Verordening jeugdhulp Het Hogeland 2025

Geldend van 12-07-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening jeugdhulp Het Hogeland 2025

De raad van de gemeente Het Hogeland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouder(s) van 16 juni 2025,

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

overwegende dat:

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft neergelegd;

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

  • de door het college te verlenen algemene voorzieningen en individuele voorzieningen;

  • de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

  • de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

  • onder welke voorwaarden met een persoonsgeboden budget (hierna: pgb) een persoon uit het sociale netwerk kan worden ingekocht.

besluit de Verordening jeugdhulp Het Hogeland 2025 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is voor de jeugdige en zijn ouder(s);

  • 2.

    andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, vallend onder een andere wet dan de Jeugdwet en voorgaand op de jeugdwet;

  • 3.

    budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

  • 4.

    eigen kracht : de feitelijke eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van jeugdige en/of ouder(s) om problemen zelf op te lossen of het hoofd te bieden, al dan niet met behulp van het sociaal netwerk;

  • 5.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • 6.

    individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

  • 7.

    informele hulp: de ondersteuning/jeugdhulp die wordt geleverd door

  • een persoon uit de huiselijke kring of familielid in de eerste en tweede graad of andere

  • personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt (sociaal netwerk) of

  • een persoon die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent;

  • 8.

    gezinsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

  • 9.

    persoonsgebonden budget (pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • 10.

    sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

  • 11.

    wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening en de nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

Artikel 2. Toegang algemene voorziening

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek door het college naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouder(s).

Artikel 3. Beschikbare algemene voorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    het bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei- en opvoedvragen;

  • b.

    ondersteuning en lichte hulp aan jeugdigen en/of ouder(s), waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie;

  • c.

    ondersteuning en lichte hulp aansluitend bij de onderwijs/opvangsetting, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt. Het betreft activiteiten die in een onderwijs/opvang setting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg;

  • d.

    kortdurende en laagdrempelige hulp en ondersteuning door een ondersteuner jeugd en gezin bij een huisarts.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen

Artikel 4. Beschikbare individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    (residentieel) verblijf;

  • b.

    pleegzorg;

  • c.

    crisiszorg;

  • d.

    ambulante jeugdhulp;

  • e.

    diagnostiek en behandeling van ernstige dyslexie (volgens het landelijke protocol);

  • f.

    gesloten jeugdhulp;

  • g.

    dag- of weekendopvang.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Artikel 5. Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Een jeugdige komt in aanmerking voor een individuele voorziening wanneer:

  • a.

    het college van oordeel is dat de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen;

  • b.

    de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn

  • c.

    gebruikmaking van een overige voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.

  • 2.

    Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopste adequate en tijdig beschikbare voorziening.

  • 3.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

  • a.

    als op het moment van de aanvraag, de voorziening nog loopt nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

  • b.

    voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 4.

    De voorziening als bedoeld in lid 3 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en derde lid.

Artikel 6. Deskundig oordeel en advies

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 7. Cliëntondersteuning

Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning welke is gecontracteerd door de gemeente.

Artikel 8. Aanvraag, toegang en besluit

  • 1.

    Een melding voor een hulpvraag kan zowel schriftelijk als mondeling gedaan worden, waarna de

  • 2.

    aanvraag voor een individuele voorziening schriftelijk, door middel van het vastgestelde aanvraagformulier, wordt ingediend bij het college.

  • 3.

    Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking. Dit geldt niet voor voorzieningen die worden toegekend na verwijzing vanuit de huisarts, jeugdarts, medisch specialist en gecertificeerde instelling, tenzij hierom wordt verzocht.

  • 4.

    Het college neemt binnen 8 weken een besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, evenals het onderzoek en het daaruit volgende gezinsplan als bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

  • 5.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 6.

    Het college draagt zorg voor de inzet van gecontracteerde jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, jeugdarts, medisch specialist en gecertificeerde instelling, als en voor zover de wettelijk verwijzer van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 7.

    Voor alle verwijzingen door de huisarts, jeugdarts en medisch specialist wordt de provinciaal vastgestelde werkwijze De Goede Toekenning gehanteerd (www.RIGG.nl).

  • 8.

    Bij elke nieuwe hulpvraag is een nieuwe verwijzing nodig.

  • 9.

    Huisarts, jeugdarts, medisch specialist en gecertificeerde instellingen, zijn bij hun verwijzing gehouden aan het gecontracteerde zorgaanbod van de gemeente.

  • 10.

    De jeugdige of zijn ouder(s) moeten zich, bij verwijzing als genoemd in artikel 8.8 binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder.

  • 11.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 9. Onderzoek en opstellen gezinsplan

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouder(s) zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

  • a.

    de hulpvraag, de behoeften persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

  • b.

    of er sprake is van opgroeien opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijk beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptie gerelateerde problemen en zo ja, welke problemen, stoornissen en beperkingen dat zijn;

  • c.

    welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, te weten het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

  • d.

    het in kaart brengen van de eigen kracht van jeugdige en/of ouder(s), door te onderzoeken:

  • i.

    gezinssamenstelling (Wie zijn zorgdragend en wie zijn zorgbehoeftig?);

  • ii.

    relatie tussen ouders en kinderen (bijvoorbeeld als een ouder geen wettelijke stiefouder is);

  • iii.

    het hebben van een sociaal netwerk en de bereidheid van dit netwerk om te helpen;

  • iv.

    vaardigheden en mogelijkheden om zelf de hulp te bieden;

  • v.

    beschikbaarheid om de hulp zelf te bieden (bijvoorbeeld door werk);

  • vi.

    mate van planbaarheid van de benodigde zorg;

  • vii.

    het ontstaan van overbelasting;

  • viii.

    het ontstaan van financiële overbelasting;

  • ix.

    overige individuele omstandigheden die door jeugdige en ouders worden ingebracht;

  • e.

    of en in hoeverre de eigen kracht van de jeugdige en/of ouder(s) en personen die tot het sociale netwerk behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden;

  • f.

    voor zover de eigen kracht ontoereikend is, de mogelijkheden om met inzet van een algemene voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

  • g.

    voor zover de eigen kracht en de mogelijkheid tot inzet van een algemene voorziening ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met inzet van een andere voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

  • h.

    voor zover de eigen kracht, de mogelijkheid tot inzet van een algemene voorziening en de mogelijkheid tot inzet van een andere voorziening ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met inzet van een individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

  • i.

    hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp rekening kan worden gehouden met omstandigheden zoals de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouder(s);

  • j.

    de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

  • k.

    de mogelijkheden om te kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb), waarbij de jeugdige en/of ouder in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouders verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouder(s), informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 4.

    Het college en de jeugdige en/of zijn ouder(s) leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het gezinsplan.

  • 5.

    In het gezinsplan worden afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het gezinsplan met de jeugdige en/of zijn ouder, het integraal sociaal team en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

  • 6.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 10. Inhoud en geldigheidsduur beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:

  • a.

    welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    wat de duur van de voorziening is;

  • c.

    de termijn waarbinnen de jeugdige of zijn ouder zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder dan wel het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 8 lid 9 en artikel 11 lid 5;

  • d.

    of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

  • e.

    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2.

    Het gezinsplan maakt deel uit van de beschikking.

  • 3.

    Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouder(s) op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 4.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hierover nadere regels.

Hoofdstuk 4. Regels voor pgb

Artikel 11. Criteria pgb

  • 1.

    Als een jeugdige en/ of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is opgenomen:

  • a.

    welke jeugdhulp de jeugdige of ouder met het pgb wil inkopen;

  • b.

    de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

  • c.

    de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

  • d.

    op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

  • e.

    de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp ontvangen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk mits:

  • a.

    vaststaat dat deze hulpverlener in staat is tot het verrichten van zorg op kwalitatieve, doelmatige en veilige wijze;

  • b.

    de ondersteuning aan de jeugdige of zijn ouder(s) niet leidt tot overbelasting bij de persoon die deze jeugdhulp verleent;

  • c.

    er op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb is uitgeoefend bij zijn of haar besluitvorming;

  • d.

    de geboden jeugdhulp niet leidt tot voor de jeugdige onveilige situaties;

  • e.

    het niet gaat om een ggz-behandeling.

  • 4.

    De kwaliteit van de met het pgb ingekochte ondersteuning op basis van het formele tarief voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren

  • 5.

    Het college verstrekt geen pgb als het gaat om spoedeisende jeugdhulp.

  • 6.

    Een pgb dient door de cliënt binnen 3 maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt. Is het PGB nog niet in gebruik genomen dan kan de beslissing tot het verlenen van het PGB worden ingetrokken.

  • 7.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 12. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

  • a.

    personen die werkzaam zijn bij een hulpverlenende instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

  • b.

    personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

  • c.

    personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    De kwaliteit van de ondersteuning die met een pgb wordt ingekocht tegen het formele tarief, voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren.

  • 3.

    De pgb-aanbieder die hulp verleend aan een jeugdige moet:

  • a.

    een verklaring omtrent het gedrag van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) kunnen overleggen;

  • b.

    beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen.

  • c.

    werken volgens de norm verantwoorde werktoedeling.

  • 4.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 5.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

  • 6.

    Indien de hulp wordt verleend door iemand uit het sociale netwerk, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er alleen sprake van formele hulp indien wordt voldaan aan de onder de in het eerste lid, onder b en c genoemde voorwaarden en als deze hulp leidt tot betere en effectievere ondersteuning en die tevens doelmatiger is.

  • 7.

    De persoon die de voorziening verstrekt, beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Bij de voorziening logeren, dienen alle inwonende personen ouder dan 12 jaar, te beschikken over een VOG vóórdat de jeugdhulp aanvangt. De VOG mag niet ouder zijn dan 6 maanden.

Artikel 13. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb tarief voor formele hulp bedraagt 70% van het maximale tarief waartegen de voorziening in zorg en natura (ZIN) wordt ingekocht door de gemeente.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een lager tarief worden toegekend indien op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouder(s) ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 3.

    Als het op basis van het tweede lid vastgestelde formele pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening vastgestelde tarieven verhogen of verlagen.

  • 5.

    Het college kan per tarief en voorziening bepalen welk indexcijfer hierbij wordt gehanteerd.

Artikel 14. Beschikking pgb

Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in artikel 11, lid 1 van deze verordening genoemde zaken bovendien de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald.

Artikel 15. Vervoersvoorziening naar jeugdhulp

  • 1.

    Het college kan aan de jeugdige aan wie een individuele voorziening is verstrekt, een vervoersvoorziening toekennen.

  • 2.

    Het uitgangspunt is dat jeugdige en/of ouders op eigen kracht het vervoer van en naar de jeugdhulplocatie verzorgen.

  • 3.

    Het toekennen van een vervoersvoorziening kan alleen wanneer aantoonbaar is gemaakt dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van de vervoersvoorziening en dat bij een gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden. De noodzaak van een vervoersvoorziening wordt aannemelijk gemaakt indien:

  • a.

    aantoonbaar is gebleken dat volgens de criteria van eigen kracht of met hulp van ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor het vervoersprobleem kan worden gevonden, en;

  • b.

    geen oplossing gevonden kan worden voor het vervoersprobleem door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, en;

  • c.

    sprake is van een medische noodzaak, omdat de jeugdige indien gebruik gemaakt wordt van het openbaar vervoer of eigen vervoer, een beperking heeft met lopen, instappen of staan of als er sprake is van desoriëntatie, of;

  • d.

    sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid, omdat:

    • i.

      de leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met openbaar vervoer, nadat is aangetoond dat ouders of andere personen uit het sociaal netwerk niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor begeleiding;

    • ii.

      sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken, of;

    • iii.

      andere redenen van niet-medische aard, die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken.

Artikel 16. Afwegingskader vervoersvoorziening

Wanneer aantoonbaar is gemaakt dat het inzetten van een vervoersvoorziening noodzakelijk is, wordt door middel van onderstaand afwegingskader bepaald wat de best passende eerst beschikbare optie is.

  • a.

    Een (gedeeltelijke) bijdrage in de kosten van openbaar vervoer aan ouders/ netwerk/vrijwilliger.

  • b.

    Een (gedeeltelijke) bijdrage in de vervoerskosten aan ouders/netwerk/vrijwilliger;

  • i.

    de maximale kilometervergoeding is € 0,23 per kilometer;

  • ii.

    de berekening van de bijdrage is als volgt: (totale afstand retour) x (aantal keer per week x totaal aantal weken) x € 0,23. De gemeente vergoedt alleen de kosten voor het vervoer van de jeugdige.

  • c.

    Groep- of individueel taxivervoer.

Artikel 17. Zak- en kleedgeldregeling

  • 1.

    Het college stelt ten behoeve van de jeugdige die ten minste gedurende een maand van maandag tot en met vrijdag verblijven in een accommodatie voor jeugdhulp, niet zijnde pleegzorg, een zak en kleedgeldregeling beschikbaar.

  • 2.

    De zak- en kleedgeldregeling wordt toegepast indien ouders niet aan hun financiële verplichtingen van de verstrekking van het zak- en kleedgeld kunnen voldoen.

  • 3.

    De bijdrage wordt uitbetaald aan de zorgaanbieder waar de jeugdige verblijft mits de jeugdhulpinstelling aantoont dat zij zelf voldoende heeft getracht de ouder(s) aan te spreken op hun onderhoudsplicht.

  • 4.

    Ter onderbouwing van de aanspraak uit het eerste lid wordt het Invulformulier Zak- en kleedgeld door de Gecertificeerde Instelling of de zorgaanbieder ingevuld.

  • 5.

    Wanneer een jeugdige bij instroom bij een jeugdhulpaanbieder geen of onvoldoende kleding of schoeisel blijkt te hebben, verstrekt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de kortst mogelijke termijn de benodigde kleding en schoeisel. Dit dient te worden bekostigd door de gemeente. Dit geldt voor alle jeugdigen, dus ook voor jeugdigen met kleedgeld. Het richtbedrag hiervoor betreft drie keer het maandelijkse bedrag aan kleedgeld.

  • 6.

    Voor de hoogte van zak- en kleedgeld wordt uitgegaan van de tarieven aangegeven in bijlage 1a van de Regeling Jeugdwet. Uitgangspunt voor de tarieven zijn de door het Nibud geadviseerde bedragen. Er is onderscheid gemaakt tussen twee leeftijdscategorieën: 6-12 jaar en 12 jaar en ouder.

Hoofdstuk 5. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 18. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de jeugdige of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de jeugdige of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

  • c.

    de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de jeugdige of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of;

  • e.

    de jeugdige of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 19. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college kan een toezichthouder aanwijzen die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 3.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betaling uit het PGB voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het PGB is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4 eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 20. Afstemming met gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 2.

    Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 21. Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Voor de gecertificeerde instellingen gelden de afspraken vastgelegd in het Samenwerkingsprotocol Groninger gemeenten & Gecertificeerde Instellingen. Hierin staan de volgende afspraken vermeld:

  • a.

    het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet;

  • b.

    het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

  • c.

    de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

  • d.

    wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouder(s);

  • e.

    hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 2.

    De Gecertificeerde Instellingen informeren de gemeente over de inzet van de jeugdhulp door het aanleveren van een Jeugd Bepaling.

Artikel 22. Afstemming met het justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 16 lid 3 van deze verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

Artikel 23. Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college heeft in de lokale ondersteuningsroute afspraken gemaakt met het onderwijs en de voorliggende voorzieningen over de toegang tot de jeugdhulp (Ondersteuningsroute Primair Onderwijs - Gemeente Het Hogeland) .

  • 2.

    Het college zorgt samen met de ketenpartners voor de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken. Op individueel niveau worden deze vastgelegd in het gezinsplan van de jeugdige en zijn ouder(s).

  • 3.

    Het college stemt twee keer per jaar ( in een op afstemming gericht overleg ; OGOO) de samenwerking tussen onderwijs en door de gemeenten gefinancierde jeugdhulp af met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs.

  • 4.

    In het OOGO bespreken gemeente en samenwerkingsverbanden respectievelijk haar jeugd- en ondersteuningsplan.

  • 5.

    Het college zorgt ervoor dat er goede afstemmings- en contactmogelijkheden zijn tussen kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs met de integrale sociale team en leerplicht.

Artikel 24. Afstemming met Veilig Thuis

Het college heeft samenwerkingsafspraken gemaakt met Veilig Thuis Groningen ten aanzien van de toegang tot algemene en individuele voorzieningen, overdracht en afstemming taken.

Artikel 25. Afstemming met Wmo‐voorzieningen

  • 1.

    Het Sociaal loket en de integrale sociale teams dragen zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouder(s) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 26. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het Sociaal loket en de integrale sociale teams zorgen dat gemeente, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouder(s) helpen de juiste ondersteuning, vanuit de gemeentelijke voorzieningen, te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen. Bijvoorbeeld schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen, maar ook het oplossen van problemen rondom meedoen in de samenleving (waarvan werk een onderdeel kan zijn), ontwikkelen en leren.

Artikel 27. Afbakening met andere wetten

Op grond van artikel 1.2 lid 1 sub b van de wet treft het college geen voorziening als naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, zoals de Wet passend onderwijs, de Wlz, de Wmo, de Zvw en de Participatiewet. Deze wetten zijn voorliggend op de Jeugdwet.

Hoofdstuk 7. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 28. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 8. Klachten en medezeggenschap

Artikel 29. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouder(s) die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de klachtenverordening van de gemeente Het Hogeland.

Artikel 30. Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 31. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd.

Artikel 32. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 33. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De ‘Verordening jeugdhulp Het Hogeland 2019’ wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in het eerste lid genoemde verordening tot de dag waarop het college een nieuw besluit neemt. Het besluit waarmee de lopende voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop het college een nieuw besluit neemt.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 34. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de datum van bekendmaking

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening jeugdhulp Het Hogeland 2025’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Het Hogeland op 25 juni 2025.

H.J. Bolding, burgemeester

P. Norder, griffier