Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR741891
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR741891/1
Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Land van Cuijk 2025
Geldend van 11-07-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Land van Cuijk 2025Burgemeester en wethouders van Land van Cuijk
Gelet op het bepaalde in artikel 1:3, vierde lid en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.40, tweede lid, aanhef en sub b van de Omgevingswet,
BESLUITEN vast te stellen de volgende beleidsregel
Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Land van Cuijk 2025
Inleiding
Het college van burgemeester en wethouders kan gelet op het bepaalde in artikel 1:3, vierde lid en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.40, tweede lid, aanhef en sub b van de Omgevingswet beleidsregels vaststellen voor het intrekken van omgevingsvergunningen, bijvoorbeeld als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Deze beleidsregel gaat over de invulling van deze bevoegdheid.
In beginsel heeft een omgevingsvergunning een onbeperkte geldigheidsduur. Omgevingsvergunningen kunnen worden verleend voor activiteiten met een aflopend of eindig karakter, zoals bouwen, het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, slopen, kappen en het wijzigen van een monument. Dit type omgevingsvergunning verliest zijn werking op het moment dat de activiteit is afgelopen, beëindigd of voltooid.
Omgevingsvergunningen kunnen ook worden verleend voor activiteiten met een permanent of doorlopend karakter, zoals bij een milieubelastende activiteit (voorheen het in werking hebben van een inrichting) en het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het omgevingsplan (omgevingsplanactiviteit). Dit type omgevingsvergunning blijft in beginsel zijn werking behouden. De onbeperkte geldigheidsduur van omgevingsvergunningen is aldus vaker een kwestie bij het laatstgenoemde type van omgevingsvergunningen.
Er wordt op jaarbasis een aanzienlijk aantal omgevingsvergunningen verleend, ca. 1000 per jaar, zowel aan particulieren als aan bedrijven. De meeste van de vergunde activiteiten worden ook binnen een afzienbare termijn, nadat de vergunning is verleend, uitgevoerd.
Het komt echter voor dat er geen of pas na een aantal jaren gebruik wordt gemaakt van de verleende vergunning. Hierdoor ontstaan zogenaamde ‘slapende vergunningen’. Onder slapende vergunningen verstaan wij bedrijven die niet (meer) actief zijn of andere activiteiten ontplooien. Daarnaast zijn er ook een groot aantal zgn. ‘lege vergunningen’ ontstaan. Dat zijn vergunningen voor de milieubelastende activiteit die nog wel geldig zijn, maar waarvan geen of maar gedeeltelijk gebruik wordt gemaakt.
Intrekking van vergunningen heeft betrekking op het beëindigen van de geldigheidsduur van vergunningen die niet vervallen zijn. Dat zijn situaties wanneer niet is gebouwd en/of de vergunde milieuontwikkeling niet is gerealiseerd of niet meer (geheel) wordt gebruikt.
Het ongebruikt en/of niet meer (geheel) gebruikt laten voortbestaan van vergunde rechten is om meerdere redenen ongewenst, onder andere:
- •
Vergunde rechten die door het niet bouwen van (agrarische) bedrijfsgebouwen feitelijk ongebruikt zijn gebleven, kunnen de resterende milieuruimte voor andere ontwikkelingen in de directe omgeving nodeloos beperken en ontwikkelingen zelfs onmogelijk maken. Zij kunnen een verschil in de feitelijke en de vergunde milieuomstandigheden van een gebied tot gevolg hebben. Dat geldt met name voor vergunde rechten voor het houden van vee, die niet of niet meer volledig worden gebruikt. Hierbij moet ook gedacht worden aan de vergunde onbenutte ruimte in het kader van de voormalige Wet natuurbescherming (nu Omgevingswet).
- •
Voor een integrale benadering van bedrijven moet de omgevingsvergunning-situatie (milieubelastende activiteit) zoveel mogelijk overeenkomen met de ruimtelijke bestemming van een perceel.
- •
Nieuwe planologische en stedenbouwkundige inzichten kunnen worden doorkruist door in het verleden vergunde bouwwerken en activiteiten die onderdeel uitmaken van een inrichting en die nog niet zijn gerealiseerd en/of niet meer worden gebruikt.
- •
Een vergunning voor de bouw van een bouwwerk en/of gebouw die langere tijd geleden is verleend, voldoet niet aan de nieuwere bouwtechnische eisen zoals op het gebied van brandveiligheid, energiezuinigheid en constructieve veiligheid en de eisen die gelden voor een duurzame veehouderij.
- •
Bouwwerken die pas na lange tijd na vergunningverlening worden opgericht, voldoen mogelijk niet aan de best beschikbare technieken in het kader van de milieuregelgeving.
- •
Het gemeentelijk bestand van omgevingsvergunningen dient zoveel als mogelijk overeen te stemmen met de feitelijke situatie buiten. Bij onderzoeken in verband met calamiteiten is dat zelfs noodzakelijk.
- •
De Basisregistratie van Adressen en Gebouwen (BAG) dient, bijvoorbeeld in verband met taxaties in het kader van de WOZ, actueel te blijven.
- •
Voor omwonenden is het vervelend wanneer zij worden geconfronteerd met oude bouw- of milieurechten, waartegen zij geen rechtsmiddelen meer kunnen aanwenden.
Het is daarom raadzaam om omgevingsvergunningen, die langere tijd niet worden benut, niet oneindig te laten voortbestaan en, na afweging van de relevante belangen, actief tot intrekking daarvan over te gaan. De prioriteit ligt daarbij bij het intrekken van de zogenaamde ‘lege vergunningen’.
Meldingen en provinciale omgevingsvergunningen
Meldingen kunnen niet worden ingetrokken. Deze beleidsregels omvatten daarnaast alleen het intrekken van omgevingsvergunningen, waarvoor burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn. Aan het bevoegd gezag van de provinciale taken of provinciale vergunningen (indien van toepassing) zal worden gevraagd om de daarvoor in aanmerking komende, niet gebruikte omgevings¬vergunningen op eenzelfde wijze in te trekken.
Doelstelling
Met dit beleid scheppen we een kader waarbinnen het college van burgemeester en wethouders van de haar in de Omgevingswet toegekende bevoegdheid tot het intrekken van een omgevings¬vergunning gebruik maakt.
Juridisch kader
De grondslag voor de omgevingsvergunning is gelegen in artikel 5.1 van de Omgevingswet.
Een omgevingsvergunning kan worden ingetrokken op basis van artikel 5.40, tweede lid, aanhef en sub b van de Omgevingswet: als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. De termijn van een jaar is een minimale termijn en geldt voor alle omgevingsvergunningen, tenzij in de vergunning zelf een langere termijn is gesteld.
Artikel 1. Begripsbepalingen
- a.
Activiteit: activiteit als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet
- b.
College: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Land van Cuijk
- c.
Intrekken: het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning
- d.
Omgevingsvergunning: een vergunning als bedoel in artikel 5.1 van de Omgevingswet alsmede een vergunning die op grond van de overgangsrechtelijke bepalingen van de Invoeringswet Omgevingswet (o.a. artikel 4.13) wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning.
- e.
Vergunninghouder: de houder van een omgevingsvergunning die bevoegd is iets te doen of te laten overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning.
- f.
Wet: Omgevingswet (Ow)
Artikel 2. Intrekking bij uitblijven aanvang activiteiten
-
1. Wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke woonunit, wordt gebruik gemaakt van de intrekkingsbevoegdheid na minimaal een termijn van één (1) jaar na verlening van de omgevingsvergunning, wanneer van deze omgevingsvergunning geen gebruik wordt gemaakt.
-
2. Wanneer sprake is van urgente en/of planologische belangen wordt gebruik gemaakt van de intrekkingsbevoegdheid na minimaal een termijn van één (1) jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden.
-
3. Wanneer zich geen urgente en/of planologische belangen voordoen en gedurende een termijn van minimaal drie (3) jaar na het onherroepelijk worden van de verleende vergunning geen begin is gemaakt met de vergunde activiteit, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot het intrekken van de omgevingsvergunning.
-
4. Aan elke vergunninghouder met een omgevingsvergunning waarbij geconstateerd wordt dat de activiteiten gedurende een in lid 1, 2 of 3 genoemde termijn geen begin is gemaakt met de vergunde activiteiten, wordt een voornemen tot intrekking van de verleende vergunning bekendgemaakt. Als het gaat om een vergunning voor een milieubelastende activiteit is deze termijn ten minste drie (3) jaar.
-
5. In het geval er een zienswijze tegen intrekking van de omgevingsvergunning is ingediend wordt bekeken of de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot het geven van een ruimere termijn waarbinnen een begin moet zijn gemaakt met het uitvoeren van de vergunde activiteit.
-
6. Als er sprake is van een onherroepelijke omgevingsvergunning met meerdere activiteiten, worden alle niet uitgevoerde activiteiten van de omgevingsvergunning ingetrokken.
-
7. Indien vergunninghouder gekozen heeft voor een lagere stalbezetting ter verbetering van dierenwelzijn, dan wordt de latente ruimte die hierdoor in dezelfde stal ontstaat niet ingetrokken.
Artikel 3. Intrekking bij activiteiten die gestopt zijn
-
1. Van deze bevoegdheid wordt actief gebruik gemaakt. Dat wil zeggen dat als de activiteiten gedurende ten minste één (1) jaar gestopt zijn, de omgevingsvergunning voor die activiteit wordt ingetrokken. Als het gaat om een vergunning voor een milieubelastende activiteit is deze termijn ten minste drie (3) jaar, tenzij sprake is van urgente en/of planologische belangen, dan is de termijn ten minste één (1) jaar.
-
2. Aan elke vergunninghouder met een omgevingsvergunning waarbij geconstateerd wordt dat de activiteiten ten minste één (1) jaar zijn gestopt, wordt een voornemen tot intrekking van de verleende vergunning bekendgemaakt. Als het gaat om een vergunning voor een milieubelastende activiteit is deze termijn ten minste drie (3) jaar.
-
3. In het geval er een zienswijze tegen intrekking van de omgevingsvergunning is ingediend wordt bekeken of de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot het geven van een ruimere termijn waarbinnen weer gestart moet worden met de activiteit.
-
4. Als er sprake is van een onherroepelijke omgevingsvergunning met meerdere activiteiten, worden alle gestopte activiteiten van de omgevingsvergunning ingetrokken.
-
5. Indien vergunninghouder gekozen heeft voor een lagere stalbezetting ter verbetering van dierenwelzijn, dan wordt de latente ruimte die hierdoor in dezelfde stal ontstaat niet ingetrokken.
Artikel 4. Ruimere termijn start of herstart activiteiten
-
1. In de volgende situaties kan een ruimere termijn worden gegeven zoals bedoeld in artikel 2, onder 5 en artikel 3, onder 3 van deze beleidsregels:
- a.
Vergunninghouder kan met concrete documenten (een geaccepteerde offerte van een aannemer, facturen van bestelde bouwmaterialen of hiermee gelijk te stellen documenten) zijn intentie tot het starten of herstarten van activiteit(en) aantonen.
- b.
De vergunninghouder kan persoonlijke omstandigheden opvoeren. Bijvoorbeeld een sterfgeval of ziekte in de familie, financiële omstandigheden, welke aantoonbaar tot uitstel van de activiteiten hebben geleid.
- c.
Economische omstandigheden bij het realiseren van grotere projecten, zoals de bouw van een aantal woningen, waardoor de bouw wordt vertraagd.
- d.
Overbruggingsperiode voor bedrijfsopvolging, ingeval van ziekte of overlijden van vergunninghouder.
- e.
Ziekte onder het vee.
- f.
Calamiteiten buiten de schuld van vergunninghouder om.
- g.
Benodigde tijd in verband met omschakeling naar een andere bedrijfsopzet.
- h.
Het buiten zijn/haar macht om moeten wachten op overige toestemmingen en/of vergunning(en) om de activiteit(en) te mogen uitvoeren.
- a.
-
2. Deze extra termijn wordt naar redelijkheid en naar de concreet voorliggende situatie bepaald.
Artikel 5. Intrekking na verlenging termijn
Wanneer gebruik is gemaakt van de in artikel 4 van deze beleidsregels genoemde mogelijkheid tot verlenging van de termijn en na het verstrijken van deze verlengingstermijn niet is begonnen met de uitvoering van de vergunde activiteiten, trekt het college de omgevingsvergunning alsnog in.
Artikel 6. Uitvoering
Bij de uitvoering van deze beleidsregel wordt gestart met het intrekken van omgevingsvergunningen van activiteiten die geheel zijn gestopt of geheel niet zijn gestart. Alléén als er sprake is van urgente en/of planologische belangen, kan hiervan worden afgeweken.
Artikel 7. Reikwijdte
Deze beleidsregel heeft slechts betrekking op de intrekkingsgronden als bedoeld in artikel 5.40, tweede lid, aanhef en sub b van de Omgevingswet.
Artikel 8. Hardheidsclausule
Er wordt volgens deze beleidsregels gehandeld, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Artikel 9. Citeertitel
Deze beleidsregel kan worden aangehaald als ‘Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Land van Cuijk 2025’.
Artikel 10. Inwerkingtreding
Deze beleidsregel treedt de dag na bekendmaking in werking.
Ondertekening
Aldus vastgesteld op 1 juli 2025
Burgemeester en wethouders,
de secretaris,
Johan Postma
de burgemeester,
Marieke Moorman
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl