Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Emmen

Geldend van 23-07-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Emmen

Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Emmen

overwegende dat:

  • -

    De burgemeester zorg dient te dragen voor de lijkbezorging indien niemand daarin voorziet;

  • -

    De kosten van de lijkbezorging voor rekening van de gemeente zijn en het de bevoegdheid van het college van B & W is om de kosten van de lijkbezorging te verhalen;

  • -

    Het wenselijk is daarvoor deze beleidsregels vast te stellen;

gelet op:

  • -

    Artikel 20, 21 en 22 van de Wet op de lijkbezorging en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluiten, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft, om vast te stellen:

de “Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Emmen”

Inleiding

De Wet op de lijkbezorging (hierna: Wlb) bevat regels voor wat er moet en mag gebeuren met het lichaam van een overleden persoon en over de wijze waarop lijkbezorging plaatsvindt. Onder meer zijn regels opgesteld over lijkschouwing en identificatie, de voorwaarden waaraan begraving of crematie moet voldoen en de termijn waarbinnen begraving of crematie moet plaatsvinden.

Wanneer een overledene geen nabestaanden heeft of waar de nabestaanden weigeren in de lijkbezorging te voorzien, is de burgemeester verplicht om op grond van artikel 21 van de Wlb in de lijkbezorging te voorzien.

Omdat ieder mens een respectvol afscheid verdient, is het van belang beleidsregels voor de uitvoering van deze lijkbezorging vast te leggen. In de Wlb zijn echter geen specifieke maatregelen opgenomen hoe een gemeente invulling moet geven aan het proces rondom de gemeentelijke lijkbezorging. Het is aan de gemeente zelf om keuzes te maken welke inspanningen worden verricht om nabestaanden op te sporen, op welke wijze de uitvaart wordt uitgevoerd en welke maatregelen de gemeente treft om de kosten van de uitvaart te verhalen. Hierbij wordt rekening gehouden met het bewerkstelligen van een sobere maar respectvolle uitvaart en de wettelijke kaders die de Wlb en het erfrecht stellen.

Deze beleidsregels betreffen een kader met betrekking tot de overheidszorg voor overledenen in de gemeente Emmen die geen nabestaanden hebben of waar de nabestaanden weigeren in de lijkbezorging te voorzien.

De beleidsregels zijn geclusterd in de volgende onderdelen:

  • 1.

    Fase 1: Van melding tot uitvaart;

  • 2.

    Fase 2: De uitvaart;

  • 3.

    Fase 3: Na de uitvaart.

De wettelijke grondslag voor deze beleidsregels wordt gevormd door de artikelen 20, 21 en 22 van de Wlb.

Waar in dit stuk ‘gemeente’ staat vermeld, betreft het een bevoegdheid van de burgemeester. Gaat het om het verhalen van de kosten van de lijkbezorging, dan wordt met ‘gemeente’ het college van burgemeesters en wethouders (B&W) bedoeld.

1. Uitgangspunten lijkbezorging door de gemeente

Ten aanzien van overledenen kunnen er zich drie situaties voordoen waarin de gemeente betrokken wordt bij de lijkbezorging:

  • a.

    nabestaanden weigeren in de lijkbezorging te voorzien;

  • b.

    nabestaanden kunnen niet in de lijkbezorging voorzien;

  • c.

    er zijn (momenteel) geen nabestaanden te vinden.

1.1 Uitgangspunten lijkbezorging door gemeente

Uitgangspunt van de Wlb is dat de nabestaanden primair verantwoordelijk zijn voor de uitvaart. Verder is het uitgangspunt dat de zorg voor de lijkbezorging niet alleen afhankelijk is van familierechtelijke- en erfrechtelijke betrekkingen, maar ook van feitelijke betrekkingen. Hierbij kan gedacht worden aan vrienden en buren. Volgens de wetgever moet duidelijk zijn dat de lijkbezorging geen taak is van de overheid, maar een zaak van burgers, die zorg dragen voor elkaar.

Uitgangspunt van de Wlb is dat deze wet primair bedoeld is om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden. Zijn er wel nabestaanden, dan moet nagegaan worden of deze bereid zijn opdracht te geven voor de lijkbezorging. Is dat niet het geval, dan is de burgemeester verantwoordelijk (artikel 21, eerste lid, Wlb). De kosten daarvan komen ten laste van de gemeente, die het wettelijk recht heeft om deze kosten te verhalen op de nalatenschap en de nabestaanden. Leidend principe van de Wlb is dat de gemeente in het belang van de volksgezondheid en openbare orde voor de lijkbezorging zorgdraagt en dat nabestaanden de kosten voor hun rekening nemen en deze niet afwentelen op de belastingbetaler.

De gemeente dient uiterst terughoudend te zijn in het regelen en verzorgen van de uitvaart. De artikelen 21 en 22 van de Wlb zijn primair bedoeld om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden, waarbij niemand in actie kan komen. De artikelen zijn niet bedoeld om financiële problemen van nabestaanden op te lossen.

Wanneer de nabestaanden bewust geen actie ondernemen moet de gemeente optreden. Omdat een uitvaart altijd relatieve haast heeft, is het in sommige gevallen wenselijk dat een uitvaartverzorger in eerste instantie alleen in de eerste verzorging van de overledene voorziet. Of de uitvaartverzorger in opdracht van de gemeente de hele uitvaart gaat regelen, kan later worden bezien. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de overledene in de openbare ruimte ligt of bij zomers weer in een woning. De uitvaartverzorger zorgt er dan voor dat de overledene wordt overgebracht naar de aula.

Daarna is er tijd voor het zoeken naar en overleggen met nabestaanden. De kosten kunnen in het kader van zaakwaarneming verhaald worden.

1.2 Welke gemeente

Uitgangspunt van de Wlb is dat de burgemeester van de gemeente waar de overledene zich bevindt, op het moment dat niemand opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart, de verantwoordelijkheid heeft voor de lijkbezorging (artikel 20 en 21, Wlb). Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene woonachtig was (bijvoorbeeld omdat betrokkene in een ziekenhuis, een hospice of bij familie/vrienden elders is overleden).

2. Fase een: van melding tot uitvaart

Een melding aan de gemeente dat er een overledene is, waarover niemand zich ontfermt, is vaak afkomstig van hulpverleners, zoals huisarts, verpleeg- of verzorgingshuis, ziekenhuis, politie, uitvaartondernemers, maar ook familie of een buurman/buurvrouw kan de melding doen.

Volgens de Wlb moet de melding uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan (artikel 20 Wlb).

Direct na de melding worden in beginsel de volgende stappen gezet:

  • -

    Vaststellen identiteit

  • -

    Overbrengen naar mortuarium of uitvaartverzorger

  • -

    Indien bekend familie inlichten

  • -

    Eerste verzorging overledene

  • -

    Onderzoek naar nabestaanden

  • -

    Onderzoek naar testament (m.b.t. uitvaartwensen, dit kan pas nadat de aangifte van overlijden is gedaan

  • -

    en verwerkt)

  • -

    Onderzoek naar uitvaartverzekering

  • -

    Nabestaanden verzoeken uitvaart te regelen

2.1 Termijn uitvaart

Omdat na het (natuurlijk) overlijden de lijkbezorging uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats moet vinden (artikel 16 Wlb), wordt de opdracht tot uitvaart doorgaans uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven. De beschreven werkzaamheden worden dus, zo mogelijk, binnen die termijn verricht om daarin te kunnen slagen.

In artikel 16 Wlb is deze maximale termijn gesteld. Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk om daarvan af te wijken. De burgemeester is bevoegd om een andere termijn (artikel 17 Wlb) te stellen na raadpleging van een arts. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een vermoeden van een niet-natuurlijke dood of bij ontbrekende duidelijkheid over de identiteit van de overledene.

Beleidsregel 1: De opdracht tot uitvaart wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

Mandaat

Formeel is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvoering van de artikelen 20 tot en met 22 Wlb. Deze uitvoering is op grond van het Mandaatverzamelbesluit gemeente Emmen 2025 gemandateerd aan de uitvoerende functionaris.

Indien er wordt overgegaan tot een woningbetreding (huisbezoek) om nadere informatie over de overledene te onderzoeken, dienen de betreffende ambtenaren hiervoor gemachtigd te zijn door de burgemeester.

2.2 Vaststellen identiteit overledene

Veelal is duidelijk wie de overledene is. Is dit niet zo, dan wordt dit onderzocht. Aanwijzingen worden gevonden in documenten of papieren die de overledene bij zich draagt, getuigenverklaringen, vermissingberichten, e.d. Is na een globaal onderzoek nog niet duidelijk wat de identiteit is van de overledene, dan wordt celmateriaal afgenomen door een arts (artikel 21 lid 3 Wlb). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de lijkbezorging, ook al kan de identiteit van de overledene niet worden vastgesteld.

2.3 Verplaatsen overledene

Het is ongewenst om de overledene langere tijd op de plaats van overlijden te laten liggen. Vooral bij bepaalde weersomstandigheden en bij overlijden in de openbare ruimte is het gewenst om het lichaam van de overledene zo spoedig mogelijk over te brengen naar een discretere locatie. Gezien de mortuariumkosten snel oplopen is het, in het kader van kostenbesparing, wenselijk de overledene zo snel mogelijk over te plaatsen naar de aula van de uitvaartondernemer.

De opdracht tot verzorging en verplaatsing van de overledene betekent (nog) niet de opdracht tot lijkbezorging.

Beleidsregel 2: Als na melding van overlijden niet duidelijk is of en wie opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartverzorger afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren.

2.4 Onderzoek naar nabestaanden

Uitgangspunt van de Wlb is dat nabestaanden zorg dragen voor de uitvaart. De Wlb is een vangnet als er geen opdracht wordt gegeven, omdat nabestaanden ontbreken of weigeren de uitvaart te regelen. Er wordt dus eerst nagegaan of er nabestaanden zijn, voordat de gemeente een taak heeft. Aan de hand van, veelal, informatie uit de basisregistratie personen (hierna: BRP) wordt een overzicht gemaakt van de directe nabestaanden. Zij worden zoveel mogelijk telefonisch benaderd met het verzoek zorg te dragen voor de uitvaart. Indien zij niet telefonisch bereikbaar zijn worden zij benaderd per aangetekende brief met het verzoek spoedig contact op te nemen met de gemeente inzake een persoonlijke kwestie. In het uiterste geval wordt de politie benaderd en verzocht om bij de nabestaanden langs te gaan.

Om te bepalen welke nabestaanden het eerst in beeld komen, wordt bij de erfrechtelijke rangorde aangesloten (zie artikel 4:10-12 BW). Het onderzoek naar de nabestaanden strekt zich in beginsel niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap.

Dit betreft de echtgenoot/echtgenote en de kinderen van de overledene (1e graad) en de ouders en (half) broers en zussen van de overledene (2e graad).

Het onderzoek naar nabestaanden om de uitvaart te regelen kan tijdrovend zijn. De gemeente hoeft zich echter niet bovenmatig in te spannen om nabestaanden op te sporen. Bijvoorbeeld als nabestaanden in het buitenland wonen zonder adresregistratie of gedetineerd zijn. Per geval kan worden bepaald welke inspanning daar voor geleverd wordt en binnen welk tijdsbestek. De BRP is de belangrijkste bron van informatie.

Ten aanzien van het opsporen en benaderen van nabestaanden zijn in de Wlb geen wettelijke voorschriften vastgelegd. Zoals bij iedere wettelijke taak geldt ook in dit geval dat de gemeente zich moet gedragen als een redelijk handelende overheid en zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet houden, in dit verband met name het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat lijkbezorging uiterlijk binnen zes werkdagen na het overlijden dient plaats te vinden.

In het dossier staat welke nabestaanden op welke wijze zijn gezocht en benaderd en wat hun reactie is geweest op een verzoek om voor de uitvaart zorg te dragen. Vanwege de vereiste spoed dienen de nabestaanden er op gewezen te worden dat zij binnen zeer korte termijn dienen te reageren op het verzoek de uitvaart te regelen.

Beleidsregel 3: Het onderzoek naar nabestaanden strekt zich in beginsel niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap.

2.5 Onderzoek naar testament

De aanwezigheid van een testament wordt onderzocht. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen en bovendien kan uit het testament blijken op welke wijze de uitvaart moet plaatsvinden.

De gemeente mag alleen vragen of er een testament aanwezig is, en zo ja, of daar een wens in is uitgesproken voor de lijkbezorging en of er een executeur benoemd is.

Het Centraal Testamentenregister (hierna: CTR) is een landelijk register te Den Haag waarin wordt bijgehouden door wie, wanneer en bij welke notaris een testament is opgemaakt. Het CTR geeft geen inzage in de inhoud van het testament, maar beantwoordt wel de vraag of een overledene een testament heeft en bij welke notaris het zich bevindt. Via het testament kunnen nabestaanden worden achterhaald en/of er wat is geregeld of beschreven voor de uitvaart en nalatenschap.

Voor het verkrijgen van deze informatie kan een digitaal verzoek worden ingediend. Hierbij moet de overledene wel als overleden staan geregistreerd. Het is daarom belangrijk dat de aangifte van overlijden zo snel mogelijk gebeurt door de uitvaartverzorger. Naast het verzoek om informatie bij het CTR wordt omwille van de tijd wel doorgegaan met de andere voorbereidende acties voor een uitvaart op gemeentekosten.

Beleidsregel 4: De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

2.6 Huisbezoek

Indien het bureauonderzoek geen of niet voldoende aanknopingspunten biedt, kan de gemeente besluiten de woning van de overledene te doorzoeken. Over een huisbezoek staan geen regels in de Wlb opgenomen. Er dient echter altijd eerst een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de openbare orde en de verantwoordelijkheid voor een correcte lijkbezorging en het respect voor en de wensen van de overledene.

Het binnentreden in de woning van een overledene, waarvan geen nabestaanden bekend zijn of waarvan nabestaanden geen opdracht voor de uitvaart willen geven en waarvan de gemeente de uitvaart dus moet verzorgen, kan noodzakelijk zijn en behoort tevens tot de uitvoering van een wettelijke taak. De grondslag hiervoor is artikel 21 (en in een latere fase ook artikel 22) van de Wlb, in combinatie met artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden. In artikel 5:27 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht staat binnentreden ook benoemd. De burgemeester kan een machtiging afgeven voor het betreden van een woning om een huisbezoek af te leggen.

De eventuele verhuurder wordt zo snel mogelijk op de hoogte gebracht van het overlijden. De sleutels van de woning zullen, na het eventuele huisbezoek, worden geretourneerd aan de verhuurder. Het ontruimen van de woning, het opzeggen van gas, water en elektra en het opzeggen van de huur is geen primaire taak voor de gemeente.

Als wordt besloten de woonruimte van de overledene te betreden, wordt dit altijd gedaan door twee ambtenaren van de gemeente, eventueel samen met de verhuurder. Deze personen worden hiertoe gemachtigd door de burgemeester. Aansluitend aan het huisbezoek wordt er een rapportage opgesteld welke wordt toegevoegd aan het dossier.

Beleidsregel 5: Als de gemeente opdracht geeft voor de uitvaart, kan er een huisbezoek worden afgelegd met als doel nabestaanden op te sporen en waardevolle spullen veilig te stellen.

2.7 Nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen

Indien er nabestaanden bekend zijn, verzoekt de gemeente de nabestaanden de uitvaart te verzorgen.

Hoewel de nabestaanden niet verplicht zijn om de uitvaart te regelen, is het uitgangspunt van de Wlb wel dat de uitvaart een particuliere verantwoordelijkheid is. Nabestaanden kunnen daarop worden gewezen en met klem worden verzocht hun verantwoordelijkheid te nemen.

De gemeente probeert alle nabestaanden tot en met de tweede graad van bloedverwantschap bij voorkeur telefonisch, aangetekende post en anders via politiebezoek, te benaderen.

Vanwege de vereiste spoed moeten de nabestaanden snel beslissen over het al dan niet regelen van de uitvaart. De reactie moet uiterlijk 3 dagen na het overlijden worden bevestigd. Deze korte termijn wordt gesteld omdat de overledene in beginsel uiterlijk op de zesde werkdag na overlijden gecremeerd of begraven moet worden.

Geven de nabestaanden aan dat zij de uitvaart niet gaan regelen, dan is de burgemeester verantwoordelijk. De kosten mag de gemeente altijd verhalen op nabestaanden, ook als zij pas na de uitvaart naar voren komen.

Het bovenstaande geldt ook ten aanzien van degene met wie de overledene tot zijn dood duurzaam heeft samengewoond. Van duurzaam samenwonen is hier sprake als dit gelijk is te stellen aan een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Indicaties hiervoor zijn o.a. de termijn van samenwonen en het al dan niet hebben van gezamenlijke kinderen. Situaties als samenwoning in het geval van bijvoorbeeld kamerverhuur zijn uitgezonderd.

Soms is het niet realistisch nabestaanden te verzoeken de uitvaart op zich te nemen. Dat betreft nabestaanden die gedetineerd of in het buitenland woonachtig zijn. Dit geldt ook voor nabestaanden waarvan het adres onbekend is of van wie de persoonslijst in de BRP is opgeschort wegens ‘vertrek onbekend waarheen’. In deze gevallen gaat de gemeente zelf over tot lijkbezorging.

Beleidsregel 6: De gemeente verzoekt nabestaanden om opdracht te geven voor de uitvaart.

3. Fase twee: Rondom de uitvaart

Als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart en de gemeente heeft besloten de uitvaart zelf te verzorgen, dan wordt een uitvaartondernemer verzocht om de uitvaart te regelen. De gemeente geeft aan op welke wijze de uitvaart dient plaats te vinden.

3.1 Vorm van lijkbezorging

3.1.1. Begraven

De burgemeester dient bij de keuze cremeren of begraven rekening te houden met een eerder uitgesproken wens van een overledene (artikel 18 Wlb). Concreet betekent dit, dat de burgemeester in principe voor een begrafenis kiest, tenzij bekend is dat de overledene een uitdrukkelijke wens tot cremeren had.

De gemeente Emmen heeft een eigen begraafplaats, Het Oeverse Bos. Op Het Oeverse Bos is een grafveld beschikbaar gesteld voor begrafenissen van gemeentewege. De overledene wordt begraven in een twee diep graf, dat voor 10 jaar wordt uitgegeven. Dit staat gelijk aan de wettelijke termijn voor grafrust. Na 10 jaar wordt het graf geruimd. Er is geen mogelijkheid tot verlenging van het grafrecht.

De gemeente blijft rechthebbende van het graf en slechts de gemeente heeft zeggenschap over het graf. Het is nabestaanden enkel toegestaan tijdelijke uitingen van rouw (zoals bloemen) op het graf te plaatsen. Andere voorwerpen dan tijdelijke uitingen van rouw zullen door de gemeente worden verwijderd. De gemeente plaatst een gedenktegel op het graf waarop voorletters en achternaam, geboorte- en overlijdensdatum van de overledene staan.

De kosten voor het begraven blijven binnen de gemeente en daarom is begraven goedkoper ten opzichte van cremeren. Melden zich later toch nog nabestaanden, dan is er nog een graf om te bezoeken.

Er is geen keuze in begraafplaats en het tijdstip van begraven wordt ingepland in overleg met de uitvaartondernemer.

Kinderen

De kinderbegraafplaats is beschikbaar voor kinderen tot en met de leeftijd van twaalf jaar. Kinderen worden niet in een twee diep graf op het algemene grafveld begraven, maar op de kinderbegraafplaats.

Beleidsregel 7: Lijkbezorging in opdracht van de gemeente vindt in beginsel plaats in de vorm van een begrafenis op begraafplaats Oeverse Bos.

3.1.2. Cremeren

Indien bekend is dat de overledene de uitdrukkelijke wens tot cremeren had, wordt hier gehoor aan gegeven. De crematie vindt plaats in de vorm van een technische crematie en het tijdstip wordt ingepland in overleg met de uitvaartondernemer. Het is afhankelijk van de uitvaartondernemer in welk crematorium de crematie plaatsvindt.

De as wordt na de wettelijke wachttijd van 1 maand vrijgegeven door het crematorium. Het crematorium hanteert een kosteloze bewaartermijn van 6 maanden. Hebben zich binnen deze termijn geen nabestaanden gemeld, dan wordt de as in opdracht van de gemeente verstrooid op een plek aangewezen door de uitvaartondernemer. Willen nabestaanden beschikking krijgen over de as, dan kunnen er voorwaarden van toepassing zijn, zoals het terugbetalen van de uitvaartkosten aan de gemeente. Ook kan er toestemming van andere nabestaanden nodig zijn, voordat de as aan de aanvrager wordt verstrekt.

3.2 Sobere maar respectvolle uitvaart

Een gemeentelijke uitvaart betreft een sobere aangelegenheid, maar voorop staat dat er op een respectvolle wijze uitvoering aan wordt gegeven.

De volgende zaken worden van gemeentewege betaald:

Uitvaartverzorging:

  • -

    werkzaamheden uitvaartverzorger

  • -

    overbrengen overledene van plaats van overlijden naar plaats van opbaren

  • -

    verblijf aula uitvaartondernemer

  • -

    verblijf mortuarium (CMO kosten)

  • -

    het kisten van de overledene

  • -

    een eenvoudige kist

  • -

    verzorgen benodigde formaliteiten

  • -

    rouwauto op dag van de uitvaart

  • -

    eenmalig rouwbezoek

Bij begraven:

  • -

    begraving in een algemeen graf voor 10 jaar op begraafplaats Het Oeverse Bos

  • -

    dragers

  • -

    begraving vindt plaats op het daarvoor aangewezen grafveld op Het Oeverse Bos

Bij cremeren:

  • -

    de technische crematie

  • -

    as verstrooiing op het terrein van het crematorium

Nabestaanden worden eenmalig de gelegenheid geboden om in het uitvaartcentrum afscheid te nemen van de overledene.

4. Fase drie: Na de uitvaart

De laatste fase van de lijkbezorging kenmerkt zich door het vaststellen van de totale kosten, het onderzoek doen naar de verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap en op de nabestaanden en de uitvoering hiervan.

4.1 Verhaal van kosten

Het verhalen van de kosten is geen verplichting, maar een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.

4.1.1. Verhalen op de nalatenschap

De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart in eerste instantie op de uitvaartverzekering van de overledene. Is de overledene niet verzekerd dan worden de kosten waar mogelijk verhaald op de nalatenschap van de overledene.

4.1.2. Verhalen op nabestaanden

Is de nalatenschap onvoldoende om de kosten te dekken, dan heeft de gemeente een verhaalsrecht op bloed- en aanverwanten. Verhaal is dan mogelijk op de (ex) echtgenoot, ouders, wettige en natuurlijke kinderen, aangetrouwde kinderen, schoon- en stiefouders, als bedoeld in artikel 22 Wlb juncto 1:392-396 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Als er een echtgenoot is, dan is die als eerste gehouden de kosten te betalen (art. 1:392 BW). De andere nabestaanden zijn ieder voor een deel verantwoordelijk voor de kosten.

Bij het verhaal moeten maatschappelijke opvattingen meegewogen worden, het verhaal moet dus redelijk zijn (voorbeeld: verhaal op kosten van de ex-partner van 30 jaar geleden is niet redelijk). Verder moet nadrukkelijk in ogenschouw worden genomen dat kostenverhaal aanzienlijk veel tijd (en geld) kan vergen. Per geval zal moeten worden bekeken of het de moeite waard zal zijn en de kosten van het kostenverhaal niet onevenredig hoog zullen zijn.

Het principe van de Wlb is dat de kosten niet door de belastingbetaler worden gedragen, maar verhaald worden op de nalatenschap of op de nabestaanden.

Beleidsregel 8: De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen.

4.2 Afwikkeling van onbeheerde nalatenschappen

De gemeente is alleen verantwoordelijk voor de uitvaart. De afwikkeling van (onbeheerde) nalatenschappen is geen taak van de gemeente. Als er geen erfgenamen of andere partijen zijn die de afwikkeling van een nalatenschap op zich nemen, kan de vermoedelijk onbeheerde nalatenschap gemeld worden bij het Rijksvastgoedbedrijf (hierna: Rvb) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Als de onbeheerde nalatenschap in handen gesteld is van het Rvb, kunnen de kosten van de uitvaart door de Rvb worden verrekend op een eventuele positieve nalatenschap.

Beleidsregel 9: De gemeente schakelt het Rijksvastgoedbedrijf in voor de afwikkeling van onbeheerde nalatenschappen.

5. Tenslotte

Bij de uitvoering van de artikelen 20 tot en met 22 van de Wlb wordt rekening gehouden met het in deze notitie opgenomen beleid. Afwijking daarvan is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk. In deze gevallen beslist de burgemeester, of indien het zijn bevoegdheid betreft, het college van burgemeester en wethouders.

6. Inwerkingtreding

Dit beleid treedt in werking op de dag na publicatie.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders op 08-07-2025.

Namens deze, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft,

De burgemeester,

H.F. van Oosterhout

De gemeentesecretaris,

N. Plantinga

De burgemeester,

H.F. van Oosterhout