt voor brede ondersteuning bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).

  • 3. Als een inwoner bij de UHT heeft aangegeven brede ondersteuning te willen, ontvangt het college de contactgegevens van de inwoner via het gegevensportaal van de UHT. De datum van ontvangst van de gegevens, via het gegevensportaal van de UHT, geldt als de datum van de aanvraag bij de gemeente.

Artikel 7. Eerste gesprek en vaststellen van de hulpvraag

  • 1. Nadat een aanvraag is ingediend, nodigt het college de aanvrager binnen 4 weken uit voor een eerste persoonlijk gesprek.

  • 2. Het eerste gesprek vindt plaats op locatie bij de gemeente.

  • 3. Tijdens het eerste gesprek wordt samen met de aanvrager, de situatie van de aanvrager op de verschillende leefgebieden vastgesteld. Dit gebeurt aan de hand van de doelstellingen bedoeld in artikel 2, tweede lid. Ook wordt samen bepaald wat de hulpvraag van de aanvrager is.

HOOFDSTUK 4. BESLUIT OP DE AANVRAAG EN PLAN VAN AANPAK

Artikel 8. Besluit op de aanvraag

  • 1. Het college zorgt ervoor dat de aanvrager binnen 8 weken na het eerste gesprek een beschikking ontvangt. In de beschikking staat:

    • a.

      Dat de aanvrager toegang krijgt tot brede ondersteuning, met een plan van aanpak dat in grote lijnen is vastgesteld; of

    • b.

      Dat de aanvrager geen toegang krijgt tot brede ondersteuning met uitleg waarom.

  • 2. Het college kan de termijn van 8 weken met 4 weken verlengen als er meer tijd nodig is om het plan van aanpak op te stellen.

Artikel 9. Het maken van het plan van aanpak

  • 1. Het college maakt samen met de aanvrager een plan van aanpak. Daarbij vormt de situatie van de aanvrager op het moment van de aanvraag het startpunt.

  • 2. In het plan van aanpak staat:

    • a.

      Hoe stap voor stap en integraal wordt gewerkt aan de doelstellingen op de leefgebieden die nodig zijn voor het maken van een nieuwe start door de aanvrager; en

    • b.

      Welke hulp en voorzieningen het college toekent om de aanvrager op een passende en duurzame, manier te helpen deze doelenstellingen te bereiken.

Artikel 10. Het aanpassen van het plan van aanpak

  • 1. Het college kan tot twee jaar na het eerste gesprek, samen met de aanvrager het plan van aanpak aanvullen of nieuwe of andere voorzieningen toekennen. Materiële voorzieningen worden toegekend tot zes maanden na het eerste gesprek.

  • 2. De aanvrager kan schriftelijk of telefonisch een verzoek indienen om het plan van aanpak te wijzigen. De termijn genoemd in artikel 8, eerste lid, geldt ook voor deze situatie.

  • 3. Als de aanvrager vraagt om een extra voorziening, beoordeelt het college dit verzoek aan de artikelen 12, tweede lid, 13 en 14.

  • 4. De doelen die in het plan van aanpak zijn vastgesteld worden niet aangepast. Alleen als er tijdens de uitvoering van het plan van aanpak nieuwe feiten en/ of omstandigheden zijn die dat nodig maken, kan het college de doelen wijzigen.

Artikel 11. Extra hulp bij schulden voor jongeren

  • 1. Het plan van aanpak bevat een aanvullend aanbod voor schuldhulpverlening, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek 2021, als de aanvrager:

    • a.

      18 jaar of ouder is;

    • b.

      Recht heeft op de kindregeling;

    • c.

      Volgens het college in een problematische schuldsituatie zit; en

    • d.

      De aanvraag heeft ingediend binnen de termijn die genoemd wordt in artikel 3, vierde lid, van de Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek 2021.

  • 2. Het college begeleidt de aanvrager om de financiële situatie duidelijk te maken.

HOOFDSTUK 5. TOEKENNEN EN VERSTREKKEN VAN VOORZIENINGEN

Artikel 12. Voorzieningen

  • 1. Het college verstrekt aan de aanvrager de immateriële en materiële voorzieningen die in het plan van aanpak zijn toegekend.

  • 2. Bij het toekennen van de voorzieningen houdt het college onder andere rekening met:

    • a.

      De vaardigheden van de aanvrager;

    • b.

      De draagkracht en financiële armslag van de aanvrager;

    • c.

      De grootte en de samenstelling van het huishouden van de aanvrager;

    • d.

      Het duurzame karakter van de voorziening; en

    • e.

      Hoe de voorziening de aanvrager helpt om de doelen uit het plan van aanpak te bereiken.

Artikel 13. Materiële voorzieningen

  • 1. Een materiële voorziening is een zaak die nodig is om belemmeringen weg te nemen of te verminderen, zodat de aanvrager de doelen uit het plan van aanpak kan bereiken.

  • 2. Het college kan materiële voorzieningen toekennen tot zes maanden na het eerste gesprek. De voorziening mag ook later nog worden geleverd.

  • 3. Het college bepaalt het bedrag van de materiële voorziening op basis van de Nibud norm plus 20%. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken.

Artikel 14. Immateriële voorzieningen

  • 1. Een immateriële voorziening is een vorm van hulpverlening of een dienst die nodig en passend is om de kennis, kunde, vaardigheden of andere capaciteiten van de aanvrager te verbeteren, zodat de aanvrager de doelen uit het plan van aanpak kan bereiken.

  • 2. Het college kan immateriële voorzieningen toekennen tot twee jaar na het eerste gesprek. De hulp mag ook later nog worden gestart.

Artikel 15. Medewerking van de aanvrager

Het college kan, de aanvrager vragen om mee te werken voordat een voorziening wordt toegekend. Dit is nodig om te kunnen beoordelen of de voorziening past bij de voorwaarden in artikel 12, tweede lid, en de artikelen 13 en 14.

Artikel 16. Weigeren van voorzieningen

Het college wijst een voorziening af als:

  • a.

    De voorziening al vóór het eerste gesprek is geregeld of geaccepteerd. Behalve als er na het indienen van de aanvraag maar vóór het eerste gesprek sprake was van een bedreigende situatie waarvoor de voorziening noodzakelijk was;

  • b.

    De voorziening niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 12, tweede lid, of aan artikel 13 en 14; of

  • c.

    De aanvrager niet heeft meegewerkt zoals bedoeld in artikel 15, waardoor het college niet kan beoordelen of de voorziening passend is, zoals staat in artikel 12, tweede lid en artikel 13 en 14.

Artikel 17. Brede ondersteuning telt niet mee voor de bijstand

Het college besluit dat voorzieningen, vergoedingen of verstrekkingen die worden toegekend via de brede ondersteuning (zoals bedoeld in artikel 2.21 van de Wet hersteloperatie toeslagen), niet worden gezien als inkomen of vermogen volgens artikel 31 van de Participatiewet.

  • 1.

    Deze voorzieningen hebben geen invloed op het recht op bijstand of op de hoogte van de bijstandsuitkering of de bijzondere bijstand.

  • 2.

    Dit artikel is gebaseerd op artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet. Daarin staat dat sommige voorzieningen buiten beschouwing mogen worden gelaten, omdat ze niet bedoeld zijn als gewoon inkomen.

  • 3.

    Met deze beleidsregel maakt het college duidelijk dat brede ondersteuning bedoeld is als extra hulp voor herstel, en dat deze hulp niet mag zorgen voor minder of geen bijstand.

HOOFDSTUK 6. BEËINDIGING BREDE ONDERSTEUNING EN OVERDRACHT

Artikel 18. Beëindiging van de brede ondersteuning

  • 1. Naast wat er in artikel 2.21, vierde lid b en lid zes, van de wet staat, eindigt de brede ondersteuning ook als:

    • a.

      De aanvrager zelf vraagt om beëindiging van de brede ondersteuning; of

    • b.

      De aanvrager binnen een redelijke termijn geen gebruik maakt van de brede ondersteuning en niet reageert op een oproep van het college om dit alsnog te doen.

  • 2. Het college nodigt de aanvrager bij de beëindiging van de brede ondersteuning uit voor een gesprek. In dat gesprek wordt met de aanvrager de actuele situatie van de aanvrager op de leefgebieden besproken.

Artikel 19. Overdracht van hulpverlening

Als de aanvrager bij de beëindiging van de brede ondersteuning de doelen uit het plan van aanpak nog niet heeft bereikt, en in het plan van aanpak geen duidelijke overdracht naar reguliere ondersteuning staat, dan zorgt het college er samen met de aanvrager voor dat er alsnog een warme overdracht komt naar de reguliere ondersteuning.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 20. Ingangsdatum

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 21. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels brede ondersteuning Wet hersteloperatie toeslagen gemeente Leiden 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 15 juli 2025

Het college van burgemeester en wethouders,

namens deze:

Toelichting

Algemeen

In de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) (hierna: de wet) staat dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) mensen mag helpen die zijn getroffen door de toeslagenproblematiek. Deze hulp heet ‘brede ondersteuning’.

Als iemand zich aanmeldt bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), kan de brede ondersteuning starten vanaf het moment van aanmelding. Deze werkwijze is zo geregeld (los van de beoordeling van hun situatie) omdat het kabinet ouders zo snel mogelijk wil helpen zodat hun situatie niet erger wordt.

Als later uit de Integrale Beoordeling (IB) blijkt dat iemand niet als gedupeerde ouder wordt erkend, dan stopt de brede ondersteuning. Dit gebeurt ook als die persoon het niet eens is met de beoordeling en bezwaar maakt. Het bezwaar verandert dus niets aan het stoppen van de ondersteuning.

Ex-toeslagpartners, kinderen en nabestaanden kunnen brede ondersteuning krijgen, maar alleen als zij door de UHT zijn erkend als gedupeerden. Het college controleert bij de UHT of iemand recht heeft op brede ondersteuning.

Maken van een nieuwe start

Volgens de wet mag het college brede ondersteuning bieden aan gedupeerde ouders, ex-toeslagenpartners, kinderen, nabestaanden en hun gezinnen. Het doel van de brede ondersteuning is om hen te helpen een nieuwe start te maken na de problemen met de kinderopvangtoeslag. De brede ondersteuning helpt ook om het vertrouwen in de overheid te herstellen.

De financiële schade wordt hersteld door de UHT. Dat gaat over wat er in het verleden is misgegaan. De gemeente kijkt met de brede ondersteuning juist vooruit. De brede ondersteuning is tijdelijk en gericht op de toekomst. Het helpt de gedupeerde een stap vooruit te zetten, grip op het leven te krijgen en perspectief te vinden. Kortom; de draad van het leven weer op te pakken. Wat iemand daarvoor nodig heeft, verschilt per persoon.

Het belangrijkste doel van de brede ondersteuning is het mogelijk maken van een nieuwe start. Het maken van een nieuwe start is een breed begrip. De nieuwe start is gekoppeld aan de doelstellingen op vijf belangrijke leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen en zorg (zoals genoemd in artikel 2.21, eerste lid, van de wet).

Met de ondersteuning kunnen ouders en kinderen:

  • Nieuwe vaardigheden leren,

  • Kennis opdoen,

  • En hulp krijgen

Om hun doelen op deze vijf leefgebieden te bereiken.

Brede ondersteuning is maatwerk

Brede ondersteuning is altijd maatwerk. Dit stelt de gemeente in staat om, binnen de situatie van de gedupeerde, adequate en duurzame ondersteuning in te zetten en zo in samenhang op alle vijf de leefgebieden passende ondersteuning te bieden.

De individuele situatie van de gedupeerde en het gezin op het moment van de aanvraag is het uitgangspunt. Omdat iedere situatie anders is en de gemeente maatwerk biedt, verschilt de brede ondersteuning. Daardoor kunnen er ook verschillen zijn tussen gemeenten.

Voor wie is de brede ondersteuning bedoeld?

Alle inwoners die vallen onder de groep mensen genoemd in artikel 2.21, eerste lid, van de wet mogen brede ondersteuning ontvangen.

Wat is brede ondersteuning?

Brede ondersteuning biedt ruimte voor maatwerk. Dit betekent:

  • Geen aanvullende voorwaarden of toetsen;

  • De meest adequate en duurzame hulp wordt zo snel mogelijk ingezet;

  • Aanvragers kunnen snel de draad van hun leven oppakken.

Let op:

Brede ondersteuning is niet bedoeld voor financiële compensatie of het herstellen van schade uit het verleden. Het gaat juist om het maken van een nieuwe start in de toekomst.

Het plan van aanpak als basis voor de ingezette hulp

Om te bepalen welke hulp op de leefgebieden nodig is, kijkt het college samen met de aanvrager naar de situatie op het moment van de aanvraag. Vervolgens wordt samen met de aanvrager de hulpvraag besproken, aan de hand van de algemene doelstellingen op de vijf leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen en zorg. Op basis van de hulpvraag wordt het plan van aanpak gemaakt.

In het plan van aanpak staat:

  • Welke doelen de aanvrager wil bereiken om een nieuwe start te maken;

  • Hoe daar stap voor stap naartoe wordt gewerkt;

  • Welke hulp (voorziening) nodig is om deze doelen te behalen;

Zodat de aanvrager op een adequate en duurzame wijze de doelen kan bereiken.

Het maakt niet uit of de hulp vanuit de brede ondersteuning direct te maken heeft met de invordering van de kinderopvangtoeslag. Het belangrijkste is: welke ondersteuning past het beste en is nu nodig om de doelen te halen.

Samenhang met reguliere dienstverlening

De vijf leefgebieden uit artikel 2.21, eerste lid, van de wet sluiten aan bij de hulp die de gemeente normaal al biedt binnen het sociaal domein.

Toch is er een belangrijk verschil:

Waar reguliere dienstverlening van de gemeente bedoeld is als vangnet voor inwoners die tijdelijk hulp nodig hebben, gaat de brede ondersteuning verder. Deze is specifiek bedoeld om gedupeerden van de Toeslagenaffaire te helpen een nieuwe start te maken.

Hoewel brede ondersteuning verschilt van reguliere dienstverlening, sluiten beide vormen van hulp (reguliere dienstverlening en brede ondersteuning) op elkaar aan. Gemeenten kunnen bestaande kennis en voorzieningen inzetten, zoals:

  • Hulp bij financiën en schulden via de afdeling schuldhulpverlening;

  • Gezinscoaching via maatschappelijk werk.

Deze vormen van hulp kunnen via het plan van aanpak worden ingezet voor mensen die recht hebben op brede ondersteuning.

Per artikel

In deze toelichting worden alleen die (onderdelen) artikelen uitgelegd die extra uitleg nodig hebben.

Artikel 1. Uitleg van begrippen

In dit artikel leggen we uit wat belangrijke begrippen betekenen die in deze beleidsregels worden gebruikt. We sluiten zoveel mogelijk aan bij de wet. Denk bijvoorbeeld aan begrippen zoals gezin, kindregeling en leefgebieden.

Bedreigende situatie

Voor het begrip ‘bedreigende situatie’ gebruiken we de uitleg uit artikel 4, tweede lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit omdat deze beleidsregels onderdeel zijn van de bredere hulp en ondersteuning in het sociaal domein.

Toekennen en verstrekken

We maken een duidelijk verschil tussen de begrippen ‘toekennen’ en ‘verstrekken’.

  • Toekennen betekent dat is vastgesteld dat iemand recht heeft op bepaalde hulp of voorziening, zoals een opleiding of begeleiding.

  • Verstrekken betekent dat de hulp of voorziening ook echt begint, bijvoorbeeld op het moment dat de opleiding of de begeleiding van start gaat.

Dit onderscheid is belangrijk omdat een voorziening tot twee jaar na het eerste gesprek kan worden toegekend. Maar het gebruik er van (de verstrekking) kan ook daarna nog beginnen. Zo kan de ondersteuning langer doorlopen dan twee jaar.

Artikel 2. Doel van de brede ondersteuning

Brede ondersteuning sluit aan op de rijksbrede doelen die gemeenten ook gebruiken in hun reguliere dienstverlening binnen het sociaal domein. Maar deze ondersteuning is niet bedoeld als een sociaal vangnet. Het gaat om het helpen opbouwen van een nieuwe toekomst en het maken van een nieuwe start. Ook wil de overheid hiermee dat de aanvrager weer vertrouwen krijgt in de overheid. Dat staat ook duidelijk in het eerste lid.

Maatwerk voor elke situatie

Omdat iedereen een andere situatie heeft, is brede ondersteuning altijd maatwerk. Wat ‘een nieuwe start’ betekent, verschilt per persoon. Ook de situatie waarin iemand zich bevindt op het moment van de aanvraag is voor iedereen anders.

Wel staan bij elke aanvraag bij de brede ondersteuning steeds dezelfde vijf leefgebieden centraal. In het tweede lid staan deze leefgebieden en de doelen die daarbij horen. Samen met de aanvrager bespreekt het college:

  • Op welke leefgebieden hulp nodig is;

  • En wat er precies nodig is om het doel te halen.

Zo wordt de ondersteuning afgestemd op wat iemand echt nodig heeft om verder te komen.

Artikel 3. Wat valt niet onder de brede ondersteuning

In dit artikel staat wat niet onder de brede ondersteuning valt.

  • a.

    Geen aanvulling op inkomen

    Brede ondersteuning is geen extra inkomen of vervanging van een uitkering.

  • b.

    Alleen gericht op de vijf leefgebieden

    Als iemand hulp vraagt voor iets dat niet past binnen de vijf leefgebieden of niet valt binnen de doelen (zoals genoemd in artikel 2 lid 1 en 2), dan valt dat buiten de brede ondersteuning.

  • c.

    Geen vergoeding van oude schade

    De gemeente is niet verantwoordelijk voor het vergoeden van schade uit het verleden. Brede ondersteuning is bedoeld voor de toekomst en niet voor het herstellen van financiële schade die eerder is ontstaan.

  • d.

    Uitzondering bij noodsituaties

    Soms kunnen bepaalde kosten toch vergoed worden, bijvoorbeeld als er sprake is van een bedreigende of acute noodsituatie (onderdeel d en e). Dan gaat het niet om het vergoeden van schulden, maar om het voorkomen van ergere problemen zoals huisuitzetting of afsluiting van energie.

    In deze gevallen stelt de gemeente wel een voorwaarde: Er moeten ook andere voorzieningen worden ingezet, zoals bijvoorbeeld schuldhulpverlening, om te voorkomen dat de situatie opnieuw ontstaat.

  • e.

    Geen vergoeding van kosten vóór de aanvraag

    Kosten die gemaakt zijn voordat iemand brede ondersteuning heeft aangevraagd, worden niet vergoed.

  • f.

    Geen vergoeding voor advocaatkosten

    Voor juridische hulp bij het financiële herstelproces zijn er landelijke afspraken gemaakt (met de Nederlandse Orde van Advocaten). Via herstel.toeslagen.nl is er gratis hulp van een advocaat beschikbaar. Daarom valt dit buiten de brede ondersteuning van de gemeente.

Artikel 4. Doelgroep brede ondersteuning

In dit artikel staat welke inwoner recht heeft op brede ondersteuning. Dat is geregeld in de Wht. In het eerste lid van dit artikel wordt daarnaar verwezen.

Wie kunnen brede ondersteuning krijgen?

In de wet wordt onder inwoner die in aanmerking komt verstaan:

  • Een aanvrager van kinderopvangtoeslag én die een herstelverzoek heeft ingediend (zoals in artikel 2.7 van de Wht staat);

  • Een kind, een pleegkind of een voormalig pleegkind die recht heeft op een vergoeding (zoals in artikel 2.12 van de Wht staat);

  • Een ex-partner die recht heeft op compensatie, (zoals in artikel 2.14h, eerste lid, van de Wht staat) en aan wie deze is toegekend;

  • Een partner die recht heeft op compensatie of tegemoetkoming, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of overneming en betaling van privaatrechtelijke schulden van de gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag (zoals staat in artikel 2.9a van de Wht);

  • Een kind dat recht heeft op compensatie of tegemoetkoming, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of overneming en betaling van privaatrechtelijke schulden van de gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag (zoals staat in artikel 2.9b van de Wht);

  • Hun gezin zoals staat in artikel 4, eerste lid, onder c, van de Participatiewet en het thuiswonende kind of pleegkind van 18 jaar of ouder van de personen, zoals staat in artikel 2.21, eerste lid, van de Wht, of van hun partner.

Alleen als er nog geen nieuwe start is gemaakt

De gemeente biedt alleen brede ondersteuning aan inwoners die nog niet in staat zijn gesteld om vanuit de brede ondersteuning een nieuwe start te maken. Als iemand al voldoende geholpen is en die hulp toereikend was voor het maken van een nieuwe start, komt die persoon niet (meer) in aanmerking voor brede ondersteuning.

Wanneer begint de brede ondersteuning?

Voor aanvragers van kinderopvangtoeslag die zich hebben aangemeld bij de UHT, kan de brede ondersteuning starten vanaf het moment van aanmelding bij de UHT.

Wie horen bij het gezin?

De Wht zegt ook dat het gezin van de inwoners die in de wet worden genoemd brede ondersteuning krijgen. De gemeente kijkt dan naar de samenstelling van het gezin op het moment van de aanvraag (lid 2) Dit betekent maatwerk. Per situatie wordt beken wie tot het gezin hoort.

Ook mogelijk voor mensen buiten de gemeente

In bijzondere situaties kan brede ondersteuning ook worden gegeven aan aanvragers die geen inwoner zijn (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 101 en 102). Bijvoorbeeld als iemand:

  • Is verhuisd (tijdelijk) naar een andere gemeente;

  • In detentie zit buiten de gemeente;

  • Een vertrouwensband heeft met een medewerker van de gemeente die helpt bij de brede ondersteuning. Er is al een werk- of vertrouwensrelatie tussen hen. Het is belangrijk dat deze relatie blijft bestaan, omdat dit goed is voor de continuïteit en de kwaliteit van de hulp die wordt gegeven.

Als brede ondersteuning wordt geboden aan een inwoner van een andere gemeente, dan wordt die aanvrager volgens de beleidsregels behandeld alsof de persoon nog wél inwoner is. De gemeente overlegt dan met de andere gemeente over de brede ondersteuning.

Bij een verhuizing zorgt de gemeente voor een warme overdracht. Zowel bij verhuizing naar een nieuwe of van de oude gemeente. De nieuwe gemeente kan bij de oude gemeente de gegevens opvragen die nodig zijn voor het doorgaan van de brede ondersteuning.

Artikel 5. Brede ondersteuning voor een minderjarige

Kinderen van gedupeerde ouders die recht hebben op de kindregeling, kunnen ook gebruik maken van brede ondersteuning.

Dit artikel legt uit hoe en door wie minderjarigen (jongeren onder de 18 jaar brede ondersteuning kunnen aanvragen:

  • Jongeren van 16 jaar of ouder mogen zelf een aanvraag doen bij de gemeente waar ze wonen.

  • Jongeren jonger dan 16 jaar kunnen ‘niet zelf’ een aanvraag doen. In dat geval moet de aanvraag worden gedaan via de gemeente waar de ouder of verzorger woont die het gezag over het kind heeft.

  • Als beide ouders het gezag hebben, maar in verschillende gemeenten wonen, dan moet de aanvraag worden gedaan in de gemeente waar het kind daadwerkelijk woont.

Artikel 6. Aanvraag voor brede ondersteuning

Een inwoner kan zelf een aanvraag doen voor brede ondersteuning bij de gemeente. Dat kan schriftelijk (brief, mail), telefonisch of digitaal via de website van de gemeente. De aanvraag hoeft niet aan een vaste vorm te voldoen. Er hoeft dus geen speciaal formulier ingevuld te worden.

Aanvraag via de belastingdienst (UHT)

Een aanvrager kan ook via de UHT aangeven dat hij of zij hulp van de gemeente wil. In dat geval stuurt de belastingdienst de gegevens door naar de gemeente via het gegevensportaal van de belastingdienst. Het moment waarop de gemeente die gegevens ontvangt, telt dan als het moment waarop de aanvraag voor brede ondersteuning is ingediend.

Controle of iemand recht heeft op ondersteuning

Als een inwoner zich direct bij de gemeente meldt, controleert de gemeente eerst of de inwoner recht heeft op brede ondersteuning. Dit gebeurt via het Serviceteam gemeenten van de UHT.

Artikel 7. Eerste gesprek en vaststellen van de hulpvraag

Nadat de gemeente een aanvraag voor brede ondersteuning heeft ontvangen, nodigt zij de aanvrager binnen 4 weken uit voor een eerste persoonlijk gesprek.

Wat gebeurt er tijdens dit gesprek?

  • De gemeente bespreekt samen met de aanvrager de situatie op basis van de vijf leefgebieden en de doelstellingen uit artikel 2.

  • Samen wordt gekeken wat de hulpvraag is: waar heeft de aanvrager precies ondersteuning bij nodig?

  • De gemeente onderzoekt wat er op elke leefgebied nodig is om de doelstellingen te bereiken. Daarbij wordt rekening gehouden met de situatie op het moment van de aanvraag.

De aanvrager heeft de regie

Voor maatwerk en voor het herstel van vertrouwen in de overheid is het belangrijk dat de aanvrager tijdens het eerste gesprek de regie heeft. Daarom wordt de hulpvraag samen met de aanvrager vastgesteld.

Artikel 8. Besluit op de aanvraag

Nadat het eerste gesprek heeft plaatsgevonden, neemt het college binnen 8 weken een besluit over de aanvraag voor brede ondersteuning. De aanvrager krijgt een toekennings- of een afwijzingsbeschikking.

Wat staat er in het besluit bij toekenning?

In de toekenningsbeschikking staat dat er recht is op brede ondersteuning. Het plan van aanpak is onderdeel van de toekenningsbeslissing. Het plan van aanpak is samen met de aanvrager gemaakt (voor de inhoud van het plan van aanpak wordt verwezen naar artikel 9 van deze beleidsregels).

Omdat het lastig kan zijn om binnen een aantal weken de doelen en ondersteuning duidelijk te hebben, kan het plan van aanpak ook eerst op hoofdlijnen worden vastgesteld. De hulpvraag staat in elk geval in het globale plan van aanpak. Ook dit plan van aanpak hoort bij de toekenning. Een globaal plan van aanpak, wordt daarna samen met de aanvrager verder aangevuld.

Wat staat er in de het besluit bij afwijzing?

In de afwijzingsbeschikking staat dat er geen recht is op brede ondersteuning. De gemeente legt duidelijk uit wat de reden is.

Extra tijd nodig voor het opstellen van een plan van aanpak

Naast de mogelijkheid van een voorlopig plan van aanpak, kan de gemeente ook de termijn voor het opstellen van het plan van aanpak verlengen. De aanvrager wordt hiervan op de hoogte gesteld.

Bezwaar maken

Tegen elk besluit (toekenning of afwijzing) is bezwaar en beroep mogelijk. De gemeente geeft schriftelijk aan hoe dit moet.

Artikel 9. Het maken van het plan van aanpak

Bij de inzet van brede ondersteuning is het uitgangspunt dat er direct een integraal plan van aanpak wordt opgesteld.

In het plan van aanpak staan de hulpvragen van de aanvrager op alle leefgebieden centraal. Vanuit de situatie op het moment van de aanvraag, is uitgewerkt hoe de doelstellingen uit artikel 2, tweede lid, stap voor stap en in samenhang kunnen worden bereikt.

Verder staat ook in het plan van aanpak welke voorzieningen het college aan de aanvrager toekent om deze doelen op een passende en duurzame manier te behalen. Op deze manier wordt de aanvrager geholpen om een nieuwe start te maken.

In het plan van aanpak wordt ook gemotiveerd waarom en hoe de toegekende voorziening bijdraagt aan het bereiken van een nieuwe start.

Omdat het lastig kan zijn om binnen een aantal weken de doelen en ondersteuning duidelijk te hebben, kan het plan van aanpak ook eerst op hoofdlijnen worden vastgesteld. De hulpvraag staat in elk geval in het globale plan van aanpak. Een globaal plan van aanpak, wordt daarna samen met de aanvrager verder aangevuld.

Artikel 10. Het aanpassen van het plan van aanpak

Het plan van aanpak kan worden aangepast als dit nodig is om de doelen uit artikel 2, tweede lid te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld wanneer er in stappen wordt gewerkt naar een doel binnen één leefgebied, of als de eerder toegekende ondersteuning niet meer goed past bij de situatie. Hiernaast is het mogelijk om extra ondersteuning op een van de leefgebieden toe te voegen. Bijvoorbeeld wanneer een aanvrager tijdens de brede ondersteuning werk verliest en hulp nodig heeft op het leefgebied ‘werk’.

Termijnen voor wijziging plan van aanpak

  • Het college kan het plan van aanpak samen met de aanvrager tot twee jaar na het eerste gesprek wijzigen en daarbij nieuwe of andere voorzieningen toekennen.

  • Voor materiële voorzieningen geldt een kortere termijn: tot zes maanden na het eerste gesprek.

Deze termijnen laten zien dat brede ondersteuning in fasen verloopt. In de eerste fase wordt gekeken wat de aanvrager in de weg staat om de doelen uit het plan van aanpak te bereiken. In deze fase kunnen belemmeringen weggenomen worden met het toekennen en verstrekken van materiële voorzieningen. Daarna wordt verder gewerkt aan de doelen met immateriële voorzieningen zoals bijvoorbeeld begeleiding en coaching.

Wie kan een plan van aanpak wijzigen?

Het college kan het plan van aanpak in overleg met de aanvrager wijzigen.

De aanvrager kan ook zelf een verzoek indienen om het plan van aanpak te wijzigen (zoals staat in het tweede lid van artikel 10). Daarbij gaat het vooral om het toekennen van nieuwe of andere voorzieningen.

Het college beoordeelt het verzoek en neemt daar een besluit (beschikking) over. Dat kan een goedkeuring, een gedeeltelijke goedkeuring of een afwijzing zijn. Bij een goedkeuring of een gedeeltelijke goedkeuring is het gewijzigde plan van aanpak onderdeel van de beschikking. Tegen elk besluit is bezwaar en beroep mogelijk. De gemeente geeft schriftelijk (in een bezwaarclausule) aan hoe dit moet.

Wijzigen van doelstellingen

De doelen in het plan van aanpak worden alleen gewijzigd als er nieuwe feiten en/of omstandigheden in de situatie zijn die dat noodzakelijk maken. In principe worden dus alleen andere onderdelen van het plan gewijzigd, zoals de voorzieningen.

Artikel 11. Extra hulp bij schulden voor jongeren

Binnen de brede ondersteuning is er speciale aandacht voor jongeren met problematische schulden. Doordat het voor deze groep moeilijker is om een nieuwe start te maken, is er een aanvullend aanbod voor schuldhulpverlening mogelijk.

Wat houdt het aanvullende aanbod in?

Het aanvullend aanbod bestaat uit twee (cumulatieve) onderdelen. Beide onderdelen samen vormen het aanbod:

  • 1.

    Een plan van aanpak;

  • 2.

    Het oplossen van saneerbare schulden.

Wanneer is er recht op het aanvullende aanbod?

In het eerste lid van dit artikel staan de voorwaarden wanneer dit aanvullende aanbod geldt.

Het college beoordeelt of er sprake is van problematische schulden. Dit betekent dat de schulden niet binnen 36 maanden kunnen worden afgelost.

Ook andere objectieve criteria, zoals beslag, registratie bij het CAK en de benodigde voorzieningen vanuit de brede ondersteuning worden meegenomen in de beslissing.

Als een schuld niet problematisch is, wordt de aanvrager op een andere manier geholpen om inkomsten en uitgaven in balans te brengen.

Verder geldt als voorwaarde dat de aanvrager zich op tijd meldt, zoals genoemd in artikel 3, vierde lid, Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek 2021.

Waaruit bestaat de hulp?

Als in het eerste gesprek blijkt dat er een financiële hulpvraag is, dan wordt de financiële situatie van de aanvrager in kaart gebracht. De gemeente helpt de aanvrager daarbij. Om te bepalen of een aanvullend aanbod schuldhulpverlening nodig is en waaruit dit moet bestaan, wordt de werkwijze uit de reguliere schuldhulpverlening gebruikt. Ook de voorzieningen uit de reguliere schuldhulpverlening worden ingezet om deze jongeren te helpen.

Artikel 12. Voorzieningen

Brede ondersteuning is bedoeld om mensen te helpen een nieuwe start te maken. Het doel is dat de aanvrager in de toekomst zo zelfstandig en zelfredzaam mogelijk kan leven op elk van de vijf leefgebieden.

De doelen per leefgebied zoals vastgelegd in het plan van aanpak, vormen de kern van de ondersteuning. Om deze doelen te bereiken, worden er aan de aanvrager voorzieningen toegekend en verstrekt. Dit kunnen zowel materiële als immateriële voorzieningen zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de voorzieningen alleen worden toegekend als ze in het plan van aanpak zijn opgenomen.

Waar let het college op bij het toekennen van voorzieningen?

In het tweede lid van dit artikel staat welke factoren een rol spelen bij het besluit om voorzieningen toe te kennen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • De financiële situatie van de aanvrager (draagkracht en financiële armslag);

  • Of de voorziening duurzaam is (langdurig effect).

Bij het toekennen van voorzieningen heeft het college veel beoordelings- en beleidsvrijheid. Dit betekent dat per situatie een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, waarbij het besluit goed onderbouwd wordt. Bij de onderbouwing wordt gekeken naar:

  • Geschiktheid: helpt de voorziening om het doel te bereiken?

  • Noodzakelijkheid: is de voorziening echt nodig of kan het ook anders?

  • Evenredigheid: staat de voorziening in verhouding tot het doel?

Artikel 13. Materiële voorzieningen

Een materiële voorziening kan worden toegekend als deze direct nodig is om een doel uit het plan van aanpak te bereiken. Het gaat om een materiële voorziening die direct een belemmering wegneemt of vermindert. Het gaat dan vaak om een voorziening die direct nodig is zodat hulpverlening kan starten, de immateriële voorzieningen ingezet kan worden. Het bieden van perspectief voor de toekomst staat hierbij centraal.

Maatwerk per situatie

Het toekennen van een materiële voorziening is maatwerk. Wat nodig is, hangt af van:

  • De persoonlijke situatie van de aanvrager;

  • De doelen in het plan van aanpak;

Andere voorzieningen in het plan van aanpak.

Verder is er ook aandacht voor de achterliggende behoefte aan ondersteuning. Dit betekent vaak ondersteuning op het gebied van financiële zelfredzaamheid. Wat is er nodig om inkomsten en uitgaven in balans te krijgen en te houden, zodat nu en in de toekomst geen materiële voorziening meer nodig is.

Wat is een materiële voorziening?

Materiële voorzieningen zijn zaken zoals bedoeld in artikel 3:2 van het Burgerlijk Wetboek. Voorbeelden zijn:

  • Een wasmachine die nodig is voor het huishouden

  • Een laptop die nodig is om een opleiding te volgen

Wat er precies nodig is, is maatwerk. Dit hangt af van de persoonlijke situatie van de aanvrager, de doelen en andere voorzieningen die in het plan van aanpak staan.

De noodzaak van de materiële voorziening wordt onderbouwd in het plan van aanpak. In het plan van aanpak staat waarom de voorziening nodig is om een belemmering weg te nemen of te beperken. Ook staat er in hoe de voorziening bijdraagt aan het behalen van de doelen die in het plan van aanpak zijn vastgelegd.

Termijn en vergoeding

  • Materiële voorzieningen kunnen tot zes maanden na het eerste gesprek worden toegekend. De toegekende voorzieningen staan in het plan van aanpak (volgens artikel 2.21, lid 4a, van de Wht).

  • De verstrekking van de voorziening mag ook na die zes maanden plaatsvinden.

  • Voor de hoogte van het bedrag van de voorziening is het uitgangspunt de Nibudnorm + 20%. Door de Nibudnorm + 20% te gebruiken is er duidelijkheid en rechtsgelijkheid voor de aanvrager. Er kan van afgeweken worden indien dit noodzakelijk is.

Artikel 14. Immateriële voorzieningen

Bij het toekennen van een immateriële voorziening gelden andere voorwaarden dan bij materiële voorzieningen. Er is geen strikte eis van noodzakelijkheid. Bij de immateriële voorzieningen wordt gekeken of de voorziening nodig en passend is. Dit betekent dat een voorziening geschikt en duurzaam moet zijn. De voorziening moet op de langere termijn geschikt zijn om een doel uit het plan van aanpak te bereiken.

Wat zijn immateriële voorzieningen?

Het gaat bij immateriële voorzieningen om ondersteuning die gericht is op persoonlijke ontwikkeling, zoals:

  • Het opdoen van kennis, kunde, vaardigheden of andere competenties door de aanvrager;

  • Het vergroten van zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Voorbeelden van immateriële voorzieningen zijn:

  • Hulpverlening of begeleiding;

  • Opleiding of cursus.

De toekenning van een immateriële voorziening is maatwerk. Wat passend is, hangt af van de situatie van de aanvrager, de doelen en de andere voorzieningen in het plan van aanpak.

Verder moet de toekenning van een immateriële voorziening ook in het plan van aanpak worden onderbouwd. Waarom is deze voorziening nodig en passend en hoe levert de voorziening een bijdrage aan de doelen die in het plan van aanpak zijn vastgelegd.

Termijn en verstrekking

Immateriële voorzieningen kunnen tot twee jaar na het eerste gesprek worden toegekend. De toegekende voorzieningen staan in het plan van aanpak.

De verstrekking van de voorziening kan ook na die twee jaar doorgaan.

Artikel 15. Medewerking van de aanvrager

Om goed te kunnen beoordelen of een voorziening noodzakelijk of nodig en passend is, kan het college de aanvrager vragen om medewerking. Deze medewerking is nodig om een beeld te krijgen van de situatie van de aanvrager op de vijf leefgebieden.

Voorbeelden van medewerking zijn:

  • Een huisbezoek om te beoordelen of, en zo ja welke, materiële voorzieningen nodig zijn om een woning veilig te maken.

  • Het geven van informatie over vooropleidingen, bijvoorbeeld als er een opleiding wordt aangevraagd en de aanvrager nog geen startkwalificatie heeft.

  • Inzicht geven in de financiële situatie, zodat besproken kan worden hoe een aanvrager meer zelfstandig en zelfredzaam kan worden en ondersteuning niet meer nodig is.

Hoe gaat het college met medewerking om?

Het uitgangspunt is dat het college in gesprek gaat met de aanvrager. Samen wordt besproken waar de medewerking op gericht is en wat de aanvrager kan bijdragen. Dit past bij het uitgangspunt dat een aanvrager zelf regie moet kunnen voeren en dat de brede ondersteuning laagdrempelig en ruimhartig moet zijn. Er wordt dus geen zware bewijslast gevraagd. Het moet voor het college duidelijk zijn dat een voorziening noodzakelijk of nodig en passend is. Voorbeeld: Om inzicht te krijgen in de financiële situatie hoeft de aanvrager geen salarisspecificaties of bankafschriften van de afgelopen maanden te laten zien. Een gesprek over inkomsten en uitgaven kan voldoende zijn.

Wat als de aanvrager niet meewerkt?

Als de aanvrager geen medewerking verleent, dan beoordeelt het college of er voldoende informatie is om te bepalen of een voorziening noodzakelijk of nodig en passend is. Als er onvoldoende informatie is, kan het college besluiten om geen voorziening toe te kennen. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 16 weigeren van voorzieningen.

Artikel 16. Weigeren van voorzieningen

Het college kan besluiten om een gevraagde voorziening niet toe te kennen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de volgende situaties:

  • Als de voorziening met terugwerkende kracht wordt gevraagd (dus voor een periode vóór de aanvraag)

  • Als de voorziening niet voldoet aan de voorwaarden die in de beleidsregels staan.

Wanneer een voorziening wordt geweigerd, legt het college dit uit in een beschikking. Tegen deze beschikking is bezwaar en beroep mogelijk. De gemeente geeft schriftelijk aan hoe dit moet.

Artikel 17. Brede ondersteuning telt niet mee voor de bijstand

Materiële voorzieningen vanuit de brede ondersteuning kunnen volgens de Participatiewet (hierna: PW) worden gezien als extra inkomen.

Het college mag zelf beslissen om deze voorzieningen ‘niet mee te tellen’ bij het bepalen of iemand recht heeft op bijstand. Dat staat in artikel 31, tweede lid , onderdeel m, van de PW.

In een brief (circulaire 2024-2) heeft de toenmalige Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen gemeenten opgeroepen om in dit soort bijzondere situaties gebruik te maken van deze mogelijkheid. In het verlengde daarvan is het uitgangspunt dat de toekenning van voorzieningen die iemand krijgt via de brede ondersteuning geen invloed heeft op de voorzieningen die een aanvrager ontvangt of aanvraagt op grond van de PW.

Het college maakt van deze mogelijkheid gebruik en besluit dat voorzieningen vanuit de brede ondersteuning ‘niet mee tellen’ of op een andere manier van invloed zijn bij het bepalen of iemand recht heeft op of voortzetting van bijstand of bijzondere bijstand.

Artikel 18. Beëindiging van de brede ondersteuning

De brede ondersteuning eindigt in de volgende gevallen:

  • 1.

    Nieuwe start gerealiseerd

    Als de aanvrager een nieuwe start heeft kunnen maken, wordt de ondersteuning beëindigd. Dit is geregeld in artikel 2.21, lid 4b en lid 6, van de Wht.

  • 2.

    Twee jaar na het eerste gesprek

    De brede ondersteuning eindigt uiterlijk twee jaar na het eerste gesprek. Dit betekent niet dat de brede ondersteuning automatisch stopt na twee jaar. Binnen de periode van twee jaar wordt het volledige plan van aanpak opgesteld en worden alle voorzieningen toegekend. De verstrekking van de toegekende voorzieningen kan ook na die twee jaar nog doorgaan op grond van diezelfde bepaling uiterlijk twee jaar nadat het eerste gesprek is gevoerd. Dit is geregeld in artikel 2.21, lid 4b, van de Wht.

  • 3.

    Afwijzing herstelmaatregel

    Als de aanvraag voor een herstelmaatregel wordt afgewezen, eindigt de brede ondersteuning binnen 30 dagen nadat het college hierover is geïnformeerd door de Dienst Toeslagen. Het indienen van bezwaar bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) tegen deze afwijzing verandert daar niets aan. De ondersteuning stopt alsnog. Dit is geregeld in artikel 2.21, zesde lid, van de Wht.

  • 4.

    Op verzoek van de aanvrager

    De aanvrager kan zelf vragen om de brede ondersteuning te beëindigen. In dat geval beëindigt het college de ondersteuning op verzoek van de aanvrager.

  • 5.

    Geen gebruik of reactie

    In uitzonderlijke gevallen kan de brede ondersteuning eindigen als de aanvrager binnen een redelijke termijn geen gebruik heeft gemaakt van de brede ondersteuning. Ook kan de brede ondersteuning eindigen als de aanvrager niet heeft gereageerd op een oproep van het college om gebruik te maken van de brede ondersteuning.

Voordat het college besluit om de ondersteuning te beëindigen, wordt samen met de aanvrager de actuele situatie op de vijf leefgebieden besproken. Zo wordt beoordeeld wat het effect van de brede ondersteuning is geweest en/of er nog aanvullende reguliere ondersteuning nodig is vanuit de reguliere dienstverlening.

Artikel 19. Overdracht van hulpverlening

Het is mogelijk dat, ondanks de brede ondersteuning, de persoonlijke doelen uit het plan van aanpak niet volledig zijn bereikt. Als de aanvrager na beëindiging van de brede ondersteuning nog steeds problemen ervaart op één van de vijf leefgebieden en in het plan van aanpak geen overgang naar reguliere ondersteuning staat dan treedt dit artikel in werking. In dat geval zorgt het college voor een warme overdracht naar de reguliere ondersteuning. Dit betekent:

  • Er wordt direct contact gelegd met de afdeling of organisatie die de reguliere ondersteuning biedt (zoals WMO, Jeugdwet of schuldhulpverlening);

  • De situatie van de aanvrager wordt uitgelegd;

  • De hulpvraag wordt duidelijk toegelicht.

Op deze manier wordt voorkomen dat de aanvrager zonder hulp komt te zitten en wordt de overgang naar reguliere hulp goed geregeld.