Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR741677
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR741677/1
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 05-07-2025
Intitulé
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
gelet op artikel 3.1 derde lid, artikel 4.1 vierde lid, artikel 5.2 derde lid en artikel 6.3.2 zesde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025
besluit de volgende regeling vast te stellen:
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025
Artikel I
Nadere Regels
Hoofdstuk 1 Toegang
Artikel 1.1 Aanvraag persoonsgebonden budget
(artikel 2.5 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 2.5 van de Verordening stelt de cliënt voor de aanvraag van een persoonsgebonden budget een pgb-plan op. In het pgb-plan motiveert de cliënt waarom hij een pgb wenst en vermeldt hij door wie de ondersteuning geleverd wordt.
-
2. Indien de aanvraag voor een persoonsgebonden budget een maatwerkvoorziening voor aanvullende individuele ondersteuning, dagbesteding, hulp bij het huishouden, begeleid thuis of logeeropvang betreft, worden bij het pgb-plan ingediend:
- a.
een zorgplan, waarin de betrokken hulpverlener aangeeft welke bijdrage hij levert aan de doelen van de cliënt en in geval van hulp bij het huishouden een activiteitenoverzicht;
- b.
indien de hulp geleverd wordt door een professionele zorgverlener een KvK uittreksel met een SBI-code;
- c.
indien cliënt onder curatele staat of wanneer zijn zaken onder bewind zijn gesteld een afschrift van de rechterlijke uitspraak;
- d.
een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van de betrokken hulpverlener, tenzij de hulpverlener een familielid, tot in de vierde graad, is van de cliënt.
- a.
-
3. In afwijking van het eerste lid kan bij de aanvraag van een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel een pgb-plan achterwege blijven.
Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen
Artikel 2.1 Kortdurende opvang
(artikel 3.5 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 3.5 eerste lid van de Verordening kan kortdurende opvang worden geboden in een van de volgende vormen:
- a.
laagdrempelige 24-uursopvang voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging indien een uitstroomperspectief is vastgesteld, dat is gericht op:
- i.
onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte en het uitstroomperspectief;
- ii.
het direct bieden van praktische ondersteuning waaraan de cliënt dient mee te werken; en
- iii.
het vinden van een alternatieve verblijf- of woonoplossingen onder meer in het netwerk of buiten de regio;
- i.
- b.
kortdurende (nood)opvang voor dakloze gezinnen voor gezinnen die op de wachtlijst staan voor beschermd verblijf of begeleid thuis en geen alternatief hebben ter overbrugging;
- c.
winteropvang gedurende de periode december tot april voor personen met langdurige binding met Amsterdam die niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van hun sociaal netwerk, te handhaven in de samenleving en zelf in hun onderdak te voorzien;
- d.
winterkoudeopvang, aanvullend op de winteropvang bij een gevoelstemperatuur onder het vriespunt en toegankelijk voor alle dak- en thuislozen in Amsterdam;
- e.
inloopvoorzieningen als laagdrempelige dagopvang voor dak- en thuislozen.
- a.
-
2. In aanvulling op artikel 3.5 tweede lid van de Verordening wordt kortdurende opvang voor kwetsbare EU-burgers en ongedocumenteerde personen geboden in een van de volgende vormen:
- a.
perspectiefopvang voor kwetsbare EU-burgers gericht op een zelfredzaam verblijf in Nederland dan wel repatriëring naar het land van herkomst;
- b.
perspectiefopvang voor ongedocumenteerde mensen die niet rechtmatig in Amsterdam verblijven, in een crisissituatie verkeren en uitgesloten zijn van verblijf in de Landelijke Vreemdelingen Voorziening of een wettelijke Wmo opvangvoorziening, gericht op repatriëring naar het land van herkomst, dan wel het realiseren van een legaal verblijf in Nederland.
- a.
Artikel 2.2 Noodopvang en tijdelijke huisvesting
(artikel 3.5 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 3.5 derde lid van de Verordening kan noodopvang of tijdelijke huisvesting worden geboden in een van de volgende vormen:
- a.
passantenpension voor personen die voorafgaand minimaal drie jaar rechtmatig in Nederland hebben verbleven en minstens twee jaar daarvan via de Basisregistratie Personen staan ingeschreven in Amsterdam, gericht op:
- i.
verblijf van tussen de zes en twaalf maanden waarin aan cliënt een plek wordt geboden om een oplossing voor het woonprobleem te zoeken; en
- ii.
het bieden van praktische ondersteuning gericht op uitstroom waaraan de cliënt actief dient mee te werken door onder meer passende verblijf- of woonoplossingen te accepteren;
- i.
- b.
alternatieve tijdelijke huisvesting waarbij het college maatschappelijk partners stimuleert om alternatieve tijdelijke huisvesting te organiseren, waar Amsterdammers gedurende een jaar samen met ondersteuning zoeken naar een nieuwe woonoplossing;
- c.
noodopvang voor dakloze gezinnen, waarvan alle leden de afgelopen vier jaar in de Basisregistratie Personen Amsterdam stonden ingeschreven, voor de duur van drie maanden met de mogelijkheid om te verlengen met drie maanden als het gezin voldoende meewerkt, gericht op:
- i.
het bieden van een plek waarin betrokkenen en hun kinderen een oplossing voor het woonprobleem kunnen zoeken;
- ii.
het bieden van begeleiding gericht op uitstroom; en
- iii.
het samen met het gezin opstellen van een evaluatie waarin de voortgang van het verblijf in de noodopvang wordt beschreven.
- i.
- a.
-
2. In aanvulling op het eerste lid onder c geldt bij co-ouderschap dat een ouder toegang tot de noodopvang voor dakloze gezinnen krijgt als:
- a.
de ouder minimaal voor 50% van de tijd de zorg heeft voor kind(eren) of er sprake is van een gefaseerde terugplaatsing van kind(eren) voor minimaal 50% van de tijd;
- b.
de gelijke verdeling van de zorg over beide ouders (50/50% regeling) is vastgelegd in een officieel ouderschapsplan, omgangsplan, plan van aanpak hulpverlening of perspectiefplan jeugdzorg; en
- c.
het omgangsplan/ouderschapsplan is bekrachtigd door een mediator, notaris, een gecertificeerde instelling, professionele hulpverlener of is vastgesteld bij de rechtbank, of bij een relatiebreuk waarbij geen officiële instantie is betrokken het omgangsplan/ouderschapsplan is bekrachtigd met een gelegaliseerde handtekening.
- a.
-
3. In aanvulling op het eerste lid onder c gelden gedurende het verblijf in de noodopvang de volgende voorwaarden:
- a.
het gezin werkt maximaal mee aan een traject dat gericht is op uitstroom, waar mogelijk binnen het eigen netwerk zijn;
- b.
het gezin schrijft zich in bij Woningnet en reageert wekelijks op maximaal kansrijke woningen;
- c.
het gezin schrijft zich - gezien de lange wachtduur voor een sociale huurwoning in Amsterdam - in bij minimaal drie woningzoeksites in krimpregio’s, bij 15 (gratis) woningsites met lootwoningen en bij minimaal drie anticipeerregio’s en reageert iedere week op al deze sites aantoonbaar op woningen;
- d.
het gezin betaalt de eigen bijdrage tenzij het gezin verblijft in een opvanglocaties waar huur betaald wordt;
- e.
het gezin houdt zich aan de huisregels van de opvanglocatie;
- f.
het gezin is niet zonder voorafgaande toestemming afwezig tussen 22:00 uur en 06:00 uur;
- g.
het gezin weigert geen passende woning ;
- h.
het gezin werkt mee aan overplaatsing binnen de keten van de gezinsopvang of daarbuiten; en
- i.
het verblijf in de noodopvang telt niet mee bij het vaststellen van de bindingseis van vier jaar met Amsterdam.
- a.
Hoofdstuk 3 Maatwerk voorzieningen
Artikel 3.1 Toeslag gezamenlijk wooninitiatief op tarief voor begeleid thuis
(artikel 4.2 Wmo-verordening 2025)
In aanvulling op artikel 4.2 zesde lid van de Verordening wordt op het tarief begeleid thuis een toeslag voor een gezamenlijk wooninitiatief toegekend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de zeggenschap van het initiatief ligt bij de bewoners, (onbezoldigde) familieleden of mantelzorgers en dit is verankerd in de statuten van een rechtspersoon zonder winstoogmerk;
- b.
er is sprake van ten minste één gemeenschappelijke verblijfsruimte waar gezamenlijke activiteiten worden georganiseerd; en
- c.
er is sprake van een kleinschalige woonvorm waarin minimaal 5 en maximaal 26 cliënten op één adres of binnen een straal van 300 meter verblijven.
Artikel 3.2 Besteding van het persoonsgebonden budget buiten Amsterdam
(artikel 4.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend kan dit, nadat hij hiervan melding heeft gedaan aan het college, voor ten hoogste dertien weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van zorg te verlenen tijdens zijn verblijf buiten Amsterdam.
-
2. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend kan dit, nadat hij hiervan melding heeft gedaan aan het college, voor ten hoogste zes weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van zorg, te verlenen tijdens zijn verblijf buiten Nederland.
-
3. De in het eerste en tweede lid bepaalde termijn kunnen met nogmaals hetzelfde aantal weken worden verlengd nadat de cliënt hiervan melding heeft gedaan aan het college.
-
4. Op de in het eerste en tweede lid bepaalde wijze van besteding zijn de bepalingen uit de Verordening en deze nadere regels onverminderd van toepassing.
-
5. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als aan de cliënt een persoonsgebonden budget is toegekend voor hulp bij het huishouden.
Artikel 3.3 Experimenteerruimte persoonsgebonden budget
(artikel 4.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. Het college kan in het kader van onderzoek naar nieuwe zorgvormen een persoonsgebonden budget toekennen voor een voorziening die vanwege het experimentele karakter afwijkt van hetgeen is geregeld in de Verordening en nadere regels.
-
2. Bij toepassing van het eerste lid kan het college besluiten dat de voorziening voor een afwijkende periode wordt toegekend, dat de inhoud en de vorm van de zorg afwijkt of dat een monitoring- en evaluatieprocedure wordt bepaald.
-
3. Het college kan op basis van de uitkomsten van de monitoring- en evaluatieprocedure besluiten dat de toegekende voorziening tussentijds wordt gewijzigd.
-
4. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het pgb-tarief of bedrag van de voorziening die het meest aansluit bij de ondersteuningsvraag van de cliënt.
Artikel 3.4 Weigeringsgronden persoonsgebonden budget
(artikel 4.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.2 tweede lid van de Verordening weigert het college een persoonsgebonden budget als:
- a.
het een aanvraag voor een voorziening betreft die reeds in natura is verstrekt of een aanpassing aan die voorziening;
- b.
de persoon waarvoor de voorziening wordt aangevraagd jonger is dan 18 jaar en het een aanvraag betreft voor een roerende woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel;
- c.
voorzienbaar is dat in de (medische) situatie van de persoon met beperkingen zich binnen de looptijd van het persoonsgebonden budget een ingrijpende wijziging voordoet en het een aanvraag betreft voor een roerende woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;
- d.
aan de persoon voor wie de voorziening wordt aangevraagd door het college intensieve deskundige begeleiding (casemanagement) is toegekend voor het indienen van een aanvraag en het een aanvraag betreft voor een roerende woonvoorziening, vervoersvoorziening of een rolstoel.
- a.
Artikel 3.5 Resultaatgebieden dagbesteding
(artikel 4.4 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.4 van de Verordening kent het college een maatwerkvoorziening dagbesteding toe, gericht op de volgende resultaten:
- a.
mogelijkheid tot inlopen;
- b.
meedoen in de samenleving;
- c.
meewerken in de samenleving;
- d.
meewerken plus.
- a.
-
2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van de Verordening kan het college een cliënt toegang verlenen tot een voorziening als vermeld in het eerste lid onder a zonder dat een melding, onderzoek of aanvraag is gedaan.
-
3. Bij toepassing van het tweede lid kan het college na aanvang van de dienstverlening aan de cliënt, alsnog onderzoek doen naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
Artikel 3.6 Aanvullende criteria begeleid thuis en beschermd verblijf voor gezinnen
(artikel 4.5 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.5 van de Verordening kan het college een voorziening voor begeleid thuis of beschermd verblijf aan een gezin toekennen als naar het oordeel van het college de zelfredzaamheid van het gezin als geheel onvoldoende is en er noodzaak is om de opvoedvaardigheid te versterken en de kindveiligheid te waarborgen.
-
2. In aanvulling op het eerste lid geldt in het geval van co-ouderschap dat een ouder in aanmerking komt voor begeleid thuis of beschermd verblijf als aan de in artikel 4.5 van de Verordening vermelde criteria is voldaan en:
- a.
de ouder minimaal voor 50% van de tijd de zorg heeft voor kind(eren) of er sprake is van een gefaseerde terugplaatsing van kind(eren) voor minimaal 50% van de tijd;
- b.
de gelijke verdeling van de zorg over beide ouders blijkt uit een officieel ouderschapsplan, omgangsplan, plan van aanpak voor hulpverlening of perspectiefplan jeugdzorg; en
- c.
het omgangsplan/ouderschapsplan is bekrachtigd door een mediator, notaris, gecertificeerde instelling, professionele hulpverlener of is vastgesteld door de rechtbank, of in geval van een relatiebreuk waarbij geen officiële instantie is betrokken het omgangsplan/ ouderschapsplan is bekrachtigd met een gelegaliseerde handtekening.
- a.
-
3. In aanvulling op het eerste lid gelden gedurende de periode dat de voorziening voor begeleid thuis of beschermd verblijf is toegekend de volgende voorwaarden:
- a.
de ouder(s) dra(a)gt(en) gedurende het traject zorg voor (een) minderjarig(e) kind(eren); en
- b.
de ouder(s) en de gezinsleden werkt(en) gedurende het traject mee aan begeleiding.
- a.
-
4. In aanvulling op het vorige lid gelden voor de periode dat een voorziening voor beschermd verblijf is toegekend de volgende voorwaarden:
- a.
de ouder(s) en de gezinsleden werken gedurende het traject mee aan overplaatsing naar een andere locatie;
- b.
de ouder(s) en de gezinsleden houden zich gedurende het traject aan de huisregels van de opvanglocatie;
- c.
de ouder(s) en de gezinsleden accepteren een passende (omslag)woning als deze beschikbaar komt;
- d.
de ouder(s) betalen de eigen bijdrage of huur of werken mee aan een betalingsregeling in het geval het inkomen ontoereikend is;
- e.
de ouder(s) en de gezinsleden hebben geen verslaving of acute psychiatrische problematiek die zo ernstig is dat deze ondersteuningscapaciteit van de voorziening beschermd verblijf overstijgt; en
- f.
in geval van co-ouderschap draagt de ouder minimaal 50% van de tijd zorg voor de kinderen om voor uitstroom naar een omslagwoning in aanmerking te komen.
- a.
Artikel 3.7 Landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang (beschermd verblijf)
(artikel 4.5 Wmo-verordening 2025)
-
1. Het college onderzoekt conform het Convenant Landelijke toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang, in welke gemeente de cliënt die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening opvang of beschermd verblijf, het beste opgevangen kan worden. Het college betrekt bij het onderzoek:
- a.
de woongeschiedenis van de cliënt;
- b.
de wens van de cliënt;
- c.
het sociaal netwerk van de cliënt;
- d.
werk, dagbesteding of onderwijs;
- e.
hulpverlening of ondersteuningstrajecten;
- f.
criminele activiteiten.
- a.
-
2. Indien het college, op grond van de uitkomst van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, van oordeel is dat de kans van slagen van een traject groter is in een andere gemeente of regio, dan neemt het college - in overleg met de cliënt - contact op met die andere gemeente of regio.
-
3. In het geval dat de andere gemeente of regio het oordeel van het college, zoals bedoeld in lid 2, deelt, dan vindt de overdracht van de cliëntgegevens én de cliënt onverwijld plaats, tenzij met de andere gemeente of regio wordt overeengekomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject als deze overdracht later plaatsvindt.
-
4. Bij verschil van mening tussen het college en de andere gemeente of regio over de vraag welke gemeente of regio verantwoordelijk is voor het bieden van maatschappelijke opvang aan de cliënt spant het college zich maximaal in om tot een oplossing te komen.
-
5. Indien het college en de andere gemeente of regio niet tot een oplossing komen, kan het college het geschil voorleggen aan de commissie geschillen landelijke toegankelijkheid.
-
6. Het college volgt in het geschil het oordeel van de in het vorige lid genoemde commissie.
Artikel 3.8 Woonvoorzieningen - Primaat verhuizen
(artikel 4.7 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.7 tweede lid van de Verordening geldt verhuizen als de goedkoopst adequate voorziening voor de cliënt als verwacht kan worden dat binnen een termijn van twee jaar een meer geschikte woning beschikbaar komt.
-
2. In aanvulling op het eerste lid acht het college een woning geschikt als deze niet of beperkt moet worden aangepast, dan wel met aanmerkelijk lagere investeringen kan worden aangepast dan de huidige woning van de cliënt.
-
3. Van het primaat verhuizen kan worden afgeweken als:
- a.
een verhuizing zal leiden tot een aanmerkelijke verschraling van het leven, onder meer door het verlies van de sociale infrastructuur;
- b.
er een (sociaal-)medische contra-indicatie is voor verhuizing van de cliënt of de partner;
- c.
de cliënt de woning in eigendom heeft en de kosten van woningaanpassing hoger liggen dan het bedrag dat is vastgelegd in artikel 4 vierde lid van het Financieel Besluit, waarbij het college de cliënt de keuze kan bieden tussen verhuizen met een financiële tegemoetkoming of een voorziening tot woonruimteaanpassing voor maximaal het bedrag van de financiële tegemoetkoming verhuizen.
- a.
Artikel 3.9 Financiële tegemoetkoming verhuizen
(artikel 4.7 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.7, tweede lid van de Verordening kent het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing, inclusief de inrichting toe indien het voor de cliënt vanwege zijn beperkingen medisch noodzakelijk is om te verhuizen en de cliënt:
- a.
verhuist naar een zelfstandige en geschikte, eventueel nog te (ver)bouwen woning; of
- b.
verhuist naar een interim woning na ontslag uit een revalidatiecentrum.
- a.
-
2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is een door het college vastgesteld bedrag. Het besluit over toekenning heeft een geldigheidsduur van vier jaar.
-
3. Het college kent geen financiële tegemoetkoming verhuizen toe in het geval:
- a.
de cliënt de oude woning heeft verlaten voordat een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming verhuizen is ingediend en een onderzoek naar wat de goedkoopst adequate voorziening was geweest niet meer kan plaatsvinden;
- b.
de cliënt verhuist naar een bijzonder type woonruimte waarvoor een financiële tegemoetkoming verhuizen onder de Wmo 2015 niet van toepassing is; of
- c.
het een algemeen gebruikelijke verhuizing betreft.
- a.
Artikel 3.10 Woonruimteaanpassingen
(artikel 4.7 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.7 van de Verordening kan het college een voorziening tot woonruimteaanpassing toekennen in of aan de woonruimte of daarbuiten, die aard- en nagelvast wordt aangebracht.
-
2. In aanvulling op het eerste lid kan het college een voorziening tot woonruimteaanpassing in een gemeenschappelijke ruimte toekennen indien de cliënt de toegang tot de woonruimte uitsluitend via de gemeenschappelijke ruimten kan bereiken.
-
3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op woonruimteaanpassingen in woonwagens met een vaste standplaats, woonschepen met een officiële ligplaats en het woonverblijf van binnenschepen indien de aanpassing past bij het karakter van de betreffende woonruimte en de kosten van de voorziening in redelijke verhouding staan tot de (technische) levensduur van de woonvorm.
-
4. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op woonruimteaanpassingen in woningen die zijn bedoeld voor mensen met een zwaar lichamelijke beperking die zijn aangewezen op hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL-assistentie) vanuit een centraal gelegen unit.
-
5. Het college kan een woonruimteaanpassing toekennen voor het plaatsen van een of meer bedieningselementen, indien deze elementen in relatie staan tot aard- en nagelvaste zaken in de woning.
-
6. Van lid 5 wordt afgeweken als voor het openen en sluiten van gordijnen het installeren van een bedieningselement de enige oplossing is.
-
7. Het college kent geen voorziening voor woonruimteaanpassing toe als:
- a.
het een aanpassing uit therapeutisch oogpunt betreft;
- b.
de noodzaak tot aanpassing het gevolg is van een verhuizing naar een ongeschikte woning;
- c.
de aanpassing het aanbrengen van een inrichtingselement betreft.
- a.
-
8. Het college kent geen voorziening voor woonruimteaanpassing toe bij de aankoop van een (nieuwbouw) woning, als bij het sluiten van het definitieve koopcontract te voorzien was dat in deze woning aantoonbare beperkingen zouden worden ondervonden.
-
9. Op grond van artikel 2.3.7 Wmo 2015 is het college bevoegd om, indien het besluit tot toekenning van een woningaanpassing geldt voor een woning waarvan de cliënt niet de eigenaar is, de aanpassing zonder toestemming van de eigenaar aan te (laten) brengen. Het college zal de woningeigenaar vooraf horen.
Artikel 3.11 Roerende woonvoorzieningen
(artikel 4.7 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.7 van de Verordening kan het college een roerende woonvoorziening toekennen in de vorm van een tillift of losse sanitaire voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn.
-
2. Het college kent een voorziening voor een tillift toe aan de cliënt die vanwege zijn beperkingen niet in staat is zelfstandig in en uit bed te gaan, niet zelfstandig in een rolstoel plaats kan nemen en langdurig op het gebruik van deze voorziening is aangewezen.
-
3. Het college kan een losse sanitaire voorziening toekennen aan een cliënt die vanwege zijn beperkingen niet staand kan douchen of problemen ondervindt bij de toiletgang of bij het gebruik van het bad en waarbij een algemeen gebruikelijke voorziening of een algemene voorziening de beperkingen niet (voldoende) opheft.
Artikel 3.12 Financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting
(artikel 4.7 Wmo-verordening 2025)
Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting toekennen, gerekend vanaf de tweede maand, als het voor de cliënt niet mogelijk is om zonder deze aanpassing normaal gebruik van de woning te maken. Het college bepaalt de hoogte en de wijze van berekening in het Financieel Besluit.
Artikel 3.13 Financiële tegemoetkoming bij huurderving
(artikel 4.7 Wmo-verordening 2025)
Het college kan aan de verhuurder van een woning een financiële tegemoetkoming toekennen voor de kosten van huurderving van een aangepaste (rolstoelgeschikte) woning voor een periode van maximaal zes maanden, gerekend vanaf de tweede maand van leegstand.
Artikel 3.14 Hulp bij het huishouden
(artikel 4.8 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.8 van de Verordening onderscheidt het college bij de voorziening hulp bij het huishouden de volgende te bereiken resultaten:
- a.
een schoon en leefbaar huis;
- b.
beschikken over schone was;
- c.
beschikken over boodschappen;
- d.
beschikken over maaltijden.
- a.
-
2. Per resultaat worden in een ondersteuningsplan de afspraken vastgelegd over de te behalen doelen, resultaten en activiteiten en de duur en frequentie van de ondersteuning.
-
3. In aanvulling op het tweede lid worden op basis van de maatstaf in bijlage 1 in een afsprakenoverzicht de activiteiten en frequentie van de activiteiten vastgelegd.
-
4. In aanvulling op het vorige lid kan een cliënt verzoeken om een beschikking in uren.
-
5. Het college kan voor een periode van maximaal drie maanden een voorziening voor het thuis zorgen voor kinderen toekennen bij ontwrichting of calamiteiten. Het college betrekt hierbij de maatstaf in bijlagen 3 en 4.
Artikel 3.15 Hulp bij het huishouden OGGZ
(artikel 4.8 Wmo-verordening 2025)
-
1. Het college kan een voorziening voor hulp bij het huishouden OGGZ toekennen als de cliënt onvoldoende in staat is om in zijn eigen bestaansvoorwaarden te voorzien en er sprake is van:
- a.
Een ernstig vervuild huishouden of een onveilige woning als gevolg van een psychische beperking of een verslaving; en
- b.
meerdere problemen op andere leefgebieden.
- a.
-
2. De voorziening hulp bij het huishouden OGGZ is gericht op:
- a.
een veilige en hygiënische leefomgeving voor de cliënt en de omwonenden; en
- b.
waar mogelijk een zodanige organisatie van het huishouden dat ondersteuning kan worden overgenomen door de reguliere hulp bij het huishouden.
- a.
Artikel 3.16 Hulp bij het huishouden Bijzondere schoonmaak
(artikel 4.8 Wmo-verordening 2025)
-
1. Het college kan een voorziening voor hulp bij het huishouden bijzondere schoonmaak toekennen als:
- a.
inzet van hulp bij het huishouden OGGZ geboden is, maar niet structureel ingezet kan worden omdat de woning te vol staat of te ernstig vervuild is; of
- b.
er sprake is van een acute of urgente situatie waarbij sprake is van veiligheids- en gezondheidsrisico's voor de cliënt of de omwonenden.
- a.
-
2. De voorziening hulp bij het huishouden Bijzondere schoonmaak wordt éénmalig en in een aaneengesloten periode toegekend en is gericht op:
- a.
een veilige, hygiënische leefomgeving voor de cliënt en de omwonenden; en
- b.
het creëren van voorwaarden voor de meer structurele inzet van hulp bij het huishouden OGGZ, reguliere hulp bij het huishouden of aanvullende individuele ondersteuning of begeleid thuis.
- a.
Artikel 3.17 Vervoersbehoefte
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
In aanvulling op artikel 4.9 derde lid van de Verordening betrekt het college bij het vaststellen of een cliënt in aanmerking komt voor een Wmo vervoersvoorziening:
- a.
de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager aan sociaal-recreatieve activiteiten;
- b.
de beperkingen van de aanvrager;
- c.
de mogelijkheid om op andere wijze geheel of gedeeltelijk in die vervoersbehoefte te voorzien; en
- d.
de mogelijkheid van de aanvrager om op een verantwoorde wijze gebruik te maken van een vervoersvoorziening.
Artikel 3.18 Collectief vervoer
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
-
1. Bij toepassing van artikel 4.9 eerste lid van de Verordening draagt het college zorg voor collectief vervoer naar bestemmingen in de directe woon- en leefomgeving van de cliënt met een maximum van 25 kilometer per rit, volgens een erkende routeplanner, gerekend vanaf het woonadres of zoveel meer als nodig om vanaf het woonadres een bestemming binnen Amsterdam te bereiken.
-
2. Een cliënt kan op aanvraag bij de vervoerder een reisgenoot meenemen. De reisgenoot maakt dezelfde reis als cliënt en behoeft geen begeleiding van de chauffeur, tenzij de reisgenoot zelf ook in aanmerking komt voor het collectief vervoer.
-
3. In het geval van kinderen met een beperking jonger dan 12 jaar en voor ouders met een beperking met kinderen jongen dan 12 jaar kunnen alle gezinsleden meereizen tegen betaling van dezelfde ritbijdrage als de pashouder. Kinderen jonger dan 12 jaar dienen altijd onder begeleiding van een volwassen begeleider gebruik te maken van het vervoer;
-
4. Voor reisgenoten geldt geen ritbijdrage in het geval:
- a.
de reisgenoot een cliënt in het bezit van een OV-Begeleiderskaart begeleidt;
- b.
de reisgenoot een cliënt met indicatie “Begeleider verplicht” begeleidt; of
- c.
van kinderen tot en met 3 jaar en deze onder begeleiding van een volwassene gebruik maakt van het vervoer.
- a.
-
5. Een sociaal reisgenoot waarop lid 3 of 4 niet van toepassing is, betaalt dezelfde ritbijdrage als de cliënt.
Artikel 3.19 Vormen van collectief vervoer
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
-
1. Het college kan collectief vervoer toekennen op een van de volgende wijzen:
- a.
Deur tot deur samenreizend vervoer vanaf de deur van het vertrekadres tot aan de deur van het bestemmingsadres, met indien nodig begeleiding of ondersteuning door de chauffeur bij het bereiken van het voertuig, het bestemmingsadres en bij het in- en uitstappen, voor maximaal 1500 kilometer per jaar;
- b.
Deur tot deur plus vervoer vanaf de voordeur van de eigen woning tot aan de voordeur van het bestemmingsadres, met begeleiding of ondersteuning door de chauffeur bij het bereiken van het voertuig, het bestemmingsadres en bij het in- en uitstappen, indien de cliënt langdurig geen gebruik kan maken van de voorziening onder a; of
- c.
Kamer tot kamer vervoer vanuit de woning van de cliënt of een ander gebouw tot aan de te bezoeken ruimte op het bestemmingsadres, met begeleiding of ondersteuning door de chauffeur bij het verlaten of betreden van het woon- of bestemmingsadres en bij het in- en uitstappen, indien de cliënt langdurig geen gebruik kan maken van de voorziening onder b.
- a.
-
2. Het college kan, in afwijking van het in het eerste lid onder a een hoger kilometertegoed toekennen als de cliënt:
- a.
mantelzorger is, of regelmatig een unieke specifieke locatie bezoekt die niet dichterbij te vinden is en deze locatie noodzakelijk is voor zijn welbevinden;
- b.
meer dan 800 meter van een OV-halte woont; en
- c.
de verplaatsing niet met een voorliggende oplossing uitgevoerd kan worden.
- a.
Artikel 3.20 Aanvullende vervoersspecificaties
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
-
1. Het college kan in aanvulling op de vervoersvoorzieningen in artikel 3.19, eerste lid onder a tot en met c de volgende vervoersspecificaties toekennen:
- a.
gratis ritten tot 800 meter: indien de cliënt als gevolg van objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- of loopfunctie niet in staat is zichzelf lopend of zelfstandig rijdend in een rolstoel of vervoermiddel voor de korte afstand te verplaatsen over een afstand tot 100 meter;
- b.
begeleider verplicht: indien de cliënt ouder is dan 12 jaar en vanwege storend gedrag tijdens het vervoer met een volwassen begeleider die in staat is om de benodigde begeleiding te bieden, moet reizen.
- a.
-
2. Het college kan in aanvulling op de vervoersvoorzieningen in artikel 3.19, eerste lid onder b en c de volgende vervoersspecificaties toekennen:
- a.
alleen reizen: indien vanwege de beperking van de cliënt alleen reizen noodzakelijk is;
- b.
rechtstreeks vervoer: indien vanwege de beperking van de cliënt een minimale reistijd noodzakelijk is.
- a.
-
3. Het college kan in aanvulling op de vervoersvoorziening in artikel 3.19, eerste lid onder c de volgende vervoersspecificaties toekennen:
- a.
tilservice: bij het verlaten of betreden van de eigen woning, over maximaal drie etages, voor zover toegestaan onder de ARBO-wetgeving;
- b.
overdrachtservice: indien vanwege de beperking van de cliënt een overdracht bij het ophalen en op de plaats van bestemming noodzakelijk is.
- a.
Artikel 3.21 Fietsen en speelvoertuigen
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.9 tweede lid van de Verordening kan het college een driewielfiets, loopfiets, handbike of een rolstoelfiets toekennen als de cliënt als gevolg van beperkingen in de sta- en loopfunctie problemen ondervindt bij het verplaatsen buitenshuis over afstanden tot 500 meter en de cliënt een dagelijkse vervoersbehoefte in zijn leefgebied heeft van maximaal 8 kilometer waarin niet of niet volledig op andere wijze voorzien kan worden.
-
2. In aanvulling op het vorige lid kan het college een voorziening tot aanpassing van een driewielfiets, loopfiets, handbike of een rolstoelfiets toekennen als dit vanwege de beperkingen van de cliënt dan wel diens vaste begeleider medisch noodzakelijk is.
-
3. Het college kan een aangepast kinderzitje toekennen indien het voor de ouder(s) noodzakelijk is dat zij hun kind meenemen bij verplaatsingen in het kader van het leven van alledag en hierin niet op andere wijze in kan worden voorzien.
-
4. In aanvulling op het eerste lid kan het college, naast de voorziening, een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer toekennen als de cliënt een aantoonbare vervoersbehoefte heeft waarin de fiets niet voorziet en waarop ook niet op andere wijze kan worden voorzien.
-
5. Het college kan een speelvoertuig toekennen aan:
- a.
een kind jonger dan 12 jaar dat als gevolg van motorische beperkingen, al dan niet in combinatie met- of ten gevolge van- zintuiglijke of cognitieve beperkingen, geen gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijk speelvoertuig of voorliggende voorziening; of
- b.
een kind dat als gevolg van een cognitieve of verstandelijke handicap in combinatie met motorische beperkingen geen gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijk speelvoertuig of voorliggende voorziening en niet woonachtig is in een Wlz-instelling.
- a.
Artikel 3.22 Scootmobiel
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.9 tweede lid van de Verordening kan het college een scootmobiel toekennen als de cliënt objectief aangetoonde ernstige belemmeringen in de sta- en loopfunctie ondervindt en hierdoor problemen bij het verplaatsen buitenshuis ervaart over afstanden tot 500 meter en er geen gebruik gemaakt kan worden van het openbaar vervoer of andere voorliggende voorzieningen.
-
2. In aanvulling op het vorige lid kent het college uitsluitend een scootmobiel toe als een geschikte stallingsmogelijkheid met aansluitpunt voor opladen aanwezig is, of deze stallingsmogelijkheid gerealiseerd kan worden.
-
3. In aanvulling op het eerste lid kan het college een aanpassing aan een scootmobiel toekennen als dit vanwege de beperkingen of de fysieke gesteldheid van de cliënt noodzakelijk is.
-
4. In aanvulling op het eerste lid kan het college een tegemoetkoming voor het gebruik van (rol)stoeltaxi of vervoer door derden toekennen als de cliënt een aantoonbare vervoersbehoefte heeft op de langere afstand waarin niet kan worden voorzien met het collectief vervoer omdat er een contra indicatie is voor het collectief vervoer.
-
5. In aanvulling op het eerste lid kan het college een tegemoetkoming toekennen voor het veilig stallen en op laden van een scootmobiel in een openbare overdekte stalling. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt is gelijk aan het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten.
Artikel 3.23 Financiële tegemoetkoming voor gebruik (rolstoel)taxi of vervoer door derden
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.9, tweede lid van de Verordening kan het college een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een (rol)stoeltaxi of vervoer door derden toekennen als de cliënt objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en loopfunctie ondervindt en hierdoor problemen ervaart bij het verplaatsen buitenshuis op alle afstanden en het openbaar vervoer, collectief vervoer en andere verplaatsingsmiddelen met uitzondering van auto(bus) en gesloten buitenwagen geen adequate oplossing bieden.
-
2. Bij toepassing van het eerste lid kan de cliënt kiezen voor een vastgesteld standaardbedrag dan wel een gemaximeerd maatwerkbedrag waarbij alle werkelijk gemaakte kosten middels declaratie verantwoord worden.
Artikel 3.24 Gesloten buitenwagen
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.9, tweede lid van de Verordening kan het college een gesloten buitenwagen toekennen als de cliënt objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en loopfunctie ondervindt waardoor hij problemen ervaart bij het zich verplaatsen buitenshuis, zowel op de korte als op de langere afstanden en op grond van medische en functionele beperkingen vast komt te staan dat er geen andere adequate voorziening is waarmee kan worden voorzien in de oplossing van het probleem.
-
2. In aanvulling op het eerste lid kan het college een voorziening tot aanpassing van de gesloten buitenwagen toekennen als dit vanwege de beperkingen of de fysieke gesteldheid van de cliënt medisch noodzakelijk is.
-
3. In aanvulling op het eerste lid kan het college een financiële tegemoetkoming toekennen voor het parkeren van de gesloten buitenwagen bij de woning van de cliënt, indien parkeren op het trottoir niet mogelijk is.
-
4. In aanvulling op het eerste lid kan het college een financiële tegemoetkoming toekennen voor het gebruik van een gesloten buitenwagen indien dit voor de cliënt leidt tot meerkosten ten opzichte van de situatie voor de aanvraag en ten opzichte van andere personen zonder beperkingen in een vergelijkbare situatie.
Artikel 3.25 Auto en autobus
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.9, tweede lid van de Verordening kan het college een auto of autobus toekennen als de cliënt objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en loopfunctie ondervindt waardoor hij problemen ervaart bij het zich verplaatsen buitenshuis, zowel op de korte als op de langere afstanden en op grond van medische, sociale en functionele beperkingen vast komt te staan dat er geen andere adequate voorziening is waarmee kan worden voorzien in de oplossing van het probleem.
-
2. In aanvulling op het eerste lid geldt dat een auto of autobus slechts kan worden toegekend als:
- a.
de cliënt ouder dan 18 jaar is;
- b.
in het bezit is van een geldig rijbewijs; en
- c.
de cliënt verzekerd is voor wettelijke aansprakelijkheid.
- a.
-
3. In aanvulling op het eerste lid kan het college een voorziening tot aanpassing van de bruikleen auto of autobus toekennen als dit als dit vanwege de beperkingen of de fysieke gesteldheid van de cliënt medisch noodzakelijk is.
-
4. Het college kan een voorziening tot aanpassing van de eigen auto van de cliënt toekennen als de auto alleen door een redelijke aanpassing bruikbaar is, de auto in goede staat verkeert, niet ouder is dan drie jaar of de maximale levensduur niet binnen vijf jaar wordt bereikt en er niet op andere adequate wijze kan worden voorzien in een oplossing.
-
5. Het college kent een voorziening als bepaald in het vorige lid maximaal eenmaal in de vijf jaar toe. Een voorziening voor overplaatsing van aanpassingen binnen een periode van vijf jaar komt alleen voor toekenning in aanmerking als aangetoond wordt dat vervanging van de auto door medische of sociale redenen noodzakelijk is.
-
6. Het college kan een financiële tegemoetkoming voor een speciale autostoel toekennen indien:
- a.
een autostoel niet als voornaamste doel heeft de zithouding te verbeteren;
- b.
de stoel niet normaal in de handel verkrijgbaar is;
- c.
de belanghebbende reeds klachten krijgt na het rijden van enkele kilometers of binnen een kwartier;
- d.
de aanschaf van de stoel niet uit preventief oogpunt geschiedt;
- e.
de persoon met beperkingen bij de aankoop van de auto rekening heeft gehouden met zijn/haar beperkingen en het noodzakelijke zitcomfort; en
- f.
er geen andere hulpmiddelen zijn om de stoel adequaat te maken voor de korte en middellange afstand.
- a.
-
7. Het college kan een financiële tegemoetkoming voor een aangepast autozitje toekennen indien het voor de ouder(s) noodzakelijk is dat zij hun kind meenemen bij verplaatsingen in het kader van het leven van alledag en hierin niet op andere wijze in kan worden voorzien.
-
8. Het college kan eenmaal in de vijf jaar een financiële tegemoetkoming voor een aangepast autozitje in de eigen auto van de cliënt toekennen. Binnen deze periode wordt een tegemoetkoming voor de kosten van overzetting van een autozitje enkel toegekend als is aangetoond dat vervanging van de auto noodzakelijk was als gevolg van een gewijzigde medische of sociale situatie.
-
9. In aanvulling op het eerste lid kan het college een voorziening verstrekken voor rijlessen of -instructies voor het kunnen bedienen van- en deelname aan het verkeer met een aangepaste auto of autobus als de cliënt nog onvoldoende vaardigheid heeft om het voertuig te bedienen of onvoldoende rijvaardig is om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen.
-
10. In aanvulling op het eerste lid kan het college een financiële tegemoetkoming voor het aanleggen van een parkeerplaats voor een auto of autobus toekennen als de cliënt in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerplaats.
-
11. In aanvulling op het eerste lid kan het college een financiële tegemoetkoming toekennen voor het gebruik van een (eigen) auto of autobus indien dit voor de cliënt leidt tot meerkosten ten opzichte van de situatie voor de aanvraag en ten opzichte van andere personen zonder beperkingen in een vergelijkbare situatie.
Artikel 3.26 Financiële tegemoetkoming vervoer dagbesteding
(artikel 4.9 Wmo-verordening 2025)
In aanvulling op artikel 4.4 van de Verordening en de Toelichting hierop, kan het college een financiële tegemoetkoming toekennen voor vervoer van en naar dagbesteding als de cliënt de voorziening voor dagbesteding met een persoonsgebonden budget inkoopt en er geen andere mogelijkheden zijn om in een adequate oplossing te voorzien.
Artikel 3.27 Rolstoelen en aanvullende voorzieningen
(artikel 4.10 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 4.10 van de Verordening kan het college een handbewogen rolstoel toekennen als het voor de cliënt medisch noodzakelijk is om zich het grootste deel van de dag zittend te verplaatsen en niet op een andere wijze in een oplossing kan worden voorzien.
-
2. Bij toepassing van het eerste lid kan het college een handbewogen rolstoel toekennen in de vorm van:
- a.
een zelfbeweger waarin de cliënt zichzelf kan voortbewegen; of
- b.
een duwwandelwagen als de cliënt zich niet zelf kan of wil voortbewegen en er een of meerdere personen in het netwerk van de cliënt zijn die de rolstoel kan duwen.
- a.
-
3. Het college kan een elektrische rolstoel toekennen als aan de voorwaarde in lid 1 is voldaan en vastgesteld is dat een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is.
-
4. Het college kan een voorziening voor een standaard of individuele aanpassing aan een rolstoel toekennen als dit medisch noodzakelijk is voor het gebruik van de rolstoel.
-
5. Het college kan een financiële tegemoetkoming toekennen voor vergoeding van vervoerskosten voor gebruik van een rolstoeltaxi of vervoer door derden als aan de voorwaarde in lid 3 is voldaan en er een aantoonbare vervoersbehoefte is op de langere afstand waarin niet kan worden voorzien met het collectief vervoer omdat er een contra indicatie is voor het collectief vervoer
Hoofdstuk 4 Tegemoetkomingen
Artikel 4.1 Financiële tegemoetkoming wijziging geslachtsregistratie
(artikel 5.1 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 5.1 van de Verordening kan het college een financiële tegemoetkoming voor de noodzakelijke administratieve kosten bij wijziging geslachtsregistratie in de geboorteakte, de Basisregistratie Persoonsgegeven en de identiteitsdocumenten toekennen als de een cliënt hiervoor geen vergoeding krijgt via de bijzondere bijstand en de geboorteplaats van de cliënt eveneens niet voorziet in een tegemoetkoming in deze kosten.
-
2. De tegemoetkoming heeft betrekking op:
- a.
de kosten voor het vervangen van de identiteitsdocumenten bij het wijzigen van de geslachtsaanduiding en – eventueel- voornaam;
- b.
de kosten die gemaakt worden in verband met de noodzakelijke deskundigenverklaring voor een wijziging van ‘man’ naar ‘vrouw’ en van ‘vrouw’ naar ‘man’ in de geboorteakte en Basis Registratie Persoonsgegevens; en
- c.
de eigen bijdrage voor het verzoekschrift bij de Rechtbank voor het aanvragen van een ‘x’ in de identiteitsdocumenten.
- a.
Artikel 4.2 Financiële tegemoetkoming meerkosten sportvoorziening
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 5.1 van de Verordening kan het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf en het onderhoud van een sportvoorziening of aanpassing van een sportvoorziening toekennen voor structurele sportbeoefening in verenigingsverband aan een cliënt die vanwege beperkingen niet in staat is om zonder deze voorziening sport te beoefenen en die daardoor meerkosten ervaart ten opzichte van een persoon zonder beperkingen.
-
2. Een tegemoetkoming voor een niet-elektrisch aangedreven sportvoorziening wordt toegekend voor een periode van drie jaar.
-
3. Een tegemoetkoming voor een elektrisch aangedreven sportvoorziening wordt toegekend voor een periode van zes jaar.
Artikel 4.3.1 Financiële tegemoetkoming in de meerkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. In aanvulling op artikel 5.2 van de Verordening kan het college een financiële tegemoetkoming in de meerkosten toekennen aan een cliënt met een laag inkomen en een bescheiden vermogen, die door een chronische ziekte of een beperking meerkosten ervaart.
-
2. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken in de vorm van een:
- a.
tegemoetkoming energiekosten;
- b.
tegemoetkoming kosten bewassing;
- c.
tegemoetkoming kosten ten gevolge van kledingslijtage;
- d.
tegemoetkoming dieetkosten;
- e.
basiscompensatie, als tevens een indicatie bestaat voor een tegemoetkoming onder a tot en met d;
- f.
compensatie verplicht eigen risico, als tevens een indicatie bestaat een tegemoetkoming onder a tot en met d.
- a.
Artikel 4.3.2 Begripsbepalingen voor financiële tegemoetkomingen meerkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. De begrippen in deze Nadere regels worden gebruikt in dezelfde betekenis als in de Wmo 2015.
-
2. Voorts wordt in deze Nadere regels verstaan onder:
- a.
Bescheiden vermogen: Het vermogen dat de grenzen zoals genoemd in artikel 34 Participatiewet niet te boven gaat.
- b.
Mensen met een chronische ziekte of beperking: Inwoners van de gemeente Amsterdam die blijkens een medische verklaring voor tenminste 12 maanden zodanig chronisch ziek zijn of fysieke of psychische beperkingen ondervinden, dat zij gedurende die periode noodgedwongen extra kosten maken.
- c.
Fiscaal inkomen: Het brutoloon met daarbij gerekend belaste vergoedingen, waaronder begrepen de vergoeding van de werkgever voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, zoals dit blijkt uit de jaaropgave of inkomensspecificatie van een werkgever of een uitkeringsinstelling zoals WPI.
- d.
Laag inkomen < pensioengerechtigde leeftijd (PGL):
- i.
een fiscaal gezinsinkomen dat minder dan of gelijk is aan 130% van het bruto wettelijk minimumloon (WML) voor gehuwden of daaraan gelijkgestelden;
- ii.
een afgeleid percentage van het WML voor alleenstaanden of alleenstaande ouders dat elk half jaar door de directeur Inkomen wordt vastgesteld of;
- iii.
een fiscaal gezinsinkomen dat hoger is dan 130% van die normen, maar waarvan dat meerdere is aangewend ter aflossing van een schuldenlast in het kader van een minnelijke schuldregeling bij de Gemeentelijke Kredietbank of een opgelegde schuldregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of een schuldregeling van een door de gemeente aangewezen of gemandateerde instantie.
- i.
- e.
Laag inkomen > PGL: Een (pensioen) of ander fiscaal (gezins) inkomen dat minder dan of gelijk is aan 130% van de op de gezinssituatie van toepassing zijnde maximale bruto AOW norm, of meer dan 130% van die norm, maar waarvan dat meerdere is aangewend ter aflossing van een schuldenlast in het kader van een minnelijke schuldregeling bij de Gemeentelijke Kredietbank of een opgelegde schuldregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
- f.
Peildatum: 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.
- g.
Indien het inkomensniveau in het jaar van de peildatum niet beschikbaar is, wordt het inkomensniveau in het jaar voorafgaand aan de peildatum gebruikt. Hetzelfde geldt voor het vermogensniveau op de peildatum.
- h.
Vermogen: Alle bezittingen in geld en goederen behoudens een gebruikelijke woninginrichting en medisch noodzakelijke (vervoers)voorzieningen.
- a.
Artikel 4.3.3 Aanvraag en toekenning
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. Het college verstrekt aan Amsterdammers met een chronische ziekte of beperking met een laag inkomen en niet meer dan een bescheiden vermogen op aanvraag een tegemoetkoming ter bestrijding van aannemelijke meerkosten.
-
2. Amsterdammers die in een instelling op basis van de Wlz of de Wmo verblijven komen niet in aanmerking voor de financiële tegemoetkoming in de meerkosten. Bij uitzondering kunnen Amsterdammers in een Wmo-instelling die bijdrageplichtig zijn of die een persoonlijke toelage op grond van de Participatiewet ontvangen, in aanmerking komen voor de module kledingslijtage en compensatie verplicht eigen risico zorgverzekering.
-
3. Een aanvraag (om herziening) voor een specifieke tegemoetkoming kan één keer per twaalf maanden worden ingediend.
-
4. Voor de toekenning wordt het laag inkomen < PGL of > PGL in aanmerking genomen zoals dat voor aanvragers gold op de peildatum.
-
5. In afwijking van het vorige lid kan een laag inkomen bestaand uit een sociale verzekeringsuitkering of voorziening die naar verwachting in het kalenderjaar blijft voortduren, tussentijds voor de toekenning in aanmerking genomen worden.
-
6. Het toekenningsbesluit geldt voor twaalf maanden gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend en wordt telkens stilzwijgend verlengd met twaalf maanden, tenzij er geen noodzaak meer is voor ongewijzigde verlenging.
Artikel 4.3.4 Uitkering
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
De vergoeding wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en bestaat uit een of meer algemene vergoedingen en afhankelijk van de individuele omstandigheden een of meer specifieke vergoedingen.
Artikel 4.3.5 Advisering
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. De samenstelling van de totale vergoeding wordt, voor zover het college dat nodig acht, vastgesteld na het inwinnen van advies van een door het college aangewezen medisch deskundige.
-
2. De medisch deskundige beoordeelt de mate waarin de gezondheidssituatie van de aanvrager naar verwachting over een periode van tenminste 12 maanden leidt tot bepaalde aannemelijke meerkosten zoals genoemd in artikel 5.2 lid 2.
-
3. Het advies van de medisch deskundige heeft een geldigheid van tenminste 12 maanden.
-
4. In afwijking van lid 1 kan de samenstelling van de totale vergoeding in overleg met een representatieve vertegenwoordigende organisatie en medisch deskundigen tot stand komen, als de vergoeding bestemd is voor een vastgestelde groep mensen met een chronische ziekte of beperking.
Artikel 4.3.6 Herbeoordeling
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. Voor zover het college dat nodig acht wordt een toegekende tegemoetkoming, na stilzwijgende verlenging, tenminste eenmaal per vijf jaar herbeoordeeld door een medisch deskundige.
-
2. De medisch deskundige beoordeelt of de gezondheidssituatie en de aannemelijk te maken meerkosten afwijken van het eerdere advies en adviseert het college over de (gewijzigde) voortzetting van de vergoedingen.
-
3. Het inkomen en vermogen van deelnemers met een laag inkomen uit een (voortdurende) (pensioen) uitkering wordt eenmaal per vijf jaar herbeoordeeld.
-
4. Het inkomen en vermogen van deelnemers met een laag inkomen uit arbeid wordt jaarlijks herbeoordeeld.
Artikel 4.3.7 Afwijkende inkomenstoets
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
Indien reeds een inkomenstoets in het kader van een gemeentelijke regeling op grond van het armoedebeleid heeft plaatsgevonden en daarbij is vastgesteld dat het laag inkomen niet hoger is dan het relevante toetsbedrag, kan het college besluiten dat het inkomen niet opnieuw wordt getoetst.
Artikel 4.3.8 Verplichtingen deelnemers
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
Mensen met een chronische ziekte of beperking die een vergoeding ingevolge deze regeling ontvangen zijn verplicht het college (WPI) in te lichten, indien hun inkomen of vermogen boven de grenzen bedoeld in artikel 4.3.2 van de Nadere Regels onder d tot en met h, zal stijgen.
Artikel 4.3.9 Intrekken en terugvorderen
(artikel 5.2 Wmo-verordening 2025)
-
1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze regeling geheel of gedeeltelijk intrekken indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, terwijl de aanvrager wist, of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onvolledig of onjuist waren en tot een ander besluit zouden hebben geleid.
-
2. Indien een besluit is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde vergoeding uit hoofde van deze regeling worden teruggevorderd, dit voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.
-
3. Indien een vergoeding uit hoofde van deze regeling abusievelijk ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan de aanvrager is uitbetaald, kan dit worden teruggevorderd.
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Artikel 5.1 Intrekking oude nadere regels
De Nadere regels maatschappelijke ondersteuning juli 2024 worden ingetrokken.
Artikel 5.2 Inwerkingtreding
Deze Nadere regels treden in werking op 1 januari 2025.
Artikel 5.3 Citeertitel
Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2025.
Toelichting op de Nadere regels
Inleiding
De Wmo-verordening 2025 regelt de maatschappelijke ondersteuning in Amsterdam voor mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen in Amsterdam. Amsterdammers worden ondersteund bij hun zelfredzaamheid en participatie. Met die ondersteuning moeten mensen zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven. De gemeente voorziet ook in beschermd wonen en opvang. Dat is voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die de thuissituatie hebben verlaten al dan niet door veiligheidsrisico's als gevolg van huiselijk geweld.
Deze Nadere regels zijn een verdere uitwerking van de Wmo-verordening.
Hoofdstuk 1 Toegang
Artikel 1.1 Aanvraag persoonsgebonden budget
(artikel 2.5 in de Wmo-Verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Hoofdstuk 2 Verordening – Algemene Voorzieningen
Artikel 2.1 Kortdurende opvang
(artikel 3.5 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 2.2 Noodopvang en tijdelijke huisvesting
(artikel 3.5 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Hoofdstuk 3 Maatwerk voorzieningen
Artikel 3.1 Toeslag gezamenlijk wooninitiatief op tarief voor begeleid thuis
(artikel 4.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 3.2 Besteding van het persoonsgebonden budget buiten Amsterdam
(artikel 4.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 3.3 Experimenteerruimte persoonsgebonden budget
(artikel 4.2 in de Wmo-verordening 2025)
Denk hierbij aan de situatie waar het huidige, bestaande aanbod niet heeft gezorgd voor verbetering bij de cliënt. Het is dan mogelijk om, bij wijze van experiment, andere, nieuwe vormen van zorg te proberen. Zo kan worden onderzocht of de cliënt beter ondersteund kan worden.
Artikel 3.4 Weigeringsgronden persoonsgebonden budget
(artikel 4.2 in de Wmo-verordening 2025)
In sommige situaties wordt de keuze voor een persoonsgebonden budget (pgb) beperkt. Daarbij spelen de volgende overwegingen:
- •
De uitsluiting van een aanpassing aan een middel dat al in natura is verstrekt, voorkomt dat één voorziening twee eigenaren krijgt. Voor een al verstrekt middel dat nog adequaat is, wordt geen pgb gegeven;
de voorziening zal kortere tijd adequaat zijn dan de looptijd van het pgb.
- •
Bij verstrekking in natura kunnen ingeleverde voorzieningen worden hergebruikt. Bij een middel dat door een cliënt met een pgb is gekocht, is hergebruik zeer complex, zo niet onmogelijk. Er ontstaan dan hoge extra kosten. Dit is het geval bij voorzieningen voor kinderen, voor zover die ‘mee moeten groeien’, en bij voorzieningen voor mensen bij wie te voorzien is dat de (medische) situatie binnen de looptijd van het budget ingrijpend zal veranderen.
- •
De combinatie van een pgb met intensieve begeleiding maakt dat de functie van casemanager anders en moeilijker wordt. De casemanager heeft onder andere als taak om af te stemmen over beslissingen en toe te zien op leveringen van voorzieningen van gemeentelijke backoffices en leveranciers. Als een cliënt zou kiezen voor een pgb, dan zou de casemanager zich ook bezig moeten gaan houden met begeleiding bij het besteden van het pgb op de vrije markt. Dat zou de afstemming op genoemde punten moeilijker maken.
Artikel 3.5 Resultaatgebieden dagbesteding
(artikel 4.4 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1
Dagbesteding heeft vier mogelijke resultaten. Voor Amsterdammers vanaf 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd is de mogelijke inzet van betaald werk en ontwikkeling naar betaald werk het uitgangspunt (Meewerken-plus). En daarnaast ook het kunnen functioneren in een groep of in contact met anderen. Amsterdammers tot 18 jaar kunnen bij uitzondering, met een overdracht vanuit de Jeugdwet of de Participatiewet, ook dagbesteding vanuit de Wmo krijgen. De vier resultaatsgebieden zijn:
- 1.
Mogelijkheid tot inlopen
Dit resultaat biedt een laagdrempelige inloopmogelijkheid voor het zinvol invullen van de dag. De Amsterdammer kan hier een beschutte omgeving vinden in combinatie met sociaal contact. Met deze inloop worden Amsterdammers bereikt die zich niet zelf melden en die vaak professionele ondersteuning mijden waarvoor een melding of aanvraag nodig is. Het doel van de inloop kan ook zijn dat er een ondersteuningsplan wordt opgesteld of een doorverwijzing plaatsvindt.
- 2.
Meedoen in de samenleving
Dit resultaat biedt de Amsterdammer ondersteuning in groepsverband om (duurzame) sociale contacten op te bouwen en te onderhouden. De ondersteuning kan tot doel hebben om sociaal isolement en eenzaamheid tegen te gaan, een stabiele dagstructuur te creëren of vaardigheden te oefenen.
- 3.
Meewerken in de samenleving
Het resultaat Meewerken in de samenleving is bedoeld om Amsterdammers in staat te stellen zingevende activiteiten te doen, zoals vrijwilligerswerk. Het gaat om activiteiten en werkzaamheden die maatschappelijke waarde hebben, waarbij sociale en werk gerelateerde contacten ontstaan en die bijdragen aan de ontwikkeling van de (werknemers)vaardigheden en/ of aan het herstel.
- 4.
Meewerken-plus
Bij Meewerken-plus krijgt de Amsterdammer ondersteuning om vanuit dagbesteding (Meewerken) de stap naar betaald werk te zetten. De ondersteuning is gericht op het verder ontwikkelen van arbeidsmatige vaardigheden én bij het beroep passende sociale en communicatieve vaardigheden. De Amsterdammer participeert samen met anderen (in groeps- of teamverband) in een veilige beroepsmatige omgeving, waarbij zij werkzaamheden uitvoeren die economische waarde hebben. Soms kan Meewerken-plus individueel worden ingezet, maar altijd als aanvulling op de groepsactiviteit vanuit Meewerken.
Lid 2 en 3
Het resultaat Mogelijkheid tot inlopen is toegankelijk zonder aanvraag, voorafgaand gesprek of ondersteuningsplan. Hierin is dit resultaat een uitzondering op de andere resultaten en op hoofdstuk 2 van de Verordening. De inloop kan wel leiden tot een gesprek, aanvraag of ondersteuningsplan. Het college onderzoekt dan alsnog de ondersteuningsbehoefte van de Amsterdammer en past alsnog hoofdstuk 2 van de Verordening toe. Gezien het karakter van dit resultaat is verstrekking als persoonsgebonden budget niet mogelijk, zie ook artikel 4.2 van de Verordening.
Artikel 3.6 Aanvullende criteria begeleid thuis en beschermd verblijf voor gezinnen
(artikel 4.5 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 3.7 Landelijke toegankelijkheid Maatschappelijke opvang (beschermd verblijf)
(artikel 4.5, vierde lid in de Wmo-verordening 2025)
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in 2019 een vernieuwd Convenant Landelijke Toegankelijkheid opgesteld dat de landelijke toegankelijkheid van de maatwerkvoorziening opvang en beschermd wonen moet waarborgen. Belangrijkste uitgangspunt is dat gekeken wordt naar de gemeente waar de cliënt het beste duurzaam kan herstellen.
Onderzoek
- a.
Woongeschiedenis: Onderzocht wordt waar de laatste woonplaats van de cliënt was voordat hij dakloos werd. Hiervoor wordt de BRP (Basisregistratie Personen) gebruikt. Als blijkt dat de cliënt voorafgaand aan de dakloosheid in een andere gemeente woonde, kan hij worden overgedragen aan de gemeente van herkomst. Dit kan alleen als hierover overeenstemming is met de gemeente van herkomst. Als niet duidelijk kan worden vastgesteld waar de cliënt zijn laatste woonadres had, is de aanmeldgemeente aan zet om het onderzoek uit te voeren.
- b.
De wens van de cliënt: Uit het onderzoek moet duidelijk worden in welke gemeente de cliënt opgevangen wil worden en waarom die voorkeursgemeente kan bijdragen aan het herstel van de cliënt.
- c.
Het sociaal netwerk van de cliënt: In het onderzoek wordt gekeken welk netwerk de cliënt heeft, en of dit netwerk een positieve of juist negatieve invloed heeft op het herstel van de cliënt.
- d.
Werk, dagbesteding of onderwijs: In het onderzoek wordt in kaart gebracht of en zo ja waar de cliënt dagbesteding heeft in de vorm van (vrijwilligers)werk of onderwijs, en of dit op positieve wijze bijdraagt aan het herstel van de cliënt.
- e.
Hulpverlening of ondersteuningstrajecten: onderzocht wordt welke hulpverleningstrajecten er lopen, en bij welke zorgaanbieders, en in hoeverre deze bijdragen aan het herstel van de cliënt.
- f.
Criminele activiteiten: Tot slot wordt in kaart gebracht of er sprake is van criminele activiteiten, of er politie- of justitiële contacten zijn en of een traject in de aanmeldgemeente bijdraagt aan het verminderen van deze activiteiten. Ook wordt gekeken of er (justitiële) maatregelen genomen zijn waarmee rekening gehouden moet worden.
Op basis van het onderzoek wordt besloten in welke gemeente de maatwerkvoorziening en daarmee het herstel het beste kan plaatsvinden. Als dit in een andere gemeente dan Amsterdam is, vindt er overleg plaats met die gemeente. Is de ontvangende gemeente het eens met de conclusie dan vindt er een overdracht plaats.
Als gemeenten er onderling niet uitkomen, kan de casus worden voorgelegd aan de subcommissie Woonplaatsbeginsel en Toegang, onderdeel van de Geschillencommissie Sociaal Domein, die is ondergebracht bij de VNG. De uitspraak van de commissie is bindend. Tijdens de behandeling van het geschil vangt de aanmeldgemeente de cliënt op.
Artikel 3.8 Woonvoorzieningen - Primaat verhuizen
(artikel 4.7 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 3
Onderdeel a
Soms zijn er redenen om af te wijken van het principe dat verhuizen voorgaat. Het sociale netwerk is daarbij een belangrijke afweging. Hierbij wordt meegenomen: is er mantelzorg dichtbij, zijn er verschillende voorzieningen dichtbij en is er binding met het stadsdeel. Als dit netwerk een essentiële bijdrage levert aan het langer zelfstandig kunnen blijven wonen van de persoon met beperkingen, dan kan dit aanleiding zijn om van het primaat verhuizen af te wijken.
Onderdeel c
Als de cliënt eigenaar is van zijn woonruimte, dan zal een verhuizing andere gevolgen hebben dan wanneer hij huurt. Een eigenaar zal zijn woning moeten verkopen. Als de kosten van de aanpassingen hoger zijn dan het vastgestelde bedrag in het Financieel besluit, dan kan de gemeente een eigenaar de keuze bieden tussen maximaal het bedrag van het primaat verhuizen of een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing.
Artikel 3.9 Financiële tegemoetkoming verhuizen
(artikel 4.7 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1
Voorwaarden voor toekenning
Er moet zijn vastgesteld dat verhuizen medisch noodzakelijk is vanwege beperkingen in het normale gebruik van de woning. Daarvan is alleen sprake als de beperkingen niet te voorzien waren, doordat ze bijvoorbeeld plotseling zijn ontstaan en ze het normale gebruik van de woning echt belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als er een verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning. Het verband moet rechtstreeks oorzakelijk zijn en de beperkingen moeten aanwezig zijn naar de objectieve medische maatstaf. Verder moeten de beperkingen in of bij de woning zelf worden ondervonden. Daarbij hoort ook de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de woning.
Onderdeel a
Uitgangspunt is dat men naar een zelfstandige woning gaat verhuizen, en niet op kamers of naar een niet-zelfstandige woonruimte. Van een niet-zelfstandige woonruimte is sprake als essentiële voorzieningen zoals keuken en toilet) niet in de eigenlijke woonruimte zitten.
De tegemoetkoming wordt alleen toegekend als de nieuwe woonruimte voldoet aan de gestelde wooneisen en aan de overige voorwaarden uit de Wmo-verordening 2025. De wooneisen staan vermeld in de beschikking. Daarin staat ook de toezegging dat een financiële tegemoetkoming van een verhuizing wordt toegekend, onder voorwaarde dat in de nieuwe woning de beperkingen zullen worden weggenomen of aanzienlijk verminderd. Aanpassingen aan de nieuwe woning kunnen dan nog steeds noodzakelijk zijn, maar dan met aanzienlijke lagere kosten dan wanneer de persoon met beperkingen niet zou verhuizen.
Onderdeel b
Soms is een verhuizing onvermijdelijk. Bijvoorbeeld bij personen in een revalidatiecentrum bij wie de behandeling is voltooid, maar die in een ongeschikte woning wonen die ook niet geschikt te maken is. Het kan zijn dat er op korte termijn geen geschikte (rolstoel)woning beschikbaar is. Dan bestaat de mogelijkheid om te verhuizen naar een interim woning. Dat is een (rolstoel)woning die niet geheel voldoet omdat hij te klein is of in een verkeerd deel van Amsterdam ligt (bijvoorbeeld vanwege mantelzorg).
Voor het verhuizen naar een interim woning kan de cliënt een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing krijgen. Bij de daaropvolgende verhuizing naar de ‘definitieve’ (wel passende) rolstoelwoning kan de cliënt opnieuw in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Dit wordt bij de verhuizing naar de interim woning vastgelegd in de beschikking. Aanpassingen die aan de interim woning zullen worden gedaan, zijn minimaal.
Lid 2
Een aanvrager krijgt niet opnieuw een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing als hij een eerder verstrekte indicatie niet heeft benut en hij niet regelmatig op een woning in WoningNet heeft gereageerd.
Voor de hoogte van de tegemoetkoming is de verhuisdatum bepalend. Een cliënt kan een ander forfaitair bedrag krijgen dan oorspronkelijk in de beschikking stond. Dit gebeurt als het college tussen de datum van de beschikkingen de daadwerkelijke verhuizing het bedrag aanpast.
Lid 3
Onderdeel a
Woont een persoon met beperkingen niet meer in de woonruimte op het moment dat een aanvraag wordt ingediend, dan moet de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de tegemoetkoming achteraf beoordeeld worden. Onderzocht wordt wat in deze situatie de goedkoopst adequate oplossing was geweest. De omstandigheden van de oude woonruimte worden bij de besluitvorming meegenomen. Voor huurders geldt dus dat de tegemoetkoming in principe niet toegekend wordt als de huuropzegging plaatsvond voor de aanvraag bij de gemeente. Met huuropzegging wordt bedoeld: de laatste dag waarop voor de oude woonruimte nog huur betaald moest worden en deze leeg opgeleverd moet worden. Voor woningeigenaren geldt hetzelfde: de aanvraag moet zijn ingediend voor de dag waarop de woning leeg opgeleverd moet zijn.
Onderdeel b
Een financiële tegemoetkoming is uitgesloten voor verhuizing naar:
- •
een woonruimte die niet bestemd is om het hele jaar te bewonen;
- •
een Wlz-instelling, verzorgingshuis, verpleeghuis of een andere mede door de Wlz gefinancierde woonzorgvorm;
- •
een woonruimte waarvoor geen huurovereenkomst maar een verzorgingsovereenkomst is afgesloten.
Onderdeel c
Bij een algemeen gebruikelijke verhuizing wordt geen financiële tegemoetkoming toegekend. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderen die het huis uit gaan of immigranten en remigranten die eerst bij familie of vrienden inwonen en vervolgens naar een eigen woonruimte gaan. Een ander voorbeeld hiervan is wanneer de beperkingen langzaam toenemen en te voorzien is dat er op termijn aanpassingen in de woning nodig zijn.
Hierbij geldt dat per aanvraag een afweging wordt gemaakt op basis van de persoonlijke omstandigheden, gezinssituatie en woonsituatie.
Artikel 3.10 Woonruimteaanpassingen
(artikel 4.7 Wmo-verordening 2025)
Lid 1
Meestal wordt één verdieping aangepast. Liggen de woonactiviteiten verspreid over meerdere woonlagen, dan verwacht de gemeente in eerste instantie dat zaken in de woning anders georganiseerd worden door cliënt en zijn sociale omgeving.
De aanpassingen zijn bouwkundig en woontechnisch van aard en zijn aard- en nagelvast. Dit betekent dat deze voorzieningen niet uit de woning zijn te verwijderen zonder daarbij gereedschap te gebruiken. Bij de woonruimte horen ook de toegang tot de woonruimte zelf, tot de tuin en het balkon.
Ook kan een woonruimteaanpassing bestaan uit een stalling voor een vervoersvoorziening, zoals een scootmobiel. Zo een stalling kan binnen de woning of het wooncomplex zijn door aanpassing van de berging, binnenruimte of gemeenschappelijke ruimte. Of bij de woning, door het plaatsen van een haak en oplaadpunt en het leveren van een beschermhoes, als de persoon met beperkingen die kan gebruiken.
Soms kan het noodzakelijk zijn om buitenshuis aanpassingen te doen. Bijvoorbeeld als de cliënt moeite heeft de woning in en uit te gaan. Met de aanpassing buitenshuis kunnen beperkingen daarbij worden weggenomen of verminderd.
De woonruimte wordt aangepast met hetzelfde uitvoeringsniveau als bij een sociale huurwoning.
Lid 3
Woonwagens, woonschepen en binnenschepen hebben een kortere levensduur dan woningen. De woonruimteaanpassing kan daarom alleen worden toegekend als de kosten in redelijke verhouding staan tot de (technische) levensduur van de woonvorm. Een woonschip en een woonwagen worden alleen aangepast als de resterende technische levensduur minimaal vijf jaar is en de lig- of standplaats niet binnen vijf jaar wordt opgeheven.
Hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en kamerverhuur et cetera zijn uitgesloten van woonruimteaanpassingen.
Lid 4
Ook cliënten in een ADL-woning kunnen aanspraak maken op individuele woonvoorzieningen uit de Wmo. ADL-woningen zijn daarin gelijk aan alle andere Amsterdamse woningen.
De volgende collectieve woonvoorzieningen vallen niet onder de Wmo: het alarmintercomsysteem, het sanitair (waaronder het hoog/laagbad) en de deurmotoren in de ADL-unit.
Lid 5
Om het normale gebruik van bijvoorbeeld (kast)deuren mogelijk te maken, kan het noodzakelijk zijn om een bedieningselement toe te kennen. Voorbeelden zijn elektrische deuropeners, bedieningsapparatuur voor (buiten)zonwering, of speciale knoppen op de centrale verwarming of thermostaat voor blinden of slechtzienden. Voorwaarde is dat deze elementen in relatie staan tot aard- en nagelvaste zaken, maar hiervan kan worden afgeweken bij gordijnen (als voor het openen en sluiten van gordijnen het installeren van een bedieningselement de enige oplossing is).
Lid 7
Onderdeel a
Woonruimteaanpassingen uit therapeutisch oogpunt zijn uitgesloten omdat zij geen problemen in het normale gebruik van de woning wegnemen. Het gaat bijvoorbeeld om het plaatsen van een ligbad.
Onderdeel c
Met inrichtingselementen wordt bijvoorbeeld bedoeld: kasten, (keramische of inductie) kookplaten, stoffering en zonneschermen. Deze komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dat geldt ook voor centrale verwarmingsinstallaties en douches. Dit zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen die vallen onder woningverbetering en het aanpassen van een woning aan de eisen van deze tijd.
Lid 8
Bij aankoop van een (nieuwbouw)woning worden er geen woonvoorzieningen verstrekt als bij het sluiten van het definitieve koopcontract te voorzien was dat in deze woonruimte aantoonbare beperkingen zouden worden ondervonden. Zou een hoger bedrag nodig zijn dan het bedrag in het Financieel besluit, dan is men voor verstrekking vanuit de Wmo verkeerd verhuisd. Het is dus van belang dat vooraf, in opdracht van het college, een bouwkundige beoordeelt of de woning geschikt is en wat de eventuele kosten van een noodzakelijke woningaanpassing zullen zijn.
Artikel 3.11 Roerende woonvoorzieningen
(artikel 4.7 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1
Roerende woonvoorzieningen zijn woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard.
Lid 2
Er zijn verschillende soorten tilliften. Het uitgangspunt is een mobiele tillift, omdat dit meestal de goedkoopste oplossing is. Of een mobiele tillift mogelijk is, hangt af van de bouwkundige situatie, de beschikbare ruimte en de noodzakelijke lichaamsondersteuning. Als er niet genoeg ruimte is, ligt een vaste plafondlift meer voor de hand. De tillift wordt in bruikleen verstrekt of als pgb.
Lid 3
De in dit lid bedoelde losse sanitaire voorzieningen kunnen zijn:
- •
doucherolstoel;
- •
douchebrancard;
- •
badlift;
- •
toiletlift;
- •
toiletstoel, douchestoel, douchetoiletstoel;
- •
bad- of douchekruk, al dan niet in hoogte verstelbaar;
- •
toiletverhoger (6+ en 10+);
- •
badzitje of badplank als het noodzakelijk is dat deze verrijdbaar of kantelbaar is of op het individu moeten worden aangepast.
Artikel 3.12 Financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting
(artikel 4.7 in de Wmo-verordening 2025)
Deze tegemoetkoming heeft betrekking op de kosten die gemaakt worden om tijdelijk ergens te gaan wonen zolang de eigen of nieuwe woning nog niet klaar is. Bijvoorbeeld het tijdelijk wonen in een zelfstandige (huur)woning of in een niet-zelfstandige woonruimte. Een voorbeeld van dat laatste is als iemand ter revalidatie is opgenomen in een verpleeghuis en pas kan terugkeren naar de eigen woning nadat er aanpassingen zijn uitgevoerd. De tegemoetkoming wordt dan verstrekt als er voor het verblijf in het verpleeghuis een eigen bijdrage geldt.
De eerste maand huur wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Daarom gaat de vergoeding in vanaf de tweede maand dat huur verschuldigd is. De financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting is ook geregeld in artikel 4 onder l van het Financieel besluit.
Artikel 3.13 Financiële tegemoetkoming bij huurderving
(artikel 4.7 in de Wmo-verordening 2025)
Een woning die eenmaal is aangepast, wordt bij voorkeur ook in de toekomst weer aan een persoon met beperkingen toegewezen. Woningen, gebouwd of aangepast voor personen met beperkingen (onder andere rolstoelwoningen en ADL-woningen), zijn opgenomen in een apart bestand en worden voor deze groep gereserveerd.
De eerste maand leegstand wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd en zijn als frictiekosten aan te merken. Daarom gaat deze vergoeding in vanaf de tweede maand van leegstand. De financiële tegemoetkoming huurderving is ook geregeld in artikel 4 onder m van het Financieel besluit.
Artikel 3.14 Hulp bij het huishouden
(artikel 4.8 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1
De gemeente Amsterdam maakt bij de voorziening hulp bij huishouden onderscheid tussen de volgende vier resultaten:
Onderdeel a
Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. In de maatstaf hulp bij het huishouden in bijlage 1 worden alle structurele basisschoonmaakactiviteiten en incidentele schoonmaakactiviteiten, voor een schoon en leefbaar huis omschreven, inclusief de uitvoeringsfrequentie. Aan de hand van de persoonlijke situatie wordt bepaald wat daadwerkelijk gedaan moet worden.
Onderdeel b
Elke Amsterdammer moet kunnen beschikken over schone was. Hieronder wordt verstaan dat de normale, dagelijkse kleding van de Amsterdammer, inclusief textiel zoals handdoeken en beddengoed, gewassen en gedroogd wordt. In de maatstaf hulp bij het huishouden in bijlage 1 worden de activiteiten beschreven die bij dit resultaat horen. Ook wordt aangegeven met welke maximale frequentie de activiteiten moeten worden uitgevoerd.
In principe wordt ervan uitgegaan dat iedereen strijkvrije bovenkleding kan hebben. Daarom is strijken alleen bij uitzondering deel van het resultaat schone was.
Onderdeel c
Dit resultaat heeft betrekking op de boodschappen die voor elke Amsterdammer nodig zijn voor de dagelijkse levensbehoeften. Hieronder vallen levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. In de maatstaf hulp bij het huishouden in bijlage 1 worden de activiteiten beschreven die bij dit resultaat horen. Ook wordt aangegeven met welke maximale frequentie de activiteiten moeten worden uitgevoerd.
De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft uitsluitend een taak als boodschappenservices ontoereikend zijn.
Onderdeel d
Ook het klaarzetten van brood- of warme maaltijden valt onder hulp bij het huishouden. In de maatstaf hulp bij het huishouden in bijlage 1 worden de activiteiten beschreven die bij dit resultaat horen. Het uitgangspunt bij broodmaaltijden is dat deze 1x per dag gemaakt worden. Broodmaaltijden die in de ochtend gemaakt zijn, kunnen tot ’s avonds in de koelkast bewaard worden. Als dat nodig is, wordt de Amsterdammer één keer per dag ondersteund bij het opwarmen van een maaltijd. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft uitsluitend een taak als maaltijdservices ontoereikend zijn. Het bereiden van warme maaltijden is gezien het aanbod van kant-en-klaar maaltijden in principe niet noodzakelijk. Kant-en-klaar maaltijden zijn voorliggend op het bereiden van maaltijden.
Lid 2 tot en met 4
De noodzakelijke inzet van de huishoudelijke hulp wordt bepaald in overleg met de Amsterdammer en is altijd maatwerk. In het ondersteuningsplan worden door het buurtteam of de zorgaanbieder afspraken vastgelegd over de te behalen doelen, resultaten en activiteiten, en over de duur en frequentie van de ondersteuning. Voor de resultaten van hulp bij het huishouden worden de activiteiten en frequentie benoemd in het afsprakenoverzicht dat naast het ondersteuningsplan wordt opgesteld. Op verzoek is voor de Amsterdammer een beschikking in uren beschikbaar.
Lid 5
Thuis zorgen voor kinderen is een niet-structurele vorm van ondersteuning die alleen wordt ingezet bij ontwrichting of calamiteiten, bijvoorbeeld bij het acuut wegvallen van één of beide ouders/verzorgers door een acute medische situatie. Deze ondersteuning kan niet worden ingezet bij bestaande chronische situaties, ook niet wanneer deze plotseling verergeren. Het is de verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers om de zorg voor kinderen te regelen, op tijden dat zij beiden niet in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft vooral een taak in het bijspringen, zodat voor het gezin ruimte ontstaat om zelf een (al dan niet tijdelijke) oplossing te vinden.
Bij het thuis zorgen voor kinderen gaat het om de dagelijkse, gebruikelijke hulp voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren als beide ouders/verzorgers niet in staat zijn deze te leveren. Het gaat om activiteiten als wassen en aankleden, hulp bij eten of drinken, een maaltijd voorbereiden en toezicht houden. Ook problemen op het gebied van mobiliteit, zoals het begeleiden van kinderen naar school vallen eronder.
Om ouders/verzorgers de gelegenheid te geven zelf een oplossing te vinden voor het verzorgen van hun kinderen, wordt de ondersteuningsvorm Thuis zorgen voor kinderen maximaal drie maanden ingezet. In uitzonderlijke gevallen, wanneer er ondanks de inzet van deskundig professioneel advies geen oplossing is gevonden, kan de ondersteuning zo nodig langer worden ingezet. Informatie over de normering voor Thuis zorgen voor kinderen staat in bijlage 3. Bij het bepalen van de benodigde ondersteuning wordt rekening gehouden met gebruikelijke hulp voor kinderen per levensfase, zie bijlage 4.3 van de Verordening.
Artikel 3.15 Hulp bij het huishouden OGGZ
(artikel 4.8 in de Wmo-verordening 2025)
Hulp bij het huishouden OGGZ (openbare geestelijke gezondheidszorg) kan worden toegekend als er sprake is van een ernstig vervuilde of onveilige woning die het gevolg is van een psychische beperking, bijvoorbeeld verslaving, verzameldwang of een ernstig psychosociaal probleem en de aanwezigheid van meerdere problemen op andere leefgebieden zoals inkomen en dagbesteding.
De Amsterdammer is hierdoor onvoldoende in staat om zelf problemen op te lossen en daarbij speelt de afwezigheid van een adequate hulpvraag een rol. Er is mogelijk sprake van een beperkt sociaal netwerk.
De voorziening hulp bij het huishouden OGGZ bestaat uit:
- •
De benodigde hulp bij het huishouden voor een schoon en leefbaar huis, beschikken over schone was, beschikken over boodschappen en beschikken over maaltijden.
- •
Het formuleren en bijstellen van doelen met betrekking tot het huishouden en het helpen verkrijgen en handhaven van structuur en organisatie in het huishouden.
- •
Het motiveren van de Amsterdammer om mee te helpen.
- •
Het actief signaleren van problemen en veranderingen in de situatie van de Amsterdammer en zijn sociale netwerk (waaronder mantelzorg) waardoor mogelijk inzet van andere/aanvullende dienstverlening of voorzieningen noodzakelijk is.
Artikel 3.16 Hulp bij het huishouden Bijzondere schoonmaak
(artikel 4.8 in de Wmo-verordening 2025)
Hulp bij het huishouden Bijzondere schoonmaak is bedoeld voor dezelfde doelgroep als de voorziening Hulp bij huishouden OGGZ en wordt toegekend om de woning eerst grondig schoon te maken omdat deze te vol of extreem vervuild is.
Hulp bij het huishouden Bijzondere schoonmaak bestaat uit de volgende werkzaamheden:
- •
Het motiveren van de Amsterdammer voor schoonmaak van zijn/haar woning.
- •
Opruimen van de woning.
- •
Bepalen, zoveel mogelijk in overleg met de Amsterdammer, welke huisraad en overige spullen kunnen worden weggedaan
- •
Afvoeren van overtollig huisraad en overige spullen.
- •
Reinigen van de complete woning zodanig dat daarna reguliere hulp bij het huishouden voldoende is om de woning schoon te houden.
- •
Motiveren van de Amsterdammer om mee te helpen.
- •
Het opruimen van buitenruimten voor zover deze overlastgevend zijn voor de omgeving.
- •
Het uitvoeren van activiteiten voor de veiligheid van de medewerkers en voor het faciliteren van de praktische uitvoering van de Hbh Bijzondere schoonmaak (bijvoorbeeld het repareren van loshangende stopcontacten, watervoorziening).
Artikel 3.17 Vervoersbehoefte
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Een vervoersvoorziening hoeft niet helemaal tegemoet te komen aan de vervoersbehoefte van de cliënt. Het is aanvaardbaar dat de cliënt zich enige beperkingen getroost en dat hij zijn vervoerspatroon en vervoersbehoefte aanpast aan zijn (on)mogelijkheden. Door het uitblijven van een verstrekking mag de cliënt echter niet in een sociaal isolement terechtkomen.
Onderdeel a
Bij het vaststellen van de individuele vervoersbehoefte wordt gekeken naar de vervoersdoelen, de de afstanden daar naartoe en de frequentie waarmee ze worden bezocht. Deze aspecten zijn van belang om te kunnen bepalen of de vervoersbehoefte te maken heeft met sociale participatie en dus onder de Wmo valt of niet. Ook zijn ze van belang om te bepalen welke vervoersvoorziening de goedkoopst adequate en meest proportionele voorziening is.
Onderdeel b
De beperkingen moeten de aanleiding zijn voor het vervoersprobleem. De beperkingen moeten blijvend of langdurig aanwezig zijn en dit moet medisch zijn vastgesteld. Dit is nodig omdat alleen nadat gebleken is dat de beperkingen niet (verder) door behandeling kunnen worden opgelost, bepaald kan worden of een vervoersvoorziening langdurig noodzakelijk is, en zo ja welke dan.
Onderdeel c
Voorliggende oplossingen zijn voorzieningen uit andere wet- en regelgeving of oplossingen die de cliënt zelf zonder meerkosten kan regelen. Voorbeelden daarvan zijn als de cliënt een eigen vervoermiddel heeft of als er iemand uit het sociale netwerk kan helpen. Een oplossing kan ook zijn een algemeen gebruikelijke voorziening zoals het openbaar vervoer waarbij OV-reisassistentie en de OV-coach kan worden ingezet.
Van verwijzing naar andere wet- en regelgeving kan sprake zijn als (een deel van) de vervoersbehoefte niet om sociaal vervoer gaat. Voorbeelden hiervan zijn woon-werk verkeer en vervoer van en naar school (leerlingenvervoer). Als na de weging van voorliggende oplossingen een sociale vervoersbehoefte overblijft waarin niet wordt voorzien, dan kent het college hiervoor de goedkoopst adequate voorziening toe.
Vervoer van en naar dagbehandeling of dagbesteding gefinancierd vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Zorgverzekeringswet (Zvw) valt niet onder de Wmo. Voor deze vervoersbestemmingen zijn de Wlz en de Zvw voorliggend. Voor vervoer van en naar medische behandelaars is er voor bepaalde situaties een voorliggende voorziening vanuit de Zvw.
Onderdeel d
Bij het vaststellen van de goedkoopst adequate voorziening wordt ook gekeken of de cliënt op een verantwoorde wijze gebruik kan maken van de beoogde voorziening. Een cliënt kan bijvoorbeeld problemen hebben met waarneming of motoriek, en dit kan dusdanig van invloed zijn op de rijgeschiktheid, dat toekenning van een voorziening niet verantwoord is.
Artikel 3.18 Collectief vervoer
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Collectief vervoer is een vervoerssysteem waarbinnen mensen zittend worden vervoerd. Zij moeten hiervoor een AOV-pas hebben en kunnen dan zelf ritten bestellen. De chauffeur biedt de benodigde begeleiding die kan variëren van lichte ondersteuning bij het bereiken van het voertuig en bij het in- en uitstappen, tot intensieve begeleiding waaronder zo nodig ook tilservice. De cliënt betaalt een ritbijdrage aan de vervoerder die is vastgelegd in de Verordening. De route wordt gerekend vanaf het woonadres waar de cliënt volgens de BRP woont. Het vervoer wordt uitgevoerd in personenbusjes, personenauto’s of combi-voertuigen. De vervoerder bepaalt welk voertuig hij inzet en houdt daarbij rekening met de beperkingen van de cliënt. In de voertuigen kunnen loophulpmiddelen, rolstoelen en scootmobielen worden meegenomen.
Hulphonden en blindengeleidehonden mogen altijd gratis meereizen, ongeacht hun grootte. Huisdieren mogen alleen mee zolang ze op schoot passen, qua kosten zijn zij ook gratis.
De verschillende vervoersproducten binnen het collectief vervoer hebben naast deze algemene kenmerken nog aanvullende vervoersspecificaties. Zie artikel 3.20 (Aanvullende vervoersspecificaties) in deze Nadere regels.
Artikel 3.19 Vormen van collectief vervoer
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1
Onderdeel a en b
Bij Deur tot deur samenreizend vervoer en Deur tot deur plus vervoer is het mogelijk dat de cliënt met meerdere (onbekende) passagiers reist.
Onderdeel c
Kamer tot kamer vervoer is een voorziening voor cliënten die de voordeur van hun woning niet zelfstandig kunnen bereiken, maar wel zittend vervoerd kunnen worden. Zij kunnen niet zelfstandig hun eigen woning in- en uitgaan, of niet zelf de regie voeren over het verlaten of betreden van het woon- of bestemmingsadres.
Artikel 3.20 Aanvullende vervoersspecificaties
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1
Onderdeel a
Deze specificatie compenseert extra kosten die de cliënten ten opzichte van een valide persoon zouden maken voor het overbruggen van een zeer korte afstand (100 meter).
Bij deze cliënt is een rolstoel of een individueel vervoermiddel geen adequate oplossing, omdat:
- •
Hij deze afstand er niet zelfstandig mee kan overbruggen;
- •
Hij niet in staat is een vervoermiddel te bedienen;
- •
Stalling van een vervoermiddel onmogelijk is; of omdat:
- •
Hij om medische redenen afhankelijk is van gesloten vervoer over die afstand (100 meter).
Onderdeel b
Bij deze specificatie betaalt de begeleider geen ritbijdrage.
Lid 2
Onderdeel b
Deze specificatie kan worden toegekend als het vanwege de beperking van de cliënt nodig is om zo min mogelijk reistijd te hebben. De rit duurt zo kort als mogelijk. Het is wel mogelijk dat de cliënt samen met andere, onbekende passagiers wordt vervoerd. De route wordt dan bepaald door de rit van de passagier die rechtstreeks vervoer nodig heeft.
Lid 3
Onderdeel a
Met deze specificatie kan de cliënt maximaal 3 etages worden getild. Dit gebeurt in principe alleen bij de eigen woning en wordt niet geboden wanneer dit alleen noodzakelijk is bij het bezoekadres. Er kan van deze regel worden afgeweken, maar dan moet daar een gemotiveerde aanvraag voor worden gedaan. Bijvoorbeeld wanneer het betreffende vervoersdoel zo belangrijk is voor de cliënt dat hij door het uitblijven van collectief vervoer met tilservice in een sociaal isolement dreigt te komen. Bijvoorbeeld als de cliënt in een Wlz-instelling verblijft en zijn echtelijke woning wil bezoeken.
Onderdeel b
Overdrachtservice houdt in dat de cliënt altijd wordt overgedragen. Bij het ophalen draagt de contactpersoon op het ophaaladres de verantwoordelijkheid voor de cliënt over aan de chauffeur. Op het bestemmingsadres draagt de chauffeur de verantwoordelijkheid over aan de contactpersoon daar.
Artikel 3.21 Fietsen en speelvoertuigen
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1
Onder dit lid vallen geen algemeen gebruikelijke fietsen, zoals een tweewielfiets, een tweewielfiets met hulpmotor, een lage instapfiets, bromfiets, snorfiets, tandem of bakfiets.
Voor de loopfiets geldt dat deze alleen kan worden verstrekt als verplaatsingsmiddel voor buiten. Is de loopfiets alleen voor gebruik binnen bedoeld, dan kan dit vanuit de Zvw, en valt verstrekking dus niet onder de Wmo.
Als de cliënt ook buiten het bereik van de fiets een vervoersprobleem heeft, dan kan de fiets worden gecombineerd met collectief vervoer, of - als collectief vervoer niet mogelijk is -, met een financiële tegemoetkoming. De fiets kan niet worden gecombineerd met een scootmobiel of een andere voorziening voor de zeer korte en korte afstand.
Voor de driewielfiets is het mogelijk om via de leverancier gewenningslessen te volgen. Dit kan nodig zijn als de cliënt onvoldoende vaardigheid heeft om de driewielfiets te bedienen of onvoldoende rijvaardig is om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen. Als blijkt dat de cliënt na de gewenningslessen toch niet kan omgaan met de driewielfiets, dan wordt deze weer ingenomen. De voorziening is dan niet adequaat.
Lid 2
Aanpassingen aan een fiets kunnen bijvoorbeeld zijn: de manier van bedienen, het zadel en de vering, de zithouding of een aanpassing waardoor het mogelijk is om een loopmiddel mee te nemen.
Lid 3
Met een aangepast kinderzitje kunnen ouders een kind met beperkingen veilig meenemen op de fiets.
Er moet voor de ouders een noodzaak zijn om hun kind mee te nemen in het kader van het leven van alledag. Verder moeten algemeen gebruikelijke oplossingen niet mogelijk zijn (zoals: kind kan niet worden gedragen, niet in een gewone kinderwagen, niet in een standaardzitje op de fiets of in de auto, en gebruik van openbaar vervoer is niet mogelijk). Als de ouders al een andere voorziening hebben (aangepaste wandelwagen, speelvoorziening, aangepast autozitje) dan wordt beoordeeld in hoeverre deze al voorziet in de vervoersbehoefte.
Lid 4
De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op 250-750 aflegbare kilometers.
Lid 5
Het gaat om voorzieningen voor kinderen om te kunnen spelen in de directe woonomgeving. Voorbeelden zijn: (aangepaste) drie-/vierwielfietsen, speelmobielen, kruipwagens en kruiphulpmiddelen. De voorziening wordt gebruikt om buiten te spelen onder toezicht van ouders/verzorgers, in een beschermde omgeving (zoals op de stoep, een pleintje in de buurt of in een park).
Artikel 3.22 Scootmobiel
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1 en 2
Uitgangspunt is dat de cliënt met de scootmobiel zijn dagelijkse vervoersbehoeften op de (zeer) korte (100 meter) en middellange (500 meter) afstanden kan invullen, en dat de cliënt hiervoor geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, collectief vervoer, een fiets, rolstoel, rollator of stok en dergelijke. Als er een scootmobielpool is waarmee de cliënt voldoende wordt gecompenseerd, dan is deze voorliggend.
Een scootmobiel wordt niet toegekend als deze niet correct gestald en opgeladen kan worden.
Via de leverancier zijn gewenningslessen te volgen. Dit kan nodig zijn als de cliënt onvoldoende vaardigheid heeft om de scootmobiel te bedienen of onvoldoende rijvaardig is om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen. Als de cliënt na de gewenningslessen nog steeds niet met de scootmobiel kan omgaan, dan wordt deze weer ingenomen. De voorziening is dan niet adequaat.
Lid 3
Aanpassingen aan een scootmobiel kunnen onder meer gaan over bediening, stoel, vering, zithouding, of het meenemen van een loopmiddel of kinderzitje.
De noodzaak van de aanpassing moet medisch zijn aangetoond. Een kinderzitje op een scootmobiel wordt geplaatst als algemeen gebruikelijke oplossingen niet mogelijk zijn en er een noodzaak is om het kind mee te nemen bij verplaatsingen in het kader van het leven van alledag.
Lid 4
Als de scootmobiel niet voorziet in de vervoersbehoefte, kan het college een tegemoetkoming in de kosten van vervoer toekennen. Deze wordt als financiële tegemoetkoming verstrekt. De tegemoetkoming voor het gebruik van individuele vervoersvoorzieningen (auto, gesloten buitenwagen) is gebaseerd op een afstand van 1500-2000 kilometer per jaar. Uit jurisprudentie blijkt dat de scootmobiel voorziet in 1250 kilometer; dit zijn met name de korte en middellange ritten. De hoogte van de tegemoetkoming is daarom gerelateerd aan de ontbrekende 250-750 kilometer.
Artikel 3.23 Financiële tegemoetkoming voor gebruik (rolstoel)taxi of vervoer door derden
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Deze financiële tegemoetkoming kan naar eigen keuze worden gebruikt voor een (rolstoel) taxi of vervoer door derden. Hiermee kan de cliënt in zijn dagelijks noodzakelijke vervoersbehoefte voorzien. De tegemoetkoming is gebaseerd op 1500-2000 aflegbare kilometers per jaar. Dit is inclusief de zeer korte afstand (tot 100 meter).
Uitgangspunt is dat hiermee de dagelijks voor de cliënt noodzakelijke vervoersbehoefte kan worden ingevuld en dat andere voorzieningen geen adequate oplossing bieden.
De cliënt moet op grond van medische beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op taxivervoer of vervoer door derden zijn aangewezen. Er zijn twee verschillende bedragen: een bedrag voor mensen die gebruik moeten maken van een rolstoeltaxi, en een bedrag voor mensen die gebruik kunnen maken van een gewone taxi.
Artikel 3.24 Gesloten buitenwagen
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1
Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig voor mensen met beperkingen. Het voertuig is niet breder dan 1.10 meter en heeft een benzine- of elektromotor. De maximumsnelheden zijn:
- •
45 kilometer per uur op de rijbaan;
- •
30 kilometer per uur op het (brom)fietspad binnen de bebouwde kom;
- •
40 kilometer per uur daarbuiten;
- •
6 kilometer per uur op de stoep.
De gesloten buitenwagen mag niet op de auto(snel)weg.
Een autorijbewijs of een bromfietscertificaat is niet nodig. Een gesloten buitenwagen biedt plaats aan maximaal drie personen, van wie maximaal twee volwassenen. Er mag zonder parkeerontheffing worden geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats. Parkeren op de stoep is toegestaan voor zover de vrije doorgang voor andere gebruikers niet wordt gehinderd.
De gesloten buitenwagen voorziet in de vervoersbehoefte op de korte afstand (vanaf 100 meter), in de directe omgeving van de eigen woning en op langere afstand (tot 30 kilometer). Overigens geldt in de Wmo dat de voorziening wordt verstrekt voor sociaal vervoer in de directe woonomgeving. Dat met een gesloten buitenwagen verder kan worden gereden is een bijkomende eigenschap van de voorziening, maar geen grond voor de verstrekking. De voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming voor het gebruiken van dit vervoermiddel, waar soms meerkosten aan verbonden zijn.
De cliënt moet op grond van medische en functionele beperkingen op een gesloten buitenwagen zijn aangewezen. Het openbaar vervoer, collectief vervoer, andere vervoersmiddelen (bijvoorbeeld een fiets, taxi of scootmobiel) en een financiële tegemoetkoming moeten op medische gronden ongeschikt zijn.
Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee de in het kader van het leven van alledag noodzakelijke en voor de persoon met beperkingen zeer essentiële vervoersbehoefte kan worden ingevuld. Het gaat om een vervoersbehoefte om sociaal-maatschappelijk te kunnen participeren, die niet uitstelbaar of planbaar is.
De cliënt kan via de leverancier gewenningslessen volgen. Dit kan nodig zijn als de cliënt nog onvoldoende vaardigheid heeft om het voertuig te bedienen of onvoldoende rijvaardig is om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen.
Als de cliënt na de gewenningslessen toch niet kan omgaan met de gesloten buitenwagen, dan wordt de gesloten buitenwagen weer ingenomen. De voorziening is dan niet adequaat .
Lid 2
Aanpassingen kunnen onder meer gaan over de bediening, stoel en vering, meenemen van een loopmiddel, rolstoel of ander hulpmiddel of het meenemen van een kind.
Aanpassingen worden verstrekt voor het vervoer in de directe woonomgeving. Het voorzieningenniveau is daarop afgestemd. Dit betekent dat er geen aanpassingen worden verstrekt die alleen noodzakelijk zijn om buiten Amsterdam te kunnen reizen.
Lid 3
Parkeren van een gesloten buitenwagen geeft meestal geen problemen, omdat een gesloten buitenwagen op de stoep mag staan. Mochten zich bij uitzondering toch problemen voordoen, dan kan parkeren bij de eigen woning worden vergemakkelijkt, bijvoorbeeld via een gemarkeerde gehandicaptenparkeerplaats op kenteken. De financiële tegemoetkoming is bedoeld voor de aanleg van de parkeerplaats.
Lid 4
Dit gaat om een geldbedrag als tegemoetkoming in de kosten van verplaatsing met een gesloten buitenwagen. Het bedrag is gebaseerd op 1500-2000 aflegbare kilometers per jaar. Dit is inclusief de zeer korte afstand (tot 100 meter).
Artikel 3.25 Auto en autobus
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1 en 2
Een auto is een motorrijtuig op vier wielen, ingericht voor het vervoer van meerdere personen, dat volgens het kentekenbewijs als personenauto is aangeduid. Met een autobus wordt hier een bedrijfsauto bedoeld, die zodanig is aangepast, dat een persoon met beperkingen er zittend in een rolstoel in vervoerd kan worden. Een grijs kenteken is toegestaan.
Een rijbewijs is noodzakelijk. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) stelt bij mensen met beperkingen de rijvaardigheid en rijgeschiktheid vast. Op grond daarvan wordt aangegeven welke aanpassingen voor bediening of besturing nodig zijn. Deze worden op het rijbewijs aangegeven als beperkende bepalingen.
Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de korte afstand (vanaf 100 meter) tot zeer lange afstanden (verder dan 100 kilometer). Overigens geldt in de Wmo dat de voorziening wordt verstrekt t voor sociaal vervoer in de directe woonomgeving. Dat met een auto verder kan worden gereden is een bijkomende eigenschap van de voorziening, maar geen grond voor de verstrekking.
De cliënt moet op grond van medische beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op een auto zijn aangewezen, zodat taxivervoer - praktisch gezien - niet als adequate voorziening kan worden gezien.
Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee de dagelijks noodzakelijke en voor de persoon met beperkingen zeer essentiële vervoersbehoefte kan worden ingevuld. Het openbaar vervoer, collectief vervoer, andere vervoersmiddelen (bijvoorbeeld een fiets, taxi, scootmobiel of gesloten buitenwagen) en een financiële tegemoetkoming moeten op medische gronden ongeschikt zijn.
Bij de afweging wordt gekeken of een auto(bus) als algemeen gebruikelijk kan worden gezien. Als dat het geval is, krijgt de cliënt geen auto(bus). Het halen van een rijbewijs is algemeen gebruikelijk; de kosten van rijlessen worden daarom niet vergoed.
Lid 3
Aanpassingen aan de auto moeten functioneel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Het gaat hier dus niet om algemeen gebruikelijke aanpassingen of zaken die standaard ingebouwd zijn, zoals rem- of stuurbekrachtiging of airconditioning. Aanpassingen worden verstrekt voor het vervoer van de cliënt in de directe woonomgeving. Het voorzieningenniveau is daarop afgestemd. Dit betekent dat er geen aanpassingen worden verstrekt uitsluitend om het mogelijk te maken buiten Amsterdam te reizen. De aanpassingen aan de eigen of bruikleen auto kunnen onder meer gaan om:
- •
Bediening en besturing
- •
In en uit de auto komen
- •
Zithouding
- •
Meenemen van noodzakelijke hulpmiddelen
- •
Verzorging van de cliënt
- •
Inrijden van een rolstoel
- •
Vergrendeling van een rolstoel
Lid 4 en 5
Als de cliënt een eigen auto heeft, worden aanpassingen uitsluitend vergoed als de auto alleen met aanpassingen kan worden gebruikt. Wanneer de cliënt voor een eigen auto kiest, terwijl er adequate, goedkopere alternatieven zijn, dan kiest de cliënt zelf voor een duurdere oplossing. Als dat vervolgens ook het aanbrengen van aanpassingen impliceert, moet de cliënt die voor eigen rekening nemen.
Lid 7 en 8
Dit gaat over een zitelement voor in de auto dat speciaal is ontwikkeld voor kinderen met een beperking. Het gebruik van de auto is noodzakelijk voor en maakt deel uit van de verplaatsingen in het dagelijks leven. Bij deze verplaatsingen kan het kind vanwege beperkingen niet (veilig) in een standaard autozitje zitten. Algemeen gebruikelijke oplossingen zijn niet mogelijk. Het kind kan niet worden gedragen, niet in een gewone kinderwagen, niet in een standaardzitje op de fiets of in de auto, en het gebruik van openbaar vervoer is niet mogelijk. Als er al een andere voorziening is toegekend, zoals een aangepaste wandelwagen, speelvoorziening of een aangepast fietszitje, dan wordt beoordeeld in hoeverre deze voorziening al voorziet in de vervoersbehoefte.
Lid 9
Rijlessen voor aangepaste auto’s worden door erkende rijschoolinstructeurs gegeven. Hiermee kan de cliënt het noodzakelijke rijbewijs halen om in een aangepaste auto te mogen rijden.
Gebruikt de cliënt een aangepaste (eigen) auto(bus), dan worden de meerkosten van die rijlessen vergoed ten opzichte van rijlessen voor een gewone lesauto. Dit geldt ook voor de meerijd-situatie. Autorijlessen zijn algemeen gebruikelijk en worden daarom niet vergoed.
Wanneer de cliënt voor zijn vervoerbehoefte is aangewezen op een bruikleenauto en hij die alleen kan gebruiken als er rijlessen gevolgd zijn of als er extra rijinstructies gegeven zijn, dan kan deze voorziening (nog) niet worden verstrekt.
Lid 10
Voor personen met een beperking zijn er mogelijkheden om makkelijker te kunnen parkeren. Denk bijvoorbeeld aan een gemarkeerde gehandicaptenparkeerplaats op kenteken. De financiële tegemoetkoming is voor de aanleg van die parkeerplaats.
Lid 11
Dit gaat over een geldbedrag als tegemoetkoming in de kosten van verplaatsing met de (eigen) auto of autobus. Het bedrag is gebaseerd op 1500-2000 aflegbare kilometers per jaar. Dit is inclusief de zeer korte afstand (tot 100 meter). De tegemoetkoming wordt toegekend als duidelijk is dat het gebruik van een (eigen) auto of autobus leidt tot meerkosten voor de persoon met beperkingen ten opzichte van de situatie vóór de aanvraag en ten opzichte van personen zonder beperkingen in een vergelijkbare situatie.
Artikel 3.26 Financiële tegemoetkoming vervoer dagbesteding
(artikel 4.9 in de Wmo-verordening 2025)
Deze financiële tegemoetkoming wordt toegekend als voorliggende oplossingen niet toereikend zijn en de dagbesteding met een persoonsgebonden budget wordt ingekocht. Dit betekent dat de cliënt eerst kijkt naar de eigen mogelijkheden voor het organiseren van vervoer.
Artikel 3.27 Rolstoelen en aanvullende voorzieningen
(artikel 4.10 in de Wmo-verordening 2025)
Lid 1 en 2
Onder handbewogen rolstoelen vallen rolstoelen die de persoon met beperkingen zelf voortbeweegt, en duwwandelwagens.
Lid 3
Elektrische rolstoelen zijn rolstoelen die worden aangedreven door een elektromotor. Bij deze rolstoelen moet naast de medische noodzaak tot zittend verplaatsen blijken dat een handbewogen rolstoel niet geschikt of niet bruikbaar is. Bijvoorbeeld door een beperkte arm- of handfunctie of bij beperkte energie, waardoor niet meer dan een paar meter met een handbewogen rolstoel gereden kan worden.
De cliënt kan gewenningslessen voor de elektrische rolstoel te volgen. Bijvoorbeeld als de cliënt onvoldoende vaardigheid heeft om de elektrische rolstoel te bedienen of hiermee naar buiten te gaan. Als blijkt dat de cliënt na de gewenningslessen nog niet kan omgaan met de elektrische rolstoel, dan wordt deze weer ingenomen. De voorziening is dan niet adequaat.
Lid 4
Aanpassingen aan rolstoelen kunnen uiteenlopen van zeer eenvoudig tot complex en van standaard tot individueel. Standaardaanpassingen zijn bijvoorbeeld diverse typen armleuningen en voetsteunen, een duwbeugel voor een kinderrolstoel of duwhandvatten. Individuele aanpassingen zijn bijvoorbeeld anatomisch gevormde rugsteunen, beenbakken en kniekussens.
Accessoires die noodzakelijk zijn bij het gebruik van een rolstoel worden vergoed. Meestal gaat dit om spaakbeschermers, been- en voetzakken, schootskleden, stokkenbakken, boodschappenmanden of handschoenen (2x per jaar).
Lid 5
De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op 250-750 aflegbare kilometers. Dit is hetzelfde aantal kilometers als waarop de tegemoetkoming voor het gebruik van een (rolstoel)taxi of vervoer door derden naast een scootmobiel is gebaseerd.
Hoofdstuk 4 Tegemoetkomingen
Artikel 4.1 Financiële tegemoetkoming wijziging geslachtsregistratie
(artikel 5.1 in de Wmo-verordening 2025)
Deze regeling is van toepassing op personen die geen vergoeding krijgen voor de kosten via Bijzondere Bijstand.
Aanpassing van de geboorteakte bij geslachtswijziging van ‘man’ naar ‘vrouw’ of van ‘vrouw’ naar ‘man’ gebeurt door de gemeente waar iemand geboren is. Als in de geboorteplaats een vergoeding voor de gemaakte kosten wordt verstrekt, is deze vergoeding voorliggend.
Artikel 4.2 Financiële tegemoetkoming meerkosten sportvoorziening
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Deze financiële tegemoetkoming is een geldbedrag voor het kopen en onderhouden van een, door de cliënt zelf te bepalen, sportvoorziening of aanpassing aan een sportvoorziening. Een sportvoorziening is speciaal bedoeld voor een tak van sport. Het beoefenen van sport is voor de cliënt onmogelijk zonder de sportvoorziening, als gevolg van aantoonbare beperkingen. In aanmerking kunnen komen:
- •
rolstoelgebruikers;
- •
personen die normaliter niet op het gebruik van een rolstoel zijn aangewezen maar wel bij sportbeoefening;
- 1.
personen die vanwege hun beperkingen een sportvoorziening of aanpassing daaraan nodig hebben
De cliënt moet in staat zijn om te sporten en dit in de praktijk ook op structurele basis doen. Voor incidentele sportbeoefening, zoals een skivakantie, wordt geen tegemoetkoming gegeven. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt voor sporten in verenigingsverband. De cliënt moet daarom lid zijn van een sportvereniging. Dit omdat het te behalen resultaat gericht is op maatschappelijke participatie.
De basis van de verstrekking zijn de meerkosten van de sportvoorziening of de aanpassing van de sportvoorziening ten opzichte van een soortgelijke sportvoorziening voor een persoon zonder beperkingen. Wanneer de cliënt binnen de periode waarvoor het bedrag is toegekend een nieuwe aanvraag voor eenzelfde voorziening indient, waarbij de bestaande voorziening niet meer adequaat is, wordt de financiële tegemoetkoming gegeven naar rato van de inmiddels verstreken tijd.
Artikel 4.3.1 Financiële tegemoetkoming in de meerkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Deze tegemoetkoming in de meerkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking is het gevolg van de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg) die de gemeente Amsterdam hanteerde.
Deze tegemoetkoming wordt maandelijks uitgekeerd door Werk, Participatie en Inkomen (WPI). WPI doet ook de inkomenstoets. Voor medisch advies maakt WPI gebruik van de keuringsartsen van de GGD Amsterdam. De regeling staat uitgewerkt in artikel 4.3 van deze Nadere regels. De tegemoetkoming kan de volgende vorm(en) hebben:
Tegemoetkoming maaltijden
Deze tegemoetkoming is bedoeld om te voorzien in extra kosten van kant-en-klaar (vers)maaltijden voor Amsterdammers die niet zelf een warme maaltijd kunnen bereiden.
Tegemoetkoming energiekosten
Deze tegemoetkoming is bedoeld om te voorzien in extra kosten voor gas en stroom. Het gaat om energiegebruik voor verwarming, douchen, baden en koken, en om extra stroom voor (accu’s van) hulpmiddelen et cetera.
Tegemoetkoming kosten bewassing
Deze tegemoetkoming is bedoeld voor kosten voor extra wasbeurten voor kleding en beddengoed. Hier is slijtage door extra bewassing bij inbegrepen.
Tegemoetkoming dieetkosten
Deze tegemoetkoming is bedoeld voor kosten die veroorzaakt worden door het aanschaffen van (duurdere) voedingsmiddelen voor het volgen van een dieet.
Tegemoetkoming kosten ten gevolge van kledingslijtage
Deze tegemoetkoming is bedoeld voor kosten die veroorzaakt worden door mechanische slijtage van kleding en schoeisel door bijvoorbeeld protheses of langdurig zitten.
Basiscompensatie
De basiscompensatie is bedoeld om te voorzien in algemene meerkosten die verband houden met ziekte of beperkingen en die niet op een andere manier worden vergoed.
De basiscompensatie wordt verstrekt als er een indicatie bestaat voor tenminste één van de tegemoetkomingen voor maaltijden, extra energie, extra bewassing of extra kledingslijtage.
Compensatie verplicht eigen risico zorgverzekering
Deze tegemoetkoming is bedoeld ter compensatie van de vervallen landelijke regeling Compensatie Eigen Risico (CER). Het verplicht eigen risico geldt voor een basisverzekering op grond van de Zvw.
Deze compensatie wordt alleen aan Amsterdammers van 18 jaar of ouder verstrekt als er een indicatie is voor tenminste één van de tegemoetkomingen voor maaltijden, extra energie, extra bewassing of extra kledingslijtage.
Artikel 4.3.2 Begripsbepalingen voor financiële tegemoetkomingen meerkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 4.3.3 Aanvraag en toekenning
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 4.3.4 Uitkering
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 4.3.5 Advisering
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 4.3.6 Herbeoordeling
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 4.3.7 Afwijkende inkomenstoets
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 4.3.8 Verplichtingen deelnemers
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Artikel 4.3.9 Intrekken en terugvorderen
(artikel 5.2 in de Wmo-verordening 2025)
Geen toelichting nodig.
Hoofdstuk 5
Artikel 5.1 Intrekking oude nadere regels
Geen toelichting nodig.
Artikel 5.2 Inwerkingtreding
Geen toelichting nodig.
Artikel 5.3 Citeertitel
Geen toelichting nodig.
Artikel II
Deze Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025 treden in werking per 1 januari 2025.
Artikel III
Deze Nadere regels worden aangehaald als Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 december 2024.
De voorzitter
Femke Halsema
De gemeentesecretaris
Peter Teesink
Bijlage 1:
Nvt
Toelichting
Algemeen deel
De Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025 wordt opnieuw vastgesteld door het college. De nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam juli 2024, wordt ingetrokken.
De structuur en indeling van de Nadere regels zijn ingrijpend gewijzigd. De Nadere regels hadden de vorm van een tekstbestand, dat was onderverdeeld in hoofdstukken en paragrafen. Na wijziging zijn de Nadere regels verdeeld in hoofdstukken en artikelen. Om de stukken beter op elkaar aan te laten sluiten zijn diverse teksten verplaatst naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025 en de bijbehorende toelichting. Het gaat om technische aanpassingen in de indeling en structuur. Daarnaast zijn een aantal artikelen geactualiseerd. De wijzingen berusten op eerder genomen besluiten die nu verwerkt zijn. Verder zijn onjuistheden en onduidelijkheden gecorrigeerd.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, II en III
De Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam juli 2024 wordt ingetrokken omdat de structuur en indeling van de bijbehorende Nadere regels ingrijpend zijn gewijzigd. De Nadere regels hadden de vorm van een tekstbestand, dat was onderverdeeld in hoofdstukken en paragrafen. Na wijziging zijn de Nadere regels verdeeld in hoofdstukken en artikelen. Daarnaast zijn een aantal artikelen geactualiseerd. De wijzingen berusten op eerder genomen besluiten die nu verwerkt zijn. Verder zijn onjuistheden en onduidelijkheden gecorrigeerd.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl