Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2025

Geldend van 08-07-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2025

De raad van de gemeente Westland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 april 2024

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8, tweede lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

besluit vast te stellen de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2025.

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen en definities uit artikel 1.1.1. van Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gelden in deze verordening, en worden hier niet herhaald.

  • 2. Aanvullend wordt in deze verordening en de Nadere regels Wmo Westland 2025 verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen en die financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Hierbij sluit gemeente aan bij de draagkrachtcriteria van de bijzondere bijstand of onderdelen daarvan;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland. De uitvoering gebeurt feitelijk in mandaat door deskundige medewerkers die namens het college de toeleiding verzorgen naar Wmo voorzieningen;

    • d.

      eigen bijdrage: financiële bijdrage van een inwoner voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde inwonerondersteuning, en/of voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • e.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar een inwoner de vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien een persoon met een briefadres is ingeschreven;

    • f.

      ingezetene: de persoon die ingeschreven is en het adres heeft in een gemeente in Nederland en op wiens persoonslijst niet het gegeven van overlijden of van vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen;

    • g.

      inwoner: de inwoner en in geval deze een gemachtigde of wettelijke vertegenwoordiger heeft, de gemachtigde of de (wettelijk) vertegenwoordiger van de inwoner;

    • h.

      gebruikelijke hulp: de hulp en ondersteuning die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van personen uit de huiselijke kring van de inwoner, op grond van de uitgangspunten van het CIZ (Centraal Indicatieorgaan Zorg);

    • i.

      huiselijke kring: de personen rondom de inwoner die met de inwoner in een huis wonen en er een relatie mee hebben. Hieronder vallen in elk geval een familielid, een geregistreerde partner, een echtgenoot, een huisgenoot of een mantelzorger;

    • j.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • k.

      melding: melding van of namens een inwoner aan het college over de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

    • l.

      ondersteuningsplan: schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek naar de behoefte aan ondersteuning van de inwoner. Hierin beschrijft het college welke problemen de inwoner ondervindt op het gebied van zelfredzaamheid en participatie en op welke manier dit verbeterd kan worden.

    • m.

      persoonlijk plan: een plan dat de inwoner opstelt of laat opstellen waarin staat welke maatschappelijke ondersteuning de inwoner nodig vindt ter verbetering van de zelfredzaamheid en/of participatie;

    • n.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • o.

      pgb -plan: het plan waarmee de inwoner een persoonsgebonden budget aanvraagt om zelf ondersteuning in te kopen. In dit plan beschrijft de inwoner welke ondersteuning deze wil inkopen voor het beschikbare budget, het bedrag dat per zorgverlener of ondersteuner besteed gaat worden en welke resultaten de inwoner hiermee wil bereiken en hoe de ondersteuning van voldoende kwaliteit is;

    • p.

      (pré) mantelzorgwoning: een wooneenheid bij een bestaande woning, die opgericht is ten behoeve van het (op termijn) huisvesten en ondersteunen van iemand uit het sociale netwerk.

    • q.

      regiotaxi: taxi- vervoersvoorziening voor lokale verplaatsingen;

    • r.

      voorliggende voorziening: algemene of andere voorziening die inwoner kan inzetten om de eigen situatie ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie te verbeteren;

    • s.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • t.

      zorg in natura: een maatwerkvoorziening die wordt uitgevoerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder of leverancier;

    • u.

      zorgplan: het plan dat de gecontracteerde aanbieder opstelt met de inwoner dat beschrijft hoe en met welke dienst de inwoner ondersteund wordt om het resultaat te kunnen behalen.

      Bij een bij de aanbieder bekende inwoner kan een evaluatieformulier worden gezien als zorgplan.

HOOFDSTUK 2 TOEGANGSPROCEDURE

Artikel 2. Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een inwoner bij het college worden gemeld. Als de inwoner daarom vraagt, zorgt het college voor gratis ondersteuning bij het verduidelijken van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk of digitaal. Het college wijst de inwoner op de mogelijkheid van cliëntondersteuning en het indienen van een persoonlijk plan.

  • 3. Als de inwoner voldoende bekend is bij het college, kan het college afzien van een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, als de inwoner daarmee instemt.

  • 4. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet kan het college na de melding direct een tijdelijke maatwerkvoorziening treffen, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Onder spoedeisende gevallen wordt in ieder geval geschaard:

    • a.

      De cliënt is langdurig mantelzorger (dit houdt in langer dan drie maanden en meer dan 8 uur per week) en dreigt overbelast te raken.

    • b.

      De cliënt heeft onverwachts tijdelijke problemen met het uitvoeren van huishoudelijke taken wegens een tijdelijke beperking.

  • 5. Als de melding een informatieverzoek is, bevestigt het college de ontvangst van de melding niet schriftelijk. Dat doet het college ook niet als het de gestelde vraag direct kan beantwoorden of als het college de inwoner kan doorverwijzen naar een andere organisatie of afdeling.

  • 6. In geval van een melding betreffende Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang heeft het college de uitvoering gemandateerd aan de Centrumgemeente Delft.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen over de melding.

Artikel 3. Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt samen met de eventuele melder en de inwoner binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      identiteit van de inwoner via het raadplegen van een identiteitsbewijs;

    • b.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner;

    • c.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • d.

      alle gegevens en bescheiden die volgens het college voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte nodig zijn;

    • e.

      de mogelijkheid van de inwoner om op of met gebruikelijke hulp of algemene voorzieningen de zelfredzaamheid of de participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheid om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociale netwerk te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of de participatie, of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de behoefte aan maatregelen voor de ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner;

    • h.

      de mogelijkheid om via een algemene voorziening of via maatschappelijk nuttige activiteiten de zelfredzaamheid of participatie te verbeteren, of de mogelijkheid of mogelijkheden om via een algemene voorziening te komen tot beschermd wonen of opvang;

    • i.

      de mogelijkheid om via de Zorgverzekeringswet of andere wetten en voorzieningen te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of de participatie of te komen tot beschermd wonen of opvang;

    • j.

      de noodzaak van het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • k.

      welke eigen bijdragen in de kosten de inwoner moet betalen; en

    • l.

      de mogelijkheid voor de inwoner om een voorziening te ontvangen in de vorm van een pgb. Het college legt de inwoner hierbij uit wat de voorwaarden en de gevolgen hiervan zijn.

  • 2. Als de inwoner een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2, tweede lid, heeft ingeleverd, dan betrekt het college dit plan bij het onderzoek.

  • 3. Het onderzoek bestaat uit de volgende stappen:

    • a.

      het vaststellen wat de hulpvraag van de inwoner is;

    • b.

      het onderzoeken welke problemen de inwoner ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • c.

      het vaststellen welke ondersteuning de inwoner naar aard en omvang nodig heeft om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • d.

      het vaststellen in hoeverre de eigen mogelijkheden van de inwoner, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en algemene of voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

    • e.

      het bepalen van de benodigde ondersteuning voor het bereiken van de verbetering van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

  • 4. Als de inwoner de voorziening als dienst in de vorm van een pgb wil ontvangen, dan is het nodig dat de inwoner hiervoor een pgb plan inlevert. Dit plan maakt onderdeel uit van de aanvraag. Het college stelt hiervoor een format verplicht.

  • 5. Het college informeert de inwoner over de gang van zaken bij het onderzoek, de rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over het onderzoek.

Artikel 4. Ondersteuningsplan

  • 1. Het college geeft de inwoner binnen zes weken nadat de melding is geregistreerd het ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan beschrijft het college de uitkomsten van het onderzoek. Als het college het voornemen heeft om een maatwerkvoorziening toe te kennen, staat dit beschreven in het ondersteuningsplan.

  • 2. Met instemming van de inwoner kan het college de termijn van zes weken met een redelijke termijn verlengen.

  • 3. De inwoner kan binnen twee weken schriftelijk of digitaal het ondersteuningsplan aanvullen of er op reageren. Het college betrekt dit bij de besluitvorming.

  • 4. Als een inwoner niet schriftelijk of digitaal kan reageren, kan het college met instemming van de inwoner een mondelinge reactie op het ondersteuningsplan als bedoeld in lid 3, schriftelijk vastleggen.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen over het ondersteuningsplan.

Artikel 5. Aanvraag

  • 1. De inwoner tekent het ondersteuningsplan voor akkoord of voor gezien.

  • 2. Een reactie van de inwoner zoals bedoeld in lid 1 via digitale weg volstaat als ondertekening van het ondersteuningsplan. Het college kan met instemming van de inwoner een mondelinge reactie op het ondersteuningsplan als bedoeld in lid 1 schriftelijk vastleggen en dat zien als ondertekening van het ondersteuningsplan.

  • 3. Een door de inwoner ondertekend ondersteuningsplan merkt het college aan als aanvraag om een maatwerkvoorziening. Als dit mondeling gebeurt, legt het college dit schriftelijk vast in de beschikking.

  • 4. Een inwoner kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening ook schriftelijk indienen bij het college via een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 5. Als de inwoner de voorziening als dienst in de vorm van een pgb wil ontvangen, dan is de aanvraag pas compleet met een door de inwoner volledig ingevuld pgb plan erbij. Het college verstrekt hiervoor een format. Een ondertekende verklaring over de kwaliteit en effectiviteit van de gekwalificeerde hulpverlener is onderdeel van het pgb plan. Hierin verklaart de hulpverlener dat en hoe deze aan de kwaliteitseisen voldoet

  • 6. In het belang van de inwoner kan het college een niet ondertekend ondersteuningsplan als aanvraag beschouwen en motiveert dit in de beschikking.

  • 7. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6. Verkorte procedure

  • 1. Het college kan met toestemming van de inwoner na een melding een verkorte procedure toepassen. Het college legt deze toestemming schriftelijk vast in de beschikking.

  • 2. Bij de verkorte procedure acht het college een uitgebreid onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte niet nodig.

  • 3. Bij de te verlenen dan wel te wijzigen voorziening motiveert het college de toepassing van de verkorte procedure.

  • 4. Het college kan Nadere regels stellen ten aanzien van de verkorte procedure.

HOOFDSTUK 3 DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 7. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college verstrekt de voorziening alleen aan een ingezetene van de gemeente Westland, tenzij het college op grond van de wet verplicht is aan een ander een maatwerkvoorziening te verstrekken.

  • 2. Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de inwoner heeft, voor zover de inwoner deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

    • -

      op eigen kracht, en/of

    • -

      met gebruikelijke hulp, en/of

    • -

      met mantelzorg, en/of

    • -

      met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, en/of

    • -

      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen.

  • 3. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het verbeteren van de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie en het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. De uitkomsten van het in artikel 3 genoemde onderzoek zijn de basis voor het bepalen van de maatwerkvoorziening.

  • 4. Een inwoner met psychische of psychosociale problemen en een inwoner die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid vanwege huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover de inwoner deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

    • -

      op eigen kracht en/of,

    • -

      met gebruikelijke hulp en/of

    • -

      met mantelzorg en/of

    • -

      met hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of

    • -

      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen.

  • 5. Bij de beoordeling van mogelijke gebruikelijke ondersteuning houdt het college rekening met:

    • a.

      de samenstelling van de leefeenheid van de inwoner en de huisgenoot;

    • b.

      de aard van de relatie tussen de inwoner en de huisgenoten;

    • c.

      de inhoudelijke aard, de omvang en de complexiteit van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner;

    • d.

      de beschikbaarheid en de praktische, lichamelijke en geestelijke mogelijkheden van de huisgenoot voor het ondersteunen van de inwoner bij de zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving;

    • e.

      de mate waarin en de wijze waarop de inwoner voorafgaand aan de melding is ondersteund door de huisgenoot op het terrein van zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving;

    • f.

      overige relevante omstandigheden van de huisgenoot van de inwoner die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om de inwoner hulp te bieden op het terrein van zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving.

  • 6. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de inwoner aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De maatwerkvoorziening houdt rekening met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek.

  • 7. In het geval dat de kostprijs van een passende woonvoorziening in natura meer bedraagt dan een door het college vast te stellen bedrag, kan het college op grond van het primaat van verhuizing een verhuiskostenvergoeding toekennen in plaats van een woonvoorziening in natura te verstrekken. Het college stelt dit bedrag vast in Nadere regels.

  • 8. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a.

      voor zover voor de noodzaak tot ondersteuning een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      wanneer een voorziening reeds is gerealiseerd, aangeschaft of ingeschakeld voorafgaand aan de melding;

    • c.

      wanneer een voorziening reeds is gerealiseerd, aangeschaft of ingeschakeld na de melding, maar voorafgaand aan het besluit, tenzij het college vooraf uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kunnen worden beoordeeld;

    • d.

      voor zover de voorziening in de vorm van een middel korter dan een half jaar noodzakelijk is en tevens gebleken is dat de voorziening niet langdurig noodzakelijk is om de beperking te compenseren.

  • 9. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers en (pré) mantelzorgwoningen;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan voorzieningen ten behoeve van de toegankelijkheid van deze ruimte1 of ten behoeve van het opladen van een voorziening;

    • d.

      als de behoefte het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er verder geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de inwoner niet is verhuisd naar de voor de beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 10. Het college hoeft geen individuele maatwerkvoorziening te verstrekken, als de behoefte aan de voorziening voorzienbaar was en de inwoner geen maatregelen trof ter voorkoming ervan, die redelijkerwijs mogelijk waren.

  • 11. Het college vervangt een benodigde individuele maatwerkvoorziening als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven én niet meer veilig en doeltreffend te gebruiken is.

  • 12. Het college vervangt een benodigde individuele maatwerkvoorziening niet als deze nog niet technisch is afgeschreven en kapot of verloren is gegaan door toedoen van de inwoner:

    • a.

      als gevolg van omstandigheden die aan de inwoner zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 13. Als een individuele maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorzieningen.

  • 14. Het college is niet gehouden een maatwerkvoorziening te verstrekken als de inwoner of betrokken anderen niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek, omdat het college de ondersteuningsbehoefte dan niet voldoende kan vaststellen.

  • 15. Het college kan Nadere regels stellen over de criteria voor het in aanmerking komen van een maatwerkvoorziening.

Artikel 8. Advisering

  • 1. Het college heeft de bevoegdheid tot het uitvoeren van het onderzoek van artikel 3 gemandateerd aan deskundige medewerkers.

  • 2. Het college wint verder specifiek deskundig oordeel en advies in, als het van oordeel is dat het onderzoek dit vereist. De adviseur beschikt, afhankelijk van het gevraagde advies, aantoonbaar over:

    • a.

      sociaal-medische kennis op het niveau van een arts;

    • b.

      ergonomische kennis;

    • c.

      bouwkundige/technische kennis;

    • d.

      gedragswetenschappelijke kennis.

Artikel 9. Maatwerkvoorzieningen

  • 1. Het college draagt zorg voor het beschikbaar maken van maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo 2015;

    • a.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • b.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • c.

      ten behoeve van beschermd wonen, beschermd thuis en maatschappelijke opvang.

  • 2. Als het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst toekent, wordt het arrangement op één of meer van de volgende resultaatgebieden toegekend:

    Resultaatgebied 1: Sociaal en persoonlijk functioneren: draagt ertoe bij dat de inwoner zelfredzaam kan participeren in een sociale leefomgeving. Ondersteuning is gericht op het (re)vitaliseren en onderhouden van een sociaal netwerk en omgeving, dat ondersteunend is bij maatschappelijke participatie (gericht op aspecten die niet in de inwoner gelegen zijn).

    Resultaatgebied 2: Financiën: richt zich op het creëren en behouden van overzicht en controle op een gezonde financiële huishouding.

    Resultaatgebied 3: Huisvesting: draagt ertoe bij dat inwoners een betaalbare en geschikte huisvesting hebben en kunnen houden. Hulp is onder meer gericht op een veilige, toereikende en (waar mogelijk) autonome huisvesting, die past bij de beperking die iemand mogelijk heeft.

    Resultaatgebied 4: Dagbesteding: draagt ertoe bij dat de inwoner op zinvolle wijze de dagen kan invullen onder toezicht of met ondersteuning.

    Resultaatgebied 5: Ondersteuning en regie bij het huishouden (een schoon en leefbaar huis): draagt ertoe bij dat de inwoner verantwoord zelfstandig kan blijven wonen.

    Resultaatgebied 6: Gezondheid: draagt ertoe bij dat de inwoner aandacht heeft voor de gezondheid en het onderhouden en/of verbeteren daarvan.

  • 3. Het college bepaalt de omvang van de voorziening c.q. het arrangement door het bepalen van de trede, die staat voor een bepaalde intensiteit van de ondersteuning of zorgvoorziening. Deze is afhankelijk van de mate van zelfredzaamheid, het vermogen om te participeren en de zwaarte van de ondersteuningsvraag. De resultaatgebieden en intensiteiten vormen samen een matrix van waaruit het college arrangementen kan samenstellen.

  • 4. Het college kan de volgende producten aanvullend indiceren binnen een hierboven benoemd resultaatgebied:

    • Maaltijdvoorziening: Het bereiden en klaarzetten van een maaltijd. Toezicht op het gebruik van de maaltijd. Deze voorziening is niet gekoppeld aan een trede.

    • Vervoer: het vervoeren van een persoon met of zonder rolstoel. Ten behoeve van de resultaatgebieden 1, 2, 3, 4, 6 en de hierboven genoemde specifieke maatwerkproducten Kortdurend Verblijf en ontmoetingscentra.

    • Niet acute zorg buiten kantoortijden: ten behoeve van de resultaatgebieden 1, 3, 6 en het hierboven genoemde specifieke maatwerkproduct Kortdurend Verblijf.

      • -

        Het bereikbaar zijn voor inwoners 24 uur per dag.

      • -

        Onplanbare zorg is acute zorg die niet vast staat aan kantoortijden.

    • Waakvlam: ten behoeve van de resultaatgebieden 1, 2, 3, 4 en 6. Periodiek contact ten behoeve van nazorg door bekende begeleider ter voorkoming en het vroeg signaleren van terugval.

    • Toeleiding naar passende dagbesteding: inwoner toe leiden naar een passende vorm van dagbesteding

    • Kindzorg: het tijdelijk overnemen van de reguliere verzorging van een gezond kind tot 12 jaar bij uitval van de ouder(s) en de afwezigheid van informele zorg en algemene gebruikelijke voorliggende voorzieningen.

    • Wasverzorging : ten behoeve van resultaatgebied 5, met uitzondering van de strijk, omdat het college uitgaat van het gebruik van strijkvrije kleding en textiel.

    • Wendagen ten behoeve van resultaatgebied 8. Bedoeld om periode te overbruggen naar een reguliere gebruik ontmoetingscentra als maatwerkvoorziening. Dit geldt niet voor aanbieders die leveren vanuit de algemene voorziening.

  • 5. Voor onderstaande resultaten kent het college de volgende losse ondersteuningsvormen:

    • Kortdurend verblijf: draagt ertoe bij dat de inwoner in een veilige omgeving kan vertoeven zodat de huiselijke kring / de mantelzorger tijdelijk wordt ontlast.

    • Ontmoetingscentra ter ondersteuning van mantelzorgers en mensen met dementie om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen en inwoners langer thuis te laten wonen.

  • 6. Naast maatwerkvoorziening in diensten, kan het college een maatwerkvoorziening als middel verstrekken zoals:

    • a.

      rolstoelvoorziening;

    • b.

      sportvoorziening ten behoeve van een aanvaardbare mate van participatie;

    • c.

      vervoersvoorziening, waaronder de regiotaxi waarmee een inwoner maximaal 1700 kilometer per jaar kan reizen tegen een gereduceerd tarief voor maximaal 25 km per enkele rit;

    • d.

      woningaanpassing of woonvoorziening.

  • 7. Naast maatwerkvoorzieningen in diensten, als middel en als pgb kan het college een financiële bijdrage verlenen voor maatwerkvoorzieningen als hiervoor verstrekking via natura of als pgb niet mogelijk is, als het bedrag niet op voorhand vast te stellen is, met name voor ondersteuning in de verhuiskosten dan wel een bijdrage in de aanpassing van een auto.

  • 8. Het college kan Nadere regels stellen inzake de aard van de te verstrekken maatwerkvoorziening, de toegang daartoe, en de maximale hoogte van de kosten van een voorziening als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 10. Algemene voorziening ontmoetingscentrum

  • 1. Het college kan als algemene voorziening Ontmoetingscentrum verstrekken voor maximaal zes dagdelen per week ten behoeve van ontlasting van mantelzorg.

  • 2. De door het college gecontracteerde zorgaanbieder kan namens het college beoordelen of de inwoner voldoet aan de genoemde criteria.

  • 3. Een inwoner kan niet gelijktijdig gebruik maken van een voorziening ten behoeve van Kortdurend Verblijf en Ontmoetingscentrum.

  • 4. Het college kan Nadere regels stellen ten aanzien van de voorwaarden voor het kunnen gebruiken van algemene voorzieningen die door het college zijn ingekocht.

HOOFDSTUK 4 BESLUITVORMING

Artikel 11. Inhoud beschikking

  • 1. Het ondersteuningsplan (en een eventueel pgb plan), maakt onderdeel uit van een besluit voor een maatwerkvoorziening.

  • 2. Het college motiveert in de beschikking of de maatwerkvoorziening als voorziening in natura of als pgb, of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 3. Het college vermeldt in de beschikking over een maatwerkvoorziening in natura:

    • a.

      wat de te verstrekken voorziening is, de trede en het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4. Het college vermeldt in de beschikking over een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 5. Als sprake is van een door de inwoner te betalen eigen bijdrage vermeldt het college dit in de beschikking.

Artikel 12. Zorgplan

  • 1. Het college vraagt van gecontracteerde aanbieders die een maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst aan de inwoner leveren, om met de inwoner een zorgplan op te stellen, waaruit blijkt op welke wijze het arrangement de resultaten waarvoor de voorziening wordt verleend, bereikt.

  • 2. De inwoner tekent het zorgplan voor akkoord of voor gezien. Een reactie van de inwoner via digitale weg volstaat als ondertekening van het zorgplan. Een mondelinge reactie van de inwoner op het zorgplan die door de zorgaanbieder schriftelijk is geregistreerd, geldt als ondertekening van het zorgplan.

  • 3. De zorgaanbieder tekent het zorgplan. Een digitaal akkoord van de zorgaanbieder kan volstaan als ondertekening van het zorgplan.

  • 4. De zorgaanbieder stuurt het ondertekende zorgplan binnen zes weken na de beschikkingsverlening aan de inwoner en het college.

Artikel 13. Regels voor het persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Als een inwoner een voorziening als dienst in de vorm van een pgb wenst te ontvangen, dient deze hiervoor het door het college vastgestelde format van een pgb plan in te vullen en te overleggen. Het pgb plan maakt onderdeel uit van de aanvraag.

  • 2. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 3. Er zijn twee soorten pgb, namelijk:

    • 1e.

      pgb voor de inkoop van een dienst, zoals begeleiding, dagbesteding, huishoudelijke ondersteuning, of voor vervoer;

    • 2e.

      pgb voor de aanschaf van een hulpmiddel en/of de aanpassing ervan, een vervoersvoorziening, of een woningaanpassing (materiele voorziening)

  • 4. Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor (ondersteuning bij) het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      lidmaatschapskosten;

    • e.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • f.

      reiskosten van de zorgverlener.

  • 5. Een pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 6. Het college verstrekt een voorziening in de vorm van een pgb alleen als volgens het college:

    • a.

      er geen wettelijke weigeringsgrond van toepassing is;

    • b.

      de ondersteuning die de inwoner met het pgb wenst in te kopen volgens het college in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat;

    • c.

      de kwaliteit van de met het pgb ingekochte ondersteuning minimaal voldoet aan de eisen zoals gesteld in deze verordening in artikel 15 en de Nadere regels.

  • 7. Het college verstrekt geen pgb:

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening die in natura beschikbaar is of;

    • b.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan Wmo artikel 2.3.10 eerste lid, onderdeel a, d en e;

    • c.

      als bij de budgetbeheerder sprake is van een onvermogen tot goed beheer van een pgb door onder meer:

      • handelingsonbekwaamheid;

      • ontbreken van pgb vaardigheden;

      • problematische schuldenproblematiek;

      • ernstige verslavingsproblematiek;

      • aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

      • een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

      • een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

      • een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

      • het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

      • twijfels op overige gronden over de pgb-vaardigheid;

      • gebleken overbelasting van de beoogde hulpverlener of ondersteuner.

  • 8. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het ontvangen van een voorziening in de vorm van een pgb.

Artikel 14. De hoogte van een persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van een persoonsgebonden budget berekent het college voor de afzonderlijke voorzieningen volgens de in deze verordening opgenomen wijze. De berekening van de hoogte van het persoonsgebonden budget betreft een maximum. Het definitieve persoonsgebonden budget is nooit hoger dan de werkelijke kosten van de adequate, goedkoopste voorziening voor de ondersteuningsvraag die daadwerkelijk beschikbaar is.

  • 2. de hoogte van een pgb berekent het college op basis van een prijs of tarief:

    • a.

      waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;

    • b.

      waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de inwoner diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil betrekken;

    • c.

      wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, reparatie en verzekering;

  • 3. Bij een pgb voor een dienst hanteert het college verschillende tarieven voor een professionele hulpverlener (formele zorg) en een niet-professionele hulpverlener dan wel persoon uit het sociaal netwerk:

    • a.

      onder het tarief voor formele zorg verstaat het college de zorgverlener die niet door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder is, of daar werkzaam voor is. De zorgverlener voldoet aan alle kwaliteitseisen van de gemeente zoals vermeld in artikel 15 van deze verordening en de Nadere regels.

    • b.

      Onder het tarief voor informele zorg verstaat het college alle ondersteuners c.q. zorgverleners die niet voldoen aan de eisen genoemd in artikel 14 van deze Verordening en de Nadere regels en alle ondersteuners die behoren tot de huiselijke kring van de inwoner en familieleden van de inwoner verwant in de 1e of de 2e graad.

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor een dienst bedraagt:

    • a.

      bij de inzet van een gekwalificeerde niet door de gemeente gecontracteerde hulpverlener 100% van het bedrag dat hoort bij de trede van de geïndiceerde voorziening c.q. het arrangement, die staat voor een bepaalde intensiteit van de zorgvoorziening, afhankelijk van de mate van zelfredzaamheid, het vermogen om te participeren en de zwaarte van de ondersteuningsvraag. De resultaatgebieden en intensiteiten vormen samen een matrix van waaruit het college arrangementen kan samenstellen, tenzij op basis van het pgb-plan van de inwoner passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

    • b.

      bij de inzet van niet gekwalificeerde hulpverleners, minimaal 100% van het wettelijke minimumloon of zoveel meer, tot ten hoogste 80% van het bedrag dat hoort bij de trede van de geïndiceerde voorziening c.q. het arrangement, die staat voor een bepaalde intensiteit van de zorgvoorziening, afhankelijk van de mate van zelfredzaamheid, het vermogen om te participeren en de zwaarte van de ondersteuningsvraag. De resultaatgebieden en intensiteiten vormen samen een matrix van waaruit het college arrangementen kan samenstellen, tenzij op basis van het pgb-plan van de inwoner passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 5. Een pgb voor een materiële voorziening bepaalt het college aan de hand van het tarief van een soortgelijke voorziening van een door het college gecontracteerde aanbieder, zoals vermeld in het Financieel Besluit. Indien dit niet mogelijk is, verlangt het college bij geschatte bedragen tot 1000 euro één offerte en bij geschatte bedragen van meer dan 1000 euro minimaal twee offertes en wordt de prijs gebaseerd op de laagste offerte.

  • 6. Een pgb voor:

    • -

      een vervoersvoorziening naar dagbesteding;

    • -

      een vervoersvoorziening via de regiotaxi;

    • -

      kortdurend verblijf;

  • bepaalt het college op basis van het door het college gecontracteerde bedrag in natura en zoals aangegeven in het Financieel Besluit.

  • 7. Een pgb voor verhuiskosten betreft een in het Financieel Besluit vermeld bedrag.

  • 8. Een pgb voor een voorziening op het gebied van beschermd wonen bepaalt het college op basis van de kostprijs van de gemeente die deze functie uitvoert.

  • 9. Het college kan Nadere regels stellen over het bepalen van de hoogte van de tarieven van het pgb.

Artikel 15. Kwaliteitseisen pgb

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb als voldaan is aan de hierna beschreven kwaliteitseisen van de zorgaanbieder.

  • 2. Elke hulpverlener of ondersteuner beschikt over de kwalificaties om veilige, doeltreffende en efficiënte hulp te bieden waarbij geen sprake is van (dreigende) overbelasting en beschikt over een stabiele persoonlijke situatie.

  • 3. Een Zelfstandig Zonder Personeel werkende aanbieder, is een beroepskracht niet in loondienst bij een gekwalificeerde zorgorganisatie en beschikt over de juiste kwalificaties voor zover dit voor het verlenen van de betreffende ondersteuning relevant is. Het college verstaat onder juiste kwalificaties voor een zelfstandige zonder personeel:

    • a.

      in het bezit zijn van een diploma dat relevant is voor het uitvoeren van de functie;

    • b.

      in het bezit zijn van een relevante Verklaring Omtrent Gedrag van maximaal 6 maanden oud bij aanvang van de ondersteuning;

    • c.

      het aangesloten zijn bij een beroepsvereniging;

    • d.

      het hebben van een systeem voor het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit.

  • 4. Een gekwalificeerde zorgorganisatie is ingeschreven in het handelsregister als verlener van maatschappelijke ondersteuning, met personeel in dienst dat beschikt over de juiste kwalificaties voor zover dit voor het verlenen van de betreffende ondersteuning relevant is. Het college verstaat uit de juiste kwalificaties:

    • a.

      alle medewerkers zijn in het bezit van relevante diploma’s en overleggen een VOG voor indiensttreding en elke opvolgende vijf jaar;

    • b.

      de organisatie beschikt over een adequaat opleidingsplan;

    • c.

      de organisatie is aangesloten bij een beroepsvereniging;

    • d.

      de organisatie en de medewerkers maken gebruik van een actueel hulpverleningsplan;

    • e.

      de organisatie werkt met een adequaat systeem voor het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit;

    • f.

      de organisatie en de medewerkers houden zich aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en hebben een meldplicht calamiteiten en geweld;

    • g.

      de organisatie beschikt over een vertrouwenspersoon en stelt deze in de gelegenheid diens taak uit te oefenen;

    • h.

      de organisatie beschikt over een openbare klachtenregeling.

  • 5. Een hulpverlener die niet voldoet aan de eisen die gesteld worden aan formele hulpverleners, ziet het college als informele hulpverlener.

  • 6. Dagbesteding in de vorm van groepsgerichte activiteiten mag enkel plaatsvinden op een locatie waar bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan en waar voorzieningen zijn of worden getroffen om de veiligheid van de inwoner te waarborgen.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de kwaliteitseisen van een pgb.

Artikel 16. Eigen bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een inwoner is een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de inwoner van de maatwerkvoorziening gebruik maakt tot maximaal de kostprijs van de voorziening of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage betreft één maximaal bedrag voor een of meerdere voorzieningen samen en voor de ongehuwde inwoner of gehuwde inwoners samen.

  • 3. De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb wordt door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      een (sport)rolstoel;

    • b.

      de realisatie van een maatwerkvoorziening in een woongebouw waarvan de woning van inwoner onderdeel uitmaakt:

      • -

        voor zover de voorziening betrekking heeft op het toe- en/of doorgankelijk maken van het woongebouw;

      • -

        voor zover het betreft het aanleggen van een stroomvoorziening voor het laden van elektrische voertuigen;

    • c.

      een woningaanpassing bij onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouders samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner;

    • d.

      ontmoetingscentra zoals beschreven in artikel 10.

  • 5. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor:

    • a.

      de inwoner met een huishouden waarvan het (gezamenlijk) bijdrageplichtig inkomen minder is dan 130% van het minimumloon;

    • b.

      de inwoner met een gezamenlijk huishouden, waarvan één of meer leden niet de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt;

    • c.

      de inwoner die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.

  • 6. Indien de voorziening regiotaxi wordt toegekend, betaalt de inwoner een eigen bijdrage per verreden kilometer. De tarieven worden jaarlijks voor de regio vastgesteld door de Metropool Regio Rotterdam Den Haag (MRDH).

  • 7. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening bepaalt het college door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      een maatwerkvoorziening in bruikleen (natura verstrekking) betreft de prijs die de gemeente heeft betaald bij aanschaf van de voorziening, en/of de prijs die de gemeente betaalt per maand indien de voorziening in bruikleen is betrokken dan wel als er bijkomende maandelijkse servicekosten zijn;

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 8. Het college bepaalt het volgende betreffende eigen bijdragen:

    • a.

      voor materiële voorzieningen in bruikleen wordt minimaal de wettelijke maximale eigen bijdrage per maand als benoemd in lid 2 in rekening gebracht zolang de voorziening wordt gebruikt;

    • b.

      bij overname van een voorziening van een andere gemeente is voor het overnamebedrag een eigen bijdrage verschuldigd, voor zover de voorziening nog niet is afgeschreven. De eigen bijdrage wordt berekend over de waarde van de voorziening.

  • 9. De eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang wordt door de betreffende zorgaanbieder van maatschappelijke opvang vastgesteld en geïnd.

  • 10. Het college kan Nadere regels vaststellen over de hoogte van de eigen bijdrage en de voorwaarden.

Artikel 17. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. Een inwoner is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van collectief vervoer, in casu de regiotaxi zonder Wmo-vervoerspas. De hoogte van de eigen bijdrage wordt vermeld in het Financieel Besluit.

  • 2. De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen.

HOOFDSTUK 5 KWALITEIT VAN DE ZORGVERLENERS IN NATURA

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning in natura

  • 1. Aanbieders van natura zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten zijn daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken;

    • e.

      het opstellen en uitvoeren van een integraal zorgplan per inwoner;

    • f.

      rapportages over resultaten;

    • g.

      het meten van de ervaring van inwoners als regulier onderdeel van de afgesproken ondersteuning;

    • h.

      zicht op de prestaties en stimulans tot verbetering van de dienstverlening;

    • i.

      het handelen conform relevante wetgeving of beleidsregels, niet misleiden of frauderen en geen ondeskundige ondersteuning bieden;

    • j.

      voor resultaatgebied 5 ‘Ondersteuning en regie in het huishouden’, te voldoen aan het door het college bij Nadere regels vastgestelde normenkader: met uitzondering van de tijd die bij de wasverzorging wordt benoemd voor overname van strijken, omdat het college uitgaat van strijkvrije kleding.

  • 2. Professionele aanbieders moeten minimaal adequaat opgeleid personeel in dienst hebben. Voor de resultaatgebieden Sociaal en persoonlijk functioneren, Gezondheid, Financiën en Huisvesting is minimaal een zorg gerelateerd relevant MBO niveau 4 diploma vereist.

  • 3. Het college kan nadere eisen stellen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van aanbieders daaronder begrepen door dit in afspraken op te nemen in de betreffende plannen zoals pgb plan en/of zorgplan en/of ondersteuning met de zorgaanbieder.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de inwoner uitvoeren van aanvullende onderzoeken en/of ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 5. Voor de kwaliteitseisen op begeleiding, dagbesteding en hulp bij het huishouden, hanteert het college de kwaliteitseisen van GGD Haaglanden, zoals vastgelegd in Kwaliteitsstandaard Wmo 2024. GGD Haaglanden voert het toezicht op de kwaliteitseisen van deze voorzieningen uit.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over de kwaliteitseisen van voorzieningen in natura.

Artikel 19. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthouder aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de aangewezen toezichthouder bij GGD Haaglanden.

  • 3. De toezichthouder, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 6 HERZIENING VAN DE BESLUITVORMING

Artikel 20 Wijzigingen, voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert inwoner in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening in zorg in natura of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een inwoner aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening in zorg in natura of pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening in zorg in natura of pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de inwoner langer dan acht weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de inwoner niet of niet meer voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening in zorg in natura of pgb verbonden voorwaarden;

    • f.

      de inwoner de maatwerkvoorziening in zorg in natura of pgb niet of voor een ander doel gebruikt;

    • g.

      in het belang van de inwoner een wijziging van de voorziening nodig is.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Een maatwerkvoorziening kan worden ingetrokken indien de inwoner een half jaar geen gebruik van de maatwerkvoorziening heeft gemaakt.

  • 6. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken of herzien en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de inwoner opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de inwoner en degene die daaraan opzettelijk medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van onterecht gebruikte maatwerkvoorziening of pgb.

  • 7. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan het college deze voorziening terugvorderen.

  • 8. Het college kan nadere eisen stellen aan het in dit artikel bepaalde.

Artikel 21. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan gemotiveerd beslissen, of de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd vragen te beslissen, tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een inwoner een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet. De opschorting kan maximaal 13 weken duren.

  • 2. Het college kan gemotiveerd beslissen, of de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd vragen te beslissen, tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 20 van deze verordening, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een beslissing als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 22. Onderzoek naar kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen, pgb’s en de besteding van financiële tegemoetkomingen om de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan te beoordelen.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 23. Blijk van waardering mantelzorgers

  • 1. Een mantelzorger van een meerderjarige inwoner in de gemeente Westland kan door middel van een melding bij het mantelzorgsteunpunt van Vitis Welzijn voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit een financieel bedrag, de zogenoemde mantelzorgwaardering:

    • a.

      de hoogte van de waardering wordt jaarlijks op basis van het beschikbare budget vastgesteld door het college;

    • b.

      de financiële waardering wordt aan in de maand volgend op het kwartaal waarin deze is aangevraagd overgemaakt op de rekening van de mantelzorger;

    • c.

      de mantelzorger kan jaarlijks de waardering aanvragen;

    • d.

      een mantelzorger kan voor meer dan één inwoner zorgen maar per kalenderjaar maar één mantelzorgwaardering ontvangen. Het is wel mogelijk dat meer dan één mantelzorger van één inwoner een waardering kan aanvragen;

    • e.

      voor het verkrijgen van de waardering wordt als criterium gehanteerd dat de mantelzorger langdurig mantelzorger is (dit houdt in langer dan drie maanden en meer dan acht uur per week) en staat ingeschreven bij het mantelzorgsteunpunt van Vitis Welzijn;

    • f.

      de mantelzorgwaardering is niet bedoeld voor vrijwilligers.

Artikel 24. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. De coördinerende aanbieder kan ook andere partijen (zoals welzijnswerk of andere aanbieders) inzetten om het resultaat te bereiken. De coördinerende aanbieder schrijft een integraal zorgplan per inwoner en beschrijft wat er gedaan wordt om het gevraagde resultaat te behalen en is verantwoordelijk voor de kwaliteit en het resultaat.

Artikel 25. Klachtenregeling

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van inwoners die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van inwoners ten aanzien van de door hen geleverde voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, eigen waarnemingen van toezichthouders en een inwoners.

Artikel 26. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van inwoners over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 27. Inwonerparticipatie

  • 1. Het college stelt ingezetenen, in de vorm van de Adviesraad Sociaal Domein Westland, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. De Verordening Adviesraad Sociaal Domein is hierop van toepassing.

Artikel 28. Evaluatie

Het college evalueert periodiek het gevoerde beleid.

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 30. Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen ter verdere bepaling van het in deze verordening gestelde.

Artikel 31. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Westland 2024 wordt ingetrokken. Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van een eerdere verordening of deze verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2025 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Westland 2024.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Westland 2024 of eerder, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 4. Van het in lid 2 en 3 gestelde kan ten gunste van de inwoner worden afgeweken.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2025

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 juni 2025

de griffier,

P. van Oosten

de voorzitter,

B.R. Arends

TOELICHTING VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE WESTLAND 2025

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: wet). Eén van de uitgangspunten van de wet is dat telkens wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de inwoner en het sociale netwerk, in het kader van zelfredzaamheid en participatie.

Voor dat wat de inwoner zelf of met het sociale netwerk niet lukt, kan de gemeente een algemene voorziening, of als dat niet volstaat, een maatwerkvoorziening toekennen.

Het college doorloopt hierbij via de deskundige Wmo consulenten een zorgvuldige toegangsprocedure. De consulent onderzoekt de hulpvraag van de inwoner, de behoefte en de gewenste resultaten op het gebeid van participatie en zelfredzaamheid. Een Wmo-consulent onderzoekt wat de inwoner op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg of met hulp van het sociale netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om de zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Een Wmo-consulent bepaalt of een algemene voorziening volstaat of dat een maatwerkvoorziening nodig is. Als een voorziening onder de reikwijdte van een andere wet valt, gaat die altijd voor.

De wet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure in hoofdlijnen vast. Hierbij heeft het college veel bevoegdheden. De uitvoering hiervan gebeurt zoals aangegeven namens het college (in mandaat) door Wmo consulenten. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, betreft dit dus voor de toeleidingsprocedure feitelijk een Wmo consulent.

In de afweging van de vraag hoe deelgenomen kan worden aan de maatschappij en het zelfstandig functioneren in de maatschappij betrekt het college de volgende gebieden:

  • Wat kan de inwoner zelf doen?

  • Kan gebruikelijke zorg volstaan?

  • Kan de sociale omgeving bijdragen?

  • Kan voorliggende (Wet langdurige zorg) of andere wetgeving het probleem (deels) oplossen?

  • Kunnen

    • a.

      algemene voorzieningen, waaronder gebruikelijke voorzieningen of

    • b.

      algemene (welzijns)voorzieningen ingezet worden?

  • Is een maatwerkvoorziening noodzakelijk?

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ten aanzien van een algemeen gebruikelijke voorziening hanteert de gemeente als rekenmethode dat een hulpmiddel financieel kan worden gedragen met een minimuminkomen, als de kosten van de voorziening binnen 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de geldende bijstandsnorm. De Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB) heeft in de uitspraak van 3 juli 242 deze rekenmethode verworpen. De vierde voorwaarde moet volgens de CRvB zo worden begrepen dat een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen onder de gehele bevolking gangbaar is te achten. Voor een elektrische fiets is dat volgens de CRvB (nog) niet het geval. De CRvB motiveert echter niet wat onder ‘voor iedereen gangbaar’ verstaan moet worden.

Een en ander betekent dat een elektrische fiets niet meer als algemeen gebruikelijk gezien wordt. Deze kan door een inwoner echter niet als voorziening worden aangevraagd. Een inwoner kan melden als hij problemen heeft met de zelfredzaamheid en participatie. Het college doorloopt in het onderzoek naar de behoefte de stappen zoals vermeld in artikel 3. Als er beperkingen of belemmeringen zijn die de inwoner niet met het netwerk, gebruikelijke zorg of eigen kracht kan oplossen kan het nodig zijn dat de gemeente een voorziening toekent. Dat kan de goedkoopste adequate voorziening zijn, dus wellicht regiovervoer.

Artikel 2. Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. De melding kan bovendien door of namens de inwoner worden gedaan. Naast de inwoner kan dat dus ook iemand anders zijn, zoals een buurman of een vertegenwoordiger van de inwoner.

Ook is in dit artikel bepaald3 dat het college de verplichting heeft om de inwoner te wijzen op de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.

Op grond van de wet (artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a) zorgt het college dat voor de inwoner als deze dat wil , gratis ondersteuning beschikbaar is, tijdens de toeleidingsprocedure.

Dit is in de verordening opgenomen om voor de inwoner duidelijk te maken wat de rechten en verplichtingen zijn.

Wanneer een inwoner behoefte heeft aan informatie en advies over voorzieningen in gemeente Westland kan deze terecht bij bijvoorbeeld de toegang van het sociaal domein van de gemeente (telefoonnummer 140174), de (zorg)aanbieders, de internetsite Hulpzoeker Westland, Vitis Welzijn, Veilig Thuis en ouderenbonden. Soms blijkt na een melding bij een korte verkenning van de vraag dat informatie en advies voldoende is voor een inwoner om het ondervonden probleem op te lossen. Dan handelt het college de melding op die manier af.

Lid 6

De uitvoering van de maatschappelijke opvang en beschermd wonen voorzieningen heeft het college tot en met in elk geval eind 2025 gemandateerd aan de Centrumgemeente Delft.4

Artikel 3. Onderzoek

Het onderzoek bestaat uit een of meer gesprekken met de inwoner en het netwerk en het raadplegen van bronnen zoals offertes en medisch advies. Het onderzoek is de basis voor besluitvorming. Maakt een inwoner gebruik van het indienen van een persoonlijk plan, dan is dit onderdeel van het onderzoek. Dit plan helpt de inwoner om de zorgvraag te verhelderen, doelen te stellen en voorkeuren voor ondersteuning aan te geven. Het college heeft hiervoor een formulier beschikbaar gesteld.

Lid 3 Wmo en Wlz

Het overzicht maatwerkvoorzieningen onder de Wmo of de Wlz5 goedgekeurd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) kan gebruikt worden als hulpmiddel bij het bepalen of een voorziening onder de Wet langdurige zorg valt. In dat geval hoeft het college geen Wmo voorziening toe te kennen. Het kan wel nodig zijn dat het college tijdelijk een Wmo voorziening toekent, ter overbrugging naar de start van de Wlz voorziening.

De Wlz kent een eigen bijdrage die inkomensafhankelijk is. Het kan zijn dat een inwoner met een Wlz voorziening een hogere bijdrage betaalt dan deze voor een soortgelijke Wmo voorziening zou betalen. Dat is echter geen reden om een Wmo voorziening toe te kennen, ook niet als de inwoner weigert om een Wlz voorziening waarvoor deze in aanmerking zou komen, aan te vragen.

In spoedeisende gevallen6 treft het college na de melding direct een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

In de toeleiding onderzoekt het college samen met de inwoner en waar nodig het sociale netwerk:

  • 1.

    Wat de hulpvraag van de inwoner is

  • 2.

    Welke problemen ondervonden worden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving

  • 3.

    Welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving

  • 4.

    In hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

Rondom punt 4 is van belang dat een maatwerkvoorziening het sluitstuk is. Als de inwoner zelf het probleem kan oplossen, is er geen rol voor het college. De sociale omgeving is mogelijk bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden. Het sociale netwerk verwijst naar het netwerk van familie, buren en vrienden in de directe omgeving van de inwoner. Denk aan boodschappen doen of andere kleine klussen. Hieronder valt ook de mantelzorg. Deze vorm van ondersteuning gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Mantelzorg kan aanvullend zijn op vormen van professionele zorg.

Als er een andere voorziening mogelijk is, hoeft het college ook geen maatwerkvoorziening te geven.

Personen onder 18 jaar zijn aangewezen op de Jeugdwet of kunnen gebruik maken van arrangementen als gevolg van de Wet passend onderwijs. Voor woningaanpassingen en hulpmiddelen kunnen jeugdigen wel gebruik maken van de Wmo.

Voorzieningen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) kunnen de behoefte aan ondersteuning of een deel daarvan wegnemen. Ook de Wet langdurige zorg (Wlz) voor verblijf en daarmee samenhangende zorg gaat voor op een maatwerkvoorziening. De Wlz is van toepassing als een inwoner is aangewezen op permanent toezicht of 24-uurszorg, als er sprake is van immateriële ondersteuning en/of materiële ondersteuning, waarbij de inwoner woont in een Zorg in Natura(ZIN)-zorginstelling. Voor inwoners die in geclusterde woonvormen wonen waar ze zelf de woonlasten betalen, blijven de vervoersmiddelen, rolstoelen en woonvoorzieningen (voorlopig) ongewijzigd onder de Wmo vallen.

Ook een algemene voorziening gaat voor op een maatwerkvoorziening. Algemene voorzieningen zijn algemeen vrij toegankelijke voorzieningen. Daarbij kan soms een lichte toets worden uitgevoerd of een persoon of een groep personen behoort tot een bepaalde doelgroep. Van een algemene voorziening kan iedereen gebruik maken, daarvoor is geen Wmo indicatie en dus geen beschikking nodig. Wel kan aan de deelnemers een bijdrage gevraagd worden.

In de gemeente Westland zijn als algemene voorzieningen onder meer aanwezig:

  • -

    het ontmoetingscentrum van Pieter van Foreest, Florence, Senna Zorg, Careyn en WoonZorgcentra Haaglanden tot en met zes dagdelen inclusief het vervoer erheen

  • -

    regiotaxi zonder Wmo korting;

  • -

    GGZ inloop;

  • -

    welzijnsvoorzieningen zoals Plusbus en Rolbus.

Artikel 4. Ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan is geen volledige weergave van de in het kader van het onderzoek gevoerde gesprekken. Het geeft wel een weergave van de in hiervoor genoemde stappen. Als de inwoner een persoonlijk plan indiende, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het ondersteuningsplan.

Desgewenst kan de gemeente het ondersteuningsplan ook gebruiken als een met de inwoner overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien worden vastgelegd.

Het college hanteert een termijn van twee weken waarbinnen de inwoner kan reageren op het ondersteuningsplan. Deze termijn is van belang voor als een inwoner niet reageert. In dat geval sluit het college na een rappel de melding af, en informeert de inwoner hier schriftelijk over.

Het college geeft de inwoner een termijn om te reageren op het Ondersteuningsplan. Als de inwoner niet reageert, dan rappelleert het college. Als een inwoner het ondersteuningsplan niet terugstuurt, dan stopt het onderzoek zonder dat het college een beslissing neemt. Omdat er nog geen aanvraag tot stand kwam, kan de inwoner hiertegen geen bezwaar indienen.

Als een inwoner het ondersteuningsplan dan toch later terugstuurt, ziet het college dit als een nieuwe melding. Praktisch gezien kan het college dan zien dat het onderzoek al is gedaan, waardoor het onderzoek versneld kan gebeuren. Daarbij moet worden gecheckt of er sprake is van nieuwe feiten.

Het college kiest er bewust voor om de ondertekening van het ondersteuningsplan (voor gezien of akkoord) ook mondeling te laten kunnen gebeuren, waarbij het college dit dan vastlegt en schriftelijk bevestigt.

Een inwoner kan op het ondersteuningsplan aangeven dat deze dient te worden aangemerkt als aanvraag. Daarmee wordt voorkomen dat een separate aanvraag ingediend moet worden.

Indien als leveringsvorm om een pgb wordt gevraagd voor diensten, is het nodig dat de inwoner ook een pgb plan aanlevert, om de aanvraag te kunnen behandelen. Het pgb plan maakt dan onderdeel uit van de aanvraag. Dit is niet nodig voor een pgb aanvraag voor materiële voorzieningen als hulpmiddelen en aanpassingen. Het pgb plan bevat de uitwerking van de benodigde zorg en de daarmee samenhangende kosten. Het college heeft een format vastgesteld waar een pgb plan aan moet voldoen. Tijdens het onderzoekt geeft het college de informatie die nodig is om het pgb plan op te stellen.

Artikel 5. Aanvraag

Een inwoner kan een aanvraag doen nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd7. Als het onderzoek niet binnen zes weken na de melding is uitgevoerd, kan de inwoner zonder onderzoek een aanvraag indienen. Het college moet binnen twee weken na de aanvraag een besluit nemen8.

Het ondersteuningsplan kan met akkoord van de inwoner dienen als aanvraag voor de voorziening.

Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier of in de vorm van een afgerond ondersteuningsplan (zie artikel 4) hoeft het college niet in behandeling te nemen.

Als een inwoner een aanvraag indient zonder dat een gesprek en onderzoek hebben plaatsgevonden, dan beoordeelt het college of de aanvraag als melding kan worden aangemerkt. Zo ja dan zal de reguliere procedure worden gevolgd. In uitzonderlijke gevallen kan de aanvraag worden behandeld zonder (voor)onderzoek.

In uitzonderlijke gevallen kan het college op basis van een niet ondertekend ondersteuningsplan toch een besluit nemen, als dat in het belang van een inwoner is. Soms gebeurt het dat de burger een plan weigert te ondertekenen omdat deze het met de inhoud niet eens is. Het kan gebeuren dat een inwoner dan niet realiseert dat dit de procedure kan ophouden. Als de noodzaak aan ondersteuning groot is, kan het college dan toch een besluit nemen, zodat in elk geval de ondersteuning uitgevoerd kan worden. Het is dan belangrijk dat het college dit goed motiveert in de beschikking waarom deze is toegekend zonder ondertekende aanvraag.

Artikel 6. Verkorte procedure

Bij het inplannen van het telefonisch onderzoek wordt aan de inwoner informatie gegeven over de verschillen tussen het reguliere onderzoek en de Verkorte Procedure. De inwoner moet een bewuste keuze kunnen maken. Als de inwoner akkoord gaat met de Verkorte Procedure, dan wordt dit akkoord vastgelegd in het ondersteuningsplan.

Het college informeert de inwoner over de mogelijkheid zich te laten ondersteunen bij het telefonisch onderzoek. Dit kan door iemand uit het sociale netwerk of een onafhankelijke cliëntondersteuner.

Door het doen van een telefonische ID check legt het college de identiteit van de inwoner vast. Daarnaast doet het college ook een BRP check (gezinssamenstelling en verblijfsstatus).

Het college kan een verkorte procedure inzetten bij (eenvoudige) meldingen, waarbij de behoefte aan ondersteuning duidelijk is en het risico op ontevredenheid nihil is. Het betreft alleen verstrekkingen in zorg in natura. In de Nadere regels kan het college dit verder duiden.

Het onderzoek richt zich alleen op de in melding gevraagde ondersteuning en de daarbij horende leef- en compensatiegebieden. Het onderzoek gebeurt telefonisch of eventueel via videobellen. Tijdens het gesprek geeft het college op een duidelijke en overzichtelijke manier informatie over de verschillen tussen het verkorte en het uitgebreide onderzoek.

Artikel 7. Criteria voor een maatwerkvoorziening

Als een inwoner zelf niet in staat is om de zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen, dan is het aan het college om een voorziening te verstrekken9.

Een ingezetene is een inwoner die legaal in Nederland verblijft met waar nodig de juiste verblijfcodes. De inwoner is geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Westland en heeft daar het hoofdverblijf. Als een inwoner niet aan deze voorwaarden voldoet, kan een melding toch in behandeling worden genomen als de inwoner binnen zes weken schriftelijk bewijs levert van het vestigen van het hoofdverblijf en de inschrijving in de BRP van de gemeente Westland.

De term 'hoofdverblijf' verwijst naar een woonruimte die bestemd en geschikt is voor permanente bewoning, waar de inwoner zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en geregistreerd is of wordt in de BRP. Als iemand langer dan 6 maanden ingeschreven staat met een postadres, dient de inwoner verlenging aan te vragen. Het hebben van een hoofdverblijf impliceert niet alleen inschrijving in de BRP, de inwoner moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven.

Bovendien kan een persoon die niet geregistreerd is in deze gemeente en kan aantonen hier feitelijk te verblijven, mogelijk alsnog ingeschreven worden.

In het geval een passende woonvoorziening in natura meer dan een door het college vastgesteld bedrag zou bedragen, kan het college op grond van het primaat van verhuizing een door het college vastgestelde verhuiskostenvergoeding toekennen in plaats van een woonvoorziening in natura te verstrekken. Het college stelt deze bedragen vast in het Financieel Besluit. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat als maatwerkvoorziening niet een woningaanpassing wordt verstrekt maar een verhuiskostengoeding. De woningaanpassing kan dermate kostbaar zijn dat het college het primaat van verhuizing hanteert.

De naar objectieve maatstaven gemeten ‘goedkoopste adequate voorziening’ geldt als norm voor het bepalen van de maatwerkvoorziening. Adequaat houdt in dat de voorziening haar doel moet bereiken op het gebied van zelfredzaamheid en/of participatie. Voldoen meer voorzieningen aan dit criterium, dan verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening. Als een inwoner een duurdere adequate voorziening wil dan komen de meerkosten voor rekening van de inwoner. In zo’n geval wordt de voorziening in pgb vorm verstrekt.

Voor trapliften geldt functioneel adequaat. Dit betekent dat de traplift werkt voor zijn doel: mensen helpen om veilig en gemakkelijk de trap op en af te gaan, zowel lopend als met de traplift. De lift moet goed passen bij de trap waarvoor hij bedoeld is, soepel bewegen zonder problemen en comfortabel zijn voor de gebruiker. Als voor het veilig kunnen plaatsen en gebruiken van een traplift een woningaanpassing noodzakelijk is, dan is deze woningaanpassing onderdeel van het verstrekken van de traplift. De traplift en de woningaanpassing moeten als doel hebben het normaal gebruik van de woning mogelijk te maken.

In de Wmo wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel het college als de inwoner.

Van de inwoner wordt verwacht dat deze eerst zelf naar een oplossing zoekt voordat deze bij het college om ondersteuning vraagt. De inwoner heeft de plicht het college volledig en bijtijds informatie te geven over de leefomstandigheden. Dit geldt ook voor wijzigingen in de omstandigheden, zoals vermeld in artikel 20, lid 2 van de verordening.

Artikel 8. Advisering

Om tot een goede beoordeling van de melding te komen kan het college een extern advies vragen. Bij wie dit advies wordt gevraagd hangt af van de verschillende stappen van het onderzoek. Het college zorgt ervoor dat die deskundigheid gewaarborgd is en duidelijk is voor de inwoner. Bij het opvragen van advies worden de regels van de AVG in acht genomen.

Het college kan advies vragen bij:

  • -

    specialisten die werkzaam zijn bij landelijk werkende zorgaanbieders voor zintuiglijke beperkingen (afspraak in kader van landelijk inkoop zintuiglijke beperkingen);

  • -

    medische specialisten werkzaam bij een adviesbureau;

  • -

    specialisten op terrein van woningaanpassingen;

  • -

    overige specialisten of betrokkenen partijen in de zorg, te bepalen door consulent.

Het is nodig dat de inwoner meewerkt aan het onderzoek, zodat het college de ondersteuningsbehoefte kan vaststellen. Het college informeert de inwoner over met welk doel er advies wordt gevraagd.

Het college vraagt de inwoner om toestemming voor het zelf eventueel privacygevoelige informatie deelt met deskundigen. Mocht een inwoner geen toestemming geven en kan daardoor een benodigd advies niet worden opgevraagd, dan kan het zijn dat het college niet toekomt aan het vaststellen wat de ondersteuningsbehoefte is en dan geen maatwerkvoorziening kan verlenen.

Artikel 9. Maatwerkvoorzieningen

Volgens de Wmo 2015 is Beschermd Wonen het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner op anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Bij Beschermd Wonen gaat het om de burger die een beschermende woonomgeving en toezicht nodig heeft, maar voor wie er geen noodzaak is voor opname in een ziekenhuis of GGZ-instelling vanwege een psychiatrische behandeling.

Het kerndoel van verblijf op basis van ‘Beschermd Wonen’ is gericht op het creëren van de noodzakelijke voorwaarden om samenhangende zorg te kunnen leveren die in de thuissituatie van de zorgvrager niet adequaat of niet effectief geleverd kan worden. De zorgbehoefte is niet op te lossen met voorliggende voorzieningen en/of extramurale zorg.

Bij ‘Beschermd Thuis’ gaat het om de burger die een beschermende woonomgeving en begeleiding nodig heeft. Het betreft die zorgvrager die vanwege de beperkingen op meerdere momenten van de dag begeleiding en toezicht nodig kan hebben. De begeleiding vindt op afspraak plaats, maar kan ook ongepland noodzakelijk zijn en 24/7 ingeroepen worden door de zorgvrager.

Opvang wordt in de Wmo als volgt gedefinieerd: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht (met gebruikelijke zorg, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk) te handhaven in de samenleving. Opvang wordt verstrekt door het college van de gemeente tot welke de inwoner van Nederland zich wendt. Opvang omvat ‘maatschappelijke opvang’ (dag- , nacht- en 24 uursopvang) en ‘vrouwenopvang. Nachtopvang en dagopvang valt onder de algemene voorzieningen; 24 uursopvang en vrouwenopvang vallen onder het maatwerk.

Delft is centrumgemeente maatschappelijke opvang en vrouwenopvang voor de regio Delft, Westland, Pijnacker-Nootdorp, Midden-Delfland.

Kerntaak van de maatschappelijke opvang is het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd, gekoppeld aan zorg en begeleiding en/of het verhelpen van een crisis. Inwoners van de maatschappelijke opvang kampen vaak met meer, elkaar beïnvloedende problemen. Zo is er vaak sprake van een combinatie van dak- en thuisloosheid, justitieproblematiek, schulden, psychiatrische, somatische en/of verslavingsproblematiek en/of werkeloosheid of het ontbreken van zinvolle dagbesteding. Dit maakt de hulpvraag vaak complex en veelomvattend. De inwoners hebben hierdoor vaak te maken met instanties en hulpverleners uit verschillende maatschappelijke sectoren.

Resultaatgebieden:

Het college indiceert maatwerkvoorzieningen in resultaatgebieden (diensten) of in niet diensten (materieel). De maatwerkvoorziening voor een resultaatgebied is nadrukkelijk gericht op het versterken dan wel behouden van de zelfredzaamheid en mogelijkheden om mee te doen in de samenleving. 

Via resultaatgericht indiceren geeft het college keuzevrijheid aan de inwoner, die invloed heeft op de wijze waarop de ondersteuning wordt ingevuld. Gecontracteerde aanbieders stellen samen met de inwoner het zorgplan op. De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte ligt bij het college en niet bij de aanbieders. Het opstellen en uitvoeren van een zorgplan dat aansluit op de ondersteuningsbehoefte in dat resultaatgebied is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder.

Het college stuurt op het te behalen resultaat. De resultaten zijn gericht op het vergroten of behouden van zelf- (en samen) redzaamheid van de inwoners. Resultaatsturing betekent dat het college de te behalen resultaten centraal stelt en niet de producten die ingezet worden om het resultaat te behalen.

Voorzieningen kunnen gericht zijn op meer dan één te behalen resultaatgebied. Per resultaatgebied kan het college een andere trede (zorgzwaarte) indiceren. De treden van de inzet zijn onderscheidend van elkaar in termen van mate van zelfredzaamheid op het specifieke resultaatgebied. De trede wordt in het ondersteuningsplan aangegeven. Indiceren wordt gedaan op basis van de resultatenmatrix die in de Nadere regels verder wordt geduid. De resultatenmatrix geeft richtlijnen waarop de resultaatgebieden en de intensiteit van de ondersteuningsvraag worden vastgesteld om de ondersteuningsbehoefte van de inwoner te bepalen.

De ondersteuning in de vorm van diensten vindt plaats in de vorm van een arrangement binnen één of meer van de volgende resultaatgebieden:

  • -

    Sociaal en persoonlijk functioneren

  • -

    Financiën

  • -

    Huisvesting

  • -

    Dagbesteding

  • -

    Ondersteuning en regie bij het huishouden

  • -

    Gezondheid

De resultaatgebieden bestaan uit verschillende intensiteiten (treden) die staan voor de zwaarte van de ondersteuningsvraag. De resultaatgebieden en intensiteiten vormen samen een matrix waaruit arrangementen samengesteld kunnen worden. Het is mogelijk om voor ondersteuning in de hier genoemde resultaatgebieden meer voorzieningen te indiceren of aanvullende producten te indiceren.

De resultaten dienen als volgt te worden omschreven: “het te bereiken resultaat is altijd gericht op het vermogen van de inwoners om zichzelf aan te passen en een eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, sociale en emotionele uitdagingen van het leven.“ Voor de resultaatgebieden Sociaal en persoonlijk functioneren, financiën, huisvesting, dagbesteding, ondersteuning en regie bij het huishouden en gezondheid wordt gebruik gemaakt van de handleiding resultaatgericht werken voor het toekennen van het arrangement. Hierin wordt ook geschreven naar doelen en resultaten waar de inwoner zich in kan herkennen.

Uitzondering op de resultaatbieden: voor inwoners met een zintuiglijke beperking is een aantal landelijke zorgaanbieders geselecteerd, die de ondersteuningsbehoefte in kaart brengen en begeleiding bieden. Westland geeft hiervoor wel de beschikking af en betaalt deze ondersteuning

Beschrijving van resultaatgebied 1 - Sociaal en persoonlijk functioneren

Het resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren draagt ertoe bij dat de inwoner kan participeren in een sociale leefomgeving. Ondersteuning is gericht op het (re)vitaliseren en onderhouden van een sociaal netwerk en omgeving, dat ondersteunend is bij maatschappelijke participatie (gericht op aspecten die niet in de inwoner gelegen zijn). Ondersteuning op dit resultaatgebied kan onder meer gericht zijn op: 

  • -

    het plannen en organiseren van dagelijkse activiteiten: onder het plannen, aanleren en organiseren van de dagelijkse activiteiten vallen activiteiten zoals het nakomen van afspraken, het hebben van een gezond dag- en nacht ritme en het uitvoeren van complexere dagelijkse activiteiten 

  • -

    het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk, de (betekenisvolle) relaties met vrienden, familie, kennissen en mantelzorgers

  • -

    het hebben van gezonde relaties met de personen en gezinsleden met wie de inwoner een huishouden deelt. Het verlichten van de druk die de mensen in het steunsysteem ervaren in relatie tot de problematiek van de inwoner 

  • -

    maatschappelijk herstel gericht op deelname in de maatschappij

Beschrijving van resultaatgebied 2 - Financiën

Ondersteuning in resultaatgebied Financiën richt zich op het creëren van overzicht en controle op een gezonde financiële huishouding. Ondersteuning binnen dit resultaatgebied kan onder meer gericht zijn op:

  • -

    het op orde krijgen en houden van administratie;

  • -

    het uitgavepatroon in balans brengen en houden waardoor schulden verminderen;

  • -

    het genereren van inkomen dat aan basisbehoeften voldoet, zonder uitkering;

  • -

    het organiseren van adequaat financieel beheer;

  • -

    het toeleiden naar voorliggende voorzieningen met betrekking tot de financiën (om stabiliteit te behouden).

Beschrijving van resultaatgebied 3 - Huisvesting

Het resultaatgebied Huisvesting draagt ertoe bij dat inwoners een betaalbare en geschikte huisvesting hebben en kunnen houden. Hulp is onder meer gericht op een veilige, toereikende en (waar mogelijk) autonome huisvesting, die past bij de beperking die iemand mogelijk heeft. Ondersteuning binnen dit resultaatgebied kan onder meer gericht zijn op:

  • -

    het ondersteunen bij het vinden en behouden van een geschikte/gepaste woonruimte

  • -

    het aanleren van bewonersvaardigheden (goede omgang met buren)

  • -

    het niet geven van overlast

  • -

    het aanleren van vaardigheden om zelfstandig te kunnen wonen

Beschrijving van resultaatgebied 4 - Dagbesteding

Het resultaatgebied dagbesteding draagt ertoe bij dat inwoners op zinvolle wijze de dagen (kunnen) invullen met ondersteuning. Dagbesteding kent verschillende vormen van ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan groepsactiviteiten, maar ook het toeleiden naar vrijwilligerswerk of nuttige activiteiten. Ondersteuning binnen dit resultaatgebied kan onder meer gericht zijn op:

  • -

    het ontwikkelen van de vaardigheden van de inwoner die de mogelijkheden om te participeren binnen de samenleving vergroot;

  • -

    waar mogelijk de inwoner toeleiden naar voorliggende (arbeids)mogelijkheden;

  • -

    het bieden van een dagprogramma/dagbesteding waaraan inwoners kunnen deelnemen als zij niet in staat zijn om zelfstandig hun dag in te vullen, waarbij het maximale uit de inwoner wordt gehaald.

  • -

    het ontlasten van de mantelzorger.

Beschrijving van resultaatgebied 5 - Ondersteuning en regie bij het huishouden

Het resultaatgebied ondersteuning en regie bij het huishouden draagt ertoe bij dat inwoners verantwoord zelfstandig kunnen blijven wonen. Ondersteuning binnen dit resultaatgebied kan onder meer gericht zijn op:

  • -

    het creëren en/of behouden van een gezonde, schone, veilige huishouding en op het zelfstandig kunnen voeren van regie;

  • -

    het schoon en leefbaar houden van de dagelijkse gebruiksruimten, - zoals woonkamer, slaapkamer, toilet, keuken, badkamer en de gangen daarnaartoe -, en het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon beddengoed;

  • -

    het organiseren van het huishouden en de dagelijkse activiteiten die daarbij horen – zoals het verzorgen van boodschappen en maaltijden – en extra schoonmaaktaken om bijzondere redenen;

  • -

    het organiseren van het huishouden en de dagelijkse activiteiten die daarbij horen –zoals het verzorgen van boodschappen en maaltijden- en de tijdelijke verzorging van kinderen tot 12 jaar (de kindzorg).

Onder de maatwerkvoorziening hoort niet het schoonmaken van de tuin, het balkon, zolder en de berging. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimtes delen, wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door één van de anders bewoner(s). Het resultaatgebied ondersteuning en regie bij huishouden heeft alleen betrekking op de eigen woonruimte(n) van de inwoner. In geval van kamerverhuur is de (mede) huurder geen huisgenoot van wie gebruikelijke zorg wordt verwacht. Huishoudelijke hulp is niet aan de orde in vakantiewoningen, tweede woningen en hotels/pensions.

Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau te behalen. In de Nadere regels kan het college dit verder duiden. zoals geformuleerd in het H4 Normenkader Ondersteuning en Regie bij huishouden en de Kwaliteitsnormering Schoon en leefbaar op basis van NEN2075 van de Vereniging Schoonmaak Research.

Het resultaatgebied ondersteuning bij huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Hierbij zijn de persoonlijke situatie en de wens van de inwoner leidend. Zo wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met extra vervuiling van de gebruiksruimten vanwege het inpandig gebruiken van een rolstoel of incontinentie. In het zorgplan kan de zorgaanbieder in afstemming met de inwoner een indicatie geven van de tijdsbesteding om tot het resultaat te komen.

Beschrijving van resultaatgebied 6 - Gezondheid

Het resultaatgebied gezondheid draagt ertoe bij dat inwoners noodzakelijke lichamelijke en/of geestelijke behandeling ontvangen. Daarnaast kan binnen dit resultaatgebied aandacht besteed worden aan de uitvoering van de persoonlijke hygiëne. Ondersteuning binnen dit resultaatgebied omvat onder andere:

  • -

    toeleiden naar behandeling;

  • -

    behandeltrouw zijn;

  • -

    de verlengde arm van de behandelaar zijn;

  • -

    ontlasting van de mantelzorger.

Overige maatwerkvoorzieningen:

Kortdurend Verblijf, ook wel logeeropvang genoemd, is tijdelijke verblijfszorg die het college kan bieden ter ontlasting van de mantelzorger. Het betreft thuiswonende inwoners, die tijdelijk in een instelling verblijven om de mantelzorger te ontlasten. Het betreft inwoners die permanent toezicht nodig hebben. Het toezicht kan gericht zijn op:

  • -

    het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar en/of complicaties bij een ziekte;

  • -

    het verlenen van zorg op frequente en/of ongeregelde tijden, omdat de inwoner zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen;

  • -

    het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).

De zorg omvat de benodigde begeleiding, bescherming, huisvesting alarmering en servicekosten

(inclusief drinken en maaltijden) als dat niet declarabel is bij de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Eventuele verpleging kan tijdens kortdurend verblijf plaatsvinden en valt onder de Zvw. Begeleiding kan bestaan uit:

  • -

    het in groepsverband ondernemen van dagactiviteiten;

  • -

    het in groepsverband toepassen van sociale vaardigheden;

  • -

    het ontlasten van de thuissituatie.

Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij Kortdurend Verblijf.

Op dit moment ligt het mandaat voor kortdurend verblijf bij Pieter van Foreest in geval van verblijf bij Strandgoed. Het onderzoek wordt in de meeste gevallen niet door het college gedaan, maar door de aanbieder. De voortgang wordt jaarlijks geëvalueerd.

Wanneer niet via het mandaat onderzocht wordt zal de Wmo-consulent de afweging maken of er sprake is van het bieden van respijtzorg in kader van de Wmo. Respijtzorg is zorg die kan worden ingezet om de mantelzorg tijdelijk te ontlasten. Bijvoorbeeld bij ziekte van de mantelzorger of als de mantelzorger op vakantie is.

De consulent hanteert hierbij de afbakening met de Zvw en de Wlz. Als meer dan drie etmalen per week zorg nodig is in een instelling is er veelal sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in een specifieke situatie een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals een respijtzorgvergoeding door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.

Als een inwoner deelneemt aan een ontmoetingscentrum en tijdelijk gebruik maakt van Kortdurend Verblijf, dan is deelname aan het ontmoetingscentrum gedurende het verblijf niet toegestaan. Dit in verband met de stapeling van ondersteuning.

De inwoner is niet zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor Kortdurend verblijf. Een uitzondering is als een inwoner Kortdurend Verblijf bij Strandgoed heeft. De inwoner is in dit geval zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen sociale netwerk. Wanneer de inwoner beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een vervoerspas voor de Regiotaxi, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren.

Ontmoetingscentra richten zich op ondersteuning van mantelzorgers en mensen met dementie, chronische somatische en psychische klachten om overbelasting te voorkomen.

Met de ontmoetingscentra kan ook een soepele overgang naar de Wlz mogelijk zijn zonder van locatie te hoeven veranderen. Er wordt gewerkt volgens de bewezen effectieve interventie.10

  • -

    er is toegang zonder indicatie mogelijk tot zes dagdelen. Dit onderzoekt loopt via Pieter van Foreest, Florence, Senna, Careyn en Woonzorg Haaglanden.

  • -

    bij de volgende aanbieder dient er via de gemeente een onderzoek te worden gedaan: Cardia

  • -

    boven de zes dagdelen dient er een indicatie te worden afgegeven door de gemeente.

Ook kan een inwoner toegang krijgen tot ontmoetingscentra in de vorm van wendagen. Wendagen zijn bedoeld om de periode te overbruggen naar een regulier gebruik van ontmoetingscentra als maatwerkvoorziening. Dit geldt niet voor aanbieders die leveren vanuit de algemene voorziening.

Woonvoorzieningen

Een locatie die bestemd is voor doelgroepen (bijvoorbeeld woonservicelocatie) dient door de verhuurder bouwtechnisch geschikt gemaakt te worden voor de verhuur aan de doelgroep.

Het aanpassen van dit soort gebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen. Indien een individuele maatwerkvoorziening nodig is, kan de inwoner contact opnemen met de Wmo-consulent van de gemeente Westland en deze zal de melding onderzoeken en beoordelen.

Vervoer

Alleen regionale vervoersbehoefte komt in aanmerking voor Wmo ondersteuning, als de inwoner voldoet aan de voorwaarden. Voor bovenregionaal vervoer wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo op te lossen beperking en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college.

Regiotaxi

Een algemene voorziening voor alle inwoners van Westland is de regiotaxi. De Regiotaxi is een vraagafhankelijk collectief vervoerssysteem van deur tot deur en van deur tot halte en andersom. Inwoners kunnen een rit aanvragen, waarbij de gewenste vertrektijd en de herkomst en bestemming aan een centrale worden doorgegeven. De Regiotaxi voert de rit uit waarbij rekening wordt gehouden met een marge van vertrek en een maximale omrijtijd.

Met de regiotaxi reist de inwoner vanaf thuis gerekend maximaal 25 kilometer. Met de Wmo vervoerspas krijgt de inwoner korting. Deze korting geldt voor maximaal 1700 kilometer per jaar.

Als de inwoner in een kalenderjaar meer wil reizen, dan kan dat tegen de normale prijs voor de regiotaxi. De inwoner kan een loophulpmiddel (loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel ) meenemen met de regiotaxi. Ook kan een reiziger (tegen het OV-tarief) meereizen. Een begeleider kan gratis meereizen als de begeleiding benodigd is omdat de inwoner niet zelfstandig kan reizen. Een OV-begeleidingskaart kan worden aangevraagd bij Argonaut, die de regeling landelijk uitvoert.11

Inwoners die geen indicatie hebben voor een Wmo vervoerspas kunnen ook reizen met Regiotaxi. Zij betalen het normale tarief. En kunnen een vervoerspas aanvragen bij Regiotaxi.

De financiële maatwerkvoorziening betreft de leveringsvorm van een voorziening, net zoals natura dat is of een pgb. Alle vereisten om voor een voorziening in aanmerking te komen, gelden ook voor deze leveringsvorm. De inzet van financiële maatwerkvoorzieningen is beperkt tot die gevallen waar ze een duidelijke meerwaarde hebben of waar geen alternatief in natura voorhanden is.

Het gaat om een forfaitaire, niet noodzakelijk kostendekkende tegemoetkoming. Deze mag echter niet zo ver afstaan van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de beperkingen. Dan kan deze namelijk niet gelden als maatwerkvoorziening.

Aanvullende producten

Naast arrangementen op grond van de resultaatgebieden kan door het college een aantal producten aanvullend geïndiceerd worden. Dit betreft:

  • -

    Maaltijdvoorziening: het bereiden en klaarzetten van een maaltijd. Toezicht op het gebruik van de maaltijd. Deze voorziening is niet gekoppeld aan een perceel.

  • -

    Vervoer: het vervoeren van een persoon met of zonder rolstoel. Ten behoeve van diverse resultaatgebieden en Kortdurend Verblijf en ontmoetingscentra.

  • -

    Niet acute zorg buiten kantoortijden: ten behoeve van diverse resultaatgebieden

    • o

      het bereikbaar zijn voor inwoners 24 uur per dag.

    • o

      onplanbare zorg is acute zorg buiten kantoortijden

  • -

    Wasverzorging: ten behoeve van een schoon en leefbaar huis.

  • -

    Waakvlam: ten behoeve van diverse resultaatgebieden: periodiek contact ten behoeve van nazorg door bekende begeleider ter voorkoming en het vroeg signaleren van terugval.

  • -

    Toeleiding naar passende dagbesteding: inwoner toeleiden naar een passende vorm van dagbesteding

  • -

    Kindzorg: Het tijdelijk overnemen van de reguliere verzorging van een gezond kind tot 12 jaar bij uitval van de ouder(s) en de afwezigheid van informele zorg en algemene gebruikelijke voorliggende voorzieningen. Kindzorg wordt afgenomen op factuurbasis en niet in een trede geïndiceerd.

  • -

    Wendagen: ten behoeve van Perceel 8. Bedoeld om de periode te overbruggen naar een regulier gebruik ontmoetingscentra als maatwerkvoorziening. Dit geldt niet voor aanbieders die leveren vanuit de algemene voorziening.

Artikel 10. Algemene voorziening ontmoetingscentrum

Het college biedt als algemene voorziening verblijf overdag in ontmoetingscentra aan. Hiervoor geldt geen eigen bijdrage.

Via gebruik van een ontmoetingscentrum moet een soepele overgang naar de Wet langdurige zorg mogelijk zijn zonder van locatie te hoeven veranderen. Inwoners met dementie maken gebruik van een ontmoetingscentrum. Het is ook mogelijk dat inwoners waarbij (nog) geen dementie is vastgesteld of met chronische, complexe somatische aandoeningen van een ontmoetingscentrum gebruik maken.

De ondersteuning vanuit ontmoetingscentra bestaat uit:

  • -

    wenperiode en ondersteuning van de mantelzorger: kennis maken met het gebruik van de ontmoetingscentra. De kennismaking is tijdelijk en bestaat uit ongeveer twee tot zes weken met de inzet van tien dagdelen, waarbij bij de start contact wordt gezocht met de toegang van de gemeente

  • -

    reguliere deelname: na indicatie door de gemeente, reguliere deelname aan de ontmoetingscentra.

Artikel 11. Inhoud beschikking

Een beschikking is een officieel besluit van het college dat aangeeft welke hulp een inwoner ontvangt. Op grond van de Wmo12 is het nodig dat het college binnen twee weken na de aanvraag de beschikking aan de inwoner kenbaar maakt. In de beschikking vermeldt het college de bezwaarmogelijkheden.

Het college neemt niet de hoogte van de eigen bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen.

De geldigheidstermijn van de indicatie wordt bepaald door het college. Als de aanbieder tijdens of na het opstellen van het zorgplan vermoedt dat bepaalde aspecten in het ondersteuningsplan ontbreken of niet blijken te kloppen, dan heeft aanbieder de ruimte om hierover in overleg te gaan met het college. Ook als de inwoner het niet eens kan worden met de zorgaanbieder, zal overleg plaatsvinden met het college. Deze beoordeelt dan wat de passende oplossing is.

Artikel 12 Zorgplan

Een inwoner heeft keuzevrijheid in het kiezen van een aanbieder. Bij het onderzoek houdt het college rekening met de wensen, de mogelijkheden en de situatie van de inwoner en met specialisatie van aanbieders, om de inwoner als dat nodig is naar de juiste zorgaanbieder te kunnen begeleiden. Als een inwoner uit verschillende resultaatgebieden ondersteuning nodig heeft, wordt bij voorkeur gekozen voor een aanbieder die meer percelen kan aanbieden.

Naar aanleiding van het ondersteuningsplan, stelt de gecontracteerde aanbieder met de inwoner samen met de inwoner het zorgplan op. Het zorgplan beschrijft concreet wat er gedaan wordt om het resultaat te bereiken en welke activiteiten moeten worden verricht en hoeveel tijd nodig is om het resultaat te bereiken, en met welke frequentie de activiteiten moeten worden verricht. De inwoner geeft hierop een akkoord. Dit zorgplan stuurt de aanbieder binnen zes weken na de beschikking naar het college. Het wordt gebruikt bij evaluatiemomenten, naast het evaluatieverslag. Met het zorgplan en de beschikking is de startsituatie van de inwoner duidelijk en kan de inwoner en het college evalueren of de resultaten worden behaald.

Het college verwacht dat een aanbieder intercultureel kan werken. Het college zet geen tolken in voor het vertalen naar andere talen.

Het college controleert de zorgplannen steekproefsgewijs. Hierdoor is duidelijk wat de inzet van de zorgaanbieder zal zijn.

De coördinerende aanbieder kan ook andere partijen (bijvoorbeeld welzijnswerk of andere aanbieders) inzetten om het resultaat te bereiken. Per resultaatgebied kunnen verschillende expertisegebieden van toepassing zijn.

Artikel 13. Regels voor het persoonsgebonden budget

Dit artikel geeft onder meer de voorwaarden die gelden voor het verkrijgen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb.

Anders dan veel inwoners denken, kan een inwoner geen pgb aanvragen bij het college. De inwoner kan bij de gemeente melden dat deze ondersteuning nodig heeft bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Als een maatwerkvoorziening benodigd is, kan de inwoner, als deze voldoet aan de voorwaarden, er voor kiezen om de voorziening in de vorm van een pgb verleend te krijgen. Om in aanmerking te komen voor een pgb, dient de inwoner bij de aanvraag een pgb plan in te leveren.

Een pgb kan een geschikte vorm van ondersteuning zijn voor ee inwoner om zelf passende zorg op maat in te kopen. Het pgb is een verstrekkingsvorm die geschikt is voor inwoners die zelf, dan wel met behulp van een pgb-vertegenwoordiger, in staat zijn een zorgovereenkomst af te sluiten met een aanbieder en daarbij in staat zijn de benodigde administratie bij te houden.

Het voldoen aan de eigen verantwoordelijkheden, vraagt van de budgethouder een zekere pgb-bekwaamheid. Bij de beoordeling van de pgb-bekwaamheid kan de inwoner de pgb-test van Per Saldo13 doen. De uitslag van de test alleen is geen reden om een pgb af te wijzen, maar geeft een inwoner en het college inzicht in de vaardigheden van de inwoner, die noodzakelijk zijn voor het beheren van een pgb. De test is dus een hulpmiddel bij het gesprek dat het college voert met de inwoner over de keuze voor een pgb of Zorg in Natura. In de Nadere regels kan het college dit verder duiden.

Geen pgb

De opsomming van gronden om geen pgb te verstrekken is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Deze situaties vereisen altijd een individuele afweging. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op contra-indicaties, is het nodig dat het college dit feitelijke motiveert in het ondersteuningsplan en de beschikking.

Het college mag een lager tarief rekenen bij de inzet van een zelfstandig werkende hulpverlener. Deze heeft lagere overheadkosten dan grote aanbieders met personeel.

De voorwaarden voor een pgb voor informele zorg14

Het college kan een voorziening in de vorm van een pgb verstrekken voor een ondersteuner uit het sociale netwerk. Dat kan alleen als de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt én het aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Ook de kwaliteitseisen gelden hier. De in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen moeten veilig, doeltreffend en inwonergericht worden verstrekt15 .

Duur van de toekenning

Het college kent de voorziening in de vorm van een pgb toe voor een periode die afhankelijk is van de gebruikelijke levensduur van de voorziening. Het college beschrijft deze termijn in de beschikking. Indien de situatie van de inwoner wijzigt is het nodig dat deze dit meldt bij het college. Het college past dan waar nodig de beschikking aan.

Pgb buitenland

Er bestaat geen recht op pgb voor zover het is bestemd voor besteding in het buitenland. Het college kan wel toestemming geven. De inwoner dient tijdig om toestemming te vragen en uiterlijk een maand voor vertrek. Indien nodig vraagt het college extern advies over de wenselijkheid en noodzaak van het verblijf in het buitenland ten behoeve van het bevorderen van de participatie na terugkomst in Nederland.

De maximale termijn waarmee in het buitenland verbleven kan worden met een pgb bedraagt 13 weken per kalender jaar. Voor palliatieve zorg is dit een jaar. De eisen die in de wet, de verordening en de Nadere regels staan gelden ook voor besteding van het pgb in het buitenland.

Het college kan de hoogte van het pgb aanpassen voor verblijf in het buitenland en kan dit in de Nadere regels bepalen.

Bij verblijf in het buitenland zonder toestemming kan het college de maatwerkvoorziening beëindigen en terugvorderen. Het recht op een maatwerkvoorziening – ook in de vorm pgb - vervalt per definitie als de inwoner geen ingezetene meer is van de gemeente Westland.

Betaling pgb

Het college stelt het pgb voor een materiële voorziening betaalbaar als de inwoner de aankoopofferte of nota aan het college verstrekt en het college deze heeft goedgekeurd. Hiervoor is het pakket van eisen van belang. Het college betaalt het pgb uit na ontvangst van de definitieve factuur.

Trekkingsrecht PGB Portaal Westland (www.mijnpgb.nl )

Budgethouders of gemachtigden gebruiken voor het voeren van de administratie en het declareren het PGB Portaal. Met behulp van het PGB Portaal kunnen inwoners de zorgovereenkomsten met zorgverleners opstellen, opslaan, wijzigen en goedkeuren.

Het college is verantwoordelijk voor de zorginhoudelijke controle van de zorgovereenkomsten tussen budgethouder en zorgverlener. De arbeidsrechtelijke controle van de zorgovereenkomst wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

In het PGB Portaal worden ook declaraties verwerkt. Deze worden uitbetaald door de SVB. Het is belangrijk dat inwoners vooraf goed weten wat het pgb-beheer inhoudt en welke verantwoordelijkheden zij daarbij hebben. Het college geeft de budgethouder de benodigde informatie tijdens het onderzoek. Daarnaast kunnen inwoners bij Per Saldo, de belangenbehartiger voor mensen met een pgb, en het servicecentrum pgb van de SVB, voorlichting en ondersteuning krijgen.

Controle

Nadat de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is toegekend, controleert het college de kwaliteit en de dienstverlening die uitgevoerd worden door middel van heronderzoek van het pgb. Gedurende het jaar kan het college een steekproef houden bij de budgethouder door bijvoorbeeld een huisbezoek af te leggen. Hierbij wordt de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de inwoner en de pgb-vertegenwoordiger besproken (doelmatigheid). Ook voert het college een administratieve controle (rechtmatigheid) uit. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

Als onrechtmatig of ondoelmatig gebruik van het pgb wordt geconstateerd, kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het pgb of de verstrekking van het pgb te heroverwegen of eventueel in te trekken. Ook terugvorderen en opschorten van betalingen behoort tot de mogelijkheden, zie artikel 21. Het college kan een pgb intrekken als de inwoner de voorziening niet gebruikt voor de aanschaf van de voorziening. Dit dient een inwoner zelf te melden aan het college. Het college kan dan bekijken of een voorziening in natura een meer passende leveringsvorm is.

Artikel 14 De hoogte van een persoonsgebonden budget

Het artikel beschrijft de wijze waarop de hoogte van een pgb door het college wordt vastgesteld16.

Een op basis van deze berekeningswijze vastgesteld budget moet de inwoner in staat stellen de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, zelf te kopen17. Het college kan een pgb weigeren voor zover de kosten hiervan hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura18.

Het college mag een lager tarief hanteren dan het gehanteerde tarief voor zorg in natura, mits dat tarief de inwoner in staat stelt om voldoende en goede maatschappelijke ondersteuning in te kopen.

Artikel 15 Kwaliteitseisen pgb

Wanneer een inwoner kiest voor een pgb, geeft het college tijdens het onderzoek een pakket van eisen waaraan de voorziening moet voldoen. De inwoner kan op basis hiervan de voorziening aanschaffen. Als de inwoner een andere oplossing wil, kan deze daarvoor kiezen als deze voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de inwoner aanschaft, moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren zoals in het Pakket van Eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

Artikel 16 Eigen bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

Het college heft een wettelijke eigen bijdrage van een bedrag per maand voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s. Dit geldt ook het abonnementstarief van voor bij verordening aangewezen voorzieningen De bijdrage wordt jaarlijks landelijk vastgesteld. De inning gebeurt door het CAK. Alleen inwoners met een bruto-inkomen lager dan 130% van de voor hun situatie geldende bijstandsnorm hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Hiermee houdt het CAK rekening bij de inning. Het college is niet op de hoogte van het verzamelinkomen van de inwoners.

De groepen waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is, zijn:

  • -

    eenpersoonshuishoudens met een inkomen van 130% of meer van het minimumloon

  • -

    waarvan beide partners de AOW gerechtigde leeftijd hebben bereikt en een gezamenlijk inkomen hebben van 130% of meer van het minimumloon

Van een gezamenlijk huishouden is sprake als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • -

    de inwoner verblijft met partner of huisgenoot het grootste deel van de tijd samen in een woning. Dat kan dus ook zijn als beiden wel een eigen woning hebben

  • -

    de inwoner en partner of huisgenoot zorgen voor elkaar, financieel en/of medisch. Bijvoorbeeld bij ziekte; halen van de boodschappen of koken voor elkaar

  • -

    inwoner en partner of /huisgenoot hebben een gezamenlijke bankrekening of zijn fiscale partners.

Inwonende volwassen kinderen en ouders tellen niet mee bij de vaststelling van een gezamenlijk huishouden.

De wet maakt een uitzondering voor de eigen bijdrage voor de kosten van (collectief) vervoer, zowel als algemene voorziening en als maatwerkvoorziening.

Ook uitgezonderd van een eigen bijdrage zijn: een rolstoel, een voorziening voor het toe- en/of doorgankelijk maken van een woongebouw waarvan de woning van de inwoner onderdeel uitmaakt, een tegemoetkoming in) en de woningaanpassing ten behoeve van een thuiswonend kind.

Een te betalen eigen bijdrage wordt in de beschikking benoemd. In het geval van voorzieningen wordt de kostprijs in de beschikking benoemd zodat inwoner zelf op de hoogte is tot welk bedrag deze de eigen bijdrage betaalt. In de verordening is bepaald (artikel 16, lid 7) hoe de kostprijs van een voorziening wordt bepaald. De wijze van beschikbaar stellen van de voorziening speelt hierbij een rol (bruikleen/lease of koop. In het geval van diensten wordt de kostprijs niet benoemd aangezien de kostprijs altijd hoger is dan de eigen bijdrage en geldt de eigen bijdrage zolang de inwoner gebruik maakt van de dienst.

Bij overname van een voorziening van een andere gemeente is voor het overnamebedrag een eigen bijdrage verschuldigd, voor zover de voorziening nog niet is afgeschreven.

Inwoners die gebruik maken van beschermd wonen en maatschappelijke opvang (zorg in natura betalen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Deze wordt geheven door de uitvoerende Centrumgemeente Delft.

Bij een verstrekking van een pgb mag de eigen bijdrage niet worden betaald uit het pgb. Bij een pgb wordt de eigen bijdrage betaald over de hoogte van de toekenning van het Pgb in het geval van materiele voorzieningen.

Voor een algemene voorziening waarbij geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie mag het college de hoogte van de eigen bijdrage zelf bepalen tot maximaal de kostprijs. Het college moet van iedere algemene voorziening waarvoor een eigen bijdrage wordt gevraagd de hoogte van deze eigen bijdrage in de verordening opnemen.

Vaststellen kostprijs

De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening19 , een bij verordening aangewezen algemene voorziening20 en een algemene voorziening (artikel 2.1.4, zesde lid, van de wet). Dat kan op drie manieren en deze zijn vastgelegd in artikel 12, negende lid, onder a, en artikel 13, derde lid (door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder).

Het is van belang dat de eigen wettelijke bijdrage per maand de kostprijs van de voorziening niet te boven mag gaan. Dit zal zeker bij de voorzieningen waar een dienst wordt geleverd nooit het geval zijn. Het zou wel kunnen voorkomen bij een hulpmiddel of woningaanpassing. Wanneer deze in eigendom wordt verstrekt, kan er een moment komen dat de kostprijs is betaald. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs.

De gemeente mag voor die voorziening dan geen eigen bijdrage meer heffen. Wanneer de voorziening in bruikleen of huur is verstrekt, kan de eigen bijdrage worden geheven zolang de inwoner van de voorziening gebruik maakt.

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning in natura

De verordening bepaalt welke eisen het college stelt aan de kwaliteit van voorzieningen, zoals eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten21.

Het college ziet toe op naleving van de kwaliteitseisen bij diensten door:

  • -

    periodieke overleggen met aanbieders;

  • -

    jaarlijks cliëntervaringsonderzoek;

  • -

    het uitvoeren van een schouw;

  • -

    onderzoek uitvoeren naar behaald resultaat bij begeleiding;

  • -

    zo nodig in overleg met de inwoner uitvoeren van aanvullende onderzoeken.

Artikel 19 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Het in dit artikel benoemde toezicht is door de gemeente regionaal geregeld via de GGD Haaglanden.22 Het staat los van het in hoofdstuk 6 geregelde rechtmatigheidstoezicht ter voorkoming van oneigenlijk gebruik en misbruik van voorzieningen, al zijn er uiteraard wel raakvlakken en wordt er onderling samengewerkt.

Een zorgaanbieder moet direct een calamiteit melden als er iets gebeurt bij het aanbieden van hulp23. De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 20. Wijzigingen, voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

Indien de situatie van een inwoner wijzigt, heeft deze de plicht het college hiervan onmiddellijk op de hoogte te stellen, als de inwoner vermoedt dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo beëindigt bij overlijden het college de voorziening. Nabestaanden zullen een overlijden ook zo snel mogelijk bij het college moeten melden.

De wet bepaalt24 dat in de verordening regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb. Dit geldt ook voor misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Een besluit, genomen op basis van deze Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Westland 2025, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent

Artikel 21. Opschorting betaling uit pgb

Opschorten van een pgb is een mildere variant dan beëindiging en invordering25. Opschorting voor maximaal 13 weken26 kan ruimte geven voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Het college kan een dergelijk besluit alleen nemen of een dergelijk verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • -

    de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

  • -

    de inwoner niet voldoet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden zoals omtrent het beheer van het pgb, of

  • -

    de inwoner het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

Artikel 22. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Geen toelichting

Artikel 23. Blijk van waardering mantelzorgers

Meerderjarige mantelzorgers van inwoners in de gemeente komen in aanmerking voor een jaarlijkse blijk van waardering, een financieel bedrag27. Welzijnsorganisaties organiseren voor minderjarige mantelzorgers jaarlijks activiteiten.

Een inwoner28 is een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van inwoners die een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de inwoner bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

De mantelzorgers kunnen als blijk van waardering ook naar de jaarlijkse viering van de week van de mantelzorg.

Artikel 24. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

Dit artikel geeft voorschriften voor de waarborging van kwaliteit bij het inschakelen van

zorgaanbieders, die namens het college ondersteuning en zorg geven29. Dit betreft ook een goede prijs kwaliteit verhouding.30 De deskundigheid van de medewerkers maakt daar onderdeel van uit.31

Artikel 25. Klachtenregeling

Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht geeft een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling . Onderdeel daarvan is om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen. De klachtenbepaling in de verordening is dan ook kort gehouden. Zorgaanbieders die namens het college zorg bieden, hebben een eigen klachtenregeling en procedure nodig.

De klachtenprocedure is onder meer bedoeld voor inwoners die een klacht hebben over de bejegening. Tegen de inhoud van een verleende beschikking kunnen inwoners bezwaar indienen.

Artikel 26. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet. Het gaat om medezeggenschap van inwoners tegenover de aanbieder. In het verleden moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht inwoners en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (hierna: Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de hier in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 27. Inwonerparticipatie

Dit artikel verwijst naar de inspraakverordening32. Zo gelden dezelfde inspraakprocedures voor de verschillende beleidstermijnen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. De verordening laat het aan het college over om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven33.

Artikel 28. Evaluatie

Het college evalueert het Wmo-beleid. Deze staat los van de landelijke evaluatie, die de lokaal verzamelde gegevens daarvoor kan benutten.

Artikel 29. Hardheidsclausule

In de Wmo gaat het om maatwerk. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van de verordening. Het is altijd van belang dat het college motiveert waarom in het specifieke geval toepassing van de verordening of het beleid leidt tot gevolgen voor een inwoner die onevenredig zijn in verhouding tot de met de verordening en beleid te dienen doelen.

Artikel 30. Nadere regels

Geen toelichting

Artikel 31. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Geen toelichting

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

Geen toelichting

  


Noot
1

Zoals een deurautomaat in een algemene ruimte.

Noot
2

CRvB 3-7-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1362

Noot
3

overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, Wmo 2015

Noot
4

Mandaatbesluit Beschermd Wonen_ Beschermd Thuis en Maatschappelijke Opvang, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, versie 10 februari 2022 _ Lokale wet- en regelgeving.pdf

Noot
6

artikel 2.3.3 Wmo 2015

Noot
7

artikel 2.3.2, negende lid, Wmo 2015

Noot
8

artikel 2.3.5, tweede lid, Wmo 2015

Noot
9

In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de wet (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is

Noot
12

artikel 2.3.5, lid 2, Wmo 2015

Noot
14

artikel 2.3.6, vierde lid, Wmo 2015

Noot
15

artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, Wmo 2015

Noot
16

zoals verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, Wmo 2015

Noot
17

artikel 2.3.6, eerste lid, Wmo 2015

Noot
18

artikel 2.3.6, vijfde lid, aanhef en onder a, Wmo 2015

Noot
19

artikel 2.1.4a, zesde lid, Wmo 2015

Noot
20

artikel 2.1.4a, zesde lid, Wmo 2015

Noot
21

artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, Wmo 2015

Noot
22

Artikel 6.1, Wmo 2015

Noot
23

artikel 3.4, eerste lid, Wmo 2015

Noot
24

in artikel 2.1.3, vierde lid, Wmo 2015

Noot
25

Op grond van artikel 2.1.3, vierde lid, Wmo 2015, in combinatie met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015

Noot
26

Conform artikel 4:56 van de Awb en onder de Wlz.

Noot
27

artikel 2.1.6 van de Wmo 2015

Noot
28

artikel 1.1.1. Wmo 2015

Noot
29

artikel 2.6.4, eerste lid, Wmo 2015

Noot
30

Artikel 2.6.6., eerste lid Wmo 2015

Noot
31

Artikel 6.6, tweede lid, Wmo 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015

Noot
32

artikel 150 Gemeentewet

Noot
33

artikel 2.1.3, derde lid, Wmo 2015