Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR742124
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR742124/1
Integrale verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg 2026
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2026
Intitulé
Integrale verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg 2026Intitulé
Integrale verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg 2026
De raad van de gemeente Middelburg;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van …;
Gelet op het bepaalde in artikel 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.6 en 2.6.6 van de Wmo 2015 en artikel 2.9, 2.10. 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;
B e s l u i t:
Vast te stellen de volgende Integrale verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg 2026
Algemeen deel
Artikel 1. Zorgplicht college voor integrale toegang en intake
- 1.
Het college zorgt er in ieder geval voor dat ouders, jeugdigen en cliënten die daarom verzoeken
- a.
kosteloos en op laagdrempelige wijze worden ondersteund bij het verhelderen van een mogelijke ondersteuningsbehoefte;
- b.
kosteloos worden voorzien van relevante informatie in begrijpelijke vorm ten aanzien van:
- i.
het gemeentelijk beleid en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de wettelijke taken op het gebied van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, en
- ii.
hoe de toegang tot de diverse voorzieningen is georganiseerd;
- c.
worden doorverwezen naar de passende instanties voor verdere ondersteuning, en
- d.
dat degene die een melding of aanvraag indient wordt gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning.
- 2.
Het college zorgt ervoor dat meldingen en aanvragen integraal worden onderzocht en beoordeeld, wat betekent dat de hulpbehoefte breed wordt geïnventariseerd en aan de hand daarvan passende ondersteuning wordt ingezet dan wel doorverwijzing plaats vindt.
Artikel 2. Afstemming met andere vormen van hulp en ondersteuning
- 1.
Wanneer in een hulpvraag of behoefte aan ondersteuning van een cliënt of jeugdige en/of diens ouders niet kan worden voorzien binnen één wettelijk kader als bedoeld in deze verordening,
-
draagt het college verantwoordelijkheid voor goede afstemming van de hulp en ondersteuning.
- 2.
De afstemming als bedoeld in het eerste lid heeft in ieder geval betrekking hulp en ondersteuning vanuit:
- a.
de Jeugdwet,
- b.
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,
- c.
de Participatiewet,
- d.
de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening,
- e.
de Wet langdurige zorg
- f.
onderwijswetten,
- g.
de Leerplichtwet,
- h.
de Wet Publieke Gezondheid
- i.
de Zorgverzekeringswet,
- j.
de Wet inburgering 2021,
- k.
de Wet kinderopvang,
- l.
de Wet tijdelijk huisverbod, en
- m.
de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
- 1.
De afgestemde hulp en ondersteuning wordt zodanig ingezet dat dit (indien van toepassing) leidt tot:
- a.
Opheffen van een situatie die voor cliënt, jeugdige en/of zijn ouders en/of diens omgeving levensbedreigend is, of met grote waarschijnlijkheid leidt tot ernstige gezondheidsschade;
- b.
Stabilisatie van een crisissituatie, anders dan bedoeld onder a;
- c.
Voldoende mate van duurzame zelfredzaamheid van cliënt of jeugdige en/of zijn ouders, voor zover dat binnen het vermogen ligt;
- d.
Voldoende mate van meedoen in de (lokale) samenleving voor cliënt, jeugdige en/of zijn ouders, voor zover dat binnen het vermogen ligt.
- 2.
Het college weegt bij de afstemming van hulp en ondersteuning de volgende aspecten mee:
- a.
de behoefte aan hulp en ondersteuning van de inwoner of het gezin, almede de eigen kracht en mogelijkheden van het sociale netwerk;
- b.
welke volgorde van inzet van hulp en ondersteuning naar verwachting het meeste effect sorteert en in hoeverre hulp en ondersteuning gelijktijdig kan of moet worden ingezet;
- c.
welke (informele) hulp en ondersteuning leidt tot de minste kosten op lange termijn.
- 3.
Het college ondersteunt een cliënt of de jeugdige en/of zijn ouders richting het Centrum Indicatiestelling Zorg, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt of de jeugdige in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.
- 4.
Indien de cliënt of de jeugdige en/of zijn ouders weigeren mee te werken aan ondersteuning als bedoeld in het vorige lid, is het college niet gehouden een individuele voorziening of maatwerkvoorziening toe te kennen of voort te zetten op grond van deze verordening.
- 5.
Indien een jeugdige van 16 jaar of ouder die hulp op grond van de Jeugdwet ontvangt naar alle waarschijnlijkheid na het achttiende levensjaar hulp of ondersteuning nodig heeft vanuit een wettelijke kader als bedoeld onder lid 2 sub a tot en met e, is het college verantwoordelijk om:
- a.
voor het achttiende levensjaar zodanige hulp en ondersteuning te bieden dat de benodigde hulp en ondersteuning vanaf het achttiende jaar zo beperkt mogelijk kan zijn, en
- b.
de continuïteit van hulp en ondersteuning te waarborgen voor zover dat nodig is.
Artikel 3. Betrekken van ingezetenen bij beleid
Het college vraagt advies van de Adviesraad Sociaal Domein bij de voorbereiding van het beleid over jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 4. Toezichthouders en overige maatregelen ter voorkoming van oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik
- 1.
Het college wijst op basis van deze verordening (voor zover het gaat om de Jeugdwet) dan wel op grond van artikel 6.1 lid 1 Wmo 2015 personen aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015, waaronder de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wetten, alsmede het toezicht op de kwaliteit van voorzieningen die de gemeente op grond van de Wmo aanbiedt volgens de geldende kwaliteitscriteria.
- 2.
De toezichthouder geeft gevraagd en ongevraagd advies over de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015 aan de gemeente.
- 3.
Het college maakt met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders afspraken over de facturatie, resultaatsturing en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.
- 4.
Het college maakt met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders afspraken over het monitoren van de gemiddelde trajectduur tijdens de looptijd van een contract.
- 5.
Het college draagt zorg voor een meldpunt waar signalen over oneigenlijk gebruik en fraude kunnen worden gemeld in het kader van uitvoering van de wet.
Artikel 5. Meldcode
Bij de uitvoering van deze verordening handelt het college naar de verplichte Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling.
Artikel 6. Machtiging
- 1.
Indien ouders, jeugdigen en cliënten zich willen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, dan dienen zij hiervoor een schriftelijke machtiging in.
- 2.
Het college kan bijstand of vertegenwoordiging door een gemachtigde weigeren indien tegen de gemachtigde ernstige bezwaren bestaan.
Jeugdhulp
Artikel 7. Definities
- 1.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening als bedoeld in artikel 8 die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.
- b.
andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;
- c.
budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;
- d.
budgetplan: pgb-plan als bedoeld in artikel 16 van deze verordening;
- e.
cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen
- f.
familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;
- g.
gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers en opvoeders;
- h.
hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
- i.
individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid;
- j.
ondersteuningsplan: document dat samen met ouders en jeugdige wordt opgesteld waarin de belemmeringen beschreven staan en de manier waarop de belemmeringen aangepakt gaan worden; in het document staan ook de krachten en beschermende factoren en hoe die ingezet worden;
- k.
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;
- l.
sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhoudt;
- m.
wet: Jeugdwet.
- 2.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Regeling Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 8. Vormen van jeugdhulp
- 1.
De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:
- a.
Informatie en advies
- b.
Lichte vormen van opvoedingsondersteuning
- c.
Korte ambulante ondersteuning
- d.
Trajectgroep/schoolmaatschappelijk werk
- e.
Groepstrainingen
- f.
Jongerenwerk
- 2.
De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar;
- a.
Persoonlijke verzorging
- b.
Dagbehandeling
- c.
Behandeling en diagnose van Ernstige Dyslexie
- d.
Vervoersdiensten (inclusief vervoer van en naar de locatie waar de ambulant specialistische jeugdhulp wordt geboden)
- e.
Jeugdhulp verblijf (inclusief en exclusief behandeling)
- f.
Jeugdhulp ambulant
- g.
Jeugdhulp crisis
- h.
Jeugd-ggz
- i.
Gesloten jeugdhulp
- j.
Jeugdreclassering
- k.
Jeugdbescherming
- l.
Kindergeneeskunde
- m.
Activiteiten in het preventief justitieel kader
- 3.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vormen van jeugdhulp en de uitwerking daarvan.
Artikel 9. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
- 1.
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, voor zover de jeugdhulpaanbieder door de gemeente gecontracteerd is en de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.
- 2.
Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de wet en in lid 1 van dit artikel, plaatsvindt.
- 3.
Wanneer een jeugdige of zijn ouders zich bij een aanbieder meldt met een verwijzing van een medisch verwijzer, dan meldt de aanbieder dit voordat hij de jeugdhulp start, bij de gemeentelijke toegang.
- 4.
Tussen de aanbieder en de gemeentelijke toegang is afstemming met betrekking tot:
- a.
het woonplaatsbeginsel,
- b.
contract met de jeugdhulpaanbieder,
- c.
de productcategorie en/of productcode,
- d.
de eenheid/frequentie,
- e.
leeftijd van de jeugdige,
- f.
de relatie met reeds toegewezen jeugdhulp,
- g.
de termijn voor jeugdhulp en evaluatiemoment(en) bepaald.
- 5.
Het college legt de inzet van de betreffende jeugdhulp door een jeugdhulpaanbieder na een verwijzing genoemd in het eerste lid van dit artikel vast in een beschikking als bedoeld in artikel 15.
- 6.
Als de aanbieder na een verwijzing beoordeelt welke specifieke vorm van jeugdhulp nodig is en/of wat de omvang en de duur van de jeugdhulp is, houdt hij zich daarbij aan de regels in deze verordening, het Zeeuws medisch verwijsprotocol en de afspraken die hij met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de inkoop- of subsidierelatie
Artikel 10. Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de strafrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
- 1.
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de strafrechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.
- 2.
Hiervoor verleent het college geen beschikking. Het college is verantwoordelijk voor de betaling van de jeugdhulp waarnaar is verwezen.
Artikel 11. Toegang jeugdhulp via het college
- 1.
De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en ouders die, conform de Jeugdwet, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Middelburg vallen.
- 2.
Voor jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag zijn algemene voorzieningen vrij toegankelijk.
- 3.
Jeugdigen of ouders met een hulpvraag dienen bij het college een schriftelijke of digitaal aanvraag in om een besluit te nemen voor een individuele voorziening. Het college stelt hiervoor een formulier vast.
- 4.
De ouder(s) en/of jeugdige kunnen zelf een familiegroepsplan opstellen, waarin zij samen met hun netwerk aangeven hoe ze de opvoed- en opgroeisituatie kunnen verbeteren. En waarin zij een oplossing kunnen aandragen om de problemen van de jeugdige in eigen kring op te lossen. De gemeente informeert de ouder(s) en/of jeugdige over deze mogelijkheid en geeft hen gelegenheid het plan te overhandigen. Als de ouder(s) en/of jeugdige daarom vragen, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.
- 5.
Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.
Artikel 12. Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan
- 1.
- 2.
Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;
- b.
of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen bij de jeugdige en om welke problemen het concreet gaat;
- c.
het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
- d.
welke hulp gelet op de vastgestelde problematiek naar aard en omvang nodig is om de jeugdige in staat te stellen om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en/of voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;
- e.
het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
- f.
de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;
- g.
de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;
- h.
de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
- i.
de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of ouder in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;
- j.
de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;
- k.
hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
- 3.
Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp. Het opvragen van informatie bij de school van de jeugdige kan ook zonder instemming van de jeugdige en/of ouder(s) op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de wet.
- 4.
Na het gesprek onderzoekt de gemeente de hulpvraag van de jeugdige. Als het nodig is vraagt de gemeente daarbij om advies van een deskundige.
- 5.
Het college waarborgt dat het onderzoek en de voorbereiding van de besluitvorming via de gemeente zorgvuldig plaatsvindt, in het bijzonder door te voorkomen dat (medewerkers van) de organisatie die de jeugdhulp biedt of mogelijk gaat bieden, ook het advies geeft over het al dan niet toekennen van jeugdhulp of het besluit daarover neemt.
- 6.
Het college kan in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) dan wel een wettelijke vertegenwoordiger afzien van een onderzoek als de aanvraag wordt ingetrokken. Dat wordt schriftelijk bevestigd.
- 7.
De jeugdige en/of ouder(s) dan wel een wettelijk vertegenwoordiger kunnen in overleg met het college de aanvraag lopende het onderzoek wijzigen.
- 8.
Het college kan in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) afzien van een gesprek.
- 9.
Het college en de jeugdige of zijn ouders leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het (gezins)ondersteuningsplan.
- 10.
Met toestemming van de jeugdige of zijn ouders worden in het ondersteuningsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het ondersteuningsplan met de jeugdige en of zijn ouder, het gemeentelijke toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder besproken worden. lid 10
- 11.
Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.
Artikel 13. Criteria voor individuele voorziening
- 1.
Jeugdigen en/of ouder(s) komen slechts in aanmerking voor een individuele voorziening wanneer het college of een andere verwijzer vaststelt dat:
- a.
sprake is van concrete opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen bij de jeugdige;
- b.
inzet noodzakelijk is om de jeugdige gelet op deze problemen in staat te stellen:
- •
gezond en veilig op te groeien;
- •
te groeien naar zelfstandigheid;
- •
voldoende redzaam te zijn en maatschappelijk te participeren; en
- c.
de jeugdige en/of ouder(s) zelf of met hun sociale netwerk geen passende oplossing voor de hulpvraag kunnen vinden (eigen kracht). Wanneer hiervan sprake is, staat in artikel 10 van deze verordening; en
- d.
een algemene voorziening geen oplossing biedt voor de hulpvraag; en
- e.
de jeugdige en/of ouder(s) geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de hulpvraag op te lossen.
- 2.
Een algemene of andere voorziening kan de noodzaak verminderen of wegnemen als deze:
- a.
daadwerkelijk beschikbaar is; en
- b.
passend en toereikend is voor de hulpvraag.
- 3.
Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate, tijdig beschikbare voorziening.
- 4.
Een individuele voorziening voor jeugdhulp wordt toegekend als de inzet van de voorziening doeltreffend geacht kan worden. De doeltreffendheid beoordeelt het college door vast te stellen of de individuele voorziening wezenlijk bijdraagt aan het oplossen van de hulpvraag en waar beschikbaar en passend er wordt gewerkt met een bewezen effectieve interventie.
- 5.
Er is sprake van bewezen effectieve voorzieningen als de effectiviteit is vastgesteld in wetenschappelijk onderzoek en de interventie(s) zijn opgenomen als ‘erkend’ in:
- a.
de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut;
- b.
de zorgstandaarden van de GGZ Standaarden;
- c.
de databank voor interventies gericht op jeugdigen met een beperking (databank interventies gehandicaptenzorg).
- 6.
In situaties waarin de ouder(s) begeleiding, behandeling of ondersteuning nodig hebben ten gevolge van maatschappelijke of eigen psychische of relationele problemen en er naar het oordeel van het college geen sprake is van een hulpvraag als bedoeld in deze verordening, komt een jeugdige en/of ouder(s) niet in aanmerking voor een door het college te verlenen individuele voorziening als bedoeld in deze verordening.
- 7.
Het voorgaande lid is niet van toepassing als er parallel aan een hulpvraag sprake is van meervoudige problematiek in de context van het gezin.
- 8.
Als de aanvraag ziet op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige en/of ouder(s) voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, verstrekt het college alleen een voorziening als sprake was of is van een crisissituatie en voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.
Artikel 14. Beoordeling (boven)gebruikelijke hulp en eigen kracht
- 1.
Jeugdigen en/of ouder(s) komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- •
gebruikelijke hulp van de ouder(s) en/of andere verzorgers of opvoeders;
- •
bovengebruikelijke hulp van de ouder(s) voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de bovengebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan;
- •
de ondersteuning vanuit het sociale netwerk;
- •
het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten.
- 2.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s) en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.
- 3.
Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:
- a.
de leeftijd van de jeugdige;
- b.
de mate van hulp bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een jeugdige van die leeftijd nodig heeft;
- c.
de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;
- d.
de mate van planbaarheid van de hulp;
- e.
de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige.
- 4.
Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouder(s) door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
- 5.
Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de ouder(s) in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. Het college beoordeelt dan of van de ouder(s) verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals in lid 1 staat weergegeven. Het college maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:
- •
Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over een aaneengesloten éénmalige periode van maximaal drie maanden in één kalenderjaar.
- •
Langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de jeugdhulp langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar.
- 6.
Het college verwacht van de ouder(s) dat zij in kortdurende situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouder(s) door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
- 7.
Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:
- a.
de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;
- b.
de mate van planbaarheid van de hulp;
- c.
het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouder(s);
- d.
de manier van omgaan van de ouder(s) met de problemen van de jeugdige;
- e.
vaardigheden van de ouder(s) om zelf hulp te bieden (bijvoorbeeld een verpleegachtergrond);
- f.
of er sprake is van problematiek bij de ouder(s), zoals relationele problemen of schulden;
- g.
welke verplichtingen de ouder(s) hebben, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen;
- h.
het belang van de ouder(s) om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen;
- i.
de woonsituatie;
- j.
de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijke stiefouder of niet);
- k.
is er een sociaal netwerk en zo ja, wat zijn de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige en/of ouder(s) te ondersteunen;
- l.
overige individuele omstandigheden die door de jeugdige en/of ouder(s) worden ingebracht.
- 8.
Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouder(s), bij de beschikbaarheid van de ouder(s) voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouder(s) en bij de financiële situatie van de ouder(s) wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp.
- 9.
Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:
- •
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
- •
Als de overbelasting ziet op spanningen door het werk (bijvoorbeeld door te veel uren werken of stress) of door andere factoren buiten de hulp van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen.
- •
Bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen.
- •
Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht.
- •
Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten.
- •
Een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere hulpverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.
- 10.
Als de ouder(s) een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen individuele voorziening tot jeugdhulp.
- 11.
Het college kan van de ouder(s) verwachten het belang van hun kind voor het belang van hun (werk)carrière te stellen, mits dit geen financiële problemen oplevert.
- 12.
Als de jeugdige en/of ouder(s) een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van de ouder(s) verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.
Artikel 15. Vervoer
- 1.
Uitgangspunt is dat de jeugdige en/of ouder(s) zelf verantwoordelijk zijn voor vervoer van de jeugdige naar en van de jeugdhulpaanbieder. Hierbij wordt twee keer brengen en halen per week met een voorziening met een duur van minimaal drie maanden in beginsel beschouwd als behorend tot de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s), tenzij dit financiële problemen oplevert of vanwege eigen beperkingen of (praktische) problemen van de ouders naar het oordeel van het college niet kan worden verwacht.
- 2.
Het college verstrekt alleen een vervoersvoorziening aan de jeugdige voor het vervoer van de jeugdige naar en van de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.
- 3.
Het college verstrekt alleen een vervoersvoorziening als:
- a.
het ingekochte jeugdhulpproduct hier niet al in voorziet;
- b.
blijkt dat de jeugdige vanwege een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid niet zelfstandig kan reizen én de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouder(s) ontoereikend zijn om zelf voor het vervoer te (laten) zorgen.
- 4.
Het college verstrekt alleen een vervoersvoorziening als er geen sprake is van een beperking in de zelfredzaamheid als de ouder(s) hun kind vanwege werkverplichtingen niet van en naar de jeugdhulpaanbieder kunnen vervoeren.
- 5.
Bij het beoordelen van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouder(s) worden ook de mogelijkheden en bereidheid meegewogen van iemand uit het sociale netwerk om de jeugdige te vervoeren.
- 6.
Als aan de voorwaarden van vervoer is voldaan, beoordeelt het college welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) het meest passend is.
- 7.
De volgende vervoersvoorzieningen zijn mogelijk:
- a.
vervoer geregeld door de jeugdhulpaanbieder;
- b.
een kilometervergoeding voor de ouder(s);
- c.
een vergoeding voor openbaar vervoer voor de jeugdige en een volwassen begeleider op basis van de afstand enkele reis; en
- d.
taxivervoer als een vervoersvoorziening onder a tot en met c niet mogelijk is of als dit goedkoper is.
- 8.
Deze voorzieningen kunnen in natura of met een pgb worden verstrekt. In artikel 17 staat hoe de hoogte van een pgb voor de kosten van vervoer wordt bepaald.
- 9.
Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de manier waarop de voorziening wordt verstrekt en met ingang van welke datum de voorziening of de uitbetaling van de vergoeding plaatsvindt. Ook bepaalt het college de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening of vergoeding.
- 10.
De noodzaak voor een vervoersvoorziening wordt opgenomen in het ondersteuningsplan.
- 11.
Als naar het oordeel van het college een passende voorziening beschikbaar is waarvoor geen vervoer geïndiceerd hoeft te worden, is deze voorziening voorliggend op een indicatie waarvoor wel vervoer geïndiceerd moet worden.
Artikel 16. Dyslexie
- 1.
De hulp aan kinderen tot 13 jaar met ernstige dyslexie (ED), dyslexiezorg, valt onder de wet.
- 2.
Voor dyslexiezorg geldt dat deze alleen toegankelijk is voor een jeugdige voor wie diagnostiek dan wel behandeling van Ernstige Dyslexie noodzakelijk is op basis van het geldende Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling en factsheet dyslexie Zeeland en in overleg tussen de school, jeugdhulpaanbieder en gemeente.
Artikel 17. Vaktherapie
- 1.
Vaktherapie is een non-verbale behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren. Vaktherapie is de overkoepelende naam voor de volgende vaktherapeutische disciplines:
- a.
beeldende therapie;
- b.
danstherapie;
- c.
dramatherapie;
- d.
muziektherapie;
- e.
psychomotorische therapie;
- f.
psychomotorische kindertherapie; en
- g.
speltherapie.
- 2.
Vaktherapie wordt uitgevoerd door een vaktherapeut. Dat is een professional die een erkende opleiding op hbo-/masterniveau voor vaktherapie heeft volbracht. Een erkende opleiding is een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie geaccrediteerde opleiding.
- 3.
Vaktherapie kan alleen worden ingezet vanuit de wet als naar het oordeel van het college of andere wettelijke verwijzer sprake is van een noodzakelijke bijdrage aan de jeugdhulp en als er geen alternatief beschikbaar is.
- 4.
De behandelaar van een jeugdhulpaanbieder of medewerker van het (stevige) lokale team/de toegang moet advies geven over vaktherapie als een noodzakelijk onderdeel van de totale behandeling.
- 5.
Vaktherapie kan alleen worden ingezet onder verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar.
- 6.
Als de ouder(s) aanvullend verzekerd zijn, dan moet het aantal uren behandeling dat via de zorgverzekering wordt vergoed worden afgetrokken van de maximale inzet.
Artikel 18. Kinderopvang en buitenschoolse opvang
- 1.
Reguliere kinderopvang en reguliere buitenschoolse opvang is geen vorm van jeugdhulp.
- 2.
In uitzonderlijke situaties als een jeugdige extra begeleiding of specialistische begeleiding nodig heeft vanwege opgroei-, opvoedings- en/of psychische problemen en stoornissen, die niet door medewerkers van de opvang kan worden geboden en niet van de ouder(s) kan worden verwacht, kan vanuit de wet in het kader van de kinderopvang en buitenschoolse opvang begeleiding worden ingezet.
Artikel 19. Afstemming met andere voorzieningen
- 1.
Afstemming met gezondheidszorg
- a.
het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de wet en artikel 7 van deze verordening, plaatsvindt;
- b.
het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijk kader;
- c.
het college draagt er zorg voor dat de jeugdige of zijn ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.
- 2.
Afstemming met gecertificeerde instellingen
- a.
Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.
- b.
Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:
- •
het overleg over de jeugdhulp die nodig is als er een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering aan de jeugdige is opgelegd, zoals bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van de wet,
- •
het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;
- •
de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;
- •
wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een pgb kan zijn namens de jeugdige en/of ouder(s); en
- •
hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet moet worden.
- c.
het college en de gecertificeerde instellingen leggen de afspraken vast in een protocol.
- 3.
Afstemming met het justitiedomein
- a.
het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering;
- b.
het college en de betrokken instellingen leggen de afspraken vast in een samenwerkingsprotocol als bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.
- 4.
Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht
- a.
het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij de gemeentelijke toegang;
- b.
het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de onder a genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren;
- c.
afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige of zijn ouders.
- 5.
Afstemming met Veilig Thuis
-
Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.
- 6.
Afstemming met Wmo-voorzieningen
-
- a.
het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- a.
-
- b.
het college draagt zorg voor continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.
- b.
- 7.
Afstemming met voorzieningen werk en inkomen
-
Het college draagt zorg dat de gemeentelijke toegang, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen bij de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.
Artikel 20. Overgang 18- naar 18+
- a.
Als een jeugdige gebruik maakt van een individuele voorziening en bijna 18 jaar wordt, zorgt het college ervoor dat er op tijd een gesprek plaatsvindt over de veranderingen vanaf 18 jaar en welke voorziening vanaf 18 jaar nodig is.
- b.
De jeugdhulpaanbieder stelt voor jeugdigen die jeugdhulp krijgen vanaf het 16e jaar een perspectiefplan op waarin staat:
- •
welke hulp of ondersteuning nodig is vanaf 18 jaar;
- •
hoe en vanuit welke wet (Wmo, Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet of verlengde Jeugdwet) de hulp vanaf 18 jaar wordt ingezet.
- c.
De jeugdhulpaanbieder betrekt de jeugdige, het gezin en het college bij (het opstellen van) het perspectiefplan.
Artikel 21. Het besluit
- 1.
Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.
- 2.
In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura wordt verleend of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven dat en hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt
- 3.
Wanneer de veiligheid van de jeugdige in het geding is, kan een jeugdhulpaanbieder de hulpverlening starten zonder zorgtoewijzing. De aanbieder dient de eerstvolgende werkdag alsnog bij de gemeentelijke toegang te melden dat er jeugdhulp gestart is zodat er een aanvraag gedaan kan worden.
- 4.
Het college neemt een beslissing op basis van de feiten en omstandigheden die volgen uit het onderzoek naar de hulpvraag.
- 5.
In de beschikking wordt vastgelegd dat een jeugdige of zijn ouders zich binnen drie maanden moet melden bij de beoogde jeugdhulpaanbieder, dan wel binnen drie maanden een start moet maken met de besteding van het pgb. Mocht dit niet het geval zijn, kan het college na deze periode het besluit intrekken.
Artikel 22. Inhoud en geldigheidsduur beschikking
- 1.
Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:
-
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat of doel daarvan is;
- a.
-
- b.
wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;
- b.
-
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt;
- c.
-
- d.
welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn.
- d.
-
- e.
hoe en wanneer de toekenning geëvalueerd wordt
- e.
- 2.
Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:
-
- a.
voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;
- a.
-
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- b.
-
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe dit is bepaald;
- c.
-
- d.
welke voorwaarden aan het pgb zijn verbonden;
- d.
-
- e.
voor welke periode het pgb wordt verstrekt;
- e.
-
- f.
de wijze van verantwoording van de besteding van het budget.
- f.
-
- g.
hoe en wanneer de toekenning geëvalueerd wordt
- g.
- 3.
Als een ondersteuningsplan is opgesteld, maakt het ondersteuningsplan onderdeel uit en van de beschikking. In het geval dat een pgb wordt toegekend, maakt ook het budgetplan als bedoeld in artikel 16 onderdeel uit van de beschikking.
- 4.
Het college kan periodiek onderzoeken of er een reden is een besluit te heroverwegen.
Artikel 23. Kwaliteitseisen
- 1.
Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
-
- a.
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
- a.
-
- b.
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;
- b.
-
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;
- c.
-
- d.
voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.
- d.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen.
- 3.
Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op aanbieders van zorg in natura en aanbieders van met pgb ingekochte formele hulp.
- 4.
Het college is te allen tijde bevoegd om (de uitvoering van) het budgetplan te evalueren.
- 5.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 24. Aanvullende criteria pgb
- 1.
Op grond van artikel 8.1.1 van de wet kan een jeugdige en/of ouder(s) jeugdhulp inkopen met een pgb. Als een jeugdige en of ouder(s) een individuele voorziening met een pgb wenst in te kopen, moeten zij een budgetplan opstellen. In het budgetplan staat:
- a.
de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en waarom zij een pgb wensen;
- b.
welke jeugdhulp de jeugdige en/of ouder(s) willen inkopen met een pgb, wat het beoogde resultaat is en hoe wordt geëvalueerd;
- c.
bij welke aanbieder zij de jeugdhulp willen inkopen en hoe de jeugdhulp is georganiseerd;
- d.
hoe de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;
- e.
wat de kosten voor de jeugdhulp zijn;
- f.
wie het pgb beheert, hoe deze taken worden uitgevoerd en de motivatie aan de hand van de tien punten benoemd in artikel 18 waaruit blijkt dat de budgethouder of budgetbeheerder in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; en
- g.
indien van toepassing, welke jeugdhulp de jeugdige en/of ouder(s) willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
- 2.
Het pgb heeft geen vrij besteedbaar bedrag.
- 3.
Het pgb mag niet gebruikt worden voor:
- a.
kosten voor bemiddeling;
- b.
kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;
- c.
kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
- d.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- e.
kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;
- f.
reiskosten;
- g.
kosten die worden gemaakt voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet toestemming is gegeven door het college;
- h.
kosten voor vervoer als de jeugdige op grond van artikel 11 naar het oordeel van het college niet in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening; en
- i.
kosten voor een aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag.
- 4.
De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Dit geldt niet voor een ggz-behandeling. Een ggz-behandeling kan alleen door een professional worden verleend die niet tot het sociale netwerk van de jeugdige behoort.
- 5.
Het college verstrekt een pgb als:
- a.
de jeugdige en/of ouder(s) dan wel een wettelijk vertegenwoordiger beargumenteerd aangeven dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder, niet passend vinden;
- b.
uit de beoordeling van de pgb-vaardigheid met inachtneming van artikel 18 blijkt dat de budgethouder of budgetbeheerder in staat is uitvoering te geven aan de eisen die het beheer van een pgb met zich meebrengt; en
- c.
naar het oordeel van het college en met inachtneming van artikel 20 is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige en/of ouder(s) dan wel een wettelijk vertegenwoordiger van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het budgetplan opgenomen beoogde resultaat.
- 6.
Het college verstrekt geen pgb als er twijfels zijn over de integriteit van de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp, wat zich in ieder geval voordoet als de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag:
- a.
fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, heeft gepleegd;
- b.
betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de hulp in gevaar brengen;
- c.
veroordeeld is tot een gevangenisstraf wegens het plegen van strafbare feiten; of
- d.
op basis van een Bibob-toets door het college is geweigerd als zorgaanbieder.
- 7.
Het college weigert een pgb:
- a.
als een wettelijke weigeringsgrond als bedoeld in artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet van toepassing is;
- b.
voor hulp die direct ingezet moet worden (crisishulp); en
- c.
voor pleegzorg.
- 8.
Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.
Artikel 25. Pgb-vaardigheid
- 1.
Om aan de voorwaarden voor pgb-vaardigheid te voldoen moet de beoogd budgethouder of budgetbeheerder in ieder geval:
- a.
een duidelijk beeld hebben van de hulpvraag;
- b.
op de hoogte zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of deze zelf (online) weten te vinden;
- c.
in staat zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;
- d.
voldoende vaardig zijn om in de Nederlandse taal te communiceren met de gemeente, de SVB en de hulpverleners;
- e.
in staat zijn zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een hulpverlener te kiezen;
- f.
in staat zijn om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan het college;
- g.
in staat zijn om te beoordelen en beargumenteren of de geleverde hulp passend en kwalitatief goed is;
- h.
in staat zijn de inzet van hulpverleners te coördineren, waardoor de hulp ook bij verlof en ziekte door kan gaan;
- i.
in staat zijn om als werk- of opdrachtgever de hulpverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren; en
- j.
voldoende kennis hebben over het werk- of opdrachtgeverschap of deze kennis weten te vinden;
- k.
als jeugdhulp geboden wordt door een persoon uit het sociale netwerk: aantonen dat het inzetten van een pgb tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan een voorziening in natura en formele hulp met een pgb.
- 2.
Een budgethouder of een budgetbeheerder wordt in beginsel niet in staat geacht de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren als sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
- a.
het beheer wordt verricht door de persoon of organisatie die ook de jeugdhulp levert aan de budgethouder, tenzij hiervoor door het college toestemming is verleend;
- b.
-
1°. problematische schuldenproblematiek;
2°. ernstige verslavingsproblematiek;
3°. aangetoonde fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te
verkrijgen, in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;
4°. een aanmerkelijke verstandelijke beperking;
5°. een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;
6°. een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;
7°. het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift; of
8°. het niet verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag.
Artikel 26. Onderscheid formele en informele hulp
- 1.
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen:
- a.
personen die werkzaam zijn bij een organisatie met een aanbod dat past bij de hulpvraag waarvoor de jeugdige en/of ouder(s) het pgb krijgen. De organisatie staat ingeschreven in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007). De personen beschikken over de relevante diploma’s om de werkzaamheden die nodig zijn uit te voeren; of
- b.
personen die als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) werkzaamheden uitvoeren die passen bij de hulpvraag waarvoor de jeugdige en/of ouder(s) het pgb krijgen. De zzp’er staat voor deze werkzaamheden ingeschreven in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007). Ook beschikt de zzp’er over de relevante diploma’s of werkervaring die nodig zijn voor uitoefening van deze werkzaamheden; of
- c.
personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-registratie) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp (SKJ-registratie).
- 2.
Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het eerste lid gaat het altijd om informele hulp.
- 3.
Als de jeugdhulp geboden wordt door een persoon uit het sociale netwerk van de budgethouder is altijd sprake van informele hulp.
Artikel 27. Kwaliteitseisen individuele voorziening in de vorm van een pgb
- 1.
Om de kwaliteit te waarborgen van de met een pgb in te kopen individuele voorziening voldoet de uitvoerder van de jeugdhulp aan de volgende eisen:
- a.
beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag die niet ouder is dan drie maanden bij aanvang van de hulpovereenkomst en gedurende de hulpverlening niet ouder dan drie jaar, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de uitoefening van diens functie. De ouder(s) zijn uitgesloten van deze eis;
- b.
beschikt over de juiste vaardigheden en deskundigheid om verantwoorde hulp te bieden;
- c.
houdt een deugdelijke administratie bij met een registratie van de geleverde hulp;
- d.
is voldoende vaardig om in de Nederlandse taal te communiceren;
- e.
werkt volgens een plan waarin activiteiten en doelen zijn vastgelegd;
- f.
voert de hulp uit in overeenstemming met de beschikking van het college;
- g.
stemt de hulp af op de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of ouder(s);
- h.
stemt de hulp af op andere voorzieningen, algemene voorzieningen en individuele voorzieningen waar de jeugdige en/of ouder(s) gebruik van maken;
- i.
respecteert de privacy van de jeugdige en/of ouder(s) en gaat vertrouwelijk om met informatie over de persoonlijke situatie;
- j.
neemt bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling in het huishouden van de jeugdige en/of ouder(s) voor advies of het doen van een melding contact op met Veilig Thuis;
- k.
meldt calamiteiten en geweldsincidenten bij de verlening van jeugdhulp aan het college;
- l.
werkt mee aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door het college of daartoe aangewezen derden op inhoudelijke kwaliteit en op rechtmatigheid; en
- m.
als jeugdhulp geboden wordt door een persoon uit het sociale netwerk: is of raakt door verlening van de jeugdhulp naar het oordeel van het college niet overbelast.
- 2.
Om de kwaliteit te waarborgen van de met een pgb in te kopen individuele voorziening voldoet de uitvoerder van formele jeugdhulp aan de volgende aanvullende eisen:
- a.
handelt in overeenstemming met de professionele standaard;
- b.
werkt op basis van een hulpverleningsplan;
- c.
werkt met een systeem voor kwaliteitsbewaking;
- d.
hanteert de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten en de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp; en
- e.
stelt een vertrouwenspersoon in staat zijn taak uit te voeren.
- 3.
Het college verstrekt geen pgb voor informele jeugdhulp als, conform het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling op basis van het Kwaliteitskader Jeugd, formele jeugdhulp noodzakelijk is.
Artikel 28. Hoogte pgb
- 1.
De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 75% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of ouder(s) ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
- 2.
Als het op basis van het eerste lid vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om passende jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij ten minste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.
- 3.
De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht gelijk aan het dan geldende minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.
- 4.
Bij jeugdhulp die wordt verleend op basis van een verklaring als bedoeld in artikel 8ab, eerste lid, van de Regeling Jeugdwet bedraagt het pgb:
- a.
de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociale netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab, eerste lid, van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming; en/of
- b.
de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 8ab, eerste lid, van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.
- 5.
Het college kan nadere regels vaststellen over de pgb-tarieven met inachtneming van voorgaande bepalingen.
Artikel 29. Opschorting betaling uit het pgb
- 1.
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.
- 2.
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als de jeugdige of ouder langer dan een door het college vastgestelde periode verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
- 3.
Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.
Artikel 30. Niet meewerken ouder(s)
- 1.
De jeugdige en/of ouder(s) zijn verplicht om, binnen de eigen mogelijkheden, mee te werken aan het onderzoek gericht op besluitvorming over en de doelmatige inzet van jeugdhulp.
- 2.
Als de jeugdige en/of ouder(s) naar het oordeel van het college niet of onvoldoende meewerken, kan de omvang van de benodigde jeugdhulp niet worden vastgesteld of is de jeugdhulp niet effectief en kan door het college worden besloten geen individuele voorziening te verstrekken, een lagere omvang vast te stellen of een eerder toegekende individuele voorziening in te trekken.
Artikel 31. Privacy en gegevensverwerking
- 1.
Het college verwerkt uitsluitend persoonsgegevens van een jeugdige of ouders, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet.
- 2.
Het college legt de afspraken over het verwerken van persoonsgegevens vast in een protocol.
Artikel 32. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
- 1.
Het college zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding bij het vaststellen van de tarieven voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering door:
- •
een vaste prijs te bepalen. Die prijs geldt dan voor inschrijving op een aanbesteding en voor een daaropvolgende overeenkomst met een aanbieder; of
- •
een reële prijs vast te stellen.
- 2.
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
- a.
de aard en omvang van de te verrichten taken;
- b.
de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
- c.
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- d.
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte en werkoverleg;
- e.
cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten, bijvoorbeeld kosten van verblijf of voedingskosten;
- f.
kosten van indexering.
- 3.
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven voor door derden te leveren algemene voorzieningen, in ieder geval rekening met:
- a.
de marktprijs van de voorziening; en
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de aanbieder worden gevraagd, zoals verplichte deelname aan samenwerkingsverbanden.
- 4.
Het eerste, tweede en derde lid gelden ook voor subsidies als deze worden verstrekt voor de daadwerkelijke verlening van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering aan de jeugdige en/of ouder(s) en de subsidie bedoeld is om de te verrichten diensten volledig te betalen.
- 5.
Het college bedingt bij de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders van preventie, jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen dat zij het verlenen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering alleen aan derden uitbesteden als zij die derden daarvoor een reële prijs betalen, die tot stand is gekomen met gebruikmaking van de kostprijselementen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 33. Herziening, intrekking, beëindiging, wijziging en terugvordering
- 1.
Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
- 2.
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
- 3.
Het college kan een besluit, aangaande een individuele voorziening of pgb beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of
- b.
de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of pgb zijn aangewezen, of
- c.
de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten, of
- d.
de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of
- e.
de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
- 4.
Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, (tijdelijk) opschorten als de jeugdige langer dan acht weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
- 5.
Als het college een besluit op grond van het tweede en/of derde lid, onderdeel a, heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.
Artikel 34. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s.
Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.
Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 34. Definities
- 1.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
algemeen gebruikelijk: diensten of middelen die niet speciaal zijn bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar zijn en niet of niet veel duurder zijn dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen en gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;
- b.
algemene voorziening: voorziening die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt;
- c.
andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo 2015;
- d.
bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 en artikel 2.1.4a lid 1 Wmo 2015;
- e.
budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Wmo 2015;
- f.
budgetplan: pgb-plan als bedoeld in artikel 34 van deze verordening;
- g.
cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
- h.
hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;
- i.
ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Middelburg;
- j.
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen (o.a. beschermd wonen);
- k.
melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;
- l.
ondersteuningsplan: document dat samen met de cliënt, zijn gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger wordt opgesteld waarin de belemmeringen beschreven staan en de manier waarop de belemmeringen aangepakt gaan worden;
- m.
persoonlijk plan: plan als bedoeld in artikel 2.3.2 Wmo 2015;
- n.
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015;
- o.
sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;
- p.
Uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
- q.
wet: Wmo 2015;
- r.
woonvoorziening: bouwkundige of niet-bouwkundige maatwerkvoorziening in de woning van een cliënt, waardoor de cliënt in zijn woning kan blijven wonen.
- 2.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit, de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 35. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college stelt bij besluit regels over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Artikel 36. Melding en onderzoek
- 3.
Een hulpvraag kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.
- 4.
Het college bevestigt de ontvangst van de melding per mail of brief.
- 5.
Het college onderzoekt met de degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
- b.
welke belemmeringen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;
- c.
welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de cliënt om voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;
- d.
de mogelijkheden om op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen en opvang.
- 6.
De factoren genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid van de Wmo, maken in elk geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.
- 7.
Als de cliënt een persoonlijk plan heeft opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.
- 8.
In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in lid 3.
- 9.
Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.
- 10.
De cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
- 11.
De cliënt is verplicht om medewerking te verlenen aan het college voor de uitvoering van de Wmo, waaronder tevens wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een onderzoek door een of meerdere deskundigen als het college dit noodzakelijk acht voor de uitvoering van deze wet.
- 12.
Op basis van het onderzoek wordt een verslag gemaakt, in het format van het ondersteuningsplan.
- 13.
Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.
Artikel 37. Aanvraag
- 14.
Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk of digitaal indienen bij het college.
- 1.
Een door de cliënt ondertekend ondersteuningsplan kan ook als aanvraag dienen.
- 2.
Als een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger de voorziening zelf wenst in te kopen met een pgb, moet hij daarvoor een budgetplan indienen zoals bedoeld in artikel 34.
Artikel 38. Voorwaarden en weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening
- 1.
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
- 2.
De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.
- 3.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
- a.
als de cliënt de problemen kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen;
- b.
als voor de belemmeringen die aanleiding geven voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
- c.
als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;
- d.
als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;
- e.
als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;
- f.
als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;
- g.
als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;
- h.
als de cliënt niet voldoet aan de verplichting als bedoeld in artikel 27 lid 6 en 7 en het voor het college daardoor niet mogelijk is om vast te stellen of een voorziening verstrekt moet worden;
- i.
als voor de cliënt nog behandelmogelijkheden open staan en hij zich niet inspant om de behandeling goed te laten verlopen.
- 4.
Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:
- a.
deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden, begeleiding of kortdurend verblijf;
- b.
de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Middelburg, met uitzondering van beschermd wonen en opvang;
- c.
de cliënt geen ingezetene is van Nederland en in aanmerking wil komen voor opvang.
- 5.
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving (tot 30 kilometer van het hoofdverblijf) met een maximum van 2000 kilometer op jaarbasis.
- 6.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
- a.
als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;
- b.
als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;
- c.
ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;
- d.
als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;
- e.
als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;
- f.
als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;
- g.
als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten gerealiseerd kan worden.
Artikel 39. Uitgangspunten van een algemene voorziening
- 1.
Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk zonder tussenkomst van de gemeente;
- 2.
Een algemene voorziening kan ingericht zijn voor alle inwoners van Middelburg of voor een specifieke doelgroep, en is rechtstreeks toegankelijk voor mensen die maatschappelijke ondersteuning behoeven en/of tot de doelgroep van de voorziening behoren;
- 3.
Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelf- en samenredzaamheid en de participatie van ingezetenen en aan de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor, waaronder in elk geval de in dit hoofdstuk vermelde voorzieningen;
- 4.
Een algemene voorziening bevordert het doel zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen;
- 5.
De algemene voorziening geldt als preventief en als voorliggend op de maatwerkvoorziening.
Artikel 40. Aanbod van algemene voorzieningen
Algemene voorzieningen zijn:
- a.
Inloopvoorzieningen
- b.
Welzijnswerk
- c.
maatschappelijke dienstverlening
- d.
sociaal team
- e.
slachtofferhulp
- f.
onafhankelijke cliëntondersteuning
- g.
mantelzorgondersteuning
- h.
vrijwilligersondersteuning
Artikel 41. Beschermd wonen en opvang
- 1.
Het college verstrekt de voorzieningen opvang conform het daartoe vastgestelde beleid van de centrumgemeente Vlissingen, de geldende verordening en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels van Vlissingen.
- 2.
Het college verstrekt de voorzieningen beschermd wonen conform deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels.
Artikel 42. Inhoud beschikking
- 1.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura wordt verleend of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven dat en hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
- 2.
In de beschikking wordt vastgelegd dat een cliënt zich binnen 3 maanden moet melden bij de beoogde aanbieder, dan wel binnen 3 maanden een start moet maken met de besteding van het pgb. Als dat niet gebeurt kan de beschikking worden ingetrokken.
- 3.
Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat en doel daarvan is;
- b.
wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt;
- d.
welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn;
- e.
hoe en wanneer de toekenning geëvalueerd wordt.
- 4.
Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe dit is bepaald;
- d.
welke voorwaarden aan het pgb zijn verbonden;
- e.
voor welke periode het pgb wordt verstrekt;
- f.
de wijze van verantwoording van de besteding van het budget;
- g.
hoe en wanneer de toekenning geëvalueerd wordt.
- 5.
Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking. In het geval dat een pgb wordt toegekend, maakt ook het budgetplan als bedoeld in artikel 34 onderdeel uit van de beschikking.
Artikel 43. Regels voor persoonsgebonden budget
- 1.
Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:
- a.
hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;
- b.
wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;
- c.
welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;
- d.
op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;
- e.
de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.
- 2.
Het pgb mag niet worden besteed aan:
- a.
kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;
- b.
kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
- c.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- d.
kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.
- 3.
Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.
- 4.
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.
Artikel 44. Onderscheid formele en informele hulp
- 1.
Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.
- 2.
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de cliënt:
- a.
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
- b.
personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.
- 3.
Informele hulp is:
- a.
Hulp die geboden wordt door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;
- b.
Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar tot het sociaal netwerk van cliënt horen.
Artikel 45. Hoogte pgb
- 1.
De hoogte van het pgb voor een zaak wordt maximaal vastgesteld op:
- a.
75% van het bedrag van de goedkoopst adequate voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;
- b.
Als het op basis van lid 1 sub a vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om passende hulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij ten minste één aanbieder kan worden ingekocht.
- c.
Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.
- 2.
De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de kilometerprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer, waarbij het uitgangspunt geldt dat 2000 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd. Er dient verantwoording te worden afgelegd voor het daadwerkelijk reizen van de kilometers. Het college stelt in nadere regels vast hoe deze verantwoording dient plaats te vinden.
- 3.
De hoogte van het pgb voor formele hulp in de vorm van diensten bedraagt ten hoogste het tarief voor de goedkoopst adequate voorziening in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.
- 4.
In afwijking op lid 3 geldt voor huishoudelijke ondersteuning het laagste tarief waarvoor de hulp bij een particuliere aanbieder kan worden ingekocht.
- 5.
De hoogte van een pgb voor informele hulp bedraagt:
- a.
voor huishoudelijke hulp het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
- b.
voor begeleiding het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
- 6.
De totale kosten voor informele hulp in de vorm van kortdurend verblijf bedragen maximaal het tarief voor deze zorg in natura
- 7.
De hoogte van het pgb voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. De volgende kosten zijn in ieder geval uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:
- a.
kosten voor bemiddeling
- b.
kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers
- c.
kosten voor het voeren van een pgb-administratie
- d.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb
- e.
kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering
- f.
reiskosten van de hulpverlener
- g.
bijkomende zorgkosten, zoals cursuskosten of entreegeld
- h.
Overlijdensuitkering
- 8.
Indien het op basis van lid 1, lid 2 en lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.
- 9.
Bij maatschappelijke ondersteuning die wordt verleend op basis van een verklaring als bedoeld in artikel 2ab lid 1 Uitvoeringsregeling Wmo 2015 bedraagt het pgb:
- a.
de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab lid 1 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming en
- b.
de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 2ab lid 1 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.
- 10.
De toegekende pgb’s worden ieder kalenderjaar geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (cpi).
- 11.
Het college kan bij besluit regelen hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.
Artikel 46. Opschorting betaling uit het pgb
- 1.
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
- 2.
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als de cliënt langer dan een door het college vastgestelde periode verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
- 3.
Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.
Artikel 47. Financiële tegemoetkoming
- 1.
Het college bepaalt in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming wordt verstrekt. Ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt, als een cliënt aantoonbare of aannemelijke meerkosten heeft die direct het gevolg zijn van beperkingen of (chronisch)-psychische problemen of psychosociale problemen.
- 2.
De tegemoetkoming kan in ieder geval worden verstrekt voor meerkosten in verband met:
- •
vervoer;
- •
zich verplaatsen in en om de woning.
- 3.
Bij het vaststellen van de tegemoetkoming weegt het eigen aandeel mee in het vaststellen van de hoogte van het bedrag en de wijze van verstrekken.
- 4.
Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuizing en inrichting. Zij stellen de hoogte hiervan vast bij besluit.
Artikel 48. Bijdrage in de kosten voor voorzieningen en pgb’s
- 1.
Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.
- 2.
Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:
- a.
de onderhoudsplichtige ouders en;
- b.
degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Artikel 49. Hoogte bijdrage in de kosten
- 1.
Voor de maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in lid 2 t/m 3 bedraagt de hoogte van de bijdrage voor een of meerdere voorzieningen tezamen het abonnementstarief van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 opgenomen tarief. De maatwerkvoorziening Noodfonds Mantelzorg is uitgezonderd. Hiervoor is geen bijdrage verschuldigd.
- 2.
De hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer is per rit gelijk aan het in de regio voor het reguliere openbaar vervoer geldende basistarief plus het kilometertarief vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers.
- 3.
De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.
- 4.
De hoogte van de bijdrage voor een hulpmiddel, woningaanpassing, de in lid 2 genoemde maatwerkvoorziening voor vervoer, overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.
- 5.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.
- 6.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.
- 7.
De bijdragen in de kosten voor de maatwerkvoorziening opvang worden volgens de centrumgemeenteconstructie door het CAK vastgesteld en geïnd.
- 8.
In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een cliënt op grond van hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage verschuldigd zijn.
Artikel 50. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
- 1.
Het college informeert de cliënt, of dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
- 2.
Degene aan wie krachtens deze verordening een maatwerkvoorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.
- 3.
Het college kan een besluit, aangaande een maatwerkvoorziening of pgb beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of
- b.
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen, of
- c.
de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten, of
- d.
de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of
- e.
de cliënt de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.
- 4.
Als het college een besluit op grond van het tweede en/of derde lid, onderdeel a, heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.
Artikel 51. Onderzoek naar kwaliteit, recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s
Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.
Artikel 52. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
- a.
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
- b.
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;
- d.
voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen.
- 3.
Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op aanbieders van zorg in natura en aanbieders van met pgb ingekochte formele hulp.
- 4.
Door het college via pgb verstrekte hulpmiddelen en woningaanpassingen dienen geschikt te zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
- 5.
Het college is te allen tijde bevoegd om (de uitvoering van) het budgetplan te evalueren.
- 6.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 53. Privacy en gegevensverwerking
- 1.
Het college verwerkt uitsluitend persoonsgegevens van een cliënt, diens echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet.
- 2.
Het college legt de afspraken over het verwerken van persoonsgegevens vast in een protocol.
Artikel 54. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder.
Artikel 55. Klachtregeling aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.
Artikel 56. Medezeggenschap
Door de gemeente gecontracteerde aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, ten aanzien van alle voorzieningen.
Artikel 57. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
- 1.
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
- a.
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of
- b.
een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
- i.
een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en
- ii.
de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
- 2.
Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
-
- a.
overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en
- a.
-
- b.
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
- b.
- 3.
Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:
-
- a.
De voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
- a.
-
- b.
Een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- b.
-
- c.
Kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;
- c.
-
- d.
Reis- en opleidingskosten;
- d.
-
- e.
Indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;
- e.
-
- f.
Overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.
- f.
Slotbepalingen
Artikel 58. Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd.
Artikel 59. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige, ouders en cliënten afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 60. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
- 1.
De Integrale verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg 2024 wordt ingetrokken.
- 2.
Een jeugdige en/of ouder of cliënt houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Integrale verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg 2024 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.
- 3.
Aanvragen die zijn ingediend onder de Integrale verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg 2024 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
- 4.
Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond Integrale verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg 2024 geschiedt op grond van de Integrale verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg 2024, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.
Artikel 61. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2026.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp en Wmo 2026
Ondertekening
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl