Verordening individuele inkomenstoeslag Rotterdam 2025

Geldend van 05-07-2025 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2025

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag Rotterdam 2025

De Raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 10 juni 2025

(raadsvoorstel nr. 25bb004336/25bo005811); 25bb004736;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

overwegende dat:

het noodzakelijk is een nieuwe verordening met betrekking tot de individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet vast te stellen vanwege de wens differentiatie toe te passen en de bedragen van de individuele inkomenstoeslag te verhogen;

besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop beruste bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 van de wet;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • -

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet waaronder mede wordt verstaan inkomen uit algemene bijstand als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.1 tot en met 3.3, van de wet;

  • -

    peildatum: eerste dag van de maand waarin de individuele inkomenstoeslag wordt aangevraagd;

  • -

    referteperiode: periode van twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • -

    wet: Participatiewet.

Artikel 2 Indienen verzoek

Een aanvraag als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 3 Langdurig laag inkomen

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet komt uitsluitend voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking indien gedurende de gehele referteperiode sprake is van een langdurig laag inkomen.

  • 2. Er is sprake van een langdurig laag inkomen als het inkomen in de referteperiode niet meer bedraagt dan 130% van de bijstandsnorm.

Artikel 4 Hoogte individuele inkomenstoeslag

De individuele inkomenstoeslag bedraagt:

  • a.

    € 200,- per jaar voor een alleenstaande;

  • b.

    € 300,- per jaar voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    € 350,- per jaar voor gehuwden tezamen;

  • d.

    € 450,- per jaar voor gehuwden met de tot zijn last komende kinderen.

Artikel 5 Beleidsregels

Het college stelt beleidsregels vast ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 6 Tijdelijke overgangsregeling

  • 1. Het college kan ambtshalve besluiten aan een persoon als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet die niet voldoet aan artikel 3, tweede lid, maar voor de inwerkintreding van deze verordening wel individuele inkomenstoeslag ontving vanwege een inkomen lager dan 130% van het minimumloon gedurende de referteperiode, ter tegemoetkoming eenmalig een individuele inkomenstoeslag verstrekken.

  • 2. De hoogte van deze eenmalige individuele inkomenstoeslag bedraagt € 120,-.

  • 3. Deze overgangsregeling loopt van 1 juli 2025 tot 1 juli 2026.

  • 4. De artikelen 2, 4 en 5 zijn niet van toepassing op deze overgangsregeling.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon die een aanvraag om verlening van een individuele inkomenstoeslag indient afwijken van artikelen 3 en 6 van deze verordening, als toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8 Intrekking en overgangsrecht

De Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2018 wordt ingetrokken met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen en bezwaarschriften waar voor de inwerkingtreding van deze verordening nog niet op is beslist.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2025.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag Rotterdam 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 juni 2025.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter,

C.J. Schouten

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl

Toelichting

Algemene toelichting

Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid van de Participatiewet moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet.

Algemene overwegingen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag in principe toereikend is om algemeen noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voldoen. Hiertoe behoort ook een component reservering. Maar als mensen langdurig zijn aangewezen op een laag inkomen kan hun financiële positie onder druk komen te staan. Vooral als zij geen perspectief hebben op het verhogen van hun inkomen. Om die reden is in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Met de invoering van de Participatiewet in 2015, is de categoriale langdurigheidstoeslag vervangen door de individuele inkomenstoeslag.

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor Rotterdammers die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op hun individuele omstandigheden, geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering.

De verordening beperkt zich tot de invulling die wettelijk voorgeschreven is. Hierbij gaat het om het invullen van de begrippen “langdurig” en “laag” inkomen. Daarnaast moet in de verordening opgenomen worden wat de hoogte van de individuele inkomenstoeslag is.

Als onderdeel van het beleidskader Armoede en Schulden 2023-2026 is een onderzoek uitgevoerd naar de inkomensondersteunende regelingen. Hierover heeft het college de raad geïnformeerd op 4 februari 2025 (25bb000828) en op 16 mei 2025 (25bb003551). Onderdeel van de uitkomsten van dit onderzoek is een voorstel voor aanpassing van de individuele inkomenstoeslag. Uitgangspunt bij deze aanpassingen is dat meer recht wordt gedaan aan de hogere kosten van huishoudens, in het bijzonder huishoudens met ten laste komende kinderen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel staan de begrippen die niet al in de Participatiewet zelf en in de Algemene wet bestuursrecht gedefinieerd zijn of hiervan afwijken.

Inkomen

Onder inkomen wordt verstaan het inkomen zoals omschreven in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand, voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag, ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder versterkte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen.

Artikel 2 Indienen verzoek

Om onduidelijkheid te voorkomen over de manier waarop het verzoek moet worden ingediend bepaalt artikel 2 van de verordening dat het verzoek moet worden gedaan met een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3 Langdurig laag inkomen

In dit artikel is invulling gegeven aan de begrippen “langdurig” en “laag inkomen”.

Langdurig is gelijk aan de referteperiode, namelijk de periode van 12 maanden voorafgaand aan de peildatum. Van een laag inkomen is sprake als het inkomen in de referteperiode niet meer bedroeg dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het inkomen dient 12 maanden lang onafgebroken niet hoger te zijn geweest dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Dat betekent dus ook dat hun gezamenlijke inkomen over de referteperiode in aanmerking wordt genomen. Voldoet één van hen niet aan de gestelde voorwaarden van artikel 36 van de Participatiewet dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Als gehuwden slechts een gedeelte van de referteperiode gehuwd waren (als gehuwd konden worden aangemerkt), dan moet voor beide personen apart beoordeeld worden of het inkomen in dat deel van de referteperiode lager was dan 130% van de toepasselijke alleenstaandennorm. Voorbeeld:

  • Gehuwden vragen op 1 juli 2025 gezamenlijk IIT aan.

  • De gehuwden kunnen sinds 1 januari 2025 als gehuwden worden aangemerkt.

  • De referteperiode bedraagt 12 maanden, te weten in dit voorbeeld de periode 1 juli 2024 tot 1 juli 2025.

  • Over de periode 1 juli 2024 tot 1 januari 2025 waren de personen nog niet gehuwd.

  • Over deze periode moet het inkomen van beide personen apart van elkaar worden beoordeeld of het inkomen lager was dan 130% van de alleenstaandennorm.

De individuele inkomenstoeslag wordt slechts eenmaal per 12 maanden verstrekt. Dit vloeit voort uit artikel 36, derde lid, van de wet. Hierin staat namelijk dat een verzoek wordt geweigerd als aan een persoon een individuele inkomenstoeslag is verleend in de periode van 12 maanden voorafgaand aan zijn verzoek. Een persoon kan dan ook slechts eenmaal per 12 maanden een individuele inkomenstoeslag ontvangen, ongeacht zijn ‘burgerlijke staat’.

Artikel 4 Hoogte individuele inkomenstoeslag

De individuele inkomenstoeslag wordt gedifferentieerd naar type huishouden. De redenatie hierachter is dat alleenstaande ouders en gehuwden met de tot zijn last komende kinderen meer kosten maken dan respectievelijk alleenstaanden en gehuwden zonder kinderen. Deze invulling van differentiatie sluit bovendien aan op de focus van dit college op de aanpak tegen kinderarmoede.

Deze differentiatie is niet opgenomen in de verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2018. In de verordening van 2018 gold voor ieder type huishouden hetzelfde bedrag van 120 euro individuele inkomenstoeslag per huishouden.

Artikel 5 Beleidsregels

In dit artikel is geregeld dat het college beleidsregels vaststelt voor de verdere uitwerking van deze verordening.

Het college moet op basis van artikel 36 van de Participatiewet beoordelen of er, gelet op de individuele omstandigheden van de persoon, uitzicht is op inkomensverbetering. Daarbij moet het college op grond van de wet in ieder geval betrekken:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van de persoon; en

  • b.

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Het college geeft in beleidsregels aan wanneer er naar zijn oordeel uitzicht is op inkomensverbetering. Bij de beoordeling van het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ moet het college rekening houden met de omstandigheden van de verzoeker en eventueel diens echtgeno(o)t(e). In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van de verzoeker om tot inkomensverbetering te komen;

  • b.

    de inspanningen die de verzoeker heeft gedaan om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 6 Tijdelijke overgangsregeling

Anders dan in de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2018, wordt het inkomen van alleenstaande (ouders) en gehuwden getoetst aan de toepasselijke bijstandsnorm, en niet langer aan het minimumloon. Door de wijziging ten opzichte van de voorgaande verordening, wordt de inkomensgrens voor alleenstaande (ouders) lager. Het is aannemelijk dat een deel van de groep alleenstaande (ouders) niet meer in aanmerking komt voor de individuele inkomenstoeslag na intrede van deze verordening. Ter tegemoetkoming wordt aan de bestaande doelgroep nog eenmalig de toeslag ter hoogte van 120 euro verstrekt. Onder bestaande doelgroep wordt verstaan een belanghebbende die onder de oude verordening inkomenstoeslag ontving en die op de peildatum gedurende de referteperiode een inkomen had lager dan 130 procent van het minimumloon.

De tijdelijke overgangsregeling is van toepassing op ambtshalve verlengingen in de periode tussen 1 juli 2025 en 1 juli 2026.

Artikel 8 Intrekking en overgangsrecht

De overgangsbepaling gaat uit van een eerbiedigende werking. De verschillen tussen de oude en de nieuwe verordening zijn dusdanig groot dat het niet zuiver geacht wordt om de aanvragen (en dus ook de bezwaarschriften) die er nog liggen onder het regime van de nieuwe verordening af te handelen.