Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR742630
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR742630/1
Beleidsregels Alleenverdieners problematiek 2025
Geldend van 23-07-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels Alleenverdieners problematiek 20251. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsbepalingen
-
1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw) het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
-
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a.
de wet: Participatiewet;
- b.
college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Scherpenzeel;
- c.
huishouden: twee personen die fiscaal partner en toeslagpartner van elkaar zijn voor het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;
- d.
vaste tegemoetkoming: het bedrag dat over de kalenderjaren 2025, 2026 en 2027 per jaar wordt vastgesteld bij ministeriële regeling in het kader van artikel 78gg, Participatiewet;
- e.
toeslagen: hieronder wordt verstaan huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget;
- f.
toeslagenjaar: peiljaar, het kalenderjaar waarin de aanvrager recht heeft, of heeft gehad, op toeslagen van de Belastingdienst;
- g.
Dienst Toeslagen: uitvoeringsorgaan van de wetten en regelingen rondom de huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget.
- h.
toetsingsinkomen:
- i.
bij een aangifte Inkomstenbelasting met definitieve vaststelling door de Belastingdienst, is het toetsingsinkomen gelijk aan het verzamelinkomen uit de definitieve aanslag Inkomstenbelasting,
- ii.
als er nog geen definitieve vaststelling Inkomstenbelasting door de Belastingdienst is, of er is geen aangifte Inkomstenbelasting gedaan, is het toetsingsinkomen gelijk aan het belastbare loon blijkend uit de jaaropgaven en/of inkomensspecificaties.
- i.
- i.
belastbaar loon: hieronder wordt ook verstaan: ‘bedrag of loon voor de loonheffingen (LH of LB)’, of ‘fiscaal loon’.
- j.
Bestaansminimum: inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm plus de maximale toeslagen;
- k.
peildatum: de eerste van de maand waarin de aanvraag is ontvangen;
- l.
referteperiode inkomen en vermogen: de periode van drie kalendermaanden voorafgaand aan de peildatum genoemd onder o. Bij wisselende inkomsten of inkomen uit zelfstandige arbeid wordt voor de bepaling van het inkomen uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de referteperiode.
- a.
-
3. Als de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze regeling niet eenduidig blijkt te zijn, bepaalt het college de nadere invulling of uitleg van dit begrip.
2. Bijzondere bijstand Alleenverdienersproblematiek
Artikel 2. Doelgroep bijzondere bijstand Alleenverdienersproblematiek
-
1. De bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek kan worden verstrekt aan een huishouden dat:
- a.
een inkomen heeft uit arbeid, een uitkering (niet zijnde een volledige algemene bijstandsuitkering) eventueel aangevuld vanuit de toeslagenwet en/of eventueel aangevuld met algemene bijstand en,
- b.
vergeleken met een vergelijkbaar huishouden voor wie algemene bijstand op grond van artikel 19 van de wet de enige bron van inkomsten is, minder toeslag ontvangt op grond van de Wet op de zorgtoeslag en de Wet op de huurtoeslag, vanwege de asynchroniteit van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting zoals bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet ten opzichte van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en
- c.
een netto-inkomen en tegemoetkomingen met toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen ontvangt dat in totaal lager ligt dan bij een vergelijkbaar huishouden waarvoor het inkomen uit een uitkering enkel bestaat uit een uitkering op grond van artikel 19 Participatiewet, vanwege hetgeen genoemd is onder sub b.
- a.
-
2. Tot het huishouden wordt niet gerekend de persoon die op de datum van aanvraag:
- a.
niet woonachtig is in de gemeente Scherpenzeel;
- b.
is ingeschreven in de basisregistratie personen als ingezetene met enkel een briefadres;
- a.
-
3. Voor de toepassing van deze regeling wordt aangesloten bij het vermogen zoals dat in het betreffende peiljaar is vastgesteld door de dienst toeslagen.
-
4. Een huishouden (alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin) heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan het toepasselijke bestaansminimum. Bij wisselende inkomsten wordt het gemiddelde inkomen gedurende de referteperiode gehanteerd.
Artikel 3. Ambtshalve toekenning van de bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek
-
1. Het college kent aan ieder huishouden waarvan voor het betreffende kalenderjaar (vanaf 2025) het Burgerservicenummer van de meestverdienende partner is verstrekt aan het college op grond van artikel 78gg, vijfde lid, Participatiewet, ambtshalve de vaste tegemoetkoming voor dat kalenderjaar toe.
-
2. Uitbetaling van de vaste tegemoetkoming geschiedt slechts indien alleenverdiener het IBAN en een bewijsstuk van tenaamstelling op zijn naam van genoemde IBAN heeft aangeleverd bij het college.
-
3. Het college kent de vaste tegemoetkoming over 2025 ambtshalve toe aan het huishouden, indien:
- a.
het huishouden voor 2025 nog geen vaste tegemoetkoming toegekend heeft gekregen;
- b.
voor 2025 het Burgerservicenummer van de meestverdienende partner in het huishouden niet is verstrekt aan het college op grond van artikel 78gg, vijfde lid, Participatiewet;
- c.
op basis van de bij het college bekende gegevens het college vermoedt dat het huishouden aanspraak kan maken op de vaste tegemoetkoming;
- d.
er zich tussentijds geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de situatie van het huishouden of de achterliggende wetten; en
- e.
de meestverdienende partner ingeschreven staat in de gemeente.
- a.
-
4. Het college kent de vaste tegemoetkoming over de jaren 2026 en/of 2027 ambtshalve toe aan het huishouden, indien:
- a.
het huishouden voor 2026 en/of 2027 nog geen vaste tegemoetkoming toegekend heeft gekregen;
- b.
voor 2026 en 2027 het Burgerservicenummer van de meestverdienende partner in het huishouden niet is verstrekt aan het college op grond van artikel 78gg, vijfde lid, Participatiewet;
- c.
op basis van de bij het college bekende gegevens het college vermoedt dat het huishouden aanspraak kan maken op de vaste tegemoetkoming;
- d.
er zich tussentijds geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de situatie van het huishouden of de achterliggende wetten en
- e.
de meestverdienende partner ingeschreven staat in de gemeente.
- a.
Artikel 4. Hoogte van de individuele bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek en wijze van uitbetaling
-
1. De hoogte van de individuele bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek wordt bepaald op:
- a.
voor het toeslagenjaar 2022: het bedrag aan zorg- en/of huurtoeslag wat de Belastingdienst-Toeslagen van het huishouden terugvordert of verrekent ten gevolge van deze problematiek.
- b.
voor de toeslagenjaren 2023 en 2024: het verschil tussen het bedrag aan huur -en zorgtoeslag waarop een huishouden met uitsluitend algemene periodieke bijstand in een toeslagenjaar recht heeft uitgaande van de huurlasten op 1 juli 2023, respectievelijk 1 juli 2024, en het bedrag aan huur -en zorgtoeslag waarop het huishouden volgens de beschikking van de Belastingdienst-Toeslagen recht heeft. Het recht op bijzondere bijstand wordt beoordeeld op basis van:
- i.
Toeslagenjaar 2023: definitieve beschikking Belastingdienst-Toeslagen over het jaar 2023,
- ii.
Toeslagenjaar 2024: voorlopige of definitieve beschikking Belastingdienst-Toeslagen over het jaar 2024.
- i.
- a.
-
2. Voor de berekening van het recht op bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 onder b wordt gebruik gemaakt van de Proefberekening Belastingdienst – Toeslagen. Bij de te maken vergelijking tussen de aan aanvrager feitelijk toegekende huur -en zorgtoeslag met die van een huishouden dat in een toeslagenjaar uitsluitend algemene periodieke bijstand (heeft) ontvang(t)en, wordt bij de uitvraag van het toetsingsinkomen in de proefberekening uitgegaan van het toetsingsinkomen voor een vergelijkbaar bijstandshuishouden. Als er in een toetsingsjaar sprake is van thuiswonende kinderen en/of medebewoners wordt uitgegaan van het belastbaar Pw-inkomen rekening houdend met de kostendelersnorm zoals bedoeld in artikel 22a Pw.
-
3. De bijzondere bijstand waarop recht bestaat wordt per toeslagenjaar als één bedrag toegekend en uitgekeerd.
-
4. Bij toepassing van artikel 4 vierde lid, wordt de bijzondere bijstand waarop beide ex-fiscaal partners in dat betreffende toeslagenjaar gezamenlijk recht hebben voor 50% uitbetaald aan ieder van hen.
-
5. Vanaf 2025 wordt de regeling ambtshalve uitgevoerd conform de gewijzigde participatiewet. Een forfaitair bedrag wordt uitgekeerd aan de huishoudens die worden aangeleverd door de belastingdienst.
-
6. Vanaf 2025 wordt net als over 2022, 2023 2024 aansluiting gezocht bij de vermogensgrens die gehanteerd is door de Dienst Toeslagen.
-
7. Vanaf 2025 wordt net als over 2022,2023,2024 geen draagkracht berekend.
Artikel 5. Aanvraag bijzondere bijstand Alleenverdienersproblematiek
-
1. De aanvraag voor bijzondere bijstand Alleenverdienersproblematiek wordt ingediend bij het Sociaal Team.
-
2. Er bestaat geen recht op de compensatie Alleenverdienersproblematiek als het huishouden eerder deze compensatie heeft ontvangen voor het betreffende kalenderjaar. Dit geldt ongeacht of het huishouden deze toeslag in een andere gemeente heeft ontvangen.
-
3. Voor de toepassing van het woonplaatsbeginsel als bedoeld in artikel 40 eerste lid van de Participatiewet is de aanvraagdatum bepalend en niet de datum waarop de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, of hebben voorgedaan.
-
4. Een aanvraag voor de bijzondere bijstand compensatie alleenverdienersproblematiek betrekking hebbend op de Toeslagenjaren: 2022, 2023, en/of 2024 moet uiterlijk zijn ingediend vóór 1 november 2025.
-
5. Bij de aanvraag moeten de volgende gegevens meegestuurd worden:
- a.
Algemeen:
- i.
Indien nog niet aangeleverd vanwege eerdere bijstandverlening, een kopie van een identiteitsbewijs van de aanvrager en eventuele partner;
- ii.
een kopie van een bankpas of recent bankafschrift met daarop het rekeningnummer en de tenaamstelling.
- i.
- b.
aanvraag over het Toeslagenjaar 2022:
- i.
de definitieve beschikking van Belastingdienst - Toeslagen met berekeningsspecificatie waaruit het terug te vorderen, of te verrekenen, bedrag aan huur -en zorgtoeslag over het “Toeslagenjaar 2022” blijkt;
- ii.
als uit de definitieve beschikking van Belastingdienst – Toeslagen bedoeld onder a niet de hoogte blijkt van het z.g. toetsingsinkomen van de:
- 1.
aanvrager en partner, en
- 2.
eventuele thuiswonende kinderen en medebewoners voor wat betreft het onderdeel huurtoeslag,
- 3.
dan aanvullende bewijsstukken van het toetsingsinkomen van: aanvrager, partner en de eventuele kinderen en medebewoners.
- 1.
- i.
- c.
aanvraag over het Toeslagenjaar 2023:
- i.
definitieve beschikking van de Belastingdienst – Toeslagen met berekeningsspecificatie over het “Toeslagenjaar 2023”;
- ii.
voor de bepaling van het recht op huurtoeslag: naam en geboortedata van eventuele medebewoners dan aanvragers
- iii.
als uit de definitieve beschikking van Belastingdienst – Toeslagen bedoeld onder a niet de hoogte blijkt van het z.g. toetsingsinkomen van de:
- 1.
aanvrager en partner, en
- 2.
eventuele thuiswonende kinderen en medebewoners voor wat betreft het onderdeel huurtoeslag, dan aanvullend bewijsstukken van het toetsingsinkomen van: aanvrager, partner en de eventuele kinderen en medebewoners;
- 3.
de huurspecificatie per 1 juli 2023 waarop de kale huur en de servicekosten vermeld staan.
- 1.
- i.
- d.
aanvraag over het Toeslagenjaar 2024:
- i.
de voorlopige of de definitieve beschikking van de Belastingdienst – Toeslagen met berekeningsspecificatie over het “Toeslagenjaar 2024”;
- ii.
voor de bepaling van het recht op huurtoeslag: informatie of er buiten de aanvragers nog andere mensen inwonen zoals kinderen en medebewoners met hun naam en geboortedata;
- iii.
als uit de voorlopige beschikking van Belastingdienst – Toeslagen bedoeld onder a niet de hoogte blijkt van het z.g. toetsingsinkomen van de:
- 1.
aanvrager en partner, en
- 2.
eventuele thuiswonende kinderen en medebewoners voor wat betreft het onderdeel huurtoeslag, dan aanvullend de meest recente inkomensspecificatie(s) over 2024 van: aanvrager, partner en de eventuele kinderen en medebewoners,
- 3.
de huurspecificatie per 1 juli 2024 waarop de kale huur en de servicekosten vermeld staan.
- 1.
- i.
- a.
-
6. Als in het toeslagenjaar waarop de aanvraag bijzondere bijstand betrekking heeft sprake was van fiscaal partnerschap maar door verbreking van die relatie bestaat dat fiscaal partnerschap thans niet meer, dan moeten beide partners ieder voor zich de aanvraag bijzondere bijstand voor dat betreffende toeslagenjaar indienen.
Artikel 6. Aanvraag op uitnodiging
-
1. Het college nodigt een huishouden uit om over 2022, 2023 en 2024 een aanvraag voor de vaste tegemoetkoming in te dienen indien:
- a.
voor het kalenderjaar 2022, 2023 en 2024 het Burgerservicenummer van de meestverdienende partner in het huishouden is verstrekt aan het college op grond van artikel 78gg, vijfde lid, Participatiewet.
- a.
3. SLOTBEPALINGEN
Artikel 7. Hardheidsclausule
Het college kan op grond van artikel 4:84 van de Awb in zeer bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien de toepassing daarvan onevenredig is in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.
Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze beleidsregels treden de dag na publicatie in werking.
-
2. Deze beleidsregels worden aangehaald als 'Beleidsregels alleenverdienersproblematiek gemeente Scherpenzeel'.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het college van 7 juli 2025.
R. ‘t Hoen
secretaris
M.C.Teunissen
burgemeester
Algemene toelichting
Algemeen
Iedereen in Nederland heeft recht op een besteedbaar inkomen op het bestaansminimum. Dit bedrag is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. Mensen met lage inkomens krijgen extra ondersteuning door middel van toeslagen. Een kleine groep huishoudens ontvangt door een ongelukkige samenloop van wet- en regelgeving te weinig toeslagen. Dit heeft nadelige gevolgen voor het netto-inkomen van deze huishoudens. Zij ontvangen een netto-inkomen dat lager is dan een vergelijkbaar (echt)paar met bijstand en maximale toeslagen. Daarmee komen zij netto uit onder het bestaansminimum. De nadelige gevolgen van deze samenloop noemen we de Alleenverdienersproblematiek.
Deze problematiek ontstond in 2009 toen de overdraagbaarheid van de Algemene Heffingskorting gefaseerd werd afgebouwd (volledige afbouw in 2023), en daarbij een andere afbouw volgde dan de bijstandsuitkering (volledige afbouw in 2039). Het wegnemen van deze ongewenste situatie wordt in 3 fasen gecorrigeerd waarbij het rijk gemeenten heeft verzocht hierbij te ondersteunen in fase 1 en 2:
- 1.
Fase 1: Gemeenten helpen het rijk in 2023 en 2024 met een oplossing via individuele bijzondere bijstand. Hiervoor is een handelingsperspectief geboden.
- 2.
Fase 2: Gemeenten helpen het rijk in 2025, 2026 en 2027 met (de uitvoering van) de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek.
- 3.
Fase 3: Vanaf 2028 is door de Belastingdienst een definitieve oplossing voorzien via de fiscaliteit (de inkomstenbelasting).
De beleidsregels die nu voorliggen hebben betrekking op fase 2, de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek (Wtrap). Deze tijdelijke wet is op 1 januari 2025 in werking getreden. De wet is een aparte regeling binnen de Participatiewet en biedt de wettelijke grondslag om de bij de Belastingdienst bekende huishoudens met alleenverdienersproblematiek over de jaren 2025, 2026 en 2027 ambtshalve een vaste tegemoetkoming te betalen. De vaste tegemoetkoming wordt jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voor het kalenderjaar 2025 is de tegemoetkoming vastgesteld op € 1.000,- per huishouden. Het Inlichtingenbureau deelt de bij de Belastingdienst bekende Burgerservicenummers van de meestverdienende partner van de betrokken huishoudens via het gegevensportaal met onze gemeente. Huishoudens waarvan onze gemeente het vermoeden heeft dat zij tot de doelgroep behoren kunnen uitgenodigd worden om een aanvraag voor de vaste tegemoetkoming te doen. Huishoudens die zelf het vermoeden hebben tot de doelgroep te behoren kunnen op eigen initiatief een aanvraag doen (zogenaamde zelfmelders).
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
Voor de begripsbepalingen wordt uitgegaan van de begrippen zoals vermeldt in: de Participatiewet (Pw), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tenzij in deze regeling anders is bepaald.
In lid 2 onder c is het begrip huishouden gedefinieerd. Dit begrip wijkt af van het begrip “gezamenlijke huishouding” zoals dat is omschreven in artikel 3 van de Pw. De reden daarvoor is dat de Wet op de Inkomstenbelasting en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de huur -en zorgtoeslag vallen, uitgaan van het begrip fiscaal partner. De voorwaarden om als fiscaal partner aangemerkt te worden wijken af van de voorwaarden om als “gezamenlijke huishouding” in de zin van de Pw gekwalificeerd te worden.
Ook zijn de begrippen Toeslagenjaar (peiljaar) en toetsingsinkomen gedefinieerd. Deze komen niet voor in de Participatiewet. De gebruikte begrippen zijn afkomstig uit de Wet op de Inkomstenbelasting (=verzamelinkomen) en uit de Toeslagensystematiek (o.a. Proefberekening Toeslagen van de Belastingdienst-Toeslagen = loon voor de loonheffing / 'fiscaal loon', 'loon loonbelasting (LB)/ volksverzekeringen', 'LH-loon', of 'heffingsloon').
Artikel 2. Doelgroep bijzondere bijstand Alleenverdienersproblematiek
Bij de bepaling van de doelgroep is voor een groot deel aangesloten bij en wordt geanticipeerd op de doelgroep zoals gedefinieerd in het concept “Voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet in verband met categoriale bijzondere bijstand voor alleenverdieners”.
In het eerste lid onderdeel a wordt bepaald dat het moet gaat om huishoudens die een uitkering ontvangen anders dan een volledige uitkering op grond van Participatiewet. Voorbeelden daarvan zijn een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet (“WW”), een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (“WIA”) of Wajong. Ook huishoudens die zo’n uitkering ontvangen, en daarnaast bijvoorbeeld een aanvullende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, of met een laag inkomen in andere zin, kunnen onder deze regeling vallen.
In onderdeel b wordt bepaald dat het, binnen de betreffende huishoudens in onderdeel a, gaat om huishoudens die minder huurtoeslag en/of zorgtoeslag ontvangen, dan zij zouden ontvangen als zij een volledige bijstandsuitkering zouden ontvangen, vanwege de asynchroniteit van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting. Daarbij worden zij vergeleken met een huishouden dat in alle voor de participatiewet en toeslagen relevante kenmerken gelijk is, afgezien van het feit dat zij geen volledige bijstandsuitkering ontvangen, maar een andere uitkering niet op grond van de Participatiewet, met eventueel daarnaast een aanvullende bijstandsuitkering.
De dubbele algemene heffingskorting wordt afgebouwd in artikel 37, tweede lid van de Participatiewet. In artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de dubbele algemene heffingskorting reeds volledig afgebouwd voor gehuwden waarvan de minst-verdienende partner geboren is na 1962. Huishoudens waarvan de minstverdienende partner geboren is vóór 1963, ontvangen nog altijd de maximale dubbele algemene heffingskorting.
In onderdeel c wordt bepaald dat het, binnen de betreffende huishoudens, in de onderdelen a en b, gaat om huishoudens die door het ontvangen van minder huurtoeslag en/of zorgtoeslag, in een toeslagenjaar een inkomen genieten lager dan een gelijk huishouden in de bijstand.
In het 2e lid worden de huishoudens beperkt tot degene die daadwerkelijk in de gemeente wonen en daar ook over eigen woonruimte beschikken waarvoor commerciële huurlasten verschuldigd zijn.
Normaliter wordt bij de verstrekking van bijzondere bijstand ook beoordeeld of de aanvrager draagkracht heeft. De op grond van deze beleidsregels te verstrekken bijzondere bijstand komt in de plaats van gederfde toeslagen, met name de zorg- en huurtoeslag. Deze toeslagen komen immers niet volledig tot uitbetaling. De huur -en zorgtoeslag kennen veel hogere vermogensgrenzen (ruim € 67.000 voor een huishouden), dan de vermogensgrens binnen de Participatiewet. Daarom is in het 3e lid bepaald dat bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand op grond van deze regeling, wordt aangesloten bij het vermogen zoals dat in het betreffende peiljaar is vastgesteld door de dienst toeslagen.
Vanwege de afwijkende voorwaarden om voor bijzondere bijstand compensatie alleenverdienersproblematiek in aanmerking te kunnen komen, bepaalt het 4e lid dat het vigerende beleid bijzondere bijstand van de gemeente niet van toepassing is op de regeling bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek.
Artikel 3. Ambtshalve toekenning van de bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek
Ieder huishouden waarvan het BSN van de meestverdienende partner staat vermeld op de lijst van de Belastingdienst wordt ambtshalve de vaste tegemoetkoming toegekend. De Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek (Wtrap) biedt hier een grondslag voor.
Van de inwoners op de lijst van de Belastingdienst staat vast dat zij op de peildatum van de lijst nog in leven waren en woonachtig in de desbetreffende gemeente. Daarmee is voldaan aan de minimale vereisten van de lichte toets.
Artikel 4. Hoogte van de individuele bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek en wijze van uitbetaling
Voor het vergoedingsjaar 2022 wordt de hoogte van de bijzondere bijstand afgestemd op het bedrag aan huur -en/of zorgtoeslag wat door de Belastingdienst-Toeslagen wordt teruggevorderd of verrekend.
Voor de vergoedingsjaren 2023 en 2024 wordt de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand bepaald door de hoogte van de door het huishouden ontvangen toeslagen af te zetten tegen de hoogte van de toeslag die het huishouden zou hebben ontvangen als zij alléén een bijstandsuitkering zou krijgen.
Systematiek van de Toeslagen is dat die veelal jaarlijks in december voorlopig worden vastgesteld voor het nieuwe kalenderjaar, maandelijks worden uitbetaald en pas definitief worden vastgesteld in de loop van het daaropvolgend kalenderjaar. Zo worden de toeslagen over het kalenderjaar 2023 pas medio 2024 definitief vastgesteld door de Belastingdienst-Toeslagen. Deze systematiek brengt met zich mee dat als een gemeente het toe te kennen bedrag aan bijzondere bijstand 100% zuiver wil beoordelen en vaststellen dat er drie werkwijzen mogelijk zijn;
- 1.
het besluit op de aanvraag bijzondere bijstand kan pas worden genomen nadat de definitieve vaststelling van de Belastingdienst-Toeslagen over een toeslagenjaar bekend is. Dat is in de praktijk pas ten minste een half jaar na afloop van het toeslagenjaar waarop de toeslagen betrekking hebben. Het nadeel is dat het huishouden dan wel heel lang moet wachten op de bijzondere bijstand terwijl men al die tijd wel heeft moeten rondkomen van een inkomen wat onder het bestaansminimum ligt.
- 2.
de gemeente neemt op een (veel) eerder tijdstip een “voorlopig besluit” op basis van de beschikking voorlopige vaststelling van de Belastingdienst-Toeslagen en neemt een definitief besluit zodra de beschikking definitieve vaststelling van de Belastingdienst-Toeslagen bekend is. Dit is zowel voor het huishouden als ook het Sociaal Plein een heel administratief belastende werkwijze. Het huishouden moet immers tweemaal gegevens overleggen en het Sociaal Plein moet die gegevens tweemaal beoordelen en ook tweemaal een besluit nemen. Als er een verschil zit tussen de beschikking voorlopige -en definitieve vaststelling van de Belastingdienst-Toeslagen wordt er alleen een herberekening gemaakt op verzoek van het betreffende huishouden.
- 3.
als men nog geen definitieve beschikking heeft van de belastingdienst neemt de gemeente het besluit, met instemming van het huishoudens, op grond van de voorlopige beschikking. Indien het huishouden na de definitieve beschikking van de belastingdienst een herberekening wil neemt het huishouden zelf contact op met de gemeente. Deze werkwijze is voor de compensatie over 2023 en 2024 het minst belastend voor het huishouden en de gemeente.
Voor de uitvoering over de jaren 2022-2023 betekent die het volgende:
- 1.
Over het toeslagenjaar 2022 gaan we uit van de definitieve beschikking van de belastingdienst. Door de belastingdienst teruggevorderde toeslagen als gevolg van de problematiek worden gecompenseerd.
- 2.
Over het toeslagenjaar 2023 nemen we de aanvraag in behandeling op grond van de voorlopige of de definitieve beschikking toeslagen van de belastingdienst.
- 3.
Over het Toeslagjaar 2024: de voorlopige beschikking van de Belastingdienst-Toeslagen.
Risico is wel dat de beschikking definitieve vaststelling 2024 van de Belastingdienst-Toeslagen kan afwijken van de beschikking voorlopige vaststelling. In zo’n geval kan het gezin te veel of te weinig bijzondere bijstand hebben gehad. Hier staat tegenover dat deze werkwijze veel minder administratief belastend is en het gezin ook veel eerder een besluit bijzondere bijstand kan krijgen. Uitgangspunt is dat er geen herberekeningen worden gedaan tenzij het betreffende huishouden daar zelf om vraagt. Met deze werkwijze wordt geanticipeerd op de regeling zoals die vanaf 2025 van kracht wordt.
Het Rijk opteert vanaf het jaar 2025 opteert voor een landelijke categoriale regeling via de bijzondere bijstand met een forfaitair vergoedingsbedrag. Dat forfaitair vergoedingsbedrag zal vaak ook niet exact overeenstemmen met het compensatiebedrag bij een maatwerkberekening. Verder is het niet wenselijk dat gezinnen de regeling over het toetsingsjaar 2025 eerder kunnen aanvragen dan de regeling over 2024. Daarom willen we niet wachten tot de definitieve beschikkingen 2024 zijn afgegeven door de belastingdienst.
Een ander bijkomend aspect is dat conform het landelijke huurprijsbeleid verhuurders periodiek hun huren mogen aanpassen. Meestal gebeurt dat per 1 juli van elk jaar. In de praktijk betekent dat meestal een huurverhoging en meestal geen huurverlaging. De hoogte van de huur heeft effect op de hoogte van het recht op huurtoeslag. Bij een hele zuivere benadering moet er dan op jaarbasis eigenlijk met twee verschillende huurbedragen worden gerekend. Dit brengt zowel voor het huishouden als het Sociaal Plein een hogere administratief belasting met zich mee. Ervan uitgaande dat verhuurders vaker hun huur verhogen in plaats van verlagen, hanteren we ten gunste van het huishouden de huurlasten per 1 juli van het betreffende toeslagenjaar. Voor de meeste huishoudens zal dit ertoe leiden dat er een iets hoger recht op huurtoeslag uit de berekening komt waardoor ook de te verstrekken bijzondere bijstand iets hoger uitvalt.
Daarvan kan worden afgeweken indien er sprake is van een huurverlaging.
Om een uniforme en goede berekening te kunnen maken van de door het huishouden in een toetsingsjaar gemiste huur -en zorgtoeslag, is in het 2e lid bepaald dat voor die berekening gebruik gemaakt wordt van de landelijke Proefberekening van de Belastingdienst – Toeslagen (Proefberekening toeslagen).
Voor de te maken vergelijking met een huishouden wat het gehele kalenderjaar uitsluitend algemene periodieke bijstand heeft ontvangen wordt bij de uitvraag van het jaarinkomen bij die proefberekening uitgegaan van het belastbaar jaarinkomen van een bijstandshuishouden. Als er in een toetsingsjaar sprake is van medebewoning, wordt gerekend met het belastbaar Pw-inkomen op grond van art. 22a Pw (=toepassing z.g. kostendelersnorm). De overweging hierbij is dat bij de berekening van de huurtoeslag de Belastingdienst-Toeslagen ook rekening houdt met het inkomen van thuiswonende kinderen en medebewoners.
Het derde lid regelt dat de te verstrekken bijzondere bijstand als één bedrag voor een heel kalenderjaar wordt berekend en uitbetaald.
Het 4e lid voorziet in de situatie als er sprake is van ex-fiscaal partners als bedoeld in artikel 4 lid 4. In zo’n situatie wordt het aan de voormalige leefeenheid uit te betalen bedrag gesplitst waarbij iedere partner de helft van dat bedrag krijgt.
Artikel 5. Aanvraag bijzondere bijstand Alleenverdienersproblematiek
In lid 1 staat dat de gemeente het huishouden ondersteunt bij de aanvraag. Uitgangpunt is dat de inwoner wordt benaderd door de gemeente. Bij de afspraak die daarop volgt wordt de aanvraag samen met de gemeente ingevuld en daarna ingenomen. Het huishouden kan zich daarbij indien gewenst laten ondersteunen door een onafhankelijk clientondersteuner.
Uit jurisprudentie van de CRvB d.d. 17 dec. 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4112, blijkt dat de aanvraagdatum bepalend is voor het antwoord op de vraag welke gemeente bevoegd is om op de aanvraag bijzondere bijstand te beslissen. Omdat deze regeling terugwerkt tot en met het toeslagenjaar 2022 dient er rekening mee te worden gehouden dat inwoners thans een andere woonplaats hebben dan voorheen. Het tweede lid bepaalt dat niet relevant is wat de woonplaats van de aanvrager was toen de kosten waarvoor de bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordeden.
Als de aanvraag wordt ingediend bij het verkeerde bestuursorgaan, dan dient dat bestuursorgaan de aanvraag op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onverwijld door te sturen naar het orgaan wat wel bevoegd is.
In het derde lid staat beschreven gedurende welke periode een huishouden een aanvraag bijzondere bijstand kan indienen om bijzondere bijstand te krijgen over de jaren 2022 tot en met 2024.
Voorgesteld wordt die termijn te begrenzen tot 1 november 2025. In Gemeentenieuws SZW d.d. 29 maart 2024 gaf het Ministerie van SZW aan dat de gemeenten in juni 2024 lijstwerk konden verwachten met daarop de Burgerservicenummers van de alleenverdienende huishoudens in hun gemeenten die getroffen zijn door deze problematiek. De gemeenten hebben deze lijsten in juli 2024 ontvangen. Bij begrenzing tot 1 november 2025 heeft men nog voldoende tijd om een aanvraag in te dienen.
Het Rijk is ook voornemens om per 1-1-2025 de categoriale regeling in werking te laten treden door aanpassing van de Participatiewet. Dat bekent dat er een samenloop van de verschillende regelingen kan ontstaan, alhoewel dat niet wenselijk is kan dat niet anders worden opgelost.
Het vierde lid regelt welke bewijsstukken bij welke toetsingsjaren aangeleverd moeten worden. Dit spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.
Omdat de bijzondere bijstand niet alleen betrekking heeft op het toeslagenjaar 2024 maar ook op de jaren 2022 en 2023 valt niet uit te sluiten dat er casussen zijn waarbij in het verleden sprake was van fiscaal partners maar dat die relatie intussen is verbroken. Als men niet in goede harmonie uit elkaar is gegaan dan is het lastig, of onmogelijk, om te verlangen dat beide ex-fiscaal partners een gezamenlijke bijstandsaanvraag indienen. Voor die situaties wordt afgeweken van de hoofdregel dat de bijstandsaanvraag door beide partners gezamenlijk moet worden ingediend. Dit staat beschreven in het vijfde lid.
Artikel 6. Aanvraag op uitnodiging
In 2025 zijn, op grond van definitieve inkomens-en vermogensgegevens van 2023, landelijk 6.178 huishoudens bekend bij de Belastingdienst die vallen onder de doelgroep van de alleenverdienersproblematiek. Dit zijn (echt)paren waarbij één van de partners de meestverdienende partners is. Het inkomen bestaat uit een loondervingsuitkering (UWV of privaat) of een Wajong-uitkering. Het inkomen van de kostwinner kan aangevuld zijn met een aanvullende bijstandsuitkering of een klein loon. De minstverdienende partner heeft mogelijk een klein inkomen.
Artikel 7. Hardheidsclausule
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl