Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR741567
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR741567/1
Beleidsregels passieve soortenbescherming (flora en fauna) onder de Omgevingswet in Limburg
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 04-07-2025
Intitulé
Beleidsregels passieve soortenbescherming (flora en fauna) onder de Omgevingswet in LimburgGedeputeerde Staten van Limburg maken bekend dat zij in hun vergadering van 24-juni-2025 het volgende besluit hebben genomen:
Gedeputeerde Staten van Limburg,
Gelet op het bepaalde in de Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Omgevingsbesluit, de Omgevingsregeling, de Omgevingsverordening Limburg en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Overwegende
- -
dat de beleidsregels de uitwerking vormen van de beleidsvrijheid die aan Gedeputeerde Staten is toegekend in de Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit;
- -
dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn op grond van de artikelen 4.11, eerste lid, onder e, jo 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet jo. artikel 4.6, eerste lid, onder e, van het Omgevingsbesluit te beslissen op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit en op grond van de artikelen 16.15 en 16.16 van de Omgevingswet jo. 4.25, eerste lid, onder e, jo. derde lid, van het Omgevingsbesluit, advies en instemming te geven bij meervoudige aanvragen om een omgevingsvergunning waarbij ook een flora- en fauna-activiteit is aangevraagd en waarvoor Burgemeester en Wethouders het bevoegd gezag zijn;
- -
dat Gedeputeerde Staten het wenselijk achten vast te leggen op welke wijze zij aan die bevoegdheden uitvoering geven, zodat alle betrokkenen daar in hun beleid, bij hun besluitvorming en bij hun initiatieven rekening mee kunnen houden;
- -
dat Gedeputeerde Staten daarbij het bestaande beleid met betrekking tot natuur willen voortzetten.
Besluiten vast te stellen: Beleidsregels passieve soortenbescherming (flora en fauna) onder de Omgevingswet in Limburg.
Inleiding
Passieve soortenbescherming is de wettelijke bescherming met verboden die gelden op grond van de Omgevingswet voor dieren en plantensoorten. De Provincie is het bevoegd gezag voor de handhaving van de verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten en kan vrijstellingen of omgevingsvergunningen verlenen wanneer het nodig is om deze verboden te overtreden, bijvoorbeeld in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Wanneer de natuur robuust, veerkrachtig, verbonden en beschermd wordt, ontstaat er meer ruimte voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor economische ontwikkelingen en voor andere maatschappelijke ontwikkelingen. Op het schaalniveau van individuele initiatieven is deze ruimte moeilijk tot stand te brengen. De Provincie Limburg werkt daarom toe naar vergunningverlening op een hoger schaalniveau. Zo kan bijvoorbeeld op gemeentelijk niveau, door middel van soortenmanagementplannen (SMP’s) de biodiversiteit beter gewaarborgd worden. Hierdoor ontstaat er meer ruimte voor ruimtelijke initiatieven en voor de energietransitie. De Provincie Limburg biedt ondersteuning bij het opstellen van SMP’s.
Bij het inzetten van het wettelijk instrumentarium wordt rekening gehouden met de staat van instandhouding van de betreffende populaties, waarbij de eventuele status van een soort op de Rode Lijst bij de afweging wordt betrokken. Voor soorten waar ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een bedreiging vormen voor de gunstige staat van instandhouding van de populaties (zeldzame soorten/bedreigde soorten/Rode Lijst soorten), wordt gekozen voor maatwerk in omgevingsvergunningen en wordt geen vrijstelling in de Omgevingsverordening Limburg verleend.
Deze beleidsregels beperken zich tot omgevingsvergunningen in het kader van de passieve soortenbescherming en zien niet op activiteiten en benodigde vergunningen in het kader van faunabeheer.
Leeswijzer
In hoofdstuk 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 betreft de uitleg van de verbodsbepalingen, hoofdstuk 3 gaat over de beoordeling van een aanvraag, hoofdstuk 4 geeft invulling aan de wettelijke afweging en hoofdstuk 5 ziet op de beperkingen waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. In de hoofstukken 6 en 7 zijn de aanvullende regels met betrekking tot een tweetal bijzondere vormen van omgevingsvergunningen opgenomen, te weten de gebiedsgerichte omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor tijdelijke natuur. Hoofdstuk 8 gaat over het bestuurlijk rechtsoordeel en hoofdstuk 9 bevat slotbepalingen.
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a.
Activiteitenplan: plan behorende bij een vergunningaanvraag waarin inzichtelijk gemaakt wordt in hoeverre de voorgenomen activiteit of ontwikkeling kan leiden tot het overtreden van verbodsbepalingen, de manier waarop dit wordt voorkomen of beperkt en de eventuele invloed op de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soort;
- b.
Bal: Besluit activiteiten leefomgeving;
- c.
Beschermde soorten: dier- en plantensoorten als bedoeld in de artikelen 11.37, 11.46 en 11.54 van het Bal;
- d.
Betrouwbare onderzoeksgegevens: gegevens die onderbouwd, representatief en goed gedocumenteerd zijn in een wetenschappelijk artikel, vakblad, boekwerk of natuurtoets;
- e.
Bewezen mitigerende maatregelen: maatregelen waarvan al is komen vast te staan dat deze in voorkomende gevallen functioneel en effectief zijn. Bewezen mitigerende maatregelen zijn (voor een gelimiteerd aantal soorten waar veel omgevingsvergunningen betrekking op hebben) opgenomen in de kennisdocumenten soorten uitgegeven en geactualiseerd door BIJ12;
- f.
BIJ12: uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke Provincies, zijnde onderdeel van de vereniging Interprovinciaal Overleg (IPO);
- g.
Bkl: Besluit kwaliteit leefomgeving;
- h.
Bronnenonderzoek: het bronnenonderzoek bestaat uit het raadplegen van betrouwbare bronnen eventueel in combinatie met consultatie van waarnemingen van beheerders en lokale werkgroepen;
- i.
Compensatie: het binnen een populatie van de beschermde soort terugbrengen van de verloren gegane kwaliteit of kwantiteit van het leefgebied die verloren gaat als gevolg van de activiteit, teneinde de gunstige staat van instandhouding van de populatie te kunnen waarborgen;
- j.
Ecologisch deskundige: persoon als bedoeld in artikel 7.197j, tweede lid, onder 2, onderdeel a, van de Omgevingsregeling;
- k.
Ecologisch werkprotocol: een beknopte uitwerking van de mitigerende en/of compenserende maatregelen en vergunningsvoorschriften voor de uitvoerder;
- l.
Functioneel leefgebied: het deel van het leefgebied van een beschermde soort dat noodzakelijk is om de functie van een nest, voortplantingsplaats of rustplaats te kunnen garanderen. Indien noodzakelijk voor het functioneren van een nest, voortplantingsplaats of rustplaats, wordt hieronder ook verstaan: essentiële migratie of dispersie en foerageergebied;
- m.
Gebiedsgerichte omgevingsvergunning: een vergunning op voorhand waarbij de locaties, de planning en/of de uitvoering van activiteiten en de daaruit resulterende effecten nog niet volledig vaststaan, gecombineerd met een aanpak om de soorten met bijbehorende leefgebied in voldoende mate te behouden;
- n.
Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Limburg;
- o.
Jaarrond beschermde nesten: nesten van vogelsoorten als bedoeld in bijlage 2, tabel 1;
- p.
Lokaal: op deelpopulatieniveau binnen de metapopulatie met maximaal een gemeentelijke schaal;
- q.
Metapopulatie: een groep ruimtelijk gescheiden populaties van een organisme, die een bepaalde interactie vertonen;
- r.
Mitigatie: een mitigerende maatregel is een maatregel die getroffen wordt om een nadelig effect op een beschermde soort te verminderen of te voorkomen;
- s.
Monitoringsplan: een monitoringsplan voorziet minimaal in een nulmeting, een omschrijving van de monitoringsintensiteit, het aantal jaren dat de monitoring wordt voorgezet, hoe en hoe vaak de gegevens aan het bevoegd gezag kenbaar worden gemaakt, en hoe gehandeld gaat worden indien uit de monitoring blijkt dat het beoogde resultaat niet gerealiseerd wordt;
- t.
Natuurtoets (nader onderzoek): een toets waar voor te verwachte of aangetoonde beschermde soorten de functies van het plangebied in groter detailniveau worden onderzocht;
- u.
Natuurwaardenonderzoek (voorheen QuickScan): een eerste toets waaruit blijkt of in het plangebied beschermde natuurwaarden kunnen voorkomen en of deze mogelijk worden aangetast, zie ook artikel 3.1 van de Toelichting;
- v.
Passieve soortenbescherming: de bescherming van soorten door initiatiefnemers volgens het ‘nee-tenzij’ principe conform artikel 4.11 Omgevingswet jo. paragraaf 11.2.2, 11.2.3 en 11.2.4 Besluit activiteiten leefomgeving;
- w.
Pre-SMP-methodiek: werkwijze die voorziet in de bescherming van populaties gebouw bewonende soorten met de bijbehorende mitigerende en compenserende maatregelen en natuurvriendelijk isoleren gedurende het opstellen van een soortenmanagementplan (SMP);
- x.
Soortenmanagementplan (SMP): een beleidsplan gericht op het versterken van de staat van instandhouding van beschermde diersoorten binnen een gemeente of enkele gemeenten, berustend op ecologisch onderzoek, dat wordt opgesteld met als doel het dienen als onderbouwing voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor verbodsbepalingen onder de Omgevingswet ten aanzien van beschermde diersoorten en hun voorplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren, ter versnelling van de energiebesparende isolatie van de thermische schil van gebouwen in de gebouwde omgeving;
- y.
Tijdelijke natuur: natuur die zich voor een beperkt aantal jaren spontaan ontwikkelt op gronden die wachten op de realisatie van ontwikkelingen overeenkomstig de toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning, zoals bedrijvigheid of wonen;
- z.
(Vaste) rustplaatsen en voortplantingsplaatsen: hiertoe worden onder andere locaties gerekend waar kraamkolonies, paarverblijven, overwinteringsplaatsen, burchten en jaarrond beschermde vogelnesten en hun functionele leefomgeving toe behoren. Tijdens het broeden worden ook de nesten van de overige inheemse vogelsoorten hieronder gerekend;
- aa.
Verbodsbepaling: verbodsbepaling die voortvloeit uit de Omgevingswet, het Bal of het Bkl en betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit;
- ab.
Voorwaardelijke opzet: het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans op een gevolg, zijnde het overtreden van een verbodsbepaling met betrekking tot een flora- en fauna-activiteit.
Hoofdstuk 2 Uitleg verbodsbepalingen
Artikel 2.1 Jaarrond beschermde nesten, rustplaatsen en voortplantingsplaatsen
-
1. Gedeputeerde Staten beschouwen een zodanige verstoring dat een jaarrond beschermd nest, (vaste) rustplaats en voortplantingsplaats van een beschermde soort wordt verlaten, als vernielen van het nest, de rustplaats en voortplantingsplaats als bedoeld in de artikelen 11.37, 11.46 en 11.54 van het Bal. Dat is ook het geval indien een jaarrond beschermd nest of vaste rustplaats en voortplantingsplaats van een beschermde soort tijdelijk wordt verlaten met als gevolg dat het voorplantingssucces negatief wordt beïnvloed.
-
2. Gedeputeerde Staten beschouwen een dermate aantasting van het functioneel leefgebied behorende bij een jaarrond beschermd nest, (vaste) rustplaats en voortplantingsplaats, zoals aangegeven in artikel 2.1 eerste lid, waardoor dit/deze niet meer functioneert, als het vernielen van dat nest, die rustplaats en voortplantingsplaats als bedoeld in artikel 11.37, 11.46 en 11.54 van het Bal. Dat is ook het geval indien een jaarrond beschermd nest, vaste rustplaats en voortplantingsplaats van een beschermde soort tijdelijk wordt verlaten met als gevolg dat het voorplantingssucces negatief wordt beïnvloed.
-
3. Het verbod als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Bal is jaarrond van toepassing op de nesten van vogelsoorten opgenomen in Bijlage 2, tabel 1 en 3.
-
4. Het verbod als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Bal is jaarrond niet van toepassing op nesten van vogelsoorten opgenomen in Bijlage 2, tabel 2, als er kan worden vastgesteld dat er voldoende alternatieve leefgebied in de omgeving aanwezig is voor de soort om zich te kunnen vestigen.
-
5. Nesten van andere vogelsoorten dan bedoeld in het derde en vierde lid zijn buiten het gebruik voor de voortplanting niet beschermd.
Artikel 2.2 Verplaatsen kunstmatige nestgelegenheid
Het verbod als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Bal wordt niet geacht te zijn overtreden als de kunstmatige nestgelegenheid van een vogelsoort met een jaarrond beschermd nest, als bedoeld in Bijlage 2, tabel 1, 2 en 3, zijn functionaliteit effectief blijft behouden ondanks de verplaatsing.
Hoofdstuk 3 Beoordeling van de aanvraag
§ 3.1 Eisen aan onderzoek
Artikel 3.1
-
1. Gedeputeerde Staten weigeren een omgevingsvergunning of geven een negatief advies en geen instemming als een natuurwaardenonderzoek en natuurtoets ten behoeve van een enkelvoudige aanvraag als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, onder e, juncto artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet, juncto artikel 4.6, eerste lid, onder e, van het Omgevingsbesluit of een meervoudige aanvraag op grond van de artikelen 16.15 en 16.16 van de Omgevingswet, juncto artikel 4.25, eerste lid, onder e, en het derde lid, van het Omgevingsbesluit, niet is uitgevoerd door een ecologisch deskundige.
-
2. Gedeputeerde Staten weigeren een omgevingsvergunning, geven een negatief en geen instemming als een natuurwaardenonderzoek en natuurtoets als bedoeld in artikel 3.1 niet is uitgevoerd of onvolledig is uitgevoerd op basis van de beste wetenschappelijke inzichten.
-
3. Gedeputeerde Staten nemen in ieder geval aan dat de beste wetenschappelijke inzichten onder meer in de door BIJ12 opgestelde kennisdocumenten soorten zijn opgenomen.
Artikel 3.2
Gedeputeerde Staten kunnen, in uitzonderingsgevallen, ter beoordeling van Gedeputeerde Staten, een omgevingsvergunning verlenen of instemming geven waarbij geen natuurtoets is verricht, maar waarbij ermee rekening is gehouden dat de in het natuurwaardenonderzoek gerapporteerde mogelijk aanwezige soorten als aanwezig wordt geacht, waarbij is uitgegaan van een maximale bezetting bepaald door een ecologisch deskundige.
Artikel 3.3
(Vaste) rustplaatsen en voortplantingsplaatsen worden nog drie jaar na de laatst bekende bewoning als gebruikt beschouwd.
§ 3.2 Gunstige staat van instandhouding
Artikel 3.4
-
1. Bij de beoordeling van de gunstige staat van instandhouding moet er, bij een provinciegrensoverschrijdende deelpopulatie, bij een activiteit rekening mee gehouden worden dat er geen nadelige gevolgen ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de over de grens aanwezige deelpopulatie.
-
2. Bij de beoordeling van de gunstige staat van instandhouding mag de gunstige staat van instandhouding van de (deel)populatie binnen de grenzen van de provincie Limburg niet verslechteren.
Artikel 3.5
Een omgevingsvergunning voor een verboden handeling als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, artikel 11.46, eerste lid, of artikel 11.54, eerste lid, van het Bal wordt geweigerd als het natuurlijke verspreidingsgebied onvoldoende draagkracht behoudt om de populatie van een soort op lange termijn in stand te houden.
§ 3.3 Monitoring en terugvalscenario
Artikel 3.6
-
1. Voor zover in de aanvraag nog niet effectief bewezen maatregelen zijn opgenomen verlenen Gedeputeerde Staten slechts een omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat er monitoring plaatsvindt;
-
2. Van deze monitoring worden een of meer rapportages bij Gedeputeerde Staten ingediend;
-
3. Indien een van deze rapportages daartoe aanleiding geeft, kunnen Gedeputeerde Staten een voorstel tot bijsturing van de maatregelen eisen. Dit voorstel moet ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd.
Hoofdstuk 4 De omgevingsvergunning
§ 4.1 Alternatieven
Artikel 4.1
Ter invulling van het gestelde in artikel 8.74j, eerste lid, onder a, artikel 8.74k, eerste lid, onder a, en artikel 8.74l, eerste lid, onder a, van het Bkl houden Gedeputeerde Staten rekening bij de beoordeling of er andere bevredigende oplossingen zijn, met de criteria zoals verwoord in Bijlage 1.
§ 4.2 Wettelijke belangen
Artikel 4.2 Vogelrichtlijn
Bij een verboden handeling als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, van het Bal nemen Gedeputeerde Staten aan dat zij noodzakelijk is in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onder b, onderdeel 1, van het Bkl als dat belang voor de aangevraagde activiteit is aangetoond.
Artikel 4.3 Vogelrichtlijn – flora en fauna
-
1. Bij een verboden handeling als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, van het Bal nemen Gedeputeerde Staten aan dat zij noodzakelijk is in het belang ter bescherming van flora en fauna als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onder b, onderdeel 4, van het Bkl als dat belang wordt onderbouwd met betrouwbare onderzoeksgegevens.
-
2. Het belang bedoeld in het eerste lid is in ieder geval aangetoond als door de activiteit met eventuele maatregelen op basis van betrouwbare onderzoeksgegevens de verwachting is dat de lokale populatie met ten minste 50% in dieraantallen en nesten en rustplaatsen toeneemt.
Artikel 4.4 Habitatrichtlijn en Andere soorten – flora en fauna
-
1. Bij een verboden handeling als bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, of artikel 11.54, eerste lid, van het Bal nemen Gedeputeerde Staten aan dat zij noodzakelijk is in het belang ter bescherming van flora en fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats als bedoeld in artikel 8.74k, eerste lid, onder b, onderdeel 1, of artikel 8.74l, eerste lid, onder b, onderdeel 1, van het Bkl als dat belang wordt onderbouwd met betrouwbare onderzoeksgegevens.
-
2. Het belang bedoeld in het eerste lid is in ieder geval aangetoond als door de activiteit met eventuele maatregelen op basis van betrouwbare onderzoeksgegevens de verwachting is dat de lokale populatie met tenminste 50% in dieraantallen en rust- en voortplantingsplaatsen toeneemt.
Artikel 4.5 Habitatrichtlijn en Andere soorten
Bij een verboden handeling als bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, of artikel 11.54, eerste lid, van het Bal nemen Gedeputeerde Staten aan dat zij noodzakelijk is in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang als bedoeld in artikel 8.74k, eerste lid, onder b, onderdeel 3, of artikel 8.74l, eerste lid, onder b, onderdeel 3, van het Bkl als dat belang voor de aangevraagde activiteit is aangetoond.
Hoofdstuk 5 Beperkingen waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend
Artikel 5.1
-
1. Voor de geldigheid van een omgevingsvergunning wordt aangesloten bij de planning van de werkzaamheden, met een uitloop van maximaal 1 jaar.
-
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, blijven de voorschriften aangaande te treffen compenserende maatregelen en monitoring van kracht na afloop van de periode die volgt uit het eerste lid.
Hoofdstuk 6 Gebiedsgerichte omgevingsvergunningen
Artikel 6.1 Gebiedsgerichte omgevingsvergunning op basis van een SMP
-
1. Gedeputeerde Staten kunnen een gebiedsgerichte omgevingsvergunning verlenen voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in de artikelen 11.37, 11.46 en 11.54 van het Bal.
-
2. Gedeputeerde Staten kunnen een gebiedsgerichte omgevingsvergunning verlenen voor maximaal 10 jaar op basis van een SMP.
-
3. Gedeputeerde Staten verlenen een gebiedsgerichte omgevingsvergunning alleen als:
- a.
de effecten van de activiteiten binnen een afgebakend gebied nog niet volledig te overzien zijn doordat de exacte details over de uitvoering, locatie en timing van de ingrepen nog niet vastliggen;
- b.
de maatregelen het functioneel leefgebied van de beschermde soorten versterken, ongeacht de aard van de nadelige gevolgen van de toegestane activiteiten; en,
- c.
de aanvraag onderbouwd is met een soortenmanagementplan dat de verplichte onderdelen bevat die staan vermeld in de ‘Handreiking SMP Limburg’;
- d.
onder de voorwaarde dat jaarlijks een overzicht wordt verschaft van de volgende gegevens:
- i.
de indicatoren waarmee de lokale staat van instandhouding wordt bepaald van de beschermde soorten waarvoor een generieke omgevingsvergunning is verleend;
- ii.
de activiteiten die zijn uitgevoerd op basis van de omgevingsvergunning;
- iii.
de diersoorten en aantallen die zijn geraakt door de activiteiten; en,
- iv.
de functionaliteiten die zijn geraakt door de activiteiten.
- i.
- a.
Artikel 6.2 Gebiedsgerichte omgevingsvergunning op basis van de pre-SMP-methodiek
-
1. Gedeputeerde Staten kunnen een gebiedsgerichte omgevingsvergunning voor een flora- en fauna activiteit van maximaal 2 jaar verlenen aan gemeenten, ingeval de aanvraag is gebaseerd op de pre-SMP-methodiek en uitsluitend is bedoeld voor isolatiewerkzaamheden aan 30% van de particuliere grondgebonden woningen met energielabel C tot en met G in particulier eigendom. Het pre-SMP bestaat uit 2 fases. In fase 1 mag 10% van de particulieren woningen worden verduurzaamd en in fase 2 mag 30% van de particulieren woningen worden verduurzaamd.
-
2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend indien:
- a.
Het opgestelde pre-SMP voldoet aan de eisen beschreven in de ‘Handreiking SMP Limburg’ en beschrijft hoe het verlies aan kraamverblijfplaatsen door de gemeente wordt gecompenseerd in het compensatieplan; en,
- b.
De verduurzaming zoals bedoeld in het eerste lid wordt uitgevoerd volgens de pre-SMP-methodiek “natuurvriendelijk isoleren” voor verduurzamingswerkzaamheden door een isolatiebedrijf dat de training “Natuurvrij maken” heeft gevolgd bij een trainingsbureau dat een licentie op de methodiek heeft van de provincie Utrecht, zoals aangegeven op www.natuurvriendelijkisoleren.nl/isolatiebedrijven; en,
- c.
De aanvrager een opdrachtbevestiging heeft voor een volwaardig SMP- onderzoek binnen het betreffende plangebied voor een opvolgende gebiedsgerichte omgevingsvergunning op basis van een SMP.
- a.
Hoofdstuk 7 Omgevingsvergunning tijdelijke natuur
Artikel 7.1 Voorwaarden tijdelijke Natuur
-
1. Gedeputeerde Staten kunnen op voorhand een omgevingsvergunning verlenen voor het verwijderen van tijdelijke natuur, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a.
het bevoegd gezag heeft de uiteindelijke toedeling van de functie van het terrein vastgelegd in het omgevingsplan of, vooruitlopend daarop, in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA);
- b.
die functie is nog niet gerealiseerd, en;
- c.
die functie is niet natuur, en;
- d.
er vindt spontane, of op beperkte schaal geleide, natuurontwikkeling plaats tussen het moment dat de omgevingsvergunning is verleend en het moment van daadwerkelijke realisatie van de uiteindelijke functie van de locatie, en;
- e.
de natuur krijgt ten minste drie jaar de tijd om zich te ontwikkelen, en;
- f.
in het geval reeds soorten aanwezig zijn wordt voldaan aan de daarvoor noodzakelijke mitigatie- en compensatievoorwaarden.
- a.
-
2. Gedeputeerde Staten staan bij een omgevingsvergunning voor tijdelijke natuur recreatie toe in het gebied waar de omgevingsvergunning betrekking op heeft, mits de (ontwikkeling van de) biodiversiteit niet wordt aangetast.
-
3. Gedeputeerde Staten verlenen een omgevingsvergunning voor tijdelijke natuur aan:
- a.
een individuele grondeigenaar;
- b.
een groep van grondeigenaren; of
- c.
een ander dan de grondeigenaar, mits deze schriftelijke toestemming van de grondeigenaar heeft.
- a.
Artikel 7.2 Beperkingen waaronder de omgevingsvergunning tijdelijke natuur wordt verleend
-
1. Gedeputeerde Staten kunnen in afwijking van het bepaalde in artikel 5.1, eerste lid, een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 7.1, verlenen voor maximaal 10 jaar.
-
2. Gedeputeerde Staten kunnen de duur van de omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 7.1, eenmalig verlengen met maximaal 10 jaar.
Artikel 7.3
Gedeputeerde Staten verlenen een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 7.1, onder de volgende voorwaarden:
- 1.
een jaar voor de beoogde beëindiging/ontmanteling moet in beeld gebracht worden welke soorten zich in het plangebied hebben gevestigd. Op basis daarvan moet een werkplan ter goedkeuring bij Gedeputeerde Staten worden ingediend; en,
- 2.
het ongedaan maken van de tijdelijke natuur vindt plaats onder begeleiding van een ecologisch deskundige op het gebied van de soorten die zijn aangetroffen.
Hoofdstuk 8 Bestuurlijk rechtsoordeel
Artikel 8.1
Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek een bestuurlijk rechtsoordeel afgeven als naar hun oordeel, door eventueel gebruikmaking van bewezen mitigerende maatregelen, verzekerd is dat er geen sprake is van een overtreding van een verbodsbepaling voor een flora- en fauna-activiteit zoals neergelegd in de Omgevingswet en het Bal.
Hoofdstuk 9 Slotbepalingen
Artikel 9.1 Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie in het Provinciaal Blad.
Artikel 9.2 Intrekking
De beleidsregels ten behoeve van de passieve soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming in Limburg worden ingetrokken.
Artikel 9.3 Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels passieve soortenbescherming Limburg.
Ondertekening
Gedeputeerde Staten voornoemd
de voorzitter,
de heer E.G.M. Roem
secretaris,
de heer D.F. Timmer
Bijlage 1 Alternatievenonderzoek beleidsregels passieve soortenbescherming
Dit onderzoek is nodig als:
- •
er beschermde soorten zijn die nadelige gevolgen ondervinden als gevolg van uw activiteit;
- •
er geen maatregelen mogelijk zijn om nadelige gevolgen aan de beschermde soorten te voorkomen;
- •
een vrijstelling niet van toepassing is.
Middels een alternatievenonderzoek:
- •
geeft u aan waarom de activiteiten plaatsvinden;
- •
gaat u na of er alternatieven zijn waarmee géén verbodsbepalingen worden overtreden en/of minder nadelige gevolgen voor de betrokken soort(en) plaatsvinden.
- •
geeft u een gedegen onderbouwing waarom een alternatief wel/niet reëel uitvoerbaar wordt geacht en welke gevolgen dit heeft voor de verbodsbepalingen;
- •
toont u aan dat er geen passende alternatieven zijn.
Het alternatievenonderzoek omvat in ieder geval de volgende onderdelen
- •
uitvoeringstermijn. Kunnen in een andere (uitvoering)periode de nadelige gevolgen voorkomen of verminderd worden?
- •
invulling van de activiteit. Kan een andere fysieke invulling van de activiteit de nadelige gevolgen voorkomen of verminderen?
- •
alternatieven locaties. Kan de ontwikkeling op een andere locatie doorgang vinden waar natuurwaarden niet of minder geraakt worden?
Bijlage 2
Tabel 1 Lijst jaarrond beschermde vogelnesten
Soort |
Categorie nestplaats |
Aalscholver |
1 |
Blauwe reiger |
1 |
Boerenzwaluw |
1 |
Boomvalk |
1 |
Bosuil |
1 |
Gierzwaluw |
1 |
Grote gele kwikstaart |
1 |
Havik |
1 |
Huismus |
1 |
Huiszwaluw |
1 |
Kerkuil |
1 |
Kokmeeuw |
1 |
Lepelaar |
1 |
Oehoe |
1 |
Ooievaar |
1 |
Ransuil |
1 |
Raaf |
1 |
Rode wouw |
1 |
Roek |
1 |
Slechtvalk |
1 |
Steenuil |
1 |
Torenvalk |
1 |
Visdief |
1 |
Wespendief |
1 |
Zwarte wouw |
1 |
Zwartkopmeeuw |
1 |
Op de in tabel 1 en 3 van bijlage 1 benoemde soorten gelden de verbodsbepalingen als bedoeld in artikel 11.37 van het Bal, het gehele jaar:
Categorie 1
Nesten die buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en voortplantingsplaats, nesten van honkvaste koloniebroeders, nesten van geen koloniebroeder die zeer honkvast zijn met specifiek voorwaarden aan de nestplaats en vogelsoorten die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest die zelf niet en/of nauwelijks in staat zijn om een nest te bouwen.
Voorzorgsbeginsel bij soorten die zich nieuw vestigen in Limburg: hier wordt op basis van een ecologische beoordeling beslist of het nest jaarronde bescherming geniet. Het bevoegd gezag toetst en bepaalt welk beleid gevolgd dient te worden.
Tabel 2 Vogelsoorten waarvan getoetst moet worden dat voldoende functioneel leefgebied aanwezig blijft
Soort |
Categorie nestplaats |
Bruine kiekendief |
2 |
Bijeneter |
2 |
Buidelmees |
2 |
Buizerd |
2 |
Draaihals |
2 |
Geelpootmeeuw |
2 |
Gekraagde roodstaart |
2 |
Grauwe klauwier |
2 |
Grauwe vliegenvanger |
2 |
Grote karekiet |
2 |
Grutto |
2 |
IJsvogel |
2 |
Kleine mantelmeeuw |
2 |
Kortsnavelboomkruiper |
2 |
Kraanvogel |
2 |
Kuifmees |
2 |
Matkop |
2 |
Middelste bonte specht |
2 |
Nachtzwaluw |
2 |
Oeverloper |
2 |
Oeverzwaluw |
2 |
Patrijs |
2 |
Pontische meeuw |
2 |
Porseleinhoen |
2 |
Ringmus |
2 |
Roerdomp |
2 |
Sperwer |
2 |
Stormmeeuw |
2 |
Waterspreeuw |
2 |
Wulp |
2 |
Zilvermeeuw |
2 |
Zomertaling |
2 |
Zwarte mees |
2 |
Zwarte specht |
2 |
Categorie 2
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich in de directe omgeving te vestigen. Deze soorten vereisen onderzoek naar de functionele leefomgeving en in hoeverre dit voldoende in stand wordt gehouden na het uit te voeren initiatief. Indien de omgeving van de bekende nestplaats vernietigd wordt moet worden bepaald of er voldoende functionaliteit behouden blijft
Tabel 3, vogelsoorten waarvan de rustplaatsen jaarrond bescherming kennen
Soort |
Aalscholver |
Grote zilverreiger |
Kraanvogel |
Ransuil |
Rustplaatsen: hieronder vallen ook slaapplaatsen en ruiplaatsen. Een beschermde rustplaats is een locatie die essentieel is voor een soort om daar geregeld te verblijven en succesvol te rusten. Rusten is daarbij gedefinieerd als gedrag van vogels die niet actief zijn, behalve het vertonen van alertheid.
Toelichting
Algemeen
De bepalingen van de Omgevingswet, het Bkl en het Bal zijn van toepassing als op of rondom de locatie waar u aan het werk gaat beschermde planten en/of dieren voorkomen of als zich daar hun nesten, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen bevinden. Het is belangrijk om vooraf aan uw werkzaamheden inzicht te hebben op het voorkomen van diersoorten en op de aanwezigheid van nesten, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van diersoorten en het voorkomen van plantensoorten. Het is immers verboden om diersoorten te doden of te vangen en om dergelijke plaatsen te beschadigen of vernielen. Tevens dient de specifieke zorgplicht, artikel 11.27, Bal, altijd in acht genomen te worden.
Artikelsgewijs
Artikel 2.1 Jaarrond beschermde nesten
Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn
Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
De verbodsbepalingen van artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Bal beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt (nesten, holen en dergelijke), inclusief de functionele omgeving (kwantiteit, kwaliteit, bereikbaarheid en dergelijke) om het broeden succesvol te doen zijn. Nesten van vogels die hun nestplaatsen het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken (nesten voor eenmalig gebruik). Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest of dezelfde nestplaats. De nesten van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Nesten voor eenmalig gebruik vallen alleen tijdens de broedperiode onder het beschermingsregime van artikel 11.37, eerste lid, sub b, van het Bal.
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Voor deze nesten van jaarrond beschermde soorten worden door de provincie Limburg 2 categorieën onderscheiden:
- 1.
Nesten die buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en voortplantingsplaats, nesten van honkvaste koloniebroeders, nesten van geen koloniebroeder die zeer honkvast zijn met specifiek voorwaarden aan de nestplaats en vogelsoorten die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest die zelf niet en/of nauwelijks in staat zijn om een nest te bouwen.
- 2.
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze soorten vereisen onderzoek naar de functionele leefomgeving en in hoeverre dit voldoende in stand wordt gehouden na het uit te voeren initiatief. Indien de omgeving van de bekende nestplaats vernietigd wordt moet worden bepaald of er voldoende functionaliteit behouden blijft
Voorzorgsbeginsel bij soorten die zich nieuw vestigen in Limburg: hier wordt op basis van een ecologische beoordeling beslist of het nest jaarronde bescherming geniet. Het Bevoegd gezag toetst en bepaalt welk beleid gevolgd dient te worden.
Onder categorie 2 (zie tabel 2 Bijlage 2) vallen nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze nesten zijn alleen jaarrond beschermd wanneer er onvoldoende alternatief leefgebied in de omgeving van het plangebied is om zich elders te kunnen vestigen. Met aanvullend onderzoek dient onderbouwd te worden in hoeverre er alternatief leefgebied aanwezig is in de nabije omgeving.
Rustplaatsen die het hele jaar door zijn beschermd
Rustplaatsen van vogels zijn ruim gedefinieerd en kunnen sterk verschillen per soort. De relevantie is dat rust bij vogels noodzakelijk is voor het onderhouden van een gezonde fysiologie. Een beschermde rustplaats is een locatie die essentieel is voor een soort om daar geregeld te verblijven en succesvol te rusten. Rusten is daarbij gedefinieerd als gedrag van vogels die niet actief zijn, behalve het vertonen van alertheid. Voorbeelden hiervan zijn slaapplaatsen, hoogwatervluchtplaatsen of plekken om te schuilen of te ruien. Het gaat hier om locaties die niet continu gebruikt worden, maar waar wel jaarlijks (in een specifiek seizoen) naar teruggekeerd wordt (of in ieder geval de kans daarop groot is) of die onder specifieke omstandigheden essentieel zijn en waar geen uitwijkmogelijkheden voor zijn. Wanneer een rustplaats op dat moment door een soort ook wordt benut als broedlocatie, dan wordt die locatie beschouwd als nestplaats en niet als rustplaats. Vogelsoorten met jaarrond beschermde rustplaatsen staan weergegeven in tabel 3 van Bijlage 2. Deze rustplaatsen genieten dezelfde bescherming als de vogelsoorten van categorie 1 jaarrond beschermde nestplaatsen.
Artikel 2.2
Soms is het noodzakelijk dat een kunstmatige nestgelegenheid van een beschermde soort zoals genoemd in Bijlage 2, tabel 1, 2 en 3, dient te worden verplaatst om het behoud van het nest te garanderen. Het betreft verplaatsing over een beperkte afstand, zonder dat dit de gebruiksinname vermindert. Indien met voldoende zekerheid over het blijvend functioneren van zo’n kunstmatige nestgelegenheid de nestkast wordt verplaatst, beschouwen wij dit niet als een vernieling zoals bedoeld in de Omgevingswet en het Bal. Uiteraard dient dit in een voor de soort zo gunstig mogelijke periode te worden uitgevoerd.
Indien er een risico resteert dat door de verplaatsing de nestgelegenheid verlaten wordt of verloren gaat is er mogelijk wel sprake van het overtreden van een verbodsbepaling en is een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit in het kader van de Omgevingswet, het Bal en het Bkl alsnog aan de orde.
Artikel 3.2 Onderzoek
Het natuurwaardenonderzoek betreft een globaal onderzoek naar de potentiële geschiktheid van een plangebied voor mogelijke nadelige gevolgen van een activiteit op beschermde natuurwaarden. In het natuurwaardenonderzoek kunnen gevolgen op beschermde dier- en plantensoorten (onderdeel soorten), en de beschermde natuurgebieden in het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000 (onderdeel gebieden) worden onderzocht.
Indien zeker is dat beschermde soorten nadelige gevolgen ondervinden van een activiteit kan een natuurwaardenonderzoek worden overgeslagen en direct een natuurtoets worden opgesteld. In de natuurtoets wordt met een groter detailniveau de functie van het plangebied voor verwachte of aangetoonde beschermde soorten onderzocht.
Bronnenonderzoek
Het bronnenonderzoek bestaat uit het raadplegen van betrouwbare bronnen eventueel in combinatie met consultatie van waarnemingen van beheerders en lokale werkgroepen. De volgende bronnen kunnen als betrouwbaar worden aangemerkt, indien de gegevens voldoen aan de eisen als bedoeld in artikel 7.197j, tweede lid, onder 2, onderdeel b, van de Omgevingsregeling.
- -
Verspreidingsatlassen van de relevante soortgroepen;
- -
Nationale databank flora en fauna (NDFF);
- -
Natuurgegevens van de Provincie Limburg, beschikbaar via de website http://www.natuurgegevensprovincielimburg.nl/
- -
Openbare websites zoals waarneming.nl kunnen als aanvullende literatuurbron dienen.
Artikel 3.3 Vaste rust- en voortplantingsplaatsen
(Vaste) rust- en voortplantingsplaatsenplaatsen voldoen aan de specifieke eisen die door een soort gesteld worden. Het behoud van de vaste rust- en voortplantings-plaatsen is zeker gesteld middels de Omgevingswet, het Bkl en het Bal. Soorten kunnen jarenlang gebruik maken van dezelfde locaties. Ook kan het voorkomen dat locaties jaren niet gebruikt worden en langzaam in verval geraken. De beschermde status blijft dan echter behouden omdat onbekend is of en wanneer de locatie weer in gebruik genomen wordt. Middels deze beleidsregels wordt de minimale duur waarop een vaste rust- en voortplantingsplaats als bewoond moet worden beschouwd gesteld op 3 jaar.
Artikel 3.4
Gedeputeerde Staten kunnen een omgevingsvergunning verlenen als, rekening houdende met de voor de soort passende schaal voor het leefgebied is aangetoond dat de activiteiten niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de betrokken soort, als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onder c, van het Bkl, of geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, als bedoeld in artikel 8.74k, eerste lid, onder c, of artikel 8.74l, eerste lid, onder c, van het Bkl.
Compenserende maatregelen worden in de omgevingsvergunning verankerd.
Voordat de gunstige staat van instandhouding beoordeeld wordt zijn al een aantal stappen doorlopen in de effectenbeoordeling voor een activiteit die omgevingsvergunningplichtig is (omdat er verbodsbepalingen gelden). Als er ondanks alternatievenstudie en de inzet van mitigerende maatregelen toch nog overtredingen van de verbodsbepalingen resteren kan slechts tot omgevingsvergunningverlening worden overgegaan nadat kenbaar is geworden hoe het gesteld is met de gunstige staat van de instandhouding van de soort.
Definitie gunstige staat van instandhouding van een soort: staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:
- -
uit populatie dynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
- -
het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en
- -
er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden
Indien dit het geval is kan tot omgevingsvergunningverlening worden overgegaan. Als er zich echter de omstandigheid voordoet dat de gunstige staat van instandhouding niet kan worden gegarandeerd zal middels het toepassen van tijdelijke en permanente compensatiemaatregelen ervoor worden gezorgd dat ook de resterende nadelige gevolgen ongedaan worden gemaakt. Een tijdelijke compensatie dient vooraf te zijn uitgevoerd zodat de getroffen individuen naar de alternatieve locatie kunnen uitwijken.
Ook nadelige gevolgen op beschermde soorten die zich slechts tijdelijk in Limburg ophouden, bijvoorbeeld tijdens de voor- en najaarstrek, worden op het eventueel overtreden van de verbodsbepalingen getoetst.
Artikel 3.4 eerste en tweede lid
Beschermde soorten hebben geen weet van administratieve grenzen, daarom kan het zijn dat een populatie zich op en over een grens bevindt. In die gevallen moet bij de beoordeling van een activiteit ook gekeken worden naar dat deel van een populatie dat zich over die grens bevindt. Ook die populatie moet duurzaam in stand kunnen blijven als gevolg van de activiteit. Hierbij wordt opgemerkt dat bij de overschrijding van de provinciegrens er binnen de provincie Limburg een voldoende grote populatieomvang behouden moet blijven om het voortbestaan van de soort in Limburg zeker te stellen.
Artikel 4.1 Alternatieven
Indien door een activiteit verbodsbepalingen worden overtreden moet door de initiatiefnemer aangetoond worden dat er geen andere bevredigende oplossingen (alternatieven) zijn voor de geplande activiteit, waarmee minder of geen verbodsbepalingen worden overtreden. Dit alternatievenonderzoek (zie Bijlage 1 voor de criteria) voert u uit voordat u een omgevingsvergunning aanvraagt.
Zorg voor een goede onderbouwing. Afwegingen op basis van financiële haalbaarheid of (bestuurlijke) wenselijkheid zijn niet automatisch voldoende. Voor beschermde soorten moet de alternatievenafweging voor alle soorten individueel plaatsvinden.
Vanwege het bepalen of er andere bevredigende oplossingen zijn, is het gewenst om al vroeg in de planvorming het belang en de functie van het plangebied voor beschermde soorten in beeld te brengen. Wanneer beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied, moet worden overwogen of het voorgenomen plan niet op een andere locatie kan worden uitgevoerd. Ook is het mogelijk dat een andere oplossing voor het probleem wordt gevonden, of bij het inrichtingsplan op dusdanige wijze rekening wordt gehouden met de aanwezige soorten en hun habitats, dat de nadelige gevolgen worden geminimaliseerd. Wanneer dit niet mogelijk is en de plannen wel nodig zijn in het kader van een wettelijk erkend belang, moeten de plannen zodanig worden uitgevoerd dat de nadelige gevolgen worden geminimaliseerd. Daarbij kan gedacht worden aan het treffen van gerichte maatregelen die ervoor zorgen dat nadelige gevolgen worden geminimaliseerd of voorkomen. Het uitgangspunt is altijd: behoud van bestaande vaste rust- en voortplantingsplaatsen en nesten van beschermde soorten. Pas als dat niet kan, komt compensatie, indien de staat van instandhouding ongunstig is of wordt, aan de orde.
Artikel 4.3, tweede lid en 4.4, tweede lid
Het gebruik van het belang ter bescherming van flora en fauna kan alleen in relatie tot een nadrukkelijke verbetering van de ecologische waarden. Onder een nadrukkelijke verbetering van de ecologische waarden wordt het vergroten van het leefgebied en een toename van de aanwezige deelpopulatie verstaan, de schaalgrote hiervan verschilt per soort/soortengroep. Volgens Gedeputeerde Staten is in ieder geval sprake van een dergelijke verbetering als de situatie na de werkzaamheden, in potentie, voldoende potentieel heeft om de huidig aanwezige deelpopulatie met 50% te doen toenemen. Dit kan bijvoorbeeld een toename van de draagkracht van een gebied zijn van 20 naar 30 broedparen, of het met elkaar in verbinding brengen van twee geïsoleerde deelpopulaties die samen een duurzame populatie vormen.
Artikel 6 Gebiedsgerichte omgevingsvergunningen
Bij de inzet van een gebiedsgerichte omgevingsvergunning voor een flora en fauna-activiteit wordt beoogd dier- en/of plantensoorten duurzaam te beschermen en ruimte te verschaffen voor ontwikkelingen waarvan op voorhand nog niet precies duidelijk is hoe, waar en wanneer ze zullen worden uitgevoerd. Het is daarbij belangrijk om de meest wezenlijke functionaliteiten van een gebied voor het voortbestaan van de soort in beeld te hebben. Als een soort, afhankelijk van de tijd van het jaar, verschillende gebieden gebruikt dan moeten de verschillende functies afzonderlijk in beeld zijn.
Het gaat hierbij dus nadrukkelijk om het behoud van de populatie van een soort, niet het individu. De inventarisatie die aan het soortmanagementplan voorafgaat hoeft derhalve niet tot op grote zekerheid ook het laatste individu in beeld te hebben gebracht, zolang het netwerk van functies maar wel in beeld is.
Artikel 6.2
Artikel 6.2 benadrukt dat Gedeputeerde Staten een aanvraag voor een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit kunnen weigeren als het natuurwaardenonderzoek en natuurtoets niet is gebaseerd op de beste wetenschappelijke inzichten. Dit betekent dat deze onderzoeken moeten voldoen aan erkende standaarden. Experimentele methodieken kunnen worden toegestaan, mits overtuigend wordt aangetoond dat deze methodieken vergelijkbare of betere resultaten opleveren dan de standaardprotocollen.
Artikel 7.1, eerste lid, onder a
In het omgevingsplan worden functies aan locaties toegedeeld (voorheen: bestemmingen in het bestemmingsplan). Door middel van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van het omgevingsplan. Een dergelijke omgevingsvergunning moet uiterlijk 5 jaar nadat deze onherroepelijk is geworden, zijn verwerkt in het omgevingsplan. Tot 2032 geldt een overgangstermijn.
Artikel 7.2, eerste lid
De termijn van maximaal 10 jaar die Gedeputeerde Staten daarvoor in artikel 7.2, eerste lid, hebben opgenomen sluit aan bij de vroegere termijn waarna bestemmingsplannen geactualiseerd moesten worden, zoals destijds opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl