Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR741695
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR741695/1
Verordening Jeugdhulp Zoetermeer 2025
Geldend van 11-07-2025 t/m heden
Intitulé
Verordening Jeugdhulp Zoetermeer 2025De raad van de gemeente Zoetermeer;
Gelezen het voorstel van het college burgemeester en wethouders van 4 maart 2025,
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet en gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 2 januari 2025;
Besluit
- 1.
De Verordening Jeugdhulp Zoetermeer 2025 vast te stellen met dien verstande dat artikel 5 eerste lid wordt:
‘Indien jeugdige medisch noodzakelijke zorg nodig heeft, dan valt dit niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet en is er in dat kader geen recht op een voorziening op basis van de Jeugdwet’
En artikel 6 wordt:
‘De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning is als volgt geregeld: Als naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, dan is deze voorliggend op het verlenen van een voorziening op grond van de Jeugdwet. Tenzij sprake is van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning’.
Met de deze verordening wordt:
- a.
helder afgebakend wanneer jeugdhulp wel of niet ingezet kan worden;
- b.
beschreven wat ouderlijke zorg- en opvoedingsplicht inhoudt en wanneer er sprake is van ‘eigen kracht’.
- c.
de positie van de toegang versterkt om maatwerk te kunnen bieden voor wie het nodig hebben.
- a.
- 2.
De Verordening Jeugdhulp Zoetermeer 2015 in te trekken.
Dit besluit treedt in werking twee weken na de bekendmaking daarvan. Tenzij over dit besluit een inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gedaan.
Hoofdstuk 1 Definities, zorgplicht college en afbakening
Artikel 1. Definities
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Aanvraag: |
Het schriftelijke verzoek van de jeugdige en/ofouder(s) aan de gemeente om een beslissing te nemen op de vraag om een niet vrij toegankelijke voorziening te verstrekken. |
Budgethouder: |
De persoon die een pgb ontvangt op grond van de wet. |
Budgetbeheerder: |
Wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde van de budgethouder. |
Cliëntondersteuning: |
Cliëntondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de jeugdige en de ouder(s) en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebiedvan maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. |
Familiegroepsplan: . |
Hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld (in aanvulling op een gezinsplan) doorof met de ouder(s), samenmet familie, aanverwanten, jeugdhulpverlener of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige en de ouder(s) behoren. |
Gemeentelijke toegang: |
(Multidisciplinaire)teams die de jeugdhulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s) afhandelen, verantwoordelijk zijn voor de toewijzing naar jeugdhulp, regie voeren op de uitvoering van de toewijzing en de leerplichtwet uitvoeren. |
Gezinsplan: |
Een plan met daarin:
Dit plan is de basis voor de in te zetten jeugdhulp. De inhoud van het plan wordt in dialoog tussen de jeugdige en/of ouder(s) door de jeugdhulpverlener ontwikkeld. Indien nodig wordt niet alleen een gezinsplan gemaakt voor de jeugdige, maarvoor het gehele gezin. |
informatiestandaard Jeugdwet (iJw) |
Door het Zorginstituut beheerde standaarden als bedoeld in artikel 2.15 derde lid, van de wet op de Jeugdhulp, bestaande uit bedrijfsregels, berichtenstandaarden en berichtspecificaties, overeenkomstig artikel 1 van de regeling Jeugdwet. |
Jeugdhulp: . |
|
Jeugdhulpaanbieder: |
|
Jeugdige: |
Een persoon die:
|
Jeugdhulpverlener: |
Een medewerker van een jeugdhulpaanbieder. |
Jeugdhulp op school: |
Een vrij toegankelijke voorziening die scholen in staat stelt jeugdhulp in de schoolte organiseren alsonderdeel van de ondersteuningsstructuur door de deskundigheid van de jeugdhulpaanbieders hieraan toe te voegen. |
Jeugdhulpvraag: |
Behoefte van een jeugdige of zijn ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. |
Niet vrij toegankelijke voorziening: |
Een op de jeugdhulpbehoefte van de jeugdige of zijn ouder toegesneden voorziening danwel een voorziening bedoeld voor een groep jeugdigen met specifieke kenmerken waarvoor het college een beschikking afgeeft. |
Ouder: |
Gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder, voogd, wettelijk vertegenwoordiger of eenander die eenjeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder. |
Persoonlijke verzorging: |
Ondersteunen of overnemen vanzelfzorg bij jeugdigen met een aandoening of beperking. |
Pgb: |
Persoonsgebonden budget: een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de nietvrij toegankelijke voorzieningen behoort van derden te betrekken of deze hulp zelf te bieden. |
SMI |
Sociaal medische indicatie: Kinderopvang voor jeugdigen van 0 tot en met 12 jaar die, op grond van een sociale of medische reden, dringend kinderopvang nodig hebben omdat het noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de jeugdige, maar waarbij de ouder(s) zelf geen aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten voor de kinderopvang en er geen andere oplossing voor de jeugdige beschikbaar is. |
Vaktherapie: |
Overkoepelende naamvoor de vaktherapeutische disciplines. Hieronder wordt verstaan beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, psychomotorische therapie, psychomotorische kindertherapie en speltherapie. |
Vrij toegankelijke voorziening: |
Aanbod van diensten of activiteiten passend binnen de Jeugdwet dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is. |
Zorg in Natura: |
Een door het college verstrekte voorziening die doorde gemeente rechtstreeks wordt betaald. |
Bovenstaande lijst van definities is niet volledig. Voor niet genoemde definities wordt verwezen naar de Jeugdwet.
Artikel 2. Zorgplicht college voor integrale toegang en intake
-
1. Het college zorgt er in ieder geval voor dat inwoners die daarom verzoeken:
- a.
kosteloos en op laagdrempelige wijze worden ondersteund bij het verhelderen van een mogelijke hulpvraag;
- b.
kosteloos worden voorzien van relevante informatie in begrijpelijke vorm ten aanzien van:
- 1°.
het gemeentelijk beleid en de wijze waarop uitvoering wordt geven aan de wettelijke taken in de Jeugdwet, en
- 2°.
hoe de toegang tot de diverse voorzieningen is georganiseerd;
- 1°.
- c.
worden doorverwezen en -geleid naar de passende instanties voor verdere ondersteuning, en
- d.
dat degene die een aanvraag indient, wordt gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke en kosteloze cliëntondersteuning en de kosteloze inzet van instrumenten die gericht zijn op versterking van de zeggenschap en regie van de jeugdige en de ouder(s).
- a.
-
2. Op verzoek van de betrokkene kunnen relevante bevindingen op schrift worden gesteld en aan hem of haar ter beschikking worden gesteld.
Artikel 3. Afbakening Jeugdwet en Wet passend onderwijs
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wet passend onderwijs is als volgt geregeld:
- 1.
Ondersteuning gericht op het doorlopen van het onderwijsprogramma dat primair gericht is op het leerproces, het behalen van onderwijsdoelen of om de jeugdige verder te helpen in de onderwijsontwikkeling, valt niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet.
- 2.
Als een jeugdige recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet passend onderwijs is deze wet voorliggend op de Jeugdwet en hoeft het college geen voorziening te treffen op grond van de Jeugdwet.
- 3.
Als een jeugdige voor het behalen van onderwijsdoelen begeleiding en/of persoonlijke verzorging nodig heeft op school in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen, valt de ondersteuning onder de jeugdhulpplicht vanuit de Jeugdwet.
- 4.
Als op basis van wettelijke bepalingen onduidelijk is of de hulpvraag valt onder de Wet passend onderwijs of onder de Jeugdwet, dan rust op het college een inspanningsverplichting om in samenwerking met het onderwijs een duidelijke analyse van het probleem met een daarbij passende oplossing te komen voor de hulpvraag.
Artikel 4. Afbakening Jeugdwet en de Wet langdurige zorg
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wet langdurige zorg is als volgt geregeld:
- 1.
Ondersteuning valt niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet als een jeugdige vanwege een somatische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke handicap een blijvende behoefte heeft aan zorg én als de jeugdige blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig heeft:
- a.
ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de jeugdige of;
- b.
omdat jeugdige zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen door fysieke problemen of door zware regieproblemen.
- a.
- 2.
Ondersteuning die gezien voorgaande in ieder geval niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet valt, betreft:
- a.
logeeropvang voor jeugdigen met een indicatiebesluit Wet langdurige zorg;
- b.
verblijf in een instelling op basis van een indicatiebesluit Wet langdurige zorg;
- c.
vervoer naar en van een locatie voor Wet langdurige zorg;
- a.
- 3.
Als jeugdige of zijn ouder(s) weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een besluit op basis van de Wet langdurige zorg terwijl er gegronde redenen zijn die aannemelijk maken dat de jeugdige recht heeft op een dergelijk besluit, bijvoorbeeld bij de noodzaak tot meer dan 4 dagdelen dagbesteding, dan verleent het college geen voorziening op grond van de Jeugdwet.
- 4.
Als een jeugdige met een besluit op basis van de Wet langdurige zorg een aanvraag indient voor behandeling voor een psychische stoornis, verleent het college een voorziening voor jeugdhulp, mits de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de geboden behandeling vanuit de Wet langdurige zorg.
Artikel 5. Afbakening Jeugdwet en Zorgverzekeringswet
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Zorgverzekeringswet is als volgt geregeld:
- 1.
Indien jeugdige medisch noodzakelijke zorg nodig heeft, dan valt dit niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet en is er in dat kader geen recht op een voorziening op basis van de Jeugdwet.
- 2.
Als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problematiek van de jeugdige en daardoor zowel een vorm van zorg, op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden verkregen, verleent het college een voorziening.
- 3.
Persoonlijke verzorging voor jeugdigen die nodig is in verband met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet. Persoonlijke verzorging die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen valt wel onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet.
- 4.
Jeugdhulp met verblijf valt niet onder de Jeugdwet als het een medisch noodzakelijk verblijf betreft vanwege geneeskundige zorg of als het gaat om tijdelijk, kortdurend geneeskundig verblijf buiten de thuissituatie. Jeugdhulp met verblijf valt wel onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet als het een verblijf van jeugdige buiten de thuissituatie betreft, niet zijnde een ziekenhuisverblijf.
- 5.
Vaktherapie kan alleen worden ingezet vanuit de Jeugdwet als het onderdeel is van een integraal behandelplan en het een bewezen effectieve methodiek betreft.
Artikel 6. Afbakening Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning is als volgt geregeld:
Als naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, dan is deze voorliggend op het verlenen van een voorziening op grond van de Jeugdwet. Tenzij sprake is van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 7. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen
De afstemming tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van wet- en regelgeving inzake werk en inkomen is als volgt geregeld:
- 1.
Het college ziet erop toe dat de gemeentelijke toegang, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële gezinsproblematiek voor het slagen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vroegtijdig signaleren.
- 2.
Het college ziet er daarnaast op toe dat jeugdigen en hun ouder(s) waar nodig de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen krijgen. Deze voorzieningen vallen niet onder de Jeugdwet.
- 3.
Het college ziet erop toe dat er voorzieningen beschikbaar zijn op het terrein van arbeidsparticipatie van jonggehandicapten en draagt zorg voor voldoende mogelijkheden van loonkostensubsidies en beschut werk voor deze doelgroep op het moment dat zij 18 jaar worden. Deze voorzieningen vallen niet onder de Jeugdwet.
Artikel. 8 Kinderopvang en buitenschoolse opvang
-
1. Reguliere kinderopvang en reguliere buitenschoolse opvang zijn geen vorm van jeugdhulp.
-
2. In uitzonderlijke situaties kan begeleiding worden ingezet om het kind in de kinderopvang of buitenschoolse opvang te houden, om doorverwijzing naar jeugdhulp te voorkomen. Dit gaat om situaties waarin een kind extra begeleiding of specialistische begeleiding nodig heeft vanwege opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen die niet door medewerkers van de opvang kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht.
Artikel. 9 Afstemming met voorliggende voorzieningen en andere vormen van hulp en ondersteuning
-
1. Het college stemt de jeugdhulp waaraan een jeugdige of een ouder behoefte heeft, af op het aanbod van activiteiten, diensten of middelen op grond van de volgende voorliggende wetten:
- a.
de Leerplichtwet;
- b.
de Participatiewet;
- c.
de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;
- d.
de Wet Inburgering 2021;
- e.
de Wet kinderopvang;
- f.
de Wet langdurige zorg;
- g.
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- h.
de Wet passend onderwijs;
- i.
de Wet publieke gezondheid;
- j.
de Wet tijdelijk huisverbod;
- k.
de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; en
- l.
de Zorgverzekeringswet,
- a.
-
en ondersteunt de jeugdige en zijn ouder(s) actief bij het verkrijgen van toegang tot de andere voorziening(en) of bij behoud van de continuïteit van de zorg op grond van de benodigde zorg.
-
2. Als een jeugdige van 16 jaar of ouder die hulp op grond van de wet ontvangt naar alle waarschijnlijkheid na het achttiende levensjaar hulp of ondersteuning nodig heeft vanuit een wettelijke kader als bedoeld in het eerste lid, is het college gehouden om:
- a.
voor het achttiende levensjaar zodanige hulp en ondersteuning te bieden dat de benodigde hulp en ondersteuning vanaf het achttiende jaar zo beperkt mogelijk kan zijn; en
- b.
de continuïteit van hulp en ondersteuning te waarborgen voor zover dat nodig is.
- a.
-
3. Ter uitvoering van het tweede lid, onderzoekt het college tijdig welke andere voorziening nodig is, vanaf de achttiende verjaardag en op welke wijze en vanuit welke andere voorzieningen (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg, of de Zorgverzekeringswet) deze ondersteuning vanaf het achttiende levensjaar wordt ingezet.
Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp
Artikel 10. Vormen van jeugdhulp
-
1. De volgende vormen van vrij toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar:
- a.
Informatie en advies op het gebied van opvoeden en opgroeien.
- b.
Jeugdgezondheidszorg.
- c.
Jongerenwerk en buurtwerk.
- d.
Schoolmaatschappelijk Werk.
- e.
Gezins- en jongerencoaching.
- a.
-
Los hiervan hebben jeugdigen en ouder(s) toegang tot basisvoorzieningen zoals sport, cultuur, vrijetijdsvoorzieningen, etcetera.
-
2. De volgende vormen van niet vrij toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar (na beschikking):
- a.
Landelijk Ambulant en Verblijf
- b.
Ambulante Jeugd-GGZ
- c.
Ambulante Jeugdhulp
- d.
Crisishulp
- e.
Verblijf met en zonder Behandeling
- f.
Dagbehandeling Jeugd
- g.
Juridische jeugdinterventies
- h.
Hulp op basis van sociaal medische indicaties
- i.
Kinderopvang op sociaal medische indicatie
- a.
-
3. Het college is bevoegd om de maximale duur en frequentie van de in lid 2 genoemde niet vrij toegankelijke voorzieningen te bepalen.
-
4. Het college maakt in het kader van de inkoop- of subsidierelatie en met inachtneming van het derde lid van dit artikel met aanbieders afspraken over in ieder geval de volgende aspecten van de niet vrij toegankelijke voorzieningen:
- a.
doelgroepen;
- b.
activiteiten;
- c.
doorlooptijd;
- d.
intensiteit;
- e.
kwaliteit
- f.
beoogd resultaat; en
- g.
vermelding productcode iJW.
- a.
Hoofdstuk 3 Toegang en onderzoek
Artikel 11. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
-
1. Bij een verwijzing door de huisarts, jeugdarts, een andere medisch specialist naar een jeugdhulpaanbieder houdt het college zich het recht voor in een beschikking vast te leggen om welke te verstrekken voorziening het gaat, de omvang daarvan, het beoogde resultaat, de ingangsdatum en duur van de verstrekking en de wijze van verstrekking.
-
2. Het college geeft alleen een beschikking af voor een niet vrij toegankelijke voorziening van een jeugdhulpaanbieder waarmee de gemeente een contractuele- of subsidierelatie heeft.
Artikel 12. Toegang jeugdhulp via de gemeentelijke toegang
-
1. Jeugdigen en ouder(s) kunnen een aanvraag doen bij het college. Als de jeugdige of zijn ouder(s) daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de hulpvraag.
Artikel 13. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
-
1. Het college onderzoekt in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag:
- a.
als eerste of er sprake is van een spoedeisend geval. In dat geval beslist het college direct tot verstrekking van een tijdige voorziening;
- b.
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouder(s), de veiligheid, de ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;
- c.
of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptiegerelateerde problemen, en zo ja:
- 1°.
welke problemen of stoornissen dat zijn;
- 2°.
welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;
- 3°.
of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en de personen die tot hun sociale omgeving inclusief de school behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, met inachtneming van in artikel 17 van deze verordening, en
- 4°.
voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een vrij toegankelijke voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;
- 1°.
- d.
hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouder(s).
- e.
indien van toepassing, hoe de toekenning van een niet vrij toegankelijke voorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen.
- a.
-
2. Als de jeugdige of zijn ouder(s) een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.
-
3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.
-
4. Bij het onderzoek wordt aan de jeugdige of zijn ouder(s) medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. De jeugdige of zijn ouder(s) wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
-
5. De jeugdige en/of zijn ouder(s) leveren het college de gegevens en documenten die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.
-
6. Het college wijst de jeugdige en zijn ouder(s) voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning en de kosteloze inzet van instrumenten die gericht zijn op versterking van de zeggenschap en regie van de jeugdige en de ouder(s).
Hoofdstuk 4 Verslag, aanvraag, criteria en inhoud beschikking
Artikel 14. Verslag
-
1. Binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 12 verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouder(s) een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het verslag). Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouder(s) worden aan het verslag toegevoegd.
-
2. Het college vergewist zich ervan dat de jeugdige en zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger de uitleg over de uitkomsten van het onderzoek hebben begrepen.
-
3. Als uit het verslag of de opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger blijkt dat een niet vrij toegankelijke voorziening is aangewezen of gewenst is, wordt het verslag ondertekend door de jeugdige of de jeugdige en zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger en door deze teruggestuurd.
-
4. De aanvraag voor een niet vrij toegankelijke voorziening wordt ingetrokken indien uit het verslag blijkt dat de hulpvraag kan worden opgelost met eigen mogelijkheden en het eigen probleemoplossend vermogen, dan wel door gebruik van een andere voorziening.
Artikel 15. Aanvraag niet vrij toegankelijke voorziening
-
1. Jeugdigen en ouder(s) kunnen een aanvraag voor een niet vrij toegankelijke voorziening schriftelijk indienen bij het college. Als het onderzoek als bedoeld in artikel 13 leidt tot een aanvraag voor een niet vrij toegankelijke voorziening, dan stelt het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een gezinsplan op. Bij de opstelling van het gezinsplan wordt, indien aanwezig, het familiegroepsplan betrokken. In het gezinsplan worden de kosten van de niet vrij toegankelijke voorziening, die voor rekening komen van de gemeente, opgenomen en deze kosten worden ook in de beschikking vermeld.
-
2. Het college geeft de beschikking binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag af.
-
3. Het college kan nadere regels stellen betreffende de voorwaarden voor de aanvraag, toekenning, beoordeling en het afwegingskader van een niet vrij toegankelijke voorziening.
-
4. De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten zich binnen 3 maanden na het afgeven van de beschikking melden bij een jeugdhulpaanbieder. Of de jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten binnen 3 maanden het pgb besteden aan het resultaat waarvoor het is verstrekt. Als de jeugdige en/of ouder(s) dit niet doen, voldoen zij niet aan de voorwaarden van de voorziening of het pgb. In dat geval kan het college op grond van artikel 29 lid 2 van deze verordening de aanvraag beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken.
-
5. In spoedeisende gevallen beslist het college na een melding direct tot verstrekking van een tijdelijke voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige of zijn ouder(s) of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp aan bij de rechter.
-
6. Het kan zijn dat het niet nodig is om verder in gesprek te gaan over de aanvraag. De gemeente overlegt hierover met de jeugdige en zijn ouder(s).
-
7. Jeugdigen en ouder(s) kunnen zich rechtstreeks wenden tot een vrij toegankelijke voorziening.
-
8. Jeugdige en ouder(s) kunnen zich rechtstreeks wenden tot een jeugdhulpaanbieder als zij zelf de volledige kosten van de voorziening dragen.
Artikel 16. Criteria voor een niet vrij toegankelijke voorziening
-
1. Een vrij toegankelijke voorziening die passend en toereikend is, is voorliggend op een niet vrij toegankelijke voorziening. In elke situatie wordt eerst beoordeeld of vrij toegankelijke voorzieningen passend en toereikend zijn voor de gestelde hulpvraag. Als dit zo is, komen jeugdigen en de ouder(s) niet in aanmerking voor een niet vrij toegankelijke voorziening. Dit geldt als de vrij toegankelijke voorziening:
- a.
daadwerkelijk beschikbaar is voor de jeugdige en/of de ouder(s);
- b.
passend en toereikend is voor de jeugdige en/of de ouder(s).
- a.
-
2. Een jeugdige komt in aanmerking voor een door het college verleende niet vrij toegankelijke voorziening als het college van oordeel is dat de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en gebruikmaking van een vrij toegankelijke voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.
-
3. Overeenkomstig de definitie van jeugdhulp uit artikel 1 van deze verordening wordt geen niet vrij toegankelijke voorziening verstrekt voor hulp of ondersteuning aan een jeugdige die niet noodzakelijk is op grond van een psychisch probleem of stoornis, psychosociaal probleem, gedragsprobleem of beperking, maar die voortkomt uit een behoefte die past bij de normale ontwikkeling van de jeugdige van een bepaalde leeftijd. Bij de beoordeling hiervan wordt aangesloten bij de uitgangspunten voor gebruikelijke zorg uit de meest recent vastgestelde Beleidsregels indicatiestelling Wlz.
-
4. Als een niet vrij toegankelijke voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college in principe een bewezen effectieve interventie.
-
5. Er is sprake van bewezen effectieve voorzieningen als de effectiviteit is vastgesteld in wetenschappelijk onderzoek en de interventie(s) zijn opgenomen als zijnde ‘erkend’ in:
- a.
de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut
- b.
de zorgstandaarden van de GGZ standaarden
- c.
de databank voor interventies gericht op jeugdigen met een beperking (databank interventies gehandicaptenzorg)
- a.
-
6. Indien eerder is vastgesteld dat de inzet van een niet vrij toegankelijke voorziening niet heeft geleid tot het beoogde resultaat zoals beschreven in het gezinsplan, houdt het college zich het recht voor geen nieuwe beschikking af te geven voor een niet vrij toegankelijke voorziening.
-
7. Als een niet vrij toegankelijke voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening. Als een jeugdige en/of ouder(s) toch een duurdere voorziening willen die eveneens passend is, komen de extra kosten voor rekening van de jeugdige en/of zijn ouder(s).
-
8. In situaties waarbij ouder(s) begeleiding, behandeling of ondersteuning ten gevolge van maatschappelijke of eigen psychische of relationele problemen nodig hebben en er naar het oordeel van het college geen sprake is van een hulpvraag als bedoeld in deze verordening, komt een jeugdige of zijn ouder(s) niet in aanmerking voor een door het college te verlenen niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in deze verordening.
-
9. Het voorgaande lid is niet van toepassing als er parallel aan een hulpvraag sprake is van veiligheidsproblematiek in de context van het gezin.
-
10. Voor het bepalen van de soort niet vrij toegankelijke voorziening die het college inzet, wordt aangesloten bij de dienstomschrijvingen in de door of namens de gemeente gesloten overeenkomsten met, of verleende subsidiebesluiten aan jeugdhulpaanbieders voor het leveren van niet vrij toegankelijke voorzieningen. Alvorens een keuze gemaakt wordt voor het soort voorziening, wordt in dialoog tussen de gemeentelijke toegang, de jeugdige en de ouder(s) een gezamenlijk beeld ontwikkeld over de hulpvraag en de meest passende aanpak.
-
11. Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hierover nadere regels vaststellen.
Artikel 17. Beoordeling eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen
-
1. Een niet vrij toegankelijke voorziening wordt niet verstrekt als naar het oordeel van het college uit het onderzoek blijkt dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) toereikend zijn om binnen de eigen mogelijkheden, zo nodig met inzet van het sociale netwerk, school of met ondersteuning van andere (hulpverlenende) instellingen, de hulp te bieden die passend is bij de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s).
-
2. Tot het sociale netwerk behoren andere personen binnen de kring van familie, vrienden, kennissen en bekenden die van betekenis zijn voor, en bijdragen aan het, welzijn en welbevinden van de jeugdige of zijn ouder(s).
-
3. Tot de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen behoort in elk geval het aanspreken van een (aanvullende) zorgverzekering als die is afgesloten.
-
4. Bij de beoordeling van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen, bedoeld in het eerste lid, neemt het college, gelet op het bepaalde in de artikelen 82 en 247, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, tot uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen, ook als sprake is van psychische problemen of stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of beperkingen, allereerst bij de ouder(s) zelf ligt en dat de hulp die daarvoor nodig is in beginsel ook door hen geleverd kan worden. Uit het onderzoek kan evenwel blijken dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) tekortschiet, omdat sprake is van:
- a.
geobjectiveerde beperkingen om noodzakelijke hulp te bieden;
- b.
een gebrek aan kennis of vaardigheden om noodzakelijke hulp te bieden; of
- c.
overbelasting of dreigende overbelasting, waardoor geen noodzakelijke hulp kan worden verwacht totdat deze belasting of dreigende overbelasting is opgeheven.
- a.
-
5. Bij de beoordeling van het vierde lid, onder c, wordt ook vastgesteld welke mogelijkheden de ouder(s) hebben om de overbelasting of dreigende overbelasting op te heffen, waarbij redelijkerwijs verwacht mag worden dat de ouder(s) maatschappelijke activiteiten beperken en betaalde arbeid verminderen of anders organiseren om overbelasting of dreigende overbelasting op te heffen. Hierbij houdt het college ook rekening met:
- a.
de behoefte en mogelijkheden van de jeugdige;
- b.
de duur van de inzet, waarbij als uitgangspunt geldt dat kortdurende inzet van niet langer dan 3 maanden in een jaar niet tot overbelasting leidt;
- c.
de planbaarheid van de hulp;
- d.
de benodigde ondersteuningsintensiteit;
- e.
de samenstelling van het gezin en de woonsituatie en
- f.
de noodzaak van de ouder(s) om in een inkomen te voorzien.
- a.
Artikel 18. Identificatie
-
1. Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1, van de Wet op de identificatieplicht.
-
2. Ten aanzien van personen zonder de Nederlandse nationaliteit merkt het college voor de wet als geldig identiteitsbewijs aan:
- a.
een vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER;
- b.
een verblijfskaart Ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);
- c.
een buitenlands paspoort; of
- d.
een vreemdelingendocument van het type W (asielzoekers).
- a.
Artikel 19. Dyslexie
-
1. De zorg voor kinderen tot 13 jaar met ernstige dyslexie (ED), dyslexiezorg, valt onder de Jeugdwet.
-
2. Voor dyslexiezorg geldt dat deze alleen toegankelijk is voor de jeugdige nadat een ED- specialist (van het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs of Voortgezet Onderwijs) op basis van het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling van oordeel is dat diagnostiek dan wel de behandeling van Ernstige Dyslexie noodzakelijk is.
Artikel 20. Vervoersvoorzieningen
-
1. Uitgangspunt is dat de ouder(s) zelf verantwoordelijk zijn voor vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulpaanbieder.
-
2. Een vervoersvoorziening wordt wel aan de jeugdige toegekend als naar het oordeel van het college is aangetoond dat er een noodzaak bestaat tot inzet van deze voorziening. Bij de toekenning is een voorziening voor groepsvervoer voorliggend op een voorziening voor individueel vervoer.
-
3. Het college beoordeelt in elke individuele situatie of er specifieke omstandigheden zijn waardoor de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) onvoldoende zijn om de eigen verantwoordelijkheid voor het vervoer op zich te nemen. Van onvoldoende eigen mogelijkheden of probleemoplossend vermogen is sprake als het college constateert dat de jeugdige ernstige gedrags- en/of medische problemen heeft waardoor reizen met de fiets, openbaar vervoer onder begeleiding van ouders of andere personen uit het netwerk, of vervoer in de auto niet zelfstandig mogelijk is.
-
4. Om voor een vervoersvoorziening in aanmerking te komen moet er sprake zijn van:
- a.
een medische noodzaak bij de jeugdige. Hier wordt onder verstaan dat de jeugdige een beperking heeft met lopen, instappen of staan of indien er sprake is van desoriëntatie (met medische oorzaak) en daardoor niet zelfstandig kan reizen. De informatie wordt aangeleverd door een behandelend arts - niet zijnde eigen huisarts - en is niet ouder dan twee jaar, en/of:
- b.
beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige waardoor reizen niet mogelijk is. Onder beperking in de zelfredzaamheid wordt verstaan:
- 1°.
de jeugdige jonger is dan 9 jaar en de aanvrager heeft aannemelijk gemaakt dat de jeugdige niet zelfstandig met de fiets of met het openbaar vervoer kan reizen of:
- 2°.
de jeugdige heeft ernstige gedragsproblemen die zelfstandig reizen met de fiets of met het openbaar vervoer niet mogelijk maken.
- 1°.
- a.
-
5. Om voor een voorziening voor aangepast vervoer -in geval van een functiebeperking of rolstoelgebruik- in aanmerking te komen moet er:
- a.
sprake zijn van de in artikel 4 genoemde omstandigheden en voorwaarden of:
- b.
de reistijd door het gebruik van openbaar vervoer voor de heen- en terugreis langer is dan anderhalf uur of:
- c.
de reistijd voor de heen- en terugreis via het gebruik van aangepast vervoer kan met minimaal 50% worden teruggebracht.
- a.
-
6. Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt aan de jeugdige ten behoeve van het vervoer van de jeugdige naar en van de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.
Artikel 21. Deskundig oordeel, advies en voorbereiding van de besluitvorming
-
1. Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.
-
2. Het in het eerste lid bedoelde advies wordt uitgebracht door of onder verantwoordelijkheid van een adviseur die beschikt over een registratie als professional:
- a.
bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd;
- b.
bij het Nederlands Instituut van Psychologen in het register Kinder- en Jeugdpsychologen; of
- c.
op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in het BIG- register.
- a.
-
3. Medewerkers van de organisatie die jeugdhulp biedt, of mogelijk gaat bieden, kunnen niet ook het advies geven over het al dan niet toekennen van jeugdhulp of het daarop betrekking hebbende besluit nemen. Het college treft daartoe voorzieningen waarmee is gewaarborgd dat het onderzoek en de voorbereiding van de besluitvorming via de gemeente op zorgvuldige wijze plaatsvindt.
Artikel 22. Inhoud beschikking
-
1. In de beschikking tot verstrekking van een niet vrij toegankelijke voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt ook aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
-
2. Bij het verstrekken van een niet vrij toegankelijke voorziening in natura wordt in de beschikking ook in ieder geval vastgelegd:
- a.
welke voorziening wordt verstrekt;
- b.
de omvang van de voorziening;
- c.
wat en op welke datum het beoogde resultaat van de voorziening is;
- d.
op welke momenten tussen de ingangs- en einddatum van de verstrekte voorziening de voortgang wordt besproken tussen de jeugdige en zijn ouder(s), de jeugdhulpaanbieder en het college;
- e.
wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
- f.
hoe de voorziening wordt verstrekt;
- g.
indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn, en
- h.
De kosten voor rekening van de gemeente van de verstrekte niet vrij toegankelijke voorziening.
- a.
-
3. Bij het verstrekken van een niet vrij toegankelijke voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;
- b.
op welke momenten tussen de ingangs- en einddatum van de verstrekte voorziening de voortgang wordt besproken tussen de jeugdige en zijn ouder(s) en het college;
- c.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- d.
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- e.
welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;
- f.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
- g.
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- a.
Hoofdstuk 5 Bepalingen met betrekking tot het PGB
Artikel 23. Regels voor pgb
-
1. Verstrekking van een niet-vrij toegankelijke voorziening via ZIN gaat boven verstrekking van een niet-vrij toegankelijke voorziening via pgb.
-
2. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.
-
3. Een pgb is alleen mogelijk als:
- a.
blijkt dat voldaan wordt aan de in artikel 8.1.1. lid 2 van de Jeugdwet opgenomen voorwaarden;
- b.
er op geen enkele manier druk is uitgeoefend om de voorziening van de beoogde pgb- aanbieder te betrekken en
- c.
het niet gaat om een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt.
- a.
-
4. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1. van de wet, met dien verstande dat voor kinderopvang op sociaal medische indicatie geen pgb mogelijk is.
Artikel 24. Aanvullende regels om in aanmerking te komen voor een pgb
-
1. Als een jeugdige of zijn ouder(s) in aanmerking komen voor een niet vrij toegankelijke voorziening, maar de jeugdhulp zelf wensen in te kopen door middel van een pgb, dienen de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger daartoe een pgb-plan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het pgb-plan is opgenomen:
- a.
de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente volgens de jeugdige of zijn ouder(s) niet aan de hulpvraag kan voldoen;
- b.
welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen inkopen met een pgb, wat het beoogde resultaat is en wanneer en hoe wordt geëvalueerd;
- c.
de voorgenomen uitvoerder van de niet vrij toegankelijke voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;
- d.
op welke wijze de kwaliteit van de in te kopen jeugdhulp is gewaarborgd;
- e.
de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;
- f.
indien van toepassing, welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en
- g.
de motivatie aan de hand van de tien punten benoemd in artikel 24 waaruit blijkt dat de budgethouder of budgetbeheerder in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
- a.
-
2. Het college verstrekt een pgb als:
- a.
de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de niet vrij toegankelijke voorziening die wordt geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder, niet aan de hulpvraag kan voldoen;
- b.
uit de beoordeling van de pgb-vaardigheid met inachtneming van artikel 24 blijkt dat de budgethouder of, indien van toepassing, de budgetbeheerder in staat is uitvoering te geven aan de eisen die het beheer van een pgb met zich meebrengt; en
- c.
naar het oordeel van het college met inachtneming van artikel 32 is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de niet vrij toegankelijke voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het pgb-plan opgenomen beoogde resultaat.
- a.
-
3. Het college verstrekt geen pgb als er twijfels zijn over de integriteit van de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp, wat zich in ieder geval voordoet indien de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp in de vier jaar voorafgaande aan de aanvraag:
- a.
fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, heeft gepleegd;
- b.
betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de hulp in gevaar brengen;
- c.
op basis van een Bibob-toets door het college is geweigerd als zorgaanbieder.
- a.
-
4. Het college weigert een pgb als een wettelijke weigeringsgrond als bedoeld in artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet van toepassing is.
Artikel 25. Pgb-vaardigheid
-
1. Om aan de voorwaarden voor pgb-vaardigheid te voldoen dient de beoogd budgethouder, al dan niet met hulp vanuit het sociaal netwerk of, indien van toepassing, een budgetbeheerder, in ieder geval:
- a.
een duidelijk beeld te hebben van de hulpvraag;
- b.
op de hoogte te zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of deze zelf (online) weten te vinden;
- c.
in staat te zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;
- d.
voldoende vaardig te zijn om in de Nederlandse taal te communiceren met de gemeente, de SVB en de zorgverleners;
- e.
in staat te zijn zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;
- f.
in staat te zijn om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan het college;
- g.
in staat te zijn om te beoordelen en te beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;
- h.
in staat te zijn de inzet van zorgverleners te coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;
- i.
in staat te zijn om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren; en
- j.
voldoende kennis te hebben over het werk- of opdrachtgeverschap of deze kennis weten te vinden.
- a.
-
2. Een budgethouder of een budgetbeheerder wordt in beginsel niet in staat geacht de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren als sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
- a.
het beheer wordt verricht door de persoon of organisatie die ook de jeugdhulp levert aan de budgethouder, tenzij hiervoor door het college toestemming is verleend;
- b.
er is sprake van één of meer van de volgende omstandigheden:
- 1°.
schuldenproblematiek;
- 2°.
ernstige verslavingsproblematiek;
- 3°.
aangetoonde fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;
- 4°.
een aanmerkelijke verstandelijke beperking;
- 5°.
een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;
- 6°.
een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;
- 7°.
het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift; of:
- 8°.
het niet verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag.
- 1°.
- a.
Artikel 26. Onderscheid formele en informele hulp
-
1. Van formele hulp is sprake als de jeugdhulp verleend wordt door onderstaande personen:
- a.
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister, conform artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007, en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of
- b.
personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister conform artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007 en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.
- a.
-
2. Formele hulp wordt geleverd door personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of artikel 5.2.1, van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.
-
3. Als de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste- of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp omdat zij onderdeel uitmaken van het sociale netwerk.
-
4. Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het eerste lid, onder a of b, en er niet voldaan is aan het tweede lid, is er sprake van informele hulp.
Artikel 27. Hoogte pgb
-
1. De hoogte van het pgb voor formele jeugdhulp bedraagt 90% van het laagste adequate gecontracteerde tarief voor dezelfde jeugdhulp in natura.
-
2. De hoogte van het pgb voor informele jeugdhulp bedraagt 75% van het wettelijke minimumloon.
-
3. De tarieven voor het pgb worden jaarlijks geïndexeerd, waarbij:
- a.
de indexering wordt berekend uit de som van het geprognotiseerde percentage voor het komende jaar (t + 1) en het verschil tussen het in het voorgaande jaar (t – 1) geprognotiseerde percentage voor het lopende jaar (t) en het definitieve percentage voor het lopende jaar (t). De percentages zijn verschillend voor loonkosten en materiële kosten; en
- b.
het college het pgb-tarief verhoogt of verlaagt voor 90% op basis van het geprognotiseerde en definitieve indexcijfer Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) voor personele kosten van het CPB, gepubliceerd door de NZA en voor 10% op basis van het geprognotiseerde en definitieve prijsindexcijfer particuliere consumptie (PPC) voor materiële kosten van het CPB gepubliceerd door de NZA.
- a.
-
4. Het tarief is lager als op basis van het door de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger ingediende pgb-plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
-
5. Het tarief voor jeugdhulp dat op onverplichte basis wordt verleend door een hulpverlener uit het sociaal netwerk wordt door het college vastgesteld overeenkomstig artikel 8ab, eerste lid, van de Regeling Jeugdwet.
-
6. Met inachtneming van voorgaande bepalingen stelt het college de pgb-tarieven vast in nadere regels.
-
7. Het college maakt minimaal eenmaal per jaar de tarieven bekend.
Artikel 28. Uitgesloten van pgb
De volgende kosten zijn uitgesloten van vergoeding vanuit een pgb:
- a.
kosten voor bemiddeling;
- b.
kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;
- c.
kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
- d.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- e.
kosten die worden gemaakt voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet toestemming is gegeven door het college;
- g.
kosten voor hulp die direct ingezet moet worden (crisishulp); en
- h.
kosten voor een aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag.
Hoofdstuk 6 Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik bij PGB en bij niet vrij toegankelijke voorzieningen
Artikel 29. Opschorting betaling uit het pgb
-
1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.
-
2. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 30, derde lid, onder d.
-
3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek aan de Sociale Verzekeringsbank dat is gedaan op grond van het eerste en/of tweede lid.
Artikel 30. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet
-
1. Het college informeert de jeugdige en zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een niet vrij toegankelijke voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
-
2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doen de jeugdige of zijn ouder(s) aan het college op verzoek of direct uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een niet vrij toegankelijke voorziening of pgb.
-
3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college de beschikking voor een niet vrij toegankelijke voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de jeugdige of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de jeugdige of zijn ouder(s) niet langer op de niet vrij toegankelijke voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;
- c.
de inzet van de niet vrij toegankelijke voorziening of het pgb niet leidt tot het beschreven resultaat uit het gezinsplan;
- d.
de niet vrij toegankelijke voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
- e.
de jeugdige langer dan zes weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, of
- f.
de jeugdige of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de niet vrij toegankelijke voorziening of het pgb.
- a.
-
4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de niet vrij toegankelijke voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
-
5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb invorderen.
Artikel 31. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid voorzieningen en pgb’s
Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van niet vrij toegankelijke voorzieningen en pgb's met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.
- 1.
Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of op grond van de wet en deze verordening.
- 2.
De toezichthoudende ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van dossiers.
- 3.
Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader van een melding gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar.
- 4.
Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel van dit beleid is dat het college cliënten en betrokken derden informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een niet vrij toegankelijke voorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik daarvan.
- 5.
De aanvrager en ontvanger van de niet vrij toegankelijke voorziening en eventueel betrokken derden verstrekken aan het college alle medewerking en informatie die benodigd is voor het onderzoek als bedoeld in het vorige lid.
- 6.
Het college kan onderzoek doen naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een niet vrij toegankelijke voorziening en op basis daarvan besluiten nemen met betrekking tot de rechtmatigheid van de voorziening en de wederzijds tussen het college en de jeugdige of zijn ouder resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
- 7.
Het college kan een materiële controle en fraudeonderzoek doen bij jeugdhulpaanbieders die werken onder een contract van het college of met een contract welke is aangegaan door een jeugdige of zijn ouder voor de uitvoering van een pgb om te bepalen of de door de aanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd.
- 8.
Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit
Artikel 32. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
- a.
de aard en omvang van de te verrichten taken;
- b.
de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
- c.
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- d.
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en
- e.
de kosten voor bijscholing van het personeel.
Artikel 33. Kwaliteitseisen jeugdzorg
-
1. Jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en derden waar de jeugdige via een persoonsgebonden budget of niet vrij toegankelijke voorzieningen jeugdhulp betrekt, zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen en eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten door:
- a.
het afstemmen van niet vrij toegankelijke voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of ouder(s);
- b.
het afstemmen van niet vrij toegankelijke voorzieningen op andere vormen van hulp, zorg en ondersteuning;
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van niet vrij toegankelijke voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;
- d.
voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de niet vrij toegankelijke voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken;
- e.
het tijdig afschalen en het niet zwaarder en langer dan nodig inzetten van jeugdhulp, en
- f.
het inzetten van bewezen effectieve methodieken en interventies
- g.
het monitoren van de resultaten van de ingezette niet vrij toegankelijke voorzieningen.
- a.
-
2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en derden waar de jeugdige via een persoonsgebonden budget of niet vrij toegankelijke voorzieningen jeugdhulp betrekt, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek in overeenstemming met artikel 3 Regeling Jeugdwet en het zonodig in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
Artikel 34. Evaluatie en monitoring
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid met betrekking tot de uitvoering van de Jeugdwet wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk. Het college zendt in het tweede jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een tussenevaluatie aan de gemeenteraad.
Artikel 35. Klachtregeling
Voor deze verordening geldt de gemeentelijke klachtenregeling van de gemeente Zoetermeer.
Artikel 36. Overgangsrecht
-
1. Een recht op een lopende niet vrij toegankelijke voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp Zoetermeer 2015, zoals vastgesteld op 13 oktober 2014, blijft gehandhaafd, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee die niet vrij toegankelijke voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
-
2. Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening bedoeld in het eerste lid en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van deze verordening.
-
3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugdhulp Zoetermeer 2015, zoals vastgesteld 13 oktober 2014, wordt beslist met inachtneming van deze verordening.
Artikel 37. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen in deze verordening, of van de hieruit voortvloeiende nadere regels.
Artikel 38. Intrekking vorige besluiten
Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit wordt de Verordening Jeugdhulp Zoetermeer 2015, zoals vastgesteld op 13 oktober 2014 ingetrokken.
Artikel 39. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking in het gemeenteblad.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp Zoetermeer 2025.
Artikel 40. Relevante artikelen uit de Jeugdwet ivm verwijzingen uit de Verordening
Hoofdstuk 8. Financiën en verantwoording
§ 8.1. Algemeen
Artikel 8.1.1
- 1.
Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
- 2.
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
- a.
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
- b.
de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en
- c.
naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
- a.
- 3.
Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
- 4.
Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:
- a.
voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening, of
- b.
indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e.
- a.
Artikel 8.1.2
- 1.
De jeugdige en zijn ouders doen aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget.
- 2.
De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien het college die feiten en omstandigheden kan vaststellen op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens die feiten en omstandigheden kan verkrijgen uit bij regeling van Onze Ministers aan te wijzen administraties.
- 3.
De jeugdige en zijn ouders zijn verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 8.1.3
Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget te heroverwegen.
Artikel 8.1.4
- 1.
Het college kan een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
- a.
de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
- b.
de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen,
- c.
de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,
- d.
de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget, of
- e.
de jeugdige of zijn ouders het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.
- a.
- 2.
Het college bepaalt in de beslissing als bedoeld in het eerste lid het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.
- 3.
Indien het college een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget met toepassing van het eerste lid, onderdeel a, heeft herzien dan wel ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget invorderen.
Artikel 8.1.5
- 1.
Een individuele voorziening in natura wordt aan een jeugdige of een ouder door of namens het college verstrekt. Indien een derde de voorziening in natura levert, komen op de persoon die deze voorziening ontvangt, geen werkgevers- of opdrachtgeversverplichtingen te rusten.
- 2.
Indien een jeugdige of een ouder een budget ontvangt, worden de betalingen voor de jeugdhulp die de jeugdige of de ouder ontvangen door of namens het college verstrekt.
Artikel 8.1.6
Het college licht de jeugdige en zijn ouder vooraf volledig, objectief en in voor hem begrijpelijke bewoordingen in over de gevolgen van de keuze voor een budget in plaats van een individuele voorziening in natura.
Artikel 8.1.7
Op het budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 8.1.8
- 1.
De Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voert namens de colleges de betalingen ten laste van verstrekte budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.
- 2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.
- 3.
Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over de overeenkomst die de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt sluit met de derde van wie hij jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort, ontvangt en die daarvoor betaling ontvangt uit het persoonsgebonden budget.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad op 12 mei 2025
de griffier,
drs. R. Blokland MCM
de voorzitter,
drs. M.J. Bezuijen
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl