Verordening Jeugdhulp 2025 gemeente Enkhuizen

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 09-07-2025

Intitulé

Verordening Jeugdhulp 2025 gemeente Enkhuizen

De raad van de gemeente Enkhuizen;

gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouder(s) van de gemeente Enkhuizen inzake vaststellen Verordening jeugdhulp 2025 gemeente Enkhuizen dd. 6 mei 2025;

overwegende dat;

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt; ouder(s) worden geacht de tot hun gezin behorende jeugdige(n) dagelijkse hulp, zorg en ondersteuning te bieden ook als er sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking;

  • wanneer de ouder(s) en de jeugdige niet in staat zijn de hulpvraag zelfstandig of met het netwerk op te lossen eerst wordt gewend tot de algemene en voorliggende voorzieningen;

  • wanneer de algemene en voorliggende voorzieningen onvoldoende helpend zijn, het college zorgdraagt voor tijdige en passende ondersteuning;

  • het op grond van de Jeugdwet noodzakelijk is hieromtrent regels vast te stellen:

    • a.

      over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen;

    • b.

      over de afbakening Jeugdwet in relatie tot andere wetgevende kaders;

    • c.

      over de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • d.

      over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • e.

      over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet wordt vastgesteld;

    • f.

      voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

    • g.

      over de wijze waarop ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen of hun ouder(s), worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;

    • h.

      ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;

    • i.

      over onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet;

  • gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet;

  • gezien het advies van de Participatieraad Enkhuizen en de Jongerenadviesraad SED

  • overwegende dat het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt; ouder(s) worden geacht de tot hun gezin behorende jeugdige(n) dagelijkse hulp, zorg en ondersteuning te bieden ook als er sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking;

  • overwegende dat wanneer de ouder(s) en de jeugdige niet in staat zijn de hulpvraag zelfstandig of met het netwerk op te lossen eerst wordt gewend tot de algemene en voorliggende voorzieningen;

  • overwegende dat wanneer de algemene en voorliggende voorzieningen onvoldoende helpend zijn, het college zorg draagt voor tijdige en passende ondersteuning

besluit;

  • De Verordening Jeugdhulp 2022 gemeente Enkhuizen vanaf 1 juli 2025 in te trekken;

  • De Verordening Jeugdhulp 2025 gemeente Enkhuizen 2025 per 1 juli 2025 vast te stellen.

Verordening Jeugdhulp 2025 gemeente Enkhuizen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende soorten voorzieningen:

    • a.

      Algemene voorziening: voorziening op grond van de Jeugdwet die rechtstreeks toegankelijk is zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling.

    • b.

      Individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden voorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een besluit.

    • c.

      Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouder(s), inwonende kinderen of andere huisgenoten die tot de leefeenheid van de inwoner behoren.

    • d.

      Eigen kracht: het vermogen van een cliënt om zelf of met zijn of haar sociale netwerk tot een niveau van zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie te komen.

    • e.

      Voorliggende voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de Jeugdwet.

  • 2. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verder verstaan onder:

    • a.

      Arrangement: een combinatie van een ondersteuningsprofiel en intensiteit. Het arrangement is daarmee gekoppeld aan een bepaalde zwaarte van hulp/ondersteuning en aan een daarvoor realistisch tarief

    • b.

      College: het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente. Het College is verantwoordelijk voor uitvoering van de Jeugdwet. Daarom wordt het College ook genoemd bij de daadwerkelijke uitvoering door een gemandateerde organisatie.

    • c.

      Doel: een concrete actie hoe het resultaat behaald kan worden. Doelen worden opgesteld om toe te werken naar dat gewenste resultaat;

    • d.

      Familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouder(s), samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren

    • e.

      Intensiteit: de mate van ondersteuningsbehoefte en benodigde inzet die nodig is om het gewenste resultaat te bereiken. De intensiteiten zijn gekoppeld aan de ondersteuningsprofielen;

    • f.

      Specialistische jeugdhulp: individuele voorziening zoals bedoeld in artikel 1 onder b zijnde voorzieningen voor jeugdhulp die een intensieve aanpak en/of hoge dan wel specifieke expertise vragen;

    • g.

      Hoog specialistische jeugdhulp: individuele voorzieningen zoals bedoeld in artikel 1 onder b zijnde voorzieningen voor jeugdhulp die een zeer intensieve aanpak en/of zeer hoge dan wel specifieke - vaak multidisciplinaire - expertise vragen;

    • h.

      Lokale toegang: de voorziening die een gemeente heeft ingericht om hulp/ondersteuning te bieden aan jeugdige of gezin en tevens de lokale toegang tot algemene voorzieningen en (hoog)specialistische jeugdhulp.

    • i.

      Ondersteuningsprofiel: de aard van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt, gecategoriseerd in de volgende ondersteuningsprofielen:

      • i)

        Behoefte aan het bevorderen van de ontwikkeling van de jeugdige met psychosociale problemen.

      • ii)

        Behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedvaardigheden van ouders met jeugdigen met ontwikkelings- en/of gedragsproblemen.

      • iii)

        Behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden van ouders met eigen problemen (bv. ziekte of beperking) en het bevorderen van de ontwikkeling van de jeugdige.

      • iv)

        Behoefte aan begeleiding voor jeugdigen met een beperking en ondersteuning aan de ouder(s).

      • v)

        Behoefte aan behandeling in combinatie met begeleiding voor jeugdigen met een beperking.

      • vi)

        Behoefte aan behandeling in combinatie met begeleiding als gevolg van een lichamelijke beperking.

      • vii)

        Behoefte aan verminderen ontwikkelings- en gedragsproblemen en bevorderen van de ontwikkeling van jeugdige door behandeling.

      • viii)

        Behoefte aan leren van vaardigheden door intensieve begeleiding en behandeling voor het bevorderen van de ontwikkeling van jeugdigen die opgroeien in gezinnen met problematiek op meerdere leefgebieden.

    • j.

      Perspectiefplan: een plan waarin opgenomen is wat een inwoner, jeugdige of gezin nodig heeft om op een volwaardige manier deel uit te kunnen maken van de samenleving. Hierin wordt de ondersteuningsbehoefte van de inwoner, jeugdige of gezin en de gewenste resultaten en doelen beschreven. Het plan gaat over de inwoner, jeugdige of gezin en alle relevante leefgebieden.

    • k.

      Persoonsgebonden budget (pgb): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten en andere maatregelen die behoren tot een individuele voorziening, en die een jeugdige en/of zijn ouder(s) van een derde heeft betrokken.

    • l.

      Resultaat: De uitkomst van de ingezette hulp/ondersteuning welke de jeugdige/ gezin wenst te behalen.

    • m.

      Wet: Jeugdwet

  • 3. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Regeling jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

Artikel 2.1 Algemene voorziening

  • 1. Het college draagt zorg voor een dekkend aanbod aan algemene voorzieningen die aansluiten op het aanbod van individuele voorzieningen. Een algemene voorziening is een voorziening op grond van de Wet die rechtstreeks toegankelijk is voor jeugdigen en ouder(s), zonder beoordeling of op basis van een beperkte beoordeling van het college.

  • 2. Een algemene voorziening is in principe altijd voorliggend ten opzichte van een individuele voorziening.

  • 3. Er zijn algemene voorzieningen die zich richten op:

    • Het voorkomen van, het vroegsignaleren van en het vroeg interveniëren bij een risico op opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen;

    • Het versterken van het opvoedkundige klimaat;

    • Het bevorderen van de opvoedvaardigheden van ouder(s);

    • Het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleem-oplossend vermogen van de jeugdigen, hun ouder(s) en de personen die tot hun sociale omgeving behoren;

    • Het bevorderen van de veiligheid van de jeugdigen in de opvoedsituatie.

  • 4. Voor zover de hulpvraag met een algemene voorziening opgelost kan worden, bestaat er geen recht op een individuele voorziening op grond van de Wet.

Artikel 2.2 Lokale algemene voorzieningen

  • 1. Het college draagt zorg voor het beschikbaar stellen van aanbod van, in ieder geval, de volgende vormen van algemeen (vrij) toegankelijke jeugdvoorzieningen:

    • a.

      preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning aan de hand van (groeps)bijeenkomsten, voorlichting, trainingen en cursussen;

    • b.

      activiteiten gericht op (talent)ontwikkeling van jeugdigen;

    • c.

      Algemeen maatschappelijk werk

    • d.

      GGD

    • e.

      wijkverpleegkundige

    • f.

      Jeugd- en jongerenwerk(er);

    • g.

      jeugd- en gezinswerker binnen het basisonderwijs en middelbaar onderwijs;

    • h.

      advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • i.

      De crisisdienst jeugd;

    • j.

      aanbod van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2. Wanneer de algemene voorzieningen uit lid 1 niet toereikend zijn, kunnen jeugdigen en hun ouders worden aangemeld bij het Stadsteam. Het Stadsteam is een algemeen toegankelijke voorziening met een lichte toegangsbeoordeling. Professionals van de voorzieningen uit lid 1 of de jeugdconsulenten van de gemeente kunnen ouders en jeugdigen aanmelden.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

Het college draagt, in aanvulling op de algemene voorzieningen, zorg voor de beschikbaarheid van individuele voorzieningen en componenten die onderdeel kunnen zijn van een individuele voorziening. Een individuele voorziening is een jeugdhulpvoorziening die door het college wordt verstrekt op basis van een besluit in de vorm van een beschikking. Een individuele voorziening kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voorbeelden van individuele voorzieningen worden in de artikelen 3.1 tot en met 3.6 uitgewerkt. De overige artikelen beschrijven componenten.

Artikel 3.1 Specialistische jeugdhulp

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp.

  • 2. Specialistische jeugdhulp betreft doorgaans enkelvoudige hulpvragen, waarbij de benodigde inzet op basis van de voorinformatie en probleemformulering voorspelbaar is. Het verloop van het traject is daarmee planbaar. Er is sprake van een beperkt aantal contactmomenten of beperkte hoeveelheid tijd per maand aan inzet die nodig is vanuit de Jeugdhulpaanbieder. Er is doorgaans inzet vanuit één (1) Jeugdhulpaanbieder nodig. De Jeugdhulpaanbieder houdt oog voor het gehele gezin en eventueel overstijgende zorgvragen voor gezinsleden.

  • 3. De volgende zorgvormen zijn beschikbaar voor specialistische jeugdhulp:

    • a.

      Diagnostiek en behandeling generalistische basis GGZ;

    • b.

      (intensieve) Ambulante begeleiding;

    • c.

      Dagbesteding;

    • d.

      Respijtzorg.

Artikel 3.2 Hoog specialistische jeugdhulp

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van Hoog-specialistische jeugdhulp.

  • 2. Hoog specialistische jeugdhulp betreft meervoudige, urgente en/of zeer specifieke (niet vaak voorkomende) hulpvragen. Kenmerkend is dat de zorg vaak onvoorspelbaar is en dat er op meerdere levensdomeinen hulpvragen spelen. Om de juiste zorg te bieden is een integrale samenwerking, ketenbreed, noodzakelijk.

  • 3. De volgende zorgvormen zijn beschikbaar voor hoog specialistische jeugdhulp:

    • a.

      Diagnostiek en behandeling specialistische GGZ;

    • b.

      Intensieve ambulante begeleiding;

    • c.

      Dagbesteding/ dagbehandeling;

    • d.

      Ambulante crisishulp;

    • e.

      Forensische jeugdhulp

Artikel 3.3 Jeugdhulp met verblijf

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van jeugdhulp met verblijf.

  • 2. Jeugdhulp met verblijf is niet vrij toegankelijke 24-uurs ondersteuning met een (hoog-)specialistisch karakter voor jeugdigen die (tijdelijk) niet meer thuis kunnen wonen en die een veilige en geborgen plaats nodig hebben, al dan niet in combinatie met begeleiding en/ of behandeling.

  • 3. Jeugdhulp met verblijf bestaat uit de volgende vijf (5) zorgvormen:

    • a.

      Pleegzorg

    • b.

      Gezinshuizen;

    • c.

      Verblijf zonder behandeling;

    • d.

      Verblijf met behandeling;

    • e.

      Kortdurend verblijf

  • 4. De inzet van een voorziening voor verblijf is gericht op zo thuis mogelijk en dit kent de volgende uitgangspunten:

    • a.

      Verblijf in een pleeggezin is voorliggend op de andere verblijfsvormen;

    • b.

      Verblijf zo veel mogelijk in de eigen omgeving is voorliggend;

    • c.

      Wanneer een pleeggezin niet (langer) passend is, is een gezinsgerichte verblijfssetting, zoals een gezinshuis, voorliggend;

    • d.

      Op het moment dat ook deze verblijfsvorm niet passend is, kan er gekeken worden naar verblijf zonder behandeling of verblijf met behandeling;

    • e.

      Voor alle jeugdigen in verblijf is het streven dat zij wisselen van verblijf indien noodzakelijk, maar dat dit ten alle tijden zo min mogelijk plaatsvindt;

    • f.

      Voor alle jeugdigen in verblijf is het streven dat zij kunnen terugkeren naar het eigen gezin, netwerk of uitstromen richting zelfstandig wonen.

Artikel 3.4 JeugdzorgPlus

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van JeugdzorgPlus.

  • 2. JeugdzorgPlus betreft een vorm van hulp die geboden wordt aan jeugdigen die niet bereikbaar zijn voor lichtere vormen van jeugdhulp of die zonder behandeling een gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving. JeugdzorgPlus omvat een plaatsing in een gesloten voorziening. De hulp heeft als doel om jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek te behandelen en perspectief te bieden op een toekomst waarin zij verantwoord mee kunnen doen in de maatschappij.

  • 3. Een machtiging tot plaatsing in een JeugdzorgPlus locatie kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:

    • a.

      jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren; en

    • b.

      de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken;

    • c.

      er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.

Artikel 3.5 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering door gecontracteerde gecertificeerde instellingen.

  • 2. Jeugdbescherming wordt uitgevoerd door gecertificeerde instellingen. De gecertificeerde Instellingen kunnen in opdracht van de rechtbank of het openbaar ministerie een kinderbeschermingsmaatregel of reclasseringsmaatregel inzetten.

  • 3. Het doel van een jeugdbescherming (opleggen van kinderbeschermingsmaatregel) is het opheffen van een bedreiging voor de veilige ontwikkeling van een jeugdige. Alleen de kinderrechter kan besluiten tot zo'n maatregel, nadat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek heeft gedaan. Zo kan de kinderrechter besluiten dat een jeugdige onder toezicht of voogdij moet worden geplaatst. Is de situatie kritiek, dan kan de rechter een jeugdige onmiddellijk uit huis plaatsen

  • 4. Een andere vorm van gedwongen jeugdbescherming is jeugdreclassering. Daartoe besluit de rechter als hij oordeelt dat jeugdige, na zijn/haar straf, begeleiding nodig heeft bij de terugkeer in de maatschappij.

Artikel 3.6 Ernstige dyslexiezorg

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van dyslexiezorg bij ernstige dyslexie, bestaande uit:

    • a.

      diagnostiek bij een vermoeden van ernstige dyslexie;

    • b.

      behandeling van ernstige dyslexie.

  • 2. Het college kan in de bij de verordening horende nadere regels de in het eerste lid bedoelde dyslexiezorg en de doelgroep afbakenen.

Artikel 3.7 Afspraken per zorgvorm

  • 1. Het college maakt in het kader van de inkoop- of subsidierelatie met aanbieders afspraken over in ieder geval de volgende aspecten van de individuele voorzieningen:

    • a.

      doelgroepen;

    • b.

      activiteiten;

    • c.

      doorlooptijd;

    • d.

      intensiteit;

    • e.

      kwaliteit;

    • f.

      beoogd resultaat;

  • 2. De afspraken over deze aspecten zijn vastgelegd in de bij deze verordening horende nadere regels.

Artikel 3.8 Medicatiecontrole

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van medicatiecontrole.

  • 2. Medicatiecontrole is in beginsel onderdeel van (hoog)specialistische jeugdhulp, zoals genoemd in artikel 3.1 en artikel 3.2 van deze verordening.

  • 3. Enkel wanneer de zorg, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel, is beëindigd kan medicatiecontrole als los product ingezet worden.

  • 4. Medicatiecontrole kan enkel door een daartoe opgeleid medisch specialist, zoals een psychiater of Arts Verstandelijk Gehandicapten, worden uitgevoerd.

Artikel 3.9 Vervoerscomponent

  • 1. Er is sprake van vervoer onder de Wet als er vervoerd wordt naar een jeugdhulpinstelling, dan wel vorm van hulp die door de Wet wordt gefinancierd.

  • 2. Ouder(s)/verzorger(s) zijn in beginsel verantwoordelijk voor vervoer. De jeugdhulpaanbieder onderzoekt of de jeugdige/ het gezin in staat is, al dan niet door het inzetten van het sociaal netwerk, te voorzien in het vervoer van en naar jeugdhulp. Indien dit niet het geval is kan de jeugdhulpaanbieder verzoek indienen bij het college ter beoordeling. De vervoerskosten voor de jeugdige/gezin of door het netwerk kunnen niet gedeclareerd worden.

  • 3. Het college beoordeelt in elke individuele situatie of er specifieke omstandigheden zijn waardoor de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) onvoldoende zijn om de eigen verantwoordelijkheid voor het vervoer op zich te nemen.

  • 4. Als naar het oordeel van het college een passende voorziening beschikbaar is waarvoor geen vervoer geïndiceerd hoeft te worden, is deze voorziening voorliggend op een indicatie waarvoor wel vervoer geïndiceerd moet worden.

  • 5. Besluit over vervoersvoorzieningen buiten de regio West-Friesland en rolstoelvervoer, waarin ouder(s) en/of netwerk de jeugdige niet zelf kunnen vervoeren, wordt genomen door het college.

Artikel 3.10 Zak- en kleedgeld regeling

  • 1. Voor de bekostiging van zak- en kleedgeld voor pleegzorg hanteert het college de hiervoor opgestelde handreiking, waarbij zak- en kleedgeld al onderdeel uitmaakt van de vastgestelde tarieven voor pleegzorg.

  • 2. Jeugdigen die ten minste gedurende een maand in een jeugdhulpvoorziening anders dan pleegzorg verblijven hebben recht op zak- en kleedgeld zoals bedoeld in artikel 5a.1 in de regeling Jeugdwet.

  • 3. Het college stelt een vergoeding beschikbaar aan de jeugdhulpaanbieder ingeval een jeugdige ten minste gedurende een maand voltijds verblijft in een voorziening en diens ouder(s) niet aan deze kosten kunnen voldoen.

  • 4. Het college maakt met de jeugdhulpaanbieders afspraken over de voorwaarden waarop deze vergoeding wordt verstrekt.

Hoofdstuk 4 Toegang tot individuele voorzieningen

Artikel 4.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen zich rechtstreeks wenden tot een aanbieder van een algemene voorziening zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening.

  • 2. Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen met hun hulpvraag terecht bij het College. Dit kan schriftelijk, telefonisch of digitaal.

  • 3. De jeugdconsulenten van de gemeente Enkhuizen nemen namens het college contact op met de jeugdige en/of ouder(s). Zij kunnen de vraag van de inwoner beantwoorden, doorverwijzen naar voorliggende voorzieningen, naar een algemene voorziening of de situatie voor verder onderzoek doorzetten naar Stadsteam Enkhuizen.

  • 4. Stadsteam Enkhuizen heeft een gesprek met de inwoner en doet onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte en eigen mogelijkheden van het gezin. Dit onderzoek wordt vastgelegd in een verslag.

  • 5. Het college merkt een ondertekend verslag van het gesprek aan als een aanvraag als dit door de belanghebbende is aangegeven en als er nog geen aanvraag is ingediend.

  • 6. Daarnaast wordt een hulpvraag met het college aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht als is voldaan aan de vormvoorschriften bedoeld in de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat een aanvraag in ieder geval het volgende bevat:

    • a.

      naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      de datum van de aanvraag;

    • c.

      de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd;

    • d.

      de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 7. Als een jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb omdat gecontracteerd aanbod niet voldoet, dient hij daartoe een ondertekend perspectiefplan en een ondertekend pgb plan als bedoeld in artikel 6.1 in. Dit wordt gezien als een aanvraag zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

  • 8. Het college bevestigt de ontvangst van een aanvraag schriftelijk. In de bevestiging informeert het college de jeugdige en/of ouder(s) over de gang van zaken na indienen van de aanvraag van hun rechten en plichten, tenzij de aanvraag direct kan worden afgehandeld.

  • 9. Het college neemt het besluit op een aanvraag uiterlijk binnen tien weken na ontvangst en legt dit vast in een beschikking. Indien dit om bepaalde redenen niet lukt (artikel 4:15 Awb), kan deze termijn worden opgeschort.

  • 10. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende individuele voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 4 weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

Artikel 4.2 Toegang tot jeugdhulp via het medisch domein

  • 1. Ook zorgt het college voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat de inzet van jeugdhulp nodig is. Het college hanteert de volgende voorwaarden:

    • a.

      Er kan alleen verwezen worden naar een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder;

    • b.

      Hiervan kan uitsluitend worden afgeweken als het college daarmee schriftelijk heeft ingestemd voorafgaand aan de start van de zorgverlening op grond van bijzondere feiten of omstandigheden.

    • c.

      De jeugdhulpaanbieder houdt zich aan de door de verwijzer genoemde hulpvraag en ondersteuningsbehoefte;

    • d.

      De jeugdhulpaanbieder onderzoekt de hulpvraag en moet zich aan de afspraken met de gemeente houden als hij de jeugdhulpvraag beoordeelt. Deze afspraken staan in het contract of de subsidie en in de regels van de Verordening;

    • e.

      Het college neemt het besluit en legt dit vast in een beschikking.

    • f.

      In die gevallen dat een verwijzer naar een Jeugdhulpaanbieder verwijst en deze niet kan leveren wat er nodig is, vindt er een overleg plaats tussen Jeugdhulpaanbieder en de lokale toegang van de gemeente over de inzet van passende jeugdhulp. Indien mogelijk is de verwijzer onderdeel van de dialoog.

    • g.

      Er is geen sprake van een dubbele inzet van jeugdhulpfinanciering voor eenzelfde hulpvraag binnen de leefgebieden.

Artikel 4.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp die:

    • o

      de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel.

    • o

      de rechter, het openbaar ministerie, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing

    • o

      de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering

  • 2. Voor toegekende voorzieningen via het justitieel kader verstrekt het college geen beschikking.

  • 3. Indien de gecertificeerde instelling verwijst naar aanvullende jeugdhulp dient de gecertificeerde instelling een oplegger in bij de lokale toegang/zorgteam. De gecertificeerde instelling stelt een oplegger op waarin de doelen en resultaten worden vastgelegd. Over de oplegger vindt afstemming plaats tussen de gecertificeerde instelling en de jeugdconsulent over de benodigde inzet en bij welke jeugdhulpaanbieder dit gewenst is.

Artikel 4.4 Toegang naar ernstige dyslexiezorg

  • 1. De zorg voor kinderen van groep 3 tot en met 8 van het primair onderwijs gaan, met ernstige dyslexie valt onder de Wet.

  • 2. Voor dyslexiezorg, bij (vermoedens van) ernstige dyslexie, geldt dat deze alleen toegankelijk is voor de jeugdige als op basis van het landelijke protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling de jeugdige hiervoor in aanmerking komt.

Hoofdstuk 5 Behandeling van een aanvraag om een individuele voorziening; onderzoek en besluitvorming via de gemeente

Artikel 5.1 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1. Als bij het college een aanvraag om een individuele voorziening wordt ingediend, voert het college in samenspraak met de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger een onderzoek uit en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Het college wijst voorafgaand aan het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te maken van een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.5, van de Wet en van onafhankelijke cliëntondersteuning als bedoeld in artikel 2.2.4, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3. Voordat het onderzoek van start gaat, kunnen de jeugdige en/of ouder(s) het college een familiegroepsplan verstrekken. Het college brengt hen van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hen gedurende twee weken na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen. Als de jeugdige en/of ouder(s) daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.

  • 4. Het college kan in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger afzien van een onderzoek als de aanvraag wordt ingetrokken. Dat wordt schriftelijk bevestigd.

  • 5. Het college onderzoekt wanneer een jeugdige en/of een ouder of een wettelijke vertegenwoordiger zich meldt met een vraag over jeugdhulp met de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger:

    • a.

      wat de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s) is en wat die hulpvraag heeft doen ontstaan;

    • b.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en/of ouder(s), de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

      • i.

        of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja dan onderzoekt het college achtereenvolgens:

      • ii.

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • iii.

        welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige en/of ouder(s) om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • iv.

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (zie artikel 5.6 van deze verordening); en

      • v.

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een (lokale) algemene voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning en hulp.

    • c.

      hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of ouder(s);

    • d.

      indien van toepassing, hoe de toekenning van een individuele voorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

  • 6. Als de jeugdige en/of ouder(s) een familiegroepsplan aan het college hebben overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek. Bij het onderzoek wordt ook de jeugdige en/of ouder(s) zoveel mogelijk betrokken en gehoord.

Artikel 5.2 Deskundig oordeel, advies en voorbereiding van de besluitvorming

  • 1. Het college wint, met in achtneming van artikel 2.1, van het Besluit Jeugdwet, een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde advies wordt uitgebracht door of onder verantwoordelijkheid van een adviseur die beschikt over een registratie als professional:

    • a.

      bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd;

    • b.

      bij het Nederlands Instituut van Psychologen in het register Kinder- en Jeugdpsychologen; of

    • c.

      op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in het BIG-register.

  • 3. Het college treft voorzieningen waarmee is gewaarborgd dat het onderzoek en de voorbereiding van de besluitvorming via de gemeente op zorgvuldige wijze plaatsvindt, in het bijzonder door te voorkomen dat (medewerkers van) de organisatie die de jeugdhulp biedt of mogelijk gaat bieden, ook het advies geeft over het al dan niet toekennen van jeugdhulp of het daarop betrekking hebbende besluit neemt.

Artikel 5.3 Verificatie

  • 1. Bij het onderzoek kan het college de identiteit van de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger verificeren aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1, van de Wet op de identificatieplicht.

  • 2. Ten aanzien van personen zonder de Nederlandse nationaliteit merkt het college voor de Wet als geldig identiteitsbewijs aan:

    • a.

      een vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER;

    • b.

      een verblijfskaart Ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);

    • c.

      een buitenlands paspoort; of

    • d.

      een vreemdelingendocument van het type W (asielzoekers).

Artikel 5.4 Perspectiefplan

  • 1. Binnen tien werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van het gevoerde gesprek. Delen van het gesprek worden vastgelegd in het perspectiefplan. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger worden door hen aan het perspectiefplan toegevoegd.

  • 2. In het perspectiefplan worden afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het perspectiefplan met de jeugdige en/of ouder(s), het gebiedsteam/de consulent en de jeugdhulpaanbieder worden besproken.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger de uitleg over de uitkomsten van het onderzoek hebben begrepen.

  • 4. Als uit het perspectiefplan of de opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger blijkt dat een individuele voorziening is aangewezen of gewenst is, wordt het perspectiefplan door de jeugdige of door de jeugdige en zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger ondertekend en teruggestuurd.

  • 5. Een ondertekend perspectiefplan geldt als aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 6. Als uit het perspectiefplan blijkt dat de gezamenlijke conclusie is dat de hulpvraag kan worden opgelost met eigen mogelijkheden en het eigen probleemoplossend vermogen, dan wel door gebruik van een algemene of uit andere wet voorliggende voorziening, dan wordt het perspectiefplan ondertekend door de jeugdige of de jeugdige en zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger en door deze teruggestuurd. In dat geval geldt het ondertekende perspectiefplan voor zover er een aanvraag was ingediend als intrekking van die aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening.

  • 7. Het ondertekende perspectiefplan kan, in overleg met de jeugdige en/of ouder(s), door het gebiedsteam/de jeugdconsulent worden opgeslagen in de eigen administratie.

  • 8. Het ondertekende perspectiefplan wordt, voor zover van toepassing voor een effectieve uitvoering van de individuele voorziening, door de jeugdige en/of ouder(s), of in voorkomende gevallen door het gebiedsteam/de jeugdconsulent gedeeld met de betrokken jeugdhulpaanbieder met inachtneming van de geldende privacyregelgeving.

Artikel 5.5 Criteria voor toekenning van een individuele voorziening

  • 1. Onverminderd dat jeugdhulp toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, komt een jeugdige of ouder in aanmerking voor een door het college verleende individuele voorziening als het college van oordeel is dat de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en gebruikmaking van een andere of overige voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.

  • 2. Overeenkomstig de definitie van jeugdhulp uit artikel 1.1, van de Wet wordt geen individuele voorziening verstrekt voor hulp of ondersteuning aan een jeugdige die niet noodzakelijk is op grond van een psychisch probleem of stoornis, psychosociaal probleem, gedragsprobleem of beperking, maar die voortkomt uit een behoefte die past bij de normale ontwikkeling van de jeugdige van een bepaalde leeftijd. Bij de beoordeling hiervan wordt aangesloten bij de uitgangspunten voor gebruikelijke zorg uit hoofdstuk 4 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2024 zoals deze luidden op 1 januari 2024.

  • 3. Een andere of overige voorziening kan de noodzaak verminderen of wegnemen als deze:

    • a.

      daadwerkelijk beschikbaar is; en

    • b.

      passend en toereikend is voor de hulpvraag.

  • 4. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de meest adequate, tijdig beschikbare voorziening.

  • 5. Een individuele voorziening jeugdhulp wordt toegekend als de inzet van de voorziening doeltreffend geacht kan worden. De doeltreffendheid beoordeelt het college door vast te stellen of de individuele voorziening wezenlijk bijdraagt aan het oplossen van de hulpvraag en, waar beschikbaar, wordt gewerkt met een bewezen effectieve interventie en nooit met een bewezen niet effectieve interventie.

  • 6. Er is sprake van bewezen effectieve voorzieningen als de effectiviteit is vastgesteld in wetenschappelijk onderzoek en de interventie(s) zijn opgenomen als zijnde ‘erkend’ in:

    • a.

      de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut;

    • b.

      de zorgstandaarden van de GGZ Standaarden;

    • c.

      de databank voor interventies gericht op jeugdigen met een beperking (databank interventies gehandicaptenzorg);

  • 7. Als de jeugdige en/of de ouders een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van ouders verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.

  • 8. Het college verleent geen individuele voorziening als het hulpverleningstraject waarvoor de jeugdige en/of de ouders die voorziening vragen op het moment van aanvraag al is afgerond.

  • 9. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouder voorafgaand aan de aanvraag al heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet en;

    • b.

      voor zover het college achteraf nog kan beoordelen of sprake was van een noodzakelijke en goedkoopst passende voorziening

  • 10. De voorziening als bedoeld in het negende lid kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal drie maanden vóór de aanvraag.

Artikel 5.6 Beoordeling eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

  • 1. Een individuele voorziening wordt niet verstrekt als naar het oordeel van het college uit het onderzoek blijkt dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) toereikend zijn om binnen de eigen mogelijkheden, zo nodig met inzet van het sociale netwerk of met ondersteuning van andere (hulpverlenende) instellingen, de hulp te bieden die passend is bij de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s).

  • 2. Tot het sociale netwerk behoren andere personen binnen de kring van familie, vrienden, kennissen en bekenden die van betekenis zijn voor- en bijdragen aan het welzijn en welbevinden van de jeugdige of zijn ouder(s).

  • 3. Tot de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen behoort in elk geval het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering als die is afgesloten.

  • 4. Bij de beoordeling van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen, bedoeld in het eerste lid, neemt het college, gelet op het bepaalde in de artikelen 82 en 247, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, tot uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen, ook als sprake is van psychische problemen of stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of beperkingen, allereerst bij de ouder(s) zelf ligt en dat de hulp die daarvoor nodig is in beginsel ook door hen geleverd kan worden. Uit het onderzoek kan evenwel blijken dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) tekortschiet, omdat sprake is van:

    • a.

      geobjectiveerde beperkingen om noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      een gebrek aan kennis of vaardigheden om noodzakelijke hulp te bieden; of

    • c.

      overbelasting of dreigende overbelasting, waardoor geen noodzakelijke hulp kan worden verwacht totdat deze belasting of dreigende overbelasting is opgeheven.

  • 5. Bij de beoordeling van het vierde lid, onder c, wordt ook vastgesteld welke mogelijkheden de ouder(s) hebben om de overbelasting of dreigende overbelasting op te heffen, waarbij redelijkerwijs verwacht mag worden dat de ouder(s) maatschappelijke activiteiten beperken en betaalde arbeid verminderen of anders organiseren om overbelasting of dreigende overbelasting op te heffen. Hierbij houdt het college ook rekening met:

    • a.

      de behoefte en mogelijkheden van de jeugdige;

    • b.

      de duur van de inzet, waarbij als uitgangspunt geldt dat kortdurende inzet van niet langer dan 3 maanden in een jaar niet tot overbelasting leidt;

    • c.

      de planbaarheid van de hulp;

    • d.

      de benodigde ondersteuningsintensiteit;

    • e.

      de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

    • f.

      de noodzaak van de ouder(s) om in een inkomen te voorzien.

  • 6. Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;

    • b.

      de mate van planbaarheid van de hulp;

    • c.

      het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouder(s);

    • d.

      de manier van omgaan van ouder(s) met de problemen van de jeugdige;

    • e.

      vaardigheden van de ouder(s) om zelf hulp te bieden;

    • f.

      of er sprake is van problematiek bij de ouder(s);

    • g.

      welke verplichtingen de ouder(s) hebben;

    • h.

      het belang van ouder(s) om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen;

    • i.

      de woonsituatie;

    • j.

      de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden;

    • k.

      de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige en/of zijn ouder(s) te ondersteunen;

    • l.

      overige individuele omstandigheden die door jeugdige en/of ouder(s) worden ingebracht.

  • 7. Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouder(s), bij de beschikbaarheid van de ouder(s) voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouder(s) en bij de financiële situatie van de ouder(s) wordt van hen verwacht dat zij de boven gebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening voor jeugdhulp. Een ouder/huisgenoot kan bijvoorbeeld geen gebruikelijke hulp leveren:

    • a.

      Bij aanwezigheid van geobjectiveerde beperkingen op het gebied van noodzakelijke ondersteuning;

    • b.

      Bij gebrek aan kennis/vaardigheden om de ondersteuning te bieden. Hier geldt wel dat tijdelijk een individuele voorziening ingezet kan worden om de ouder/huisgenoot de gelegenheid te bieden de noodzakelijke vaardigheden aan te leren. Het leervermogen speelt hier een rol;

    • c.

      Bij fysieke afwezigheid. Deze afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben, bijvoorbeeld vanwege werk (in het buitenland, offshore of als internationaal chauffeur). Daarnaast moet gekeken worden naar de aard van de ondersteuning en de duur van de afwezigheid. Als ondersteuning uitstelbaar is dan wordt pas uitgegaan van afwezigheid van gebruikelijke hulp als het om een aaneengesloten periode van tenminste zeven etmalen gaat;

    • d.

      Bij dreigende overbelasting. Er wordt dan geen gebruikelijke hulp verwacht totdat deze is opgeheven. Bij bepaling of er sprake is van (dreigende) overbelasting wordt in ieder geval met het volgende rekening gehouden:

      • i.

        Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige.

      • ii.

        Als de overbelasting zit op spanningen door het werk of door andere factoren buiten de zorg van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen.

      • iii.

        Bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen.

      • iv.

        Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht.

      • v.

        Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten.

      • vi.

        Een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.

Artikel 5.7 Jeugdwet – Voorliggende Voorzieningen – Afbakening Wetgeving

De jeugdhulpgelden mogen niet worden ingezet voor vormen van zorg en ondersteuning die behoren te worden gefinancierd vanuit andere wetgeving die voorliggend is op de Jeugdwet. Onderstaand betreft een niet limitatieve lijst van vormen van zorg en ondersteuning waarbij andere wetgeving in de basis voorliggend is.

Zorgvorm/ ondersteuningsvorm

Voorliggende wetgeving

Buitenschoolse opvang, kinderopvang, gastouder

Wet op de kinderopvang

Zorg en ondersteuning gericht op het behalen van het diploma of goede leerresultaten, waaronder huiswerkbegeleiding

Wet passend Onderwijs

Blijvende 24 uurs zorg en toezicht

Wet langdurige zorg

Verpleging, verrichten medische handelingen, logopedie, fysiotherapie, psychische zorg en alternatieve geneeswijzen, waar ouder(s) aanvullend voor verzekerd zijn

Zorgverzekeringswet

Hulp aan volwassenen (18+)

Wmo, Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg

Bijzondere bijstand

Participatiewet

Alle vormen van zorg en ondersteuning vanaf het 18de levensjaar. Uitzonderingen:

  • Pleegzorg wettelijk tot 21;

  • Gezinshuizen wettelijk tot 21;

  • Verlengde Jeugdwet: Wanneer er zwaarwegende redenen zijn om zorg te blijven bieden vanuit de Jeugdwet, dan geldt de verlengde jeugdwet tot max. 23 jaar.

Wmo, Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg

Gezondheidszorg, waaronder jeugdverpleegkundige

Wet publieke gezondheid

Artikel 5.8 Uitsluiting zorgvormen/ Reikwijdte van de Jeugdwet

  • 1. Niet bewezen effectieve zorgvormen zoals bijvoorbeeld hieronder beschreven, kunnen slechts worden ingezet wanneer de regiebehandelaar (of behandelaar van een jeugdhulpaanbieder of het Zorgteam/lokale toegang) het in het belang van de jeugdige noodzakelijk acht als onderdeel van de totale hulp/ondersteuning én het naast een jeugdhulpvoorziening wordt ingezet. Deze zorgvormen mogen niet op zichzelf staand worden ingezet:

    • a.

      Therapie/coaching met dieren, waaronder:

      • i.

        Paarden coaching/paardentherapie (CREF Methode);

      • ii.

        Honden coaching/hondentherapie;

      • iii.

        Dolfijntherapie.

    • b.

      Vaktherapie:

      • i.

        Beeldende -, Dans -, Drama – en Muziektherapie

      • ii.

        Psychomotorische (kinder) therapie- en speltherapie

    • c.

      Overige vormen van coaching, waaronder:

      • i.

        Gezinscoaching

      • ii.

        Kindercoaching

      • iii.

        Slaapcoaching

      • iv.

        Energetisch/holistische therapie of coaching

    • d.

      Hulphond voor jongeren met ernstige en complexe problematiek;

    • e.

      Preventieve interventies, waaronder:

    • f.

      Slaaptraining;

    • g.

      Jongerenwerk.

Artikel 5.9 Kinderopvang en buitenschoolse opvang

  • 1. Reguliere kinderopvang en reguliere buitenschoolse opvang is geen vorm van jeugdhulp.

  • 2. Wel kan in zeer uitzonderlijke situaties specialistische begeleiding in het kader van de Jeugdwet worden ingezet op de kinderopvang en buitenschoolse opvang als een kind specialistische begeleiding nodig heeft vanwege opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen, die niet door medewerkers van de opvang kan worden geboden en niet van ouder(s) kan worden verwacht.

Artikel 5.10 Inhoud beschikking individuele jeugdhulpvoorziening

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of in de vorm van een pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is; en

    • c.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt tevens in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld; en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Het ondertekende perspectiefplan, bedoeld in artikel 5.4, maakt in zijn geheel deel uit van de beschikking.

HOOFDSTUK 6. Aanvullende regels voor een individuele jeugdhulpvoorziening in de vorm van een pgb

Artikel 6.1 Pgb-plan

  • 1. Als een jeugdige of zijn ouder(s) in aanmerking komen voor een individuele voorziening, maar de jeugdhulp zelf wensen in te kopen door middel van een pgb, dienen de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger daartoe een ondertekend perspectief plan en een ondertekend pgb-plan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format.

  • 2. In het pgb-plan is opgenomen:

    • a.

      de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente volgens de jeugdige of zijn ouder(s) niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen inkopen met een pgb, wat het beoogde resultaat is en wanneer en hoe wordt geëvalueerd;

    • c.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de in te kopen jeugdhulp is gewaarborgd;

    • e.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;

    • f.

      indien van toepassing, welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • g.

      de motivatie aan de hand van de tien punten benoemd in artikel 6.3 waaruit blijkt dat de budgethouder of budgetbeheerder in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

Artikel 6.2 Verstrekken van een pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb als:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder, niet passend achten;

    • b.

      uit de beoordeling van de pgb-vaardigheid met inachtneming van artikel 6.3 dat de budgethouder of, indien van toepassing, de budgetbeheerder in staat is uitvoering te geven aan de eisen die het beheer van een pgb met zich meebrengt; en

    • c.

      naar het oordeel van het college met inachtneming van artikel 6.5 is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het pgb-plan opgenomen beoogde resultaat.

  • 2. Het college verstrekt geen pgb als er twijfels zijn over de integriteit van de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp, wat zich in ieder geval voordoet indien de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp in de vier jaar voorafgaande aan de aanvraag:

    • a.

      fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, heeft gepleegd;

    • b.

      betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de hulp in gevaar brengen;

    • c.

      veroordeeld is wegens het plegen van strafbare feiten tot een gevangenisstraf;

    • d.

      op basis van een Bibob-toets door het college is geweigerd als zorgaanbieder;

  • 3. Onverminderd artikel 8.1.1 van de Wet verstrekt het college geen pgb met terugwerkende kracht voor zover de aanvraag betrekking heeft op de kosten die de jeugdige en zin ouder(s) voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 4. Het college kent geen pgb toe als:

    • a.

      voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 8.1.4, lid 1 sub a en lid 3 van de Wet;

    • b.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie;

    • c.

      voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet toestemming is gegeven door het college;

    • d.

      als de cliënt (en diens eventuele vertegenwoordiger) niet voldoende pgb vaardig is, zoals opgenomen in artikel 6.3;

    • e.

      de kwaliteit van de ondersteuning onvoldoende is geborgd;

    • f.

      de zorg die aangevraagd wordt, valt onder gebruikelijke hulp;

    • g.

      behandeling geboden wordt door een ouder of personen waarbij sprake is van een persoonlijke band die de belangen mogelijk in de weg staat;

    • h.

      de zorg welke geboden wordt tot (dreigende) overbelasting leidt van de persoon uit het sociaal netwerk.

  • 5. De volgende kosten zijn uitgesloten van vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor vervoer als de jeugdige op grond van artikel 3.8 naar het oordeel van het college niet in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening;

    • f.

      kosten voor een aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag;

    • g.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

Artikel 6.3 Pgb-vaardigheid

  • 1. Om aan de voorwaarden voor pgb-vaardigheid te voldoen dient de beoogd budgethouder, al dan niet met hulp vanuit het sociaal netwerk of, indien van toepassing, een budgetbeheerder, in ieder geval:

    • a.

      een duidelijk beeld te hebben van de hulpvraag;

    • b.

      op de hoogte te zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of deze zelf (online) weten te vinden;

    • c.

      in staat te zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;

    • d.

      voldoende vaardig te zijn om in de Nederlandse taal te communiceren met de gemeente, de SVB en de zorgverleners;

    • e.

      in staat te zijn zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;

    • f.

      in staat te zijn om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan het college;

    • g.

      in staat te zijn om te beoordelen en te beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;

    • h.

      in staat te zijn de inzet van zorgverleners te coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    • i.

      in staat te zijn om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren; en

    • j.

      voldoende kennis te hebben over het werk- of opdrachtgeverschap of deze kennis weten te vinden.

  • 2. Een budgethouder of een budgetbeheerder wordt in beginsel niet in staat geacht de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren als sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:

    • a.

      het beheer wordt verricht door de persoon of organisatie die ook de jeugdhulp levert aan de budgethouder, tenzij hiervoor door het college toestemming is verleend of de persoon eerste of tweedegraads bloed- of aanverwant is van de jeugdige;

    • b.

      er is sprake van één of meer van de volgende omstandigheden:

      • i.

        schuldenproblematiek;

      • ii.

        (ernstige) verslavingsproblematiek;

      • iii.

        aangetoonde fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

        een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

      • iv.

        een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

      • v.

        een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

      • vi.

        het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

      • vii.

        het niet verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag;

      • viii.

        er een schuld is bij de zorgverlener waar de voorziening wordt/zal worden ingekocht;

      • ix.

        Het perspectiefplan als onvoldoende wordt beoordeeld door het college of het perspectiefplan niet of onvolledig wordt ingeleverd.;

      • x.

        De in te kopen zorg onder een andere wet dan de Jeugdwet valt;

      • xi.

        De zorgaanbieder geregistreerd staat bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude of het waarschuwingsregister.

Artikel 6.4 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Van formele hulp is sprake als de jeugdhulp verleend wordt door onderstaande personen:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister, conform artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007, en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister conform artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007 en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

    • c.

      personen die een BIG-registratie of SKJ-registratie hebben voor een beroep waarin zij jeugdhulp verlenen.

  • 2. Formele hulp wordt geleverd door personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3, van de Jeugdwet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of artikel 5.2.1, van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3. Als de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste- of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp omdat zij onderdeel uitmaken van het sociale netwerk.

  • 4. Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het eerste lid, onder a, b of c, en er niet voldaan is aan het tweede lid, is er sprake van informele hulp.

Artikel 6.5 Kwaliteitseisen individuele voorziening in de vorm van een pgb

  • 1. Ter waarborging van de kwaliteit van de met een pgb in te kopen individuele voorziening voldoet de uitvoerder van de jeugdhulp aan de volgende eisen:

    • a.

      beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) die niet ouder is dan drie maanden bij aanvang van de zorgovereenkomst en gedurende de hulpverlening niet ouder dan drie jaar, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de uitoefening van diens functie.

    • b.

      beschikt over de juiste vaardigheden en deskundigheid om verantwoorde hulp te bieden;

    • c.

      houdt een deugdelijke administratie bij met een registratie van de geleverde hulp;

    • d.

      is voldoende vaardig om in de Nederlandse taal te communiceren;

    • e.

      werkt volgens een plan waarin activiteiten en doelen zijn vastgelegd;

    • f.

      voert de hulp uit in overeenstemming met de beschikking van het college;

    • g.

      stemt de hulp af op de persoonlijke situatie van de jeugdige of zijn ouder(s);

    • h.

      stemt de hulp af op andere voorzieningen, overige voorzieningen en individuele voorzieningen waar de jeugdige of zijn ouder(s) gebruik van maken;

    • i.

      respecteert de privacy van de jeugdige of zijn ouder(s) en gaat vertrouwelijk om met informatie over de persoonlijke situatie;

    • j.

      neemt bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling in het huishouden van de jeugdige of zijn ouder(s) voor advies of het doen van een melding contact op met Veilig Thuis;

    • k.

      meldt calamiteiten en geweldsincidenten bij de verlening van jeugdhulp aan het college;

    • l.

      werkt mee aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door het college of daartoe aangewezen derden op inhoudelijke kwaliteit en op rechtmatigheid; en

    • m.

      is of raakt door verlening van de jeugdhulp naar het oordeel van het college niet overbelast.

  • 2. Ter waarborging van de kwaliteit van de met een pgb in te kopen individuele voorziening voldoet de uitvoerder van formele jeugdhulp aan de volgende aanvullende eisen:

    • a.

      hetgeen is bepaald in artikel 6.4, eerste en tweede lid;

    • b.

      handelt in overeenstemming met de professionele standaard;

    • c.

      werkt op basis van een hulpverleningsplan;

    • d.

      werkt met een systeem voor kwaliteitsbewaking;

    • e.

      hanteert de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten en de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp; en

    • f.

      stelt een vertrouwenspersoon in staat zijn taak uit te voeren.

  • 3. Er wordt geen pgb voor informele jeugdhulp verstrekt als, conform het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling op basis van het Kwaliteitskader Jeugd, formele jeugdhulp noodzakelijk is.

Artikel 6.6 Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van een pgb wordt vastgelegd in het financieel besluit.

  • 2. Het tarief is lager als op basis van het door de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger ingediende pgb-plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 3. Indien een arrangement wordt toegewezen waarbij een deel wordt verstrekt via pgb en een deel via ingekochte aanbieders levert het college maatwerk met een passend tarief.

Artikel 6.7 Besteding pgb

  • 1. De cliënt stemt met de zorgaanbieder af op welke wijze de ondersteuning plaatsvindt en legt de afspraken vast in de modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 2. De persoon die een pgb ontvangt, danwel de beheerder, mag met de jeugdhulpaanbieder geen afspraak maken op basis waarvan de SVB de jeugdhulpaanbieder middels een vast maandloon uitbetaalt zonder dat de persoon die een pgb ontvangt de factuur heeft geaccordeerd. Dit betekent dat de jeugdhulpaanbieder maandelijks een factuur met daadwerkelijk gerealiseerde uren aan de persoon die het pgb beheert ter accordering aanbiedt.

  • 3. Het pgb mag uitsluitend worden gebruikt voor de inkoop van de in de beschikking genoemde voorzieningen en ten behoeve van het bereiken van de bij die voorzieningen genoemde doelen.

  • 4. Indien sprake is van onderbesteding kan het uitvoerende Jeugdteam tijdens het evaluatiegesprek vragen naar de oorzaak van de onderbesteding.

  • 5. Het college kan op basis van de evaluatie besluiten tot aanpassing van de beschikking die is afgegeven op grond van deze verordening.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten

Artikel 7.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

    • a.

      De aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      De voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functies;

    • c.

      Een redelijke toeslag voor overheadskosten;

    • d.

      Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

    • e.

      Kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      De marktprijs van de voorzieningen, en

    • b.

      De eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd.

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden voor subsidies slechts voor zover zij worden verstrekt voor de daadwerkelijke verlening van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering aan jeugdigen of hun ouder(s) en de omvang van de subsidie direct of indirect wordt gebaseerd op de hoeveelheid verrichte diensten.

Artikel 7.2 Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college stelt inwoners, cliënten, vertegenwoordigers van cliëntgroepen en belanghebbenden van de gemeente Enkhuizen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college heeft hiertoe de Participatieraad Enkhuizen en de JongerenAdviesRaad SED ingesteld.

Artikel 7.3 Clientondersteuning, vertrouwenspersoon, second opinion en klachtregeling

  • 1. Het college zorgt ervoor dat een jeugdige en/of zijn ouder(s) een beroep kunnen doen op kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning, gericht op het geven van informatie en advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie. Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder(s) op deze mogelijkheid.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat een jeugdigen en/of zijn ouder(s) een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon, die hen bij kan staan bij problemen in het kader van de geboden jeugdhulp. Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder(s) erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door deze onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 3. Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) en de jeugdhulpaanbieder geen overeenstemming kunnen bereiken over het perspectiefplan, heeft de jeugdige en/of zijn ouder(s) de mogelijkheid van een second opinion. De second opinion wordt uitgevoerd door een (of meerdere) deskundige(n) met tenminste overeenkomstige jeugdhulp kwalificaties. De second opinion heeft het karakter van een tweede beoordeling van het bestaande dossier, er wordt niet opnieuw (diagnostisch) onderzoek gedaan. Het perspectiefplan wordt opgesteld met inachtneming van de bevindingen van de second opinion.

Artikel 7.4 Klachtregeling

  • 1. Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouder(s) die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Richtlijnen Interne klachtenprocedure van de gemeente Enkhuizen.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouder(s) een klacht willen indienen tegen gedragingen van een jeugdhulpaanbieder, dan geldt de klachtenbehandeling vanuit de klachtregeling van de jeugdhulpaanbieder zelf. Deze is vastgesteld op grond van hoofdstuk 4 van de Jeugdwet.

  • 3. Wanneer de aanbieder niet adequaat op de klacht reageert of er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen aanbieder en klager, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Hoofdstuk 8 Afstemming met andere domeinen

Artikel 8.1 Voorliggende voorzieningen

  • 1. Het college verstrekt geen voorziening voor jeugdhulp als er:

    • a.

      met betrekking tot de problematiek een recht bestaat op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of de Zorgverzekeringswet;

    • b.

      naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, met uitzondering van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; of

    • c.

      gegronde redenen zijn voor het college om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe.

  • 2. Als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de betreffende problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg, op grond van een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van de Wet kan worden verkregen, is het college gehouden deze voorziening op grond van de Wet te treffen.

  • 3. De jeugdige of zijn ouder(s) die een aanvraag voor jeugdhulp doen, worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.

Artikel 8.2 Afstemming met voorliggende voorzieningen en andere vormen van hulp en ondersteuning

  • 1. Het college stemt de jeugdhulp waaraan een jeugdige of een ouder behoefte heeft, ten minste af op het aanbod van activiteiten, diensten of middelen op grond van:

    • a.

      de Leerplichtwet;

    • b.

      de Participatiewet;

    • c.

      de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    • d.

      de Wet Inburgering 2021;

    • e.

      de Wet kinderopvang;

    • f.

      de Wet langdurige zorg;

    • g.

      de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • h.

      de Wet passend onderwijs;

    • i.

      de Wet publieke gezondheid;

    • j.

      de Wet tijdelijk huisverbod;

    • k.

      de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; en

    • l.

      de Zorgverzekeringswet,

    • m.

      zodat deze zoveel mogelijk op elkaar aansluiten en ondersteunt de jeugdige en zijn ouder(s) actief bij het verkrijgen van toegang tot de andere voorziening(en) of bij behoud van de continuïteit van de zorg op grond van de benodigde zorg.

  • 2. De afgestemde jeugdhulp wordt zodanig ingezet dat dit leidt tot:

    • a.

      een voldoende mate van duurzame zelfredzaamheid van een jeugdige of een ouder, voor zover dat binnen het vermogen ligt.

    • b.

      het opheffen van een situatie die voor een jeugdige of een ouder of diens omgeving levensbedreigend is, of met grote waarschijnlijkheid leidt tot ernstige gezondheidsschade;

    • c.

      stabilisatie van een crisissituatie, anders dan bedoeld onder b;

  • 3. Het college weegt bij de afstemming van de jeugdhulp de volgende aspecten mee:

    • a.

      de behoefte aan hulp en ondersteuning van een jeugdige of een ouder;

    • b.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van een jeugdige of een ouder zoals bedoeld in artikel 5.6 en de mogelijkheden van het sociale netwerk;

    • c.

      welke volgorde van inzet van hulp en ondersteuning naar verwachting het meeste effect sorteert en in hoeverre hulp en ondersteuning gelijktijdig kan of moet worden ingezet;

    • d.

      welke hulp en ondersteuning leidt tot de minste maatschappelijke kosten op lange termijn.

  • 4. Als een jeugdige of een ouder of wettelijk vertegenwoordiger weigert mee te werken aan ondersteuning als bedoeld in het eerste lid, kan het college het onderzoek beëindigen en een individuele voorziening weigeren.

  • 5. Als een jeugdige van 16 jaar of ouder die hulp op grond van de Jeugdwet ontvangt naar alle waarschijnlijkheid na het achttiende levensjaar hulp of ondersteuning nodig heeft vanuit een wettelijke kader als bedoeld in het eerste lid, is het college gehouden om:

    • a.

      voor het achttiende levensjaar zodanige hulp en ondersteuning te bieden dat de benodigde hulp en ondersteuning vanaf het achttiende jaar zo beperkt mogelijk kan zijn;

    • b.

      de continuïteit van hulp en ondersteuning te waarborgen voor zover dat nodig is.

  • 6. Ter uitvoering van het vijfde lid, onderzoekt het college op een leeftijd van 17,5 jaar tijdig welke andere voorziening nodig is, vanaf de achttiende verjaardag en op welke wijze en vanuit welke andere voorzieningen (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg, of de Zorgverzekeringswet) deze ondersteuning vanaf het achttiende levensjaar wordt ingezet.

Hoofdstuk 9 Toezicht en handhaving

Artikel 9.1 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wet

  • 1. Het college informeert de jeugdige en zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de Wet doen de jeugdige of zijn ouder(s) aan het college of lokale toegang op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb.

  • 3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige langer dan zes weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de individuele voorziening.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning of uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb invorderen.

Artikel 9.2 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de Wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze Wet.

  • 2. Het college onderzoekt met inachtneming van de paragrafen 6a en 6b, van de Regeling Jeugdwet de rechtmatigheid en doelmatigheid van individuele voorzieningen.

  • 3. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 4. Aanbieders verlenen alle medewerking aan de regionale toezichthouder, die hij redelijkerwijs kan vragen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

  • 5. Aanbieders worden geacht binnen een redelijke termijn (uiterlijk binnen 6 weken) een gesprek in te plannen met de regionale toezichthouder indien hij/zij daarom verzoekt.

  • 6. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de door het college gecontracteerde aanbieders en aanbieders die via een pgb worden betaald.

  • 7. De regionale toezichthouder adviseert aan de colleges van de regio West-Friesland, die gezamenlijk besluiten over vervolgacties.

  • 8. De regionale toezichthouder informeert de raad via een jaarverslag.

Artikel 9.3 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste een door het college vastgestelde periode, als er ten aanzien van een cliënt of zorgverlener een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in 8.1.4, eerste lid onder a, d of e, van de Wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 11, vierde lid, onder d van deze verordening.

  • 3. Het college stelt de budgethouder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot bijzondere en onvoorziene nadelige gevolgen leidt.

Artikel 10.2 Voorwaarden

Het college kan aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.

Artikel 10.3 Financieel besluit en nadere regels

Het college stelt een financieel besluit en nadere regels vast. Hierin wordt invulling gegeven aan de uitvoering van deze verordening en de regels rondom de bekostiging.

Artikel 10.4 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het financieel besluit geldende bedragen indexeren.

Artikel 10.5 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. Een jeugdige of zijn ouder(s) houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp 2022 gemeente Enkhuizen totdat het college een nieuw besluit heeft genomen ten aanzien van die voorziening.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp 2022 gemeente Enkhuizen waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening Jeugdhulp 2025.

  • 3. Bezwaarschriften gericht tegen besluiten die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden behandeld op grond van de Verordening Jeugdhulp 2022 gemeente Enkhuizen die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt. Hier kan ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) van worden afgeweken als heroverweging op grond van de huidige Verordening jeugdhulp 2025 gemeente Enkhuizen leidt tot een gunstiger uitkomst.

  • 4. Het college is bevoegd een besluit, dat is genomen op grond van de Verordening Jeugdhulp 2022 gemeente Enkhuizen te herzien:

    • a.

      op de gronden, vermeld in de Verordening Jeugdhulp 2023 gemeente Enkhuizen;

    • b.

      indien uit een door het college uitgevoerd heronderzoek blijkt dat er met toepassing van de ten tijde van het onderzoek geldende verordening een afwijkend besluit zou zijn genomen;

    • c.

      indien de cliënt wenst te veranderen van aanbieder of van verstrekkingsvorm.

  • 5. De Verordening Jeugdhulp 2022 gemeente Enkhuizen wordt ingetrokken.

Artikel 10.6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2025.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp 2025 gemeente Enkhuizen.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Enkhuizen in zijn openbare vergadering van 24 juni 2025.

De raad voornoemd,

de griffier,

J.N.M. Commandeur

de voorzitter,

J. Hoekstra-