Openstellingsbesluit GLB-NSP Herstel agrarisch cultuurlandschap op landbouwbedrijven 2025 provincie Fryslân

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 16-07-2025

Intitulé

Openstellingsbesluit GLB-NSP Herstel agrarisch cultuurlandschap op landbouwbedrijven 2025 provincie Fryslân

Gedeputeerde Staten van Fryslân,

Gelet op artikel 1.3, derde lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022;

Gelet op artikel 1.2 van de Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Fryslân;

BESLUITEN

Het volgende openstellingsbesluit vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aanvulling op de definities, als bepaald in artikel 1.1 van de regeling, wordt in dit openstellingsbesluit verstaan onder:

  • a.

    autochtoon: Autochtone soorten (ook wel genetisch inheems genoemd) zijn natuurlijke inheemse selecties die zelfstandig meer dan 100 jaar zichzelf in stand houden in een bepaald gebied;

  • b.

    biodiversiteit: alle soorten planten en dieren die voorkomen en thuishoren in het landschap, met zijn specifieke kenmerken, waar het project plaatsvindt (inheems, autochtoon);

  • c.

    Catalogus Groenblauwe Diensten: de Catalogus Groenblauwe Diensten bevat onder andere kwaliteits- en uitvoeringsrichtlijnen. Catalogus Groenblauwe Diensten - BIJ12;

  • d.

    conserveren van water: het zo lang mogelijk vasthouden van water ter voorkoming van verdroging en van droogteschades als gevolg daarvan;

  • e.

    cultuurhistorische kaart: digitale kaart met topografische informatie, cultuurhistorische elementen en structuren van de provincie Fryslân, www.fryslan.frl/chk;

  • f.

    hoofdwatergang: is onderdeel van hoofdwateren zoals vermeld in de beleidsregels Integrale Legger, par. 3.3. van het Wetterskip Fryslân;

  • g.

    inheems: soorten die van nature in een bepaald gebied voorkomen zoals beschreven in Duistermaat, H. L.B. Sparrius en T. Denters (2021) Standaardlijst van de Nederlandse flora 2020. Standaardlijst van de Nederlandse flora 2020.pdf Tabel 1 aangegeven met oorspronkelijk inheems

  • h.

    KRW: Kaderrichtlijn Water, de Europese richtlijn die tot doel heeft uiterlijk in 2027 een goede chemische en ecologische waterkwaliteit te bereiken in alle Europese oppervlaktewateren en grondwateren en de lidstaten verplicht de daartoe noodzakelijke maatregelen te nemen;

  • i.

    KRW-doelen: doelen gericht op een betere waterkwaliteit, waarmee voldaan wordt aan de vereisten van de Kaderrichtlijn Water. Deze doelen zijn voor Fryslân beschreven in de KRW-nota’s 2022-2027;

  • j.

    KRW-maatregelen: maatregelen die bijdragen aan de realisatie van de Friese KRW-doelen;

  • k.

    KRW-nota’s: betreft de Notitie KRW in Fryslân, de nota waarin de provincie Fryslân de doelen en op hoofdlijnen de maatregelen samenvat voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2022-2027, en betreft de KRW-beslisnota 2022-2027 d.d. 23 november 2021 van het Wetterskip Fryslân, beide te vinden op http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR704864;

  • l.

    landbouwgronden: Een aaneengesloten stuk landbouwareaal, waaronder begrepen aangrenzende landschapselementen die officieel ter beschikking van de landbouwer staan, en waarvan de eigenaar in het bezit is van een bedrijfsregistratienummer (BRS) ofwel relatienummer RVO;

  • m.

    landschapselementen: hout, water en overige landschappelijke elementen en die omschreven staan in de visie Grutsk op ‘e Romte, de Landschapstypenkaart, of Cultuurhistorische Kaart zoals deze weergegeven zijn op respectievelijk www.fryslan.frl/grutsk, (cultuurhistorische kaart) www.fryslan.frl/chk en www.fryslan.frl/landschapstypenkaart.

  • n.

    landschapstypen: landschapstypen zoals aangegeven in de structuurvisie Grutsk op ‘e Romte en op de digitale Landschapstypenkaart van de provincie Fryslân, www.fryslan.frl/grutsk en www.fryslan.frl/landschapstypenkaart;

  • o.

    natuurvriendelijk inrichten: door middel van inrichting optimaal habitat/leefgebied creëren voor waterplanten, waterrietgroei, vis en overige waterdieren, waarbij het grootste deel in potentie begroeibaar is voor waterplanten;

  • p.

    niet productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • q.

    regeling: Regeling Europese landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Fryslân zoals vastgesteld op 5 december 2023 te vinden op http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR709340;

  • r.

    regionaal waterprogramma: het regionale waterplan bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet, waarin de provincie de hoofdlijnen van het in Fryslân te voeren waterbeleid vastlegt, voor de periode 2022-2027. Dit beleid is gericht op de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast en de inrichting van watersystemen met voldoende en schoon water. Het Regionaal waterprogramma is door Provinciale Staten van Fryslân vastgesteld in de 1e week van juli 2022 en is te vinden onder de volgende link https://www.fryslan.frl/regionaal-waterprogramma-20222027?origin=/rwp;

  • s.

    SNN: Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • t.

    topografische kaart 1950: te vinden via www.topotijdreis.nl, selecteren op jaartal;

  • u.

    vasthouden van water: het tijdelijk of gedurende langere tijd opslaan van water om schade als gevolg van wateroverlast en/of watertekorten tegen te gaan;

  • v.

    vispassage: voorziening die het voor vissen mogelijk maakt obstakels als stuwen, gemalen en dergelijke te passeren;

  • w.

    waterkwaliteitsbaggeren: het verwijderen van nutriëntenrijke bagger ter verbetering van de waterkwaliteit;

  • x.

    watersystemen: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Overeenkomstig artikel 2.3.1 van de regeling kan subsidie worden verstrekt voor niet productieve investeringen op landbouwbedrijven.

  • 2. Overeenkomstig artikel 2.3.1 van de regeling kan subsidie uitsluitend worden verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

  • 3. Als uitwerking van lid 2 wordt met betrekking tot de uit te voeren maatregelen, als onderdeel van de totale subsidieaanvraag, alleen subsidie verstrekt voor maatregelen opgenomen in de in Bijlage 1 bij dit openstellingbesluit bijgevoegde maatregelenlijst.

Artikel 3 Doelgroep

In overeenstemming met artikel 2.3.2 van de regeling kan subsidie zoals bedoeld in artikel 2 worden verstrekt aan:

  • a.

    een agrarisch collectief, te weten een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond;

  • b.

    een landbouwer;

  • c.

    een landbouworganisatie, te weten een organisatie in de agrarische sector die aantoonbaar zowel de economische als de sociale belangen van de ondernemers in de agrarische sector behartigt;

  • d.

    een organisatie voor landschapsbeheer, te weten een organisatie die aantoonbaar gericht is op het beheer van natuur of landschap; of

  • e.

    een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 4 Openstellingsperiode

  • 1. Subsidieaanvragen voor activiteiten zoals bedoeld in dit openstellingsbesluit kunnen worden ingediend van 4 augustus 2025 9:00 uur tot en met 31 oktober 2025 17:00 uur.

  • 2. Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode door SNN is ontvangen via het daarvoor ontwikkelde webportaal: http://www.snn.nl/programmas/glb-23-27.

Artikel 5 Subsidieplafond

Het beschikbare subsidieplafond voor de periode zoals bepaald in artikel 4, eerste lid, van dit openstellingsbesluit bedraagt € 4.000.000,--. Dit budget wordt als volgt beschikbaar gesteld:

  • a.

    € 2.500.000,-- samengesteld uit € 1.075.000 Europese middelen (ELFPO) en € 1.425.000 nationale provinciale middelen voor de landschapsmaatregelen 1 tot en met 12 in Bijlage 1.

  • b.

    € 1.500.000,-- samengesteld uit € 645.000,-- Europese middelen (ELFPO) en € 855.000,-- nationale middelen voor de watermaatregelen 13 tot en met 17 in Bijlage 1.

Artikel 6 Hoogte subsidie

  • 1. Overeenkomstig artikel 2.3.7, eerste lid, van de regeling bedraagt de subsidie voor activiteiten als bedoeld onder artikel 2, derde lid van dit openstellingsbesluit, 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid en conform artikel 2.3.7, tweede lid, van de regeling, bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen in het watersysteem indien de activiteit van invloed is op de beschikbaarheid van water (kwantiteit), zijnde maatregel 6, 14, 15, 16 en 17 van Bijlage 1.

  • 3. De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 500.000,-- en maximaal € 2.500.000,-- indien sprake is van landschapsmaatregelen en minimaal € 500.000,-- en maximaal € 1.500.000,-- indien sprake is van watermaatregelen.

  • 4. Op de subsidie zoals bedoeld in het derde lid zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de regeling van toepassing.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

  • 1. In overeenstemming met artikel 2.3.5 eerste en tweede lid van de regeling komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking op artikel 1.10 van de regeling komen kosten als bedoeld in artikel 1.10, onder e, uitsluitend voor niet-overheden, voor subsidie in aanmerking.

  • 3. De subsidiabele kosten worden berekend volgens de in artikel 1.9b of de in artikel 1.9c, eerste lid, onder a en het tweede lid van de regeling genoemde berekeningswijze.

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

Overeenkomend artikel 2.3.6 van de regeling en in aanvulling op artikel 1.10 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren;

  • b.

    eventuele afvoer- en stortkosten van vrijkomende grond, puin of bagger;

  • c.

    het aanleggen van kruidenrijkgrasland wanneer de bemesting in het verleden en het bemestingsplan hier niet op aan sluiten, hierbij dient rekening te worden gehouden met de notitie Kruidenrijk Greppelland: Notitie herstel kruidenrijk greppelland;

  • d.

    plant- en zaaigoed dat niet inheems of autochtoon is.

Artikel 9 Subsidievereisten

Onverminderd artikel 1.6 en artikel 2.3.3 van de regeling en in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3 van de regeling:

  • 1.

    Dient een subsidieaanvraag te worden ingediend bij Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân via het SNN door middel van een daarvoor ontwikkelde webportal dat bereikbaar is via de website van http://www.snn.nl/programmas/glb-23-27.

  • 2.

    Wordt een aanvraag voor subsidie ingediend met gebruikmaking van een volledig, door SNN verstrekt, ingevuld projectplan format, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen. In aanvulling op artikel 1.6 van de regeling bevat de aanvraag in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      een begroting voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      een toelichting of onderbouwing op de begroting, bijvoorbeeld door middel van één of meerdere offertes, een standaardsystematiek voor kostenramingen (SSK) of een duidelijk kostenoverzicht op basis van het Handboek Catalogus Groenblauwe Diensten;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      een kaart met daarop aangegeven de locatie of locaties waar de activiteit wordt uitgevoerd of, indien deze locatie of locaties nog niet exact bekend is, een zoekgebiedenkaart voor de activiteit.

Artikel 10 Aanvraag

  • 1. Indien de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd naar waarschijnlijkheid leidt tot negatieve omgevingseffecten, bevat de subsidieaanvraag een omschrijving van de benodigde vergunningen, waarin deze omgevingseffecten worden getoetst, die voor de uitvoering dienen te worden verkregen.

  • 2. Dient als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering of landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw, in aanvulling op artikel 1.6 van de regeling, de aanvraag vergezeld te gaan van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt (SKAL of Demeter).

  • 3. Dient als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw, in aanvulling op artikel 1.6 van de regeling, de aanvraag vergezeld te worden van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

  • 4. In aanvulling op artikel 9 bevat een subsidieaanvraag die ziet op maatregelen uit Bijlage 1 van dit openstellingsbesluit:

    • a.

      een onderbouwing van de noodzaak van grond- en bodembewerking zoals ontgraven, ploegen, herprofileren, spitten of frezen en wat er met eventueel vrijkomende grond gebeurt, waarbij dit in ieder geval niet mag leiden tot demping van sloten of greppels elders;

    • b.

      een toelichting waaruit blijkt dat de verwezenlijking van de landschappelijke en cultuurhistorische doelstellingen zo veel mogelijk in combinatie met doelstellingen ten aanzien van flora en/of fauna en/of indien van toepassing water, worden behaald;

    • c.

      een beschrijving, indien van toepassing, waaruit blijkt dat het binnen een activiteit te gebruiken zaai- en of plantmateriaal inheems, is en passend bij de betreffende bodemsoort. Indien er voor het gebied een bestaand beheer- of inrichtingsplan en/of een historisch ontwerp aanwezig is dient te worden beschreven dat het hierop aansluit;

    • d.

      een archeologische onderbouwing, rapport of procesvereiste, indien van toepassing, waaruit blijkt dat de activiteiten geen archeologische bezwaren op zullen leveren, voor activiteiten binnen aanvragen die vallen onder Bijlage 1, maatregel 4 met betrekking tot pingoruïnes en dobben, maatregel 6 met betrekking tot sloten rond terpen en maatregel 8 met betrekking tot omgrachting;

    • e.

      een toelichting van de noodzakelijkheid van het grondwerk en een toelichting wat er met eventueel vrijkomende grond is gebeurd, waarbij dit in ieder geval niet mag hebben geleid tot demping van sloten of greppels elders;

    • f.

      een beschrijving waaruit blijkt dat het aan te leggen kruidenrijk grasland onder maatregel 10 aansluit bij de bemesting in het verleden en het bemestingsplan en een toelichting dat gebruik wordt gemaakt van een meerjarig mengsel;

    • g.

      een toelichting, indien van toepassing, waaruit blijkt of de uit te voeren watermaatregelen wel of geen invloed hebben op de beschikbaarheid van water en daarmee sprake is van 70% of 100% subsidie voor de watermaatregelen;

    • h.

      een toelichting, indien van toepassing, waaruit blijkt dat de uit te voeren watermaatregelen zijn toegestaan op de projectlocatie. Hiervoor kan de kaart in de maatregelenlijst worden gebruikt en de bijhorende tabel in de toelichting op Bijlage 1.

  • 5. Er wordt gebruik gemaakt van kaarten van de situatie van voor 1950 waaruit blijkt dat het herstel overeenkomstig deze kaarten is, voor activiteiten binnen aanvragen die vallen onder Bijlage 1, maatregel 3, 4, 6, 7, 8, 9, 11:

    • a.

      het herstel mag afwijken van deze kaarten wanneer wordt onderbouwd met stukken en/of kaarten dat dit landschap historisch gezien ook tot een passende situatie leidt.

  • 6. Voor aanvragen betreffende Bijlage 1 maatregel 1 dient te worden aangetoond dat het dorp of het buurtschap niet meer dan 10.000 inwoners heeft.

  • 7. Het herstel en bescherming van cultuurlandschappelijke begreppeling of bolle graslandakkers (maatregel 10 onderdelen a en b) is alleen subsidiabel indien dit wordt gecombineerd met het herstel van kruidenrijk grasland zoals opgenomen in dezelfde maatregel.

Artikel 11 Selectiecriteria, weging en rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de regeling geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria overeenkomend 2.3.8 van de regeling:

  •  

    Selectiecriterium

    Wegingsfactor

    Te behalen punten

    Maximum per criterium

    a

    Mate van effectiviteit van de activiteit

    3

    0-5

    15

    b

    Haalbaarheid van de activiteit

    2

    0-5

    10

    c

    Mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit

    1

    0-5

    5

    d

    Mate van urgentie

    4

    0-5

    20

    Maximumaantal te behalen punten op basis van selectiecriteria

    50

  • 2. Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1) Mate van urgentie, 2) Effectiviteit van de activiteit, 3) Haalbaarheid van de activiteit en 4) Efficiëntie van de uitvoering. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting.

  • 3. Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend.

  • 4. Indien van toepassing toetst de adviescommissie of bij de watermaatregelen sprake is van 70% of 100% subsidie op basis van de toelichting die is aangeleverd door de aanvrager met betrekking tot de invloed op de beschikbaarheid van water.

Artikel 12 Bevoorschotting en deelbetaling

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.17 van de regeling kan een voorschot worden aangevraagd. Het voorschot bedraagt 50% van de verleende subsidie. De hoogte van het voorschot kan na verlening niet meer worden gewijzigd.

  • 2. Het aanvragen van een deelbetaling is mogelijk. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.18 van de regeling kan één keer per half kalenderjaar een aanvraag om een deelbetaling worden ingediend, waarop een uitbetaling kan plaatsvinden.

  • 3. Voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 van de regeling en deelbetalingen als bedoeld in artikel 1.18 derde lid van de regeling bedragen overeenkomstig artikel 1.18 vijfde lid van de regeling tezamen niet meer dan 90% van de verleende subsidie.

Artikel 13 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 van de regeling wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de subsidievereisten als bepaald in artikel 1.6 van de regeling of artikel 9 van het openstellingsbesluit;

  • b.

    de aanvraag wordt ontvangen buiten de openstellingsperiode als aangegeven in artikel 4 van dit openstellingsbesluit;

  • c.

    de aanvrager niet voldoet aan de omschrijving onder artikel 3 van dit openstellingsbesluit;

  • d.

    overeenkomstig met artikel 6 van deze openstelling bij verlening van de aanvraag blijkt dat de totale subsidie minder bedraagt dan € 500.000,--;

  • e.

    de aanvraag niet voldoet aan de subsidiabele activiteiten zoals beschreven in artikel 2;

  • f.

    de aanvraag bij de in artikel 11 bedoelde rangschikking minder dan 30 punten behaalt.

Artikel 14 Verplichtingen

  • 1. In aanvulling op artikel 1.15 van de regeling is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteit(en) uit te voeren binnen twee jaar na datum subsidieverlening en uiterlijk op 30 juni 2028.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 derde lid onder d van de regeling is subsidieontvanger verplicht de niet productieve investering in stand te houden voor tien jaar, met uitzondering van Bijlage 1, maatregel 2 in welk geval de instandhoudingsverplichting minimaal drie jaar bedraagt, vanaf het moment van vaststellingsbrief.

  • 3. Maatregel 2 van Bijlage 1 verplicht een (spuit)vrije bufferzone van minimaal 50 meter waarin geen gewasbeschermingsmiddelen (glyfosaat, herbiciden, insecticiden, fungiciden en/of biociden) worden toegepast gedurende de instandhoudingsperiode (dit geldt ook indien naastgelegen perceel van een andere eigenaar en/of beheerder is). Daarnaast wordt in deze spuitvrijzone geen zaai- en plantmateriaal toegepast dat is behandeld met gewasbeschermingsmiddelen.

  • 4. Voor de duur van minimaal de termijn van de instandhoudingsplicht is het herstelde pad, waaraan subsidie is verleend onder Bijlage 1 maatregel 11, opengesteld voor wandelaars, behoudens eventuele beperkingen tijdens het broedseizoen. Daarnaast heeft het Recreatieschap bij investeringen die vallen onder Bijlage 1 maatregel 11 toestemming om langs het pad markeringen te plaatsen en deze te onderhouden.

  • 5. Het eventueel vrijkomen van grond binnen het project mag niet leiden tot demping van sloten en/of greppels.

Artikel 15 Slotbepalingen

  • 1. Dit openstellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst;

  • 2. Bijlage 1 maakt integraal onderdeel uit van dit openstellingsbesluit.

Artikel 16 Citeertitel

Dit openstellingsbesluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB-NSP Herstel agrarisch cultuurlandschap op landbouwbedrijven 2025 provincie Fryslân.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 8 juli 2025.

Voorzitter drs. A.A.M. Brok,

Secretaris drs. ing. J.J. Algra

Bijlage 1 Maatregelenlijst herstel en inrichting van het agrarisch cultuurlandschap

Inrichtingsmaatregel

Geografische begrenzing op basis van landschapstypenkaart, Cultuurhistorische Kaart, topografische kaart of Natuurbeheerplan

Subsidiabele activiteit

Landschapsmaatregelen

1. Herstel en aanleg groenstructuren in dorpen en buurtschappen

Alle kernen en buurtschappen die op de website www.topotijdreis.nl op de kaartlaag 2023 met vette letters zijn aangegeven (bij een schaalgrootte van 0,2 km) en die op het moment van aanvragen minder dan 10.000 inwoners hebben.

Voor kernen is deze maatregel begrensd in de rand van 100m ter weerszijden van de grens “buiten bestaand stedelijk gebied” zoals aangegeven in de Omgevingsverordening Fryslân www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart met betrekking tot de provincie Fryslân. Deze beperking geldt niet voor de kleinere buurtschappen die niet binnen een grens “buiten bestaande stedelijk gebied vallen”.

Deze maatregel betreft het herstellen en inrichten van groenstructuren op landbouwgronden. Hiervoor zijn de volgende activiteiten subsidiabel:

  • het aanleggen of herstellen van landschapselementen, passend bij het landschap. Zoals singels, kleine bosjes, heggen, boomgaarden, poelen en moerasjes;

  • landschappelijke inpassing van dorp, inclusief wandelvoorzieningen van het dorp of buurtschap;

  • de aanleg van inheemse bloem- en kruidenrijke vegetaties;

  • het realiseren van (schuil)voorzieningen voor dieren, zoals vleermuizen, kleine zoogdieren, amfibieën en insecten;

  • het verrichten van andere activiteiten die bijdragen aan een gunstige staat van de natuur, biodiversiteit of het landschap binnen de provincie Fryslân.

2. Aanleg en herstel akker-, grasland-, en/of struweelranden en vogel- en/of wintervoedselakkers

Leefgebieden open grasland, open akker en dooradering.

De inrichtingsmaatregel vindt plaats binnen een (spuit)vrij perceel waarin geen gewasbeschermingsmiddelen (glyfosaat, herbiciden, insecticiden, fungiciden en/of biociden) worden toegepast gedurende de instandhoudingsperiode.

Deze inrichtingsmaatregel betreft de fysieke inrichting van onder andere: het ploegen, herprofileren of spitten, frezen, inzaaien en rollen van een akker- gras- en/of struweelrand en vogelakker en wintervoedselakker. De randen dienen minimaal 6 meter breed te zijn.

Onder de subsidiabele activiteit valt ook het inzaaien van een meerjarig kruidenrijkmengsel en een doorzaai of een verplaatsing binnen de projectperiode. De inrichtingsmaatregel wordt bij voorkeur uitgevoerd in combinatie met struweelranden.

3. Herstel van bestaande en verdwenen (elzen) singels, lanen, houtwallen, (voeder)heggen, hagen, bosjes en solitaire bomen.

Landschapstypen: Woudenlandschap, Heideontginning, Hoogveenontginning, Binnenduinrand, Stuwwallandschap en Fries Essenlandschap.

Daarnaast het landschapstype kwelderwal voor zo ver gelegen in de gemeenten Waadhoeke en Noardeast-Fryslân, indien met kaarten wordt aangetoond dat er op betreffende percelen elzensingels aanwezig zijn, of zijn verdwenen. Dit moet in de aanvraag duidelijk worden onderbouwd.

Herstel betreft de fysieke inrichting van onder andere: de aanplant van bomen en struiken, het ploegen, herprofileren of spitten, frezen, inzaaien en rollen.

4. Herstel drenkpoelen pingoruïnes, dobben

Drenkpoelen in landschapstypen kweldervlakte, kwelderwal, oude zeepolders, jonge zeepolders en binnenduinrand;

Pingoruïnes en dobben in landschapstypen Woudenlandschap, Heideontginning, Hoogveenontginning, Stuwwallandschap en Fries Essenlandschap.

Alle bovengenoemde gebieden inclusief een randzone van 500 meter.

Betreft de fysieke inrichting van onder andere: het herprofileren of spitten, frezen, inzaaien en rollen.

De diameter dient voor drenkpoelen minimaal 10 meter en maximaal 20 meter te bedragen en de vorm dient aan te sluiten op nog bestaande drenkpoelen.

5. Herstel agrarische erven

Boerenerven in gebruik van een agrarisch bedrijf of voormalige boerenerven die niet meer in gebruik zijn als agrarisch bedrijf. De inrichtingsmaatregel geldt voor het hele erf, als (tenminste een deel van het erf) buiten de bebouwde kom is gelegen.

Betreft de fysieke inrichting van onder andere: herstel, aanleg en eenmalig groot onderhoud van erfbeplanting, omgrachting en voorzieningen zoals bomenrijen/windsingels rond stallen, boomgaard, inrichting bijenweide, kruidenstrook, voederhagen aansluitend op het boerenerf en andere maatregelen.

6. Herstel historische waterlopen

Alle landschapstypen.

Huidige hoofdwatergangen van Wetterskip Fryslân zijn uitgesloten. In sommige gevallen kan een vergunning van het Wetterskip nodig zijn voor het uitvoeren van de maatregel.

Herstel van historische waterlopen betreft de fysieke inrichting van historische vaarwegen, opvaarten, hoogveenontginningswijken, sloten rond kruinige percelen en terpen en cultuurlandschappelijk waardevolle slotenpatronen. De maatregelen kunnen zowel kwantitatief (nieuw te graven waterloop) of kwalitatief (herstel bestaande waterloop, waarbij geen effect op de waterbeschikbaarheid plaatsvindt) zijn. In sommige gevallen is er een koppelkans met klimaatadaptatie, voor het verbeteren van de aan- en afvoer van water, waterberging en zoetwatervoorraad.

Onder de fysieke inrichting valt onder andere:

  • a.

    herstel van de waterloop waarbij het wenselijk is dit zoveel mogelijk overeenkomstig het oorspronkelijk historisch profiel te doen waarbij afgeweken mag worden wanneer dit noodzakelijk is voor ecologische eisen, bv. verflauwing oevers of recreatieve doeleinden;

  • b.

    structureel of variabel (seizoensmatig), verhogen van waterpeilen met inbegrip van herstel en verhoging van de waterkeringen (kaden/polderdijken);

  • c.

    aanleg van duikers met een doorsnede tussen de 50 en 70 cm waarvan tenminste 1/3 van de doorsnede van de duiker boven de waterspiegel ligt. Hierbij dient te worden uitgegaan van het ter plaatse geldende winterpeil van Wetterskip Fryslân;

  • d.

    aanleg of verwijderen van kunstwerken/dammen/stuwen, wanneer deze noodzakelijk zijn voor de investeringen zoals genoemd onder a. en b. of om te komen tot integraal systeemherstel van een gebied, wanneer deze gecombineerd worden met één of meerdere van andere maatregelen uit deze bijlage. Wenselijk hierbij is dat het waterpeil niet naar beneden gaat en/of de waterafvoer van het gebied niet toeneemt.

7. Herstel en aanleg ‘túnwallen’

Landschapstypen stuwwallandschap en Friese essenlandschap voor zover gelegen in de voormalige gemeente Gaasterlân-Sleat en Nijefurd.

Herstel en aanleg betreft de fysieke inrichting. Hieronder valt onder andere: herprofileren of spitten, opwerpen en ophogen, frezen, inzaaien en rollen volgens oorspronkelijk historisch profiel.

8. Herstel en aanleg landgoederen, buitenplaatsen, state- of kloosterterreinen

Landgoederen, buitenplaatsen, state- of kloosterterreinen al of niet (deels) aanwezig en die aangegeven staan op de volgende kaartlagen van de provinciale Cultuurhistorische Kaart:

  • -

    stinzen en states /buitenplaatsen;

  • -

    klooster of uithoven.

Of aantoonbaar overeenkomstig andere historische kaarten.

Herstel en aanleg betreft de fysieke inrichting. Hieronder vallen onder andere historische lanen of andere beplanting, historische paden met bijbehorende bruggetjes, historische waterpartijen, omgrachting van (voormalige) state- en kloosterterreinen en/of eenmalig baggeren van waterpartijen voor verbetering biodiversiteit en waterkwaliteit. Ook kan dit fysieke maatregelen ten behoeve van de verbetering van de waterbeheersing betreffen zoals kunstwerken, dammen en stuwen, wanneer dit bijdraagt aan integraal herstel van het terrein.

9. Herstel historische dijkbiotoop: dijklichaam, grenssloot, struweel, kolken, dijkcoupures, schotbalkhuisjes, dijkdoorgangen, beplanting

Historische dijken zoals aangegeven op de Cultuurhistorische Kaart op de kaartlaag dijken of als dijklichaam aantoonbaar op historische kaarten van voor 1950, met een randstrook van 25 meter. Begrenzing overeenkomstig Cultuurhistorische Kaart. Alle landschapstypen.

Herstel historische dijkbiotoop: dijklichaam, grenssloot, struweel, kolken, dijkcoupures, schotbalkhuisjes, dijkdoorgangen, beplanting betreft de fysieke inrichting.

De geformuleerde doelstelling is een combinatie van in ieder geval landschappelijke en cultuurhistorische doelstellingen bij voorkeur in combinatie met doelstellingen voor flora en/of fauna. Hieronder valt onder andere: herprofileren of spitten, opwerpen en ophogen, frezen, inzaaien en rollen volgens oorspronkelijk historisch profiel en overeenkomstig nog bestaande dijkrestanten.

10. Herstel en aanleg kruidenrijk greppellland en kruinige percelen

Kruidenrijk greppelland: alle landschapstypen

Kruinige percelen: landschapstypen 'kwelderwal', 'kweldervlakte', 'oude zeepolder' en 'jonge zeepolder' in de gemeenten Harlingen, Waadhoeke, Noardeast Fryslân en Súdwest Fryslân ten noorden van de A7.

Onder de fysieke inrichting valt onder andere: het ploegen, herprofileren of spitten, frezen, inzaaien en rollen.

Voor herstel en aanleg van kruidenrijk greppelland kan gekozen worden voor:

  • a.

    herstel overeenkomstig de oorspronkelijke situering en profilering

  • b.

    een nieuwe situering en profilering van greppels waarbij de voorwaarden in acht worden genomen die staan omschreven in paragraaf 3.5.4 van de notitie “Kruidenrijk Greppelland” (onder documenten 2. Waarden | Fryslan );

  • c.

    herstel van onderdelen van een bestaand aanwezig greppelsysteem, bolle graslandakker of kruinig perceel om het beter te laten functioneren.

Onderdelen a en b mogen uitsluitend worden uitgevoerd in combinatie met inrichtingsmaatregel herstel kruidenrijk grasland overeenkomstig de voorwaarden uit paragraaf 3.7 van de notitie “Kruidenrijk Greppelland”.

Ook mag dit in combinatie met spontaan herstel kruidenrijk grasland zonder inrichtingsmaatregelen als grondwerk en inzaaien wanneer de bemestingssituatie overeenkomt met de notitie “Kruidenrijk Greppelland”.

Voor onderdelen a en b is bestaand kruidenrijk grasland en bestaand cultuurlandschappelijk greppelland uitgesloten. Alleen in aanmerking komen vlakke greppelloze of nagenoeg greppelloze percelen (greppels die >30m van elkaar gelegen zijn).

Herstel kruidenrijk grasland mag ook zonder combinatie met herstel greppelland worden uitgevoerd indien dit wordt gecombineerd met één of meerdere van de andere maatregelen uit deze bijlage. Bestaand kruidenrijk grasland is uitgesloten.

11. Herstel en aanleg historische paden

Verdwenen paden aangegeven op en overeenkomstig de kaartlaag Oude paden Nieuwe wegen van de Cultuurhistorische Kaart.

Aanleg en herstel ten behoeve van toegankelijk maken door middel van voorzieningen als hekjes, veeroosters, bruggetjes en beperkte en incidentele (semi-) verhardingen.

Er mag afgeweken worden van de kaartlaag “Oude paden Nieuwe wegen” indien aangetoond is dat de aanleg noodzakelijk is om een toevoeging op het wandelknooppuntennetwerk te realiseren.

12. Aanleg natuurvriendelijke en flauwe oevers

Leefgebieden open akkers, open grasland en natte dooradering. Deze maatregel kan in hoofdwatergangen alleen worden ingezet met instemming van het waterschap.

Landschapstypen kwelderwallen en oeverwallen, zijn uitgesloten, tenzij aan de hand van een hoogtekaart aangegeven wordt dat de betreffende gronden een voormalige slenk of priel betreft.

De aanleg van natuurvriendelijke oevers betreft de fysieke inrichting waaronder onder andere valt: het herprofileren van de oevers en uitvoeren van overige noodzakelijke inrichtingsmaatregelen t.b.v. de geformuleerde doelstelling.

De geformuleerde doelstelling is een combinatie van in ieder geval landschappelijke en/of cultuurhistorische doelen, eventueel in combinatie met het creëren van foerageergebied.

Watermaatregelen

13. Voorkomen van oeverafkalving

(Innovatieve) maatregelen waarmee het afkalven van oevers wordt voorkomen, baggeraanwas wordt geremd en de oevervegetatie en biodiversiteit wordt gestimuleerd.

Mogelijke maatregelen zijn het op een landschappelijk goed ingepaste manier voorkomen van het ‘vertrappen’ van oevers door vee. Bijvoorbeeld door (historische) drenkpoelen te herstellen, waterdrinkbakken te realiseren, oevers af te rasteren (hekken of hagen, heggen, etc), het plaatsen van ‘biokratten’ of tijdelijke gaaskooien, het gebruik maken van kokosrollen of vegetatiematten om de groei versneld op gang te brengen of andere maatregelen waarmee de oevervegetatie en doorworteling van de oeverzone wordt hersteld, zodat oevers minder kwetsbaar worden voor afkalving.

14. Verbreden van sloten en verflauwen van oevers

Verbreden van sloten en verflauwen van oevers, zodat het slootprofiel beter aansluit bij de natuurlijke situatie. Dat komt de biodiversiteit en waterkwaliteit ten goede, verbetert het watervasthoudend vermogen van een gebied en draagt bij aan het voorkomen van wateroverlast.

Een sloot kan in zijn geheel worden verbreed waardoor ook meer ruimte ontstaat voor natuurvriendelijk beheer en onderhoud en/of het talud kan worden verflauwd. Dat biedt meer ruimte voor waterberging én een natuurlijker verloop van de oever, wat bijdraagt aan de biodiversiteit. Een taludverflauwing kan onder en/of boven streefpeil worden vormgegeven. Deze investeringen worden uitgevoerd in het watersysteem. In zandgebieden kan deze maatregel alleen worden toegepast in combinatie met verondieping omdat de maatregel anders een verdrogende werking heeft.

Hier kan ook aandacht worden gegeven aan hoogwatercircuits (bebouwing, weidevogelgebieden) welke slecht op peil kunnen worden gehouden. Soms is de aanvoercapaciteit in het systeem hierbij een knelpunt. Met het verbreden van watergangen kan hier een oplossing voor worden gevonden.

In de aanvraag wordt onderbouwd dat het profiel van de te verbreden sloot aansluit op het oorspronkelijke karakteristieke profiel in de directe omgeving.

Deze maatregelen mogen alleen uitgevoerd worden in de gebieden zoals aangegeven op de kaart watermaatregelen GLB-NSP Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025, zie Kaart watermaatregelen GLB-NSP Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025.

15. Peilverhogingen of opheffen bemalingen

Opzetten van waterpeilen draagt bij aan het vergroten van de zoetwatervoorraad. Verlies aan waterbergingscapaciteit zal moeten worden gecompenseerd door de combinatie met waterbergingsmaatregelen, bijvoorbeeld met de eerder benoemde maatregelen 6, 13 en 14. De maatregel kan ook een bijdrage leveren aan het vergroten van leefgebied voor weidevogels.

Voor deze maatregel kan een vergunning van het waterschap nodig zijn.

In zandgebieden is het van belang dat met deze maatregel geen versnelde afvoer van regenwater naar het oppervlaktewater wordt gecreëerd.

Subsidiabel zijn de investeringen die gedaan kunnen worden om de opzet van waterpeilen mogelijk te maken, zoals de aanleg van duikers en stuwen, opheffen bemalingen en het vergraven van watergangen. Bij duikers ligt tenminste 1/3e deel van de doorsnede van de duiker boven de waterspiegel.

Deze maatregelen mogen alleen uitgevoerd worden in de gebieden zoals aangegeven op de kaart watermaatregelen GLB-NSP Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025, zie Kaart watermaatregelen GLB-NSP Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025.

16. Verhogen van slootbodems en duikers

Met het verhogen van slootbodems wordt het verontdiepen van sloten bedoeld. Met het verhogen van duikers wordt bedoeld dat de binnenonderkant buis (bob) hoger komt te liggen. Deze maatregelen dragen bij aan waterconservering doordat de ontwateringsbasis omhoog wordt gebracht.

Voor deze maatregel is een vergunning van het waterschap nodig.

Investeringen voor het verontdiepen van sloten, zoals grondverzet en het verhogen van de duikers. Voor de toe te passen grond mag alleen gebiedseigen grond worden ingezet. Uitgangspunt is dat het natte profiel van de watergang gelijk blijft (combinatie met verbreding van de watergang).

Deze maatregelen mogen alleen uitgevoerd worden in de gebieden zoals aangegeven op de kaart watermaatregelen GLB-NSP Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025, zie Kaart watermaatregelen GLB-NSP Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025.

17. Plaatsen van stuwen

Voor deze maatregel is een vergunning van het waterschap nodig. Het plaatsen van stuwen is een maatregel om water te conserveren op hogere droogtegevoelige zandgronden.

Deze maatregelen mogen alleen uitgevoerd worden in de gebieden zoals aangegeven op de kaart watermaatregelen GLB-NSP Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025, zie Kaart watermaatregelen GLB-NSP Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025.

Subsidiabel zijn de kosten van de stuw en de kosten van de aanleg.

Toelichting Openstellingsbesluit GLB 2023-2027 Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025 provincie Fryslân

Algemeen

Dit is een openstelling in de Provincie Fryslân waarmee we verschillende partijen willen stimuleren om middels niet productieve investeringen op het landbouwbedrijf bij te dragen aan aanleg en beheer van landschapselementen en bossen, efficiënter gebruik van watervoorzieningen en stikstofreductie. Niet productieve investeringen zijn investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben.

Gedeputeerde Staten van Fryslân stellen een lijst vast van maatregelen die relevant zijn voor herstel en inrichting van het landelijk gebied (Bijlage 1). De maatregelen zijn zo vormgegeven dat zij bijdragen aan één of meerdere Europese, nationale of provinciale doelstellingen:

  • Bijdrage aan klimaatmitigatie- en adaptatie middels reductie van broeikasgasemissies, stimulering van koolstofvastlegging en bevordering van duurzame energie;

  • Duurzame ontwikkelingen en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht te bevorderen, door onder meer de afhankelijkheid van chemicaliën te verminderen;

  • Bijdragen aan het tot halt brengen en terugdraaien van biodiversiteitsverlies, het verbeteren van ecosysteemdiensten en het behoud van verbeteren van habitatten en landschappen.

  • Kruidenrijkheid (soorten, plantaardige biodiversiteit) in het gebied bevorderen en voorzien in meer voedsel voor insecten, vogels en vogelkuikens (Het Herstelprogramma Biodiversiteit Fryslân, Nota Weidevogels 2021-2030);

  • Het stimuleren van het verminderen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten naar grond- en oppervlaktewater (KRW-nota en het Regionaal Waterprogramma);

  • Het waterhuishoudingsplan van de provincie (Vierde Waterhuishoudingsplan, 20 april 2016 door Provinciale Staten vastgesteld);

  • Het werken aan gezonde bodems (bodembeleid);

  • De beleidsbrief Landbouw ‘Noflik Buorkje yn Fryslân’ 2025-2030;

  • Een duurzame inrichting van de waterhuishouding (Regionaal Waterprogramma);

  • Het verlagen van de stikstofuitstoot (Uitvoeringsprogramma Stikstof (UPS));

  • De visie Grutsk op ‘e Romte.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel worden de niet productieve investeringen beperkt tot herstel- en inrichtingsmaatregelen die vermeld staan in Bijlage 1. Er is voor deze maatregelen gekozen omdat die het meest effectief en haalbaar zijn uit oogpunt van zowel het herstel van landschap en natuur als de kosten. In Bijlage 1 wordt per maatregel een nadere definitie gegeven voor de activiteiten wanneer dit beleidsmatig of voor de benodigde kwaliteit nodig is.

In één subsidieaanvraag kunnen de landschap- en watermaatregelen uit Bijlage 1 niet gecombineerd worden. Dit betekent dat een subsidieaanvraag alleen kan bestaan uit de (gecombineerde) landschapsmaatregelen 1 tot en met 12 óf uit de (gecombineerde) watermaatregelen 13 tot en met 17. Na indiening van de subsidieaanvraag kunnen landschapsmaatregelen niet via een wijziging veranderd worden naar watermaatregelen en vice versa. Wijzigingen binnen de landschapsmaatregelen óf watermaatregelen zijn wel mogelijk

De mogelijke investeringen uit Bijlage 1 dienen plaats te vinden op landbouwgronden. Voor deze investeringen op andere gronden dan landbouwgronden kan de openstelling ‘Niet productieve investeringen op niet landbouwbedrijven’ Herstel en inrichting van het landelijk gebied voor landschap, biodiversiteit en water’ worden gebruikt die eerder in 2025 is opengesteld .

Artikel 3 Aanvrager

De subsidie kan worden verstrekt aan een verscheidenheid aan partijen zoals agrarische collectieven, landbouwers, landbouworganisaties (belangenbehartigers van zowel economische als sociale belangen), landschap beherende organisaties (beheer van natuur of landschap) en samenwerkingsverbanden van landbouwers.

Artikel 6 Hoogte subsidie

Op basis van artikel 2.6.9 van de Regeling geldt een subsidiepercentage van 100% van de subsidiabele kosten. Echter, de subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen die gericht zijn op het watersysteem en waarbij invloed wordt uitgeoefend op de beschikbaar van water (kwantiteit). Indien men kan aantonen middels een toelichting dat de waterinvestering géén effect heeft op de kwantiteit maar alléén op de waterkwaliteit, is sprake van 100% van de subsidiabele kosten (zie ook artikel 10, lid g). Doordat de investeringen op landbouwgrond moeten worden uitgevoerd, heeft bij investeringen in het watersysteem de landbouwer profijt van een betere beschikbaarheid van water (dus deels productief). Voorbeelden van investeringen gericht op het watersysteem zijn het verbreden van watergangen, de aanleg van drainagepoelen en ophoging van percelen om het watersysteem klimaatbestendig te maken.

Aansluitend op de regeling is arrangement 3 van toepassing op de aanvragen. Dit arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Op grond van dit openstellingbesluit komen kosten als bedoeld in artikel 1.8 onder a, b en e, en artikel 1.10 onder e van de regeling, voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, voor subsidie in aanmerking. Deze kosten zijn loonkosten inclusief overheadkosten, andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd en legeskosten. De subsidiabele kosten worden berekend volgens de in artikel 1.9a van de regeling genoemde berekeningswijze.

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

Investeringen in het watersysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer het effect van de investering groter is dan alleen voor landbouwbedrijven. Een investering zoals een stuw of dam waardoor water alleen wordt vastgehouden voor een bedrijf of een investering in drainagepoelen, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. Investeringen in het watersysteem die wel voor subsidie in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld investeringen voor het vasthouden van water in natte periodes, zodat in droge periodes het watersysteem in het gehele gebied (dus ook dat wat buiten het landbouwbedrijf zelf valt) over voldoende water beschikt om daarmee jaarrond van goede waterkwaliteit blijft.

Artikel 10 Aanvraag

Mogelijk benodigde vergunningen variëren per uit te voeren maatregel en locatie van de maatregel. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan stikstof-, ontgronding-, omgevings-, of een waterschap vergunning. Let op: deze voorbeelden zijn niet limitatief! Controleer dus goed welke vergunningen (en daarbij horende doorlooptijden) benodigd zijn voor jouw project.

Voor de bepaling met betrekking tot maatregel 1 uit Bijlage 1, dat dient te worden aangetoond dat het dorp of het buurtschap op het moment van de aanvraag niet meer dan 10.000 inwoners heeft, is gekozen omdat grotere kernen minder verweven zijn met het cultuurlandschap. Het aantonen van dit inwonertal kan op basis van cijfers van de gemeente of op basis van andere informatie (dorpswebsite, Wikipedia) waarin dit aannemelijk wordt gemaakt.

Artikel 11 Selectiecriteria, weging en rangschikking

Alle subsidieaanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gescoord op de vier criteria die in artikel 11 genoemd staan. Per criterium kan 0 tot en met 5 punten behaald worden.

Een aanvraag moet op basis van de criteria minimaal 30 punten behalen om voor subsidie in aanmerking te komen. Behaalt een aanvraag minder dan 30 punten dan wordt de aanvraag alsnog geweigerd. Aanvragen met de hoogste scores worden het hoogst gerangschikt. De subsidies worden verleend op volgorde van de rangschikking, totdat het betreffende deelplafond is bereikt. De selectiecriteria waarop de aanvragen worden gescoord zijn: de mate van effectiviteit, de haalbaarheid, de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit en de urgentie.

De mate van effectiviteit

Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. De effectiviteit kan worden aangetoond door te bepalen in hoeverre met maatregelen en projecten een concrete bijdrage kan worden gedaan zoals, onder andere, beschreven in de kadernota’s en Grutsk op ‘e romte. Bij de beoordeling van het effect wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Dit betekent echter niet dat aanvragen rekenkundig (effect gedeeld door subsidiebedrag) beoordeeld worden. Het effect blijft het leidende element. De punten worden als volgt toegekend.

0 punten: zeer geringe bijdrage. Van een zeer geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de het herstel/aanleg van een elzensingel geheel afwijkt van de verkavelingsstructuur of als een minimale hoeveelheid water wordt geborgen met de activiteit.

1 punt: geringe bijdrage. Van een geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit betrekking heeft op het voorkomen van afspoeling van nutriënten, maar de afspoeling nog substantieel blijft. Van een geringe bijdrage is eveneens bijvoorbeeld sprake als de wateroverlast die wordt tegengegaan slechts zeer lokaal tot enige overlast leidt. Of bij landschapselementen als er bijvoorbeeld een ontwikkeling van een landschapselement voorgesteld wordt, waarbij het landschapselement een op zichzelf staand geheel vormt maar (nog) niet onderdeel uitmaakt van een andere in het huidige landschap zichtbare landschapsstructuur*. Ook is er een geringe bijdrage indien er bij het herstel van een historische waterloop wordt afgeweken van het oorspronkelijke historische profiel, zonder een goede onderbouwing, bijvoorbeeld om belangrijk ecologisch doel te halen.

2 punten: matige bijdrage. Van een matige bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit een lokaal effect heeft. Van een matige bijdrage is eveneens sprake als de wateroverlast in een gebied wordt voorkomen, maar wordt afgewenteld op een ander water. Er is eveneens sprake van een matige bijdrage indien de activiteit een deel van een landschapsstructuur* aanvult/uitvult en hiermee een lokaal landschappelijk effect heeft.

3 punten: voldoende bijdrage. Van een voldoende bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit effect heeft op een groter gebied of meerdere watergangen. Van voldoende bijdrage is ook bijvoorbeeld sprake als de activiteit een deel van een landschapsstructuur* aanvult/uitvult en hiermee een lokaal landschappelijk effect heeft. Tevens is er daarbij dan sprake van een effect van de activiteit dat groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Of wanneer bijvoorbeeld naast een passend herstel van een landschapselement met autochtoon plantmateriaal ook belangrijke doelstellingen voor biodiversiteit, flora en fauna worden gerealiseerd bijvoorbeeld wanneer bij het herstel van een historische waterloop ook de oever natuurlijk wordt ingericht en dit tegelijkertijd landschapshistorisch passend is, bijvoorbeeld in het geval de oorsprong ligt in een oude slenk of andere natuurlijke waterloop.

4 punten: goede bijdrage. Van een goede bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de waterkwaliteit van de betrokken watergangen wordt verbeterd. Of als door de maatregel een regionaal herkenbare landschapsstructuur* wordt hersteld en/of voltooid. Tevens is er daarbij dan sprake van een effect van de activiteit dat groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld wanneer er naast een passend herstel van een landschapselement met autochtoon plantmateriaal ook belangrijke doelstellingen voor biodiversiteit, flora en fauna worden gerealiseerd. Wat voor landschap en biodiversiteit ook bij kan dragen is dat in de aanvraag de ecologische en landschappelijke kwaliteit in de uitvoering wordt geborgd door de inzet van bijvoorbeeld een adviesgroep met deskundigen uit de disciplines landbouw, natuur en landschap.

5 punten: zeer goede bijdrage. Van een zeer goede bijdrage is sprake als het effect van de activiteit groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit aanzienlijk wordt verbeterd en daarnaast bijvoorbeeld ook zeer frequente wateroverlast in een groot gebied wordt tegengegaan. Of als door de maatregel een regionaal herkenbare landschapsstructuur* wordt hersteld en/of voltooid. Tevens is er daarbij dan sprake van een effect van de activiteit dat veel groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld wanneer er naast een passend herstel van een landschapselement met autochtoon plantmateriaal ook belangrijke doelstellingen voor biodiversiteit, flora en fauna worden gerealiseerd én er ook een invulling wordt gegeven aan doelstellingen van de POVI.

* een landschapsstructuur zoals aangegeven in Grutsk op ‘e Romte.

Haalbaarheid

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:

  • De eisen die gesteld worden aan de projectleider (ervaring en opleiding);

  • Kent het project een realistische planning, opzet en begroting;

  • De kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat realistisch is, waarin alle mogelijke risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar zijn gemaakt en/of zijn gereduceerd;

  • Zijn de relevante partijen bij de investering betrokken;

  • Beschikt de ontvanger over een financiële buffer om eventuele financiële tegenvallers in het project op te kunnen vangen?

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:

0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden;

3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt;

4 punten als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt;

5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

De mate van efficiëntie

Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten- feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Op basis van de genoemde aspecten worden de volgende scores toegekend:

0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog in relatie tot de output. Ook wordt er geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De proceskosten zijn >30% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

1 punt als de efficiëntie gering is. Kosten en middelen worden onvoldoende doelmatig ingezet. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs of kosten voor haalbaarheidsstudies, in plaats van bestaande kennis en kunde gebruik te maken. De proceskosten zijn 25-30% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output. De proceskosten zijn 20-25% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

3 punten als de efficiëntie voldoende is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten zijn redelijk en de benodigde kennis en kunde is in kaart gebracht en wordt gebruikt in het project. De proceskosten zijn 15-20% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

4 punten als de efficiëntie goed is. De opgevoerde projectkosten staan in goede verhouding met de output van het project. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De proceskosten zijn 10-15% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

5 punten als de efficiëntie zeer goed is 5% (proceskosten t.o.v. totale uitvoeringskosten). Het project wordt efficiënter uitgevoerd dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen. De proceskosten zijn <10% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten. In aanvulling hierop kan een hoge efficiëntie worden beoordeeld doordat de activiteiten bijdragen aan zowel water, landschaps- als biodiversiteitsdoelen. Voorbeelden hiervan zijn herstel van greppellandschap en herstel van historische waterlopen.

Urgentie

Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. Waterprojecten die betrekking hebben op het bijdragen aan het behalen van de doelen van de KRW of de Nitraatrichtlijn, worden als urgent gezien. Een activiteit kan ook urgentie hebben omdat bijvoorbeeld de wateroverlast zeer ernstig kan zijn door onvoldoende berging of grote opgaven in het gebied. Een maatregel is in dat geval op zeer korte termijn nodig. Voor landschapselementen is vanwege de aard van de activiteiten de noodzaak voor zeer korte termijn over het algemeen niet aanwezig. De noodzakelijkheid is groter in situaties waar de kwaliteit van het oorspronkelijke landschap het meest achteruit is gegaan, bv bij het verdwijnen van elzensingels en boomwallen, greppelland of waterlopen. Of in gevallen waar de landschappelijke inpassing van dorpen en buurtschappen door bv. storende uitbreidingen het minst goed is.

Is langer wachten met het uitvoeren van de activiteit echt niet langer verantwoord, er is gelijk actie noodzakelijk (zeer dringende urgentie), dan worden er 5 punten toegekend;

4 punten worden toegekend als de activiteit op zeer korte termijn noodzakelijk is;

3 punten worden toegekend als de activiteit op korte termijn noodzakelijk is;

2 punten worden toegekend als de activiteit op de middellange termijn noodzakelijk is;

1 punt wordt toegekend als de activiteit niet op de middellange maar wel op de lange termijn noodzakelijk is;

0 punten worden toegekend als de activiteit ook niet op de lange termijn noodzakelijk is.

Wegingsfactoren

Aan de criteria zijn wegingsfactoren toegekend. Het criterium urgentie heeft de hoogste wegingsfactor (4), dit criterium wordt namelijk als belangrijkste criterium gezien. Gebieden waar de opgave het grootst is dragen sterk bij aan de ontwikkeling van de doelen van het openstellingsbesluit.

Het criterium effectiviteit heeft de een na hoogste wegingsfactor (3). Het is namelijk, naast dat een activiteit benodigd is ook van belang dat de activiteit effectief bijdraagt aan de doelen.

Het criterium haalbaarheid heeft de wegingsfactor 2 en het criterium efficiëntie wegingsfactor 1. Wanneer de haalbaarheid en efficiëntie van de uitvoering van een activiteit onzeker is, wordt het ook onzeker of het effect wel bereikt kan worden. Bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, zal naar verwachting een minder groot verschil in de haalbaarheid en efficiëntie van het gebruik van middelen zijn. Deze criteria hebben dan ook een minder groot onderscheidend vermogen.

Bijlage 1 Investeringslijst voor herstel en inrichting van het agrarisch cultuurlandschap

Geografische duiding landschapsmaatregel

Voor de investeringsmaatregelen uit Bijlage 1 geldt een geografische duiding. Hiervoor is gekozen om de investeringen op die plek te laten plaatsvinden die de landschappelijke hoofdstructuur het beste versterken overeenkomstig de visie Grutsk op ‘e Romte. Deze maatregelen zijn goed geografisch te duiden gelet op de gedetailleerde geografische ligging van belangrijke landschappelijke elementen op grond van de Landschapstypenkaart, de provinciale Cultuurhistorische Kaart of de topografische kaarten. Grutsk op ‘e Romte en de genoemde kaarten zijn te vinden op www.fryslan.frl/grutsk, www.fryslan.frl/chk, https://www.fryslan.frl/landschapstypenkaart en www.topotijdreis.nl.

Maatregel 1, toelichting gebruik kaart op website voor het vinden van de begrenzing “bestaand stedelijk gebied”.

www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart

  • -

    toets op “regels op de kaart”

  • -

    scroll op de kaart naar het dorp/buurtschap en klik op de kaart op het dorp of buurtschap

  • -

    klik op het tabblad “provincie” aan de linkerkant van het scherm

  • -

    klik op “Omgevingsverordening provincie Fryslân” aan de linkerkant van het scherm

  • -

    Scroll rechts in het scherm naar onderen en zet cursor op naar “Bestaand stedelijk gebied” voor 1e indruk want na klikken verdwijnt de kaart

  • -

    Klik op tabblad bijlagen aan de rechterkant van het scherm

  • -

    Klik op “bestaand stedelijk gebied”. Hierdoor wordt doorgeleid naar een andere website hierin kan opnieuw het dorp of het buurtschap worden opgezocht en is duidelijk zichtbaar wat het bestaand stedelijk gebied.

Maatregel 11, herstel en aanleg historische paden, is gekozen omdat de historische padenstructuur een onlosmakelijk onderdeel van cultuurlandschappen uitmaakt en zo direct aansluit op de doelstelling genoemd onder artikel 2, lid 2 onder c voor landschappen.

Binnen maatregel 12, aanleg natuurvriendelijke oevers, wordt aangeraden om gebruik te maken van de ‘Handreiking natuurvriendelijke oevers, 2009’ Handreiking natuurvriendelijke oevers | STOWA.

Geografische duiding watermaatregelen

Voor de investeringsmaatregelen voor water (vanaf maatregel 14) geldt ook een geografische duiding. Voor maatregel 13 geldt deze geografische duiding níet. De geografische duiding voor de overige watermaatregelen is bedoeld om de juiste maatregel op de juiste locatie uit te voeren, dit is met name afhankelijk van het bodemtype. Zo zijn maatregelen om water vast te houden door bijvoorbeeld slootbodems te verhogen of stuwen te plaatsen met name wenselijk op droogtegevoelige zandgronden. Via Kaart watermaatregelen GLB-NSP Herstel en inrichting van het cultuurlandschap op landbouwgronden 2025 kan worden gekeken op welke locatie, welke maatregelen wenselijk en toegestaan zijn. Men kan de projectlocatie opzoeken middels de zoekfunctie rechts bovenin de pagina. Aan de linkerkant van de pagina wordt vervolgens weergeven in welk waterhuishoudkundig gebied men zich bevindt, welk bodemtype van toepassing is en welke maatregelen uitgevoerd mogen worden in het gebied. Hieronder wordt dit ook weergegeven middels een tabel, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt welke maatregelen zijn toegestaan om uit te voeren in de betreffende gebieden. Met bijvoorbeeld een screenshot van de online kaartomgeving kan worden aangetoond of een maatregel is toegestaan op de beoogde projectlocatie.

Tabel 1. Geografische duiding watermaatregelen op basis van bodemsoort en waterhuishoudkundig gebied.

Klei

Veen

Zand

Polder

14, 15

14, 15

14, 15

Vrij voor de boezem

14

14

16

Vrij afstromend

n.v.t.

15,16,17

15,16,17