Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Limburg 2025

Geldend van 03-07-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Limburg 2025

Provinciale Staten van Limburg

Gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten van 22 april 2025

Gelet op artikel 105, eerste lid, juncto artikel 143, eerste lid en artikelen 220 tot en met 221, 227 tot en met 232h Provinciewet alsmede artikel 15.44 Wet milieubeheer

BESLUITEN

Vast te stellen de volgende verordening

Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Limburg 2025

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    storten van afvalstoffen: op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten;

  • b.

    stortplaats: terrein waar afvalstoffen worden gestort, dan wel het gedeelte van een terrein, waar afvalstoffen worden gestort, indien op het terrein niet uitsluitend afvalstoffen worden gestort, met uitzondering van afvalvoorzieningen;

  • c.

    gesloten stortplaats: stortplaats ten aanzien waarvan de in artikel 8.47, derde lid, van de Wet milieubeheer, bedoelde verklaring is afgegeven;

  • d.

    bedrijfsgebonden stortplaats: stortplaats waar uitsluitend afvalstoffen worden gestort, die afkomstig zijn van tot de onderneming waartoe de stortplaats behoort, behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen;

  • e.

    baggerspeciestortplaats: een stortplaats waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort en die niet wordt gedreven of mede wordt gedreven door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • f.

    baggerspecie: grond die uit de bodem is vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte, daaronder begrepen sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie;

  • g.

    niet-bedrijfsgebonden stortplaats: stortplaats niet zijnde bedrijfsgebonden stortplaats of stortplaats waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort;

  • h.

    doelvermogen: het voor de eeuwigdurende nazorg benodigde vermogen dat op het moment van aanvang van de nazorg moet zijn opgebracht;

  • h.

    gecalculeerd doelvermogen: het contant gemaakte doelvermogen, op basis van de geldende rekenrente naar een bepaald moment;

  • i.

    UFR-EIOPA: de UFR is het renteniveau waar op de lange termijn de rekenrente naar toe beweegt en wordt vastgesteld door de Europese toezichthouder EIOPA.

Artikel 2 Aard van de heffing

Onder de naam 'nazorgheffing' wordt bij wijze van een directe provinciale belasting een heffing geheven ter bestrijding van de kosten gemoeid met:

  • a.

    de zorg, zodanig dat wordt gewaarborgd dat de stortplaatsen, gelegen in de provincie Limburg geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken, dan wel, voor zover dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen die nadelige gevolgen;

  • b.

    de voor de Provincie Limburg geldende verplichting tot afdracht van gelden aan het Nazorgfonds gesloten stortplaatsen provincie Limburg;

  • c.

    de door de provincie Limburg uitgevoerde inventarisatie van plaatsen waar in de provincie Limburg afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten vóór 1 september 1996 is beëindigd en het onderzoek naar en systematische controle van de aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreiniging aldaar;

  • d.

    de dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 6:176, lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3 Belastingplicht

De nazorgheffing wordt geheven van degene die een stortplaats of een baggerspeciestortplaats drijft.

Artikel 3a Vrijstellingen

De nazorgheffing wordt niet geheven op baggerspeciestortplaatsen, die worden gedreven of mede worden gedreven door de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 4 Object-gebonden heffing

  • 1. Voor stortplaatsen en baggerspeciestortplaatsen wordt de nazorgheffing geheven per stortplaats.

  • 2. De hoogte van de heffing voor stortplaatsen is afgeleid van het berekende doelvermogen per stortplaats.

  • 3. Ter bestrijding van de kosten, gemoeid met het onder artikel 2, onderdeel c bedoelde wordt de nazorgheffing geheven naar het aantal tonnen gestort afval.

Artikel 5 Tarieven

  • 1. De nazorgheffing wordt zodanig vastgesteld dat uit de opbrengst van de heffing en de daarover verkregen rentebaten en beleggingsresultaten de kosten kunnen worden bestreden, die naar verwachting gemoeid zullen zijn met de uitvoering van het in artikel 8.49, derde en vierde lid van de wet bedoelde nazorgplan en de daarop afgegeven beschikking waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd, of indien geen nazorgplan geldt, de in artikel 8.49 eerste en tweede lid van de wet bedoelde zorg voor die stortplaats.

  • 2. De nazorgheffing wordt geheven naar de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 3. Het basisbedrag wordt berekend op grondslag van het door het Interprovinciaal Overlegorgaan (IPO) vastgestelde Rekenmodel IPO Nazorg Stortplaatsen en Baggerdepots (RINAS) en het bijhorende risicomodel, zoals deze geldt op moment van vaststelling van het doelvermogen.

  • 4. In het jaar dat de sluitingsverklaring wordt afgegeven is het tarief van de heffing gelijk aan het verschil tussen (i) het doelvermogen zoals dat op het moment van afgifte van de sluitingsverklaring kan worden bepaald en (ii) het werkelijk opgebouwd vermogen ten behoeve van de nazorg van de stortplaats zoals die blijkt uit de jaarrekening van dat fonds welke is vastgesteld voorafgaand aan het jaar van afgifte van de sluitingsverklaring. In het jaar van de sluiting is artikel 5 lid 4 en 5 van deze verordening niet van toepassing.

  • 5. Als het werkelijk opgebouwd doelvermogen in enig kalenderjaar minder bedraagt dan 90% van het gecalculeerd doelvermogen in dat kalenderjaar, wordt de nazorgheffing in dat kalenderjaar zodanig vastgesteld dat het werkelijk opgebouwd doelvermogen in dat kalenderjaar 100% bedraagt van het gecalculeerd doelvermogen in dat kalenderjaar.

  • 6. Als het werkelijk opgebouwd doelvermogen in enig kalenderjaar meer bedraagt dan 110% van het gecalculeerd doelvermogen in dat kalenderjaar, wordt de nazorgheffing in dat kalenderjaar zodanig vastgesteld dat het werkelijk opgebouwd doelvermogen in dat kalenderjaar 100% bedraagt van het gecalculeerd doelvermogen in dat kalenderjaar.

  • 7. Over het werkelijk opgebouwd doelvermogen in enig kalenderjaar tussen de 90% en 110% wordt niet geheven, tenzij er sprake is van de definitieve aanslag van het definitieve doelvermogen op het moment van sluiting van een stortplaats.

Artikel 6 Belastingtijdvak

  • 1. Het belastingtijdvak voor de in artikel 4, lid 1 bedoelde niet bedrijfsgebonden stortplaatsen is gelijk aan de periode tussen inwerkingtreding van deze verordening en de aanvang van de nazorg.

  • 2. Voor de in artikel 4, lid 1 bedoelde baggerspeciestortplaatsen wordt de heffing geheven in de vorm van een eenmalige aanslag uiterlijk in de maand voorafgaand aan de maand waarin de stortplaats gesloten wordt verklaard.

Artikel 7 Wijze van heffing

De nazorgheffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Aangifte

  • 1. De in artikel 227a, lid 2, sub b van de Provinciewet bedoelde ambtenaar kan aan degene die een stortplaats drijft een aangiftebiljet uitreiken.

  • 2. Aan degene die een daartoe strekkend verzoek bij de in artikel 227a, lid 2, sub b van de Provinciewet bedoelde ambtenaar indient, wordt in elk geval een aangiftebiljet uitgereikt.

Artikel 9 Tijdstip van betaling

De verschuldigde nazorgheffing moet worden betaald binnen 30 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 10 Voorlopige aanslag

  • 1. Na aanvang van het belastingtijdvak kan de in artikel 227a, lid 2, sub b van de Provinciewet bedoelde ambtenaar aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot ten hoogste het bedrag, waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

  • 2. Een voorlopige aanslag kan met inachtneming van het in het eerste lid bepaalde, door een of meer voorlopige aanslagen worden aangevuld.

  • 3. De voorlopige aanslagen worden met de definitieve aanslag verrekend.

Artikel 11 Nadere regels

Het college van Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de heffing en invordering van de nazorgheffing.

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij de invordering van de heffing wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 13 Inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgende op die van uitgifte van het provinciaal blad, waarin de verordening wordt afgekondigd.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is de dag na publicatie in het Provinciaal Blad.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Limburg 2025”.

  • 4. Op het in lid 2 genoemde tijdstip vervalt de “Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Limburg 2008”, vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van 14 december 2007, met dien verstande, dat zij van kracht blijft ten aanzien van de heffingen over het tijdvak, waarvoor zij heeft gegolden.

Ondertekening

Maastricht, d.d. 20 juni 2025

Provinciale Staten voornoemd

de voorzitter,

de heer E.G.M. Roemer

de griffier,

de heer mr. A.O.J. Pregled

Tarieventabel voor het jaar 2025 behorende bij en deel uitmakende van de “Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Limburg 2025”

De nazorgheffing bedraagt voor de niet-bedrijfsgebonden in de provincie Limburg gelegen stortplaatsen:

Locatie

Jaar aanvang nazorg

Doelvermogen (excl. BTW)

Tarief jaarlijkse aanslag

Weert

2028

€ 30.600.819

 

Montfort

2042

€ 60.055.324

 

Schinnen

2028

€ 34.947.007

 

Landgraaf

2057

€ 34.405.045

 

De object-gebonden heffing voor stortplaatsen en baggerspeciestortplaatsen, waaronder Trierveld wordt op de volgende wijze vastgesteld:

  • -

    De exploitant van de stortplaats dient voorafgaand aan de sluiting van de stortplaats aan het college van GS een nazorgplan ter goedkeuring voor te leggen;

  • -

    Het nazorgplan dient te zijn opgesteld conform de IPO-checklist 2022 “Nazorg Stortplaatsen” respectievelijk “Nazorg Baggerdepots”, welke door het college van GS als beleidsregel op 14 maart 2023 zijn vastgesteld;

  • -

    Op basis van de gegevens in het door GS goedgekeurde nazorgplan wordt met gebruikmaking van het IPO-rekenmodel RINAS en het risicomodel (@RISK) het voor de nazorg benodigde doelvermogen en de daaruit voortvloeiende heffing voor de stortplaats berekend. Bij de vaststelling van rente voor berekening van het benodigde doelvermogen wordt de UFR-EIOPA rekenrente gehanteerd. De UFR EIOPA is de risicovrije rente waarmee (pensioen)verzekeraars de huidige waarde berekenen van hun toekomstige verplichtingen. Deze wordt jaarlijks vastgesteld door de Europese toezichthouder EIOPA (European Insurance and Occupational Pensions Authority).

Deze tarieventabel behoort bij en maakt integraal deel uit van de “Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Limburg 2025”.

Toelichting op de tarieventabel

In de tarieventabel zijn de volgende gegevens opgenomen:

  • -

    In de eerste kolom staan de locaties vermeld waarvoor een jaarlijkse heffing wordt opgelegd;

  • -

    In de tweede kolom staat voor elke locatie het jaar waarin vermoedelijk de nazorg voor die locatie aanvangt, zijnde het jaar waarmee de hoogte van de heffing voor deze locatie wordt berekend;

  • -

    In de derde kolom staat het doelvermogen zoals berekend met het jaar van aanvang van de nazorg. De bedragen die in de tarieventabel in kolom 3 zijn opgenomen zijn bepaald met het IPO-rekenmodel RINAS en gebaseerd op de kosten die naar verwachting zijn gemoeid met de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg. Indien de opgenomen doelvermogens sterk afwijken van de kosten die worden berekend na goedkeuring van de nazorgplannen zullen de doelvermogens in kolom 3 worden aangepast;

  • -

    In de vierde kolom staat de hoogte van de jaarlijkse aanslag.

Bij de berekening van het basisbedrag voor bedrijfsgebonden, niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen en depots voor baggerspecie worden de navolgende gegevens en waarden gebruikt:

  • -

    de gegevens uit het nazorgplan, dat de instemming heeft van Gedeputeerde Staten. Indien en voor zover een nazorgplan niet de instemming heeft van Gedeputeerde Staten kunnen de gegevens ambtshalve worden vastgesteld;

  • -

    het inflatiepercentage is 2%;

  • -

    het rentepercentage (de rekenrente) is gebaseerd op de UFR EIOPA;

  • -

    een toeslag voor onvoorziene kosten van 10% over het totaal van de jaarlijkse nazorgkosten;

  • -

    een toeslag voor ontwerp- en directiekosten van maximaal 12% over de periodieke vervangingskosten;

  • -

    de opslag voor het afdekken van risico’s wordt berekend met de @RISK software;

  • -

    de apparaatskosten, afhankelijk van de stortplaats.

  • -

    de levensduur/vervangingsperiode van de bovenafdichting bedraagt maximaal 75 jaar;

  • -

    alle prijzen zijn exclusief omzetbelasting.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan in dit artikel een omschrijving opgenomen.

De tekst komt grotendeels overeen met de tekst als opgenomen in artikel 8.47 van de Wet milieubeheer. De definitie van het begrip baggerspecie is gelijk aan de definitiebepaling van art. 12 van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Baggerspeciedepots van Rijkswaterstaat zijn van de werking van deze verordening uitgesloten. Art. 15.43 Wet milieubeheer (Wm) bepaalt namelijk dat de provinciale verordening op basis waarvan de nazorgheffing wordt geheven niet van toepassing is op baggerspeciestortplaatsen die geheel of gedeeltelijk worden gedreven door de Minister van Verkeer en Waterstaat. Baggerspeciedepots die geheel of gedeeltelijk geëxploiteerd worden door Rijkswaterstaat of een andere dienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat vallen voor wat betreft de uitvoering van de nazorg namelijk onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat (art. 8.50 Wm) en worden gefinancierd uit de Rijksbegroting. Voor de Provincie Limburg betekent dat de heffingsverordening bijvoorbeeld niet van toepassing is op het baggerspeciedepot Proefproject 2, Well-Aijen en de Molengreend.

Onder doelvermogen – sub g – wordt verstaan het vermogen dat op het moment dat de nazorg aanvangt aanwezig moet zijn om de eeuwigdurende nazorg te kunnen blijven financieren. Per locatie wordt een reëel moment van aanvang gekozen voor de berekening van het doelvermogen. In principe is dat na benutting van de restcapaciteit en nadat het stortlichaam zich heeft gezet.

Artikel 2 Aard van de heffing

Uit dit artikel kunnen het karakter en het doel van de heffing worden afgeleid.

De nazorgheffing is een directe provinciale belasting met een retributief karakter. De heffing is bedoeld om daarmee de kosten van nader aangeduide werkzaamheden te kunnen voldoen. De redactie is ontleend aan artikel 15.44 van de Wet milieubeheer.

In onderdeel a wordt verwezen naar artikel 8.49 van de Wet milieubeheer. Het tweede lid van dit artikel bepaalt, dat onder de zorgplicht de volgende maatregelen vallen:

  • -

    maatregelen strekkende tot het in stand houden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem;

  • -

    het regelmatig inspecteren van voorzieningen ter bescherming van de bodem en

  • -

    het regelmatig onderzoeken van de bodem onder de stortplaats.

In toelichting op de wet wordt aangegeven dat dit geen limitatieve opsomming is en dat hieronder ook andere maatregelen/kosten te rekenen zijn, die getroffen moeten worden wanneer schade ontstaat dan wel dreigt te ontstaan als gevolg van de stortplaats. Als mogelijke oorzaken worden genoemd het tekortschieten van voorzieningen, maar ook gebeurtenissen van buiten de stortplaats. Ook saneringsmaatregelen dienen hiertoe gerekend te worden.

Onderdeel c is gebaseerd op artikel 15.44, lid 1 onder c, waarbij de heffing betrekking heeft op de kosten die gemoeid zullen zijn met de inventarisatie en monitoring van stortplaatsen waar afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten vóór 1 september 1996 is beëindigd. De inventarisatie en monitoring van de voormalige stortplaatsen hebben betrekking op het onderzoek naar en systematische controle van aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreinigingen.

Onderdeel d is gebaseerd op het tweede lid van artikel 15.44 waarin is bepaald, dat de heffing mede betrekking kan hebben op de kosten die gemoeid zullen zijn met de dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 6:176 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 15.49 van de Wet milieubeheer dient na de sluiting van de stortplaats een eventuele succesvolle claim van een derde betaald te worden uit het fonds.

Artikel 3 Belastingplicht

Dit artikel geeft een aanduiding van degenen, die in beginsel in de heffing worden betrokken. De tekst is overgenomen van artikel 15.45 van de Wet milieubeheer.

In deze bepaling wordt geregeld in welke gevallen een aanslag, ondanks het feit dat men belastingplichtig is, achterwege blijft. De vrijstelling is overgenomen van artikel 15.43 van de Wet milieubeheer.

Deze uitzonderingssituatie heeft de wetgever gecreëerd, omdat het Rijk garant staat voor een adequate uitvoering van de nazorg en de financiering daarvan.

Artikel 4 Object-gebonden heffing

De maatstaf van heffing vormt de basis voor de berekening van de aanslagen. Hierin kunnen, in samenhang met het tarief, diverse beginselen tot uitdrukking worden gebracht, zoals bijvoorbeeld het beginsel 'de vervuiler betaalt', 'het draagkrachtbeginsel' en 'het profijtbeginsel'. Het toepassen van het 'draagkrachtbeginsel' is niet toegestaan, in verband met het feit dat het inkomensbeleid is voorbehouden aan de rijksoverheid.

Degene die een niet bedrijfsgebonden stortplaats drijft kan de opgelegde heffing doorberekenen in de storttarieven. Dit betekent dat uiteindelijk de aanbieder van afval, ofwel de vervuiler, betaalt.

Voor het doorbelasten van de totale kosten van de nazorg aan de diverse stortplaatsen bestaan verschillende mogelijkheden. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen bedrijfsgebonden en niet bedrijfsgebonden stortplaatsen.

Voor bedrijfsgebonden stortplaatsen en stortplaatsen waar baggerspecie wordt gestort, schrijft de wet een object-gebonden heffing voor. Voor de niet bedrijfsgebonden stortplaatsen biedt de wet een mogelijkheid om te kiezen tussen object-gebonden heffing of een vereveningsheffing. Bij een vereveningsheffing worden de totale nazorgkosten over de resterende stortcapaciteit van alle stortplaatsen gezamenlijk door middel van een heffing verdeeld aan de hand van de hoeveelheid en/of de aard van de afvalstoffen. In deze verordening is ook voor de niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen voor een object-gebonden heffing gekozen.

Een object-gebonden heffing houdt in dat de heffing gelijk is aan het berekende doelvermogen dat aanwezig moet zijn bij aanvang van de nazorg. Het bedrag van de heffing wordt zodanig vastgesteld dat uit de opbrengst van de heffing en de daarover verkregen rentebaten en beleggingsopbrengsten de kosten kunnen worden bestreden die naar verwachting gemoeid zullen zijn met de uitvoering van het in artikel 8.49 derde en vierde lid Wet milieubeheer bedoelde nazorgplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd, of, indien geen nazorgplan geldt, de in artikel 8.49 Wet milieubeheer bedoelde zorg voor die stortplaats. Indien na de vaststelling blijkt dat de opbrengst van de heffing hoger dan wel lager is dan het bedrag dat nodig is om de kosten te bestrijden die naar verwachting met de nazorg van die stortplaats gemoeid zullen zijn, kan het bedrag van de heffing opnieuw worden vastgesteld. Het volledige bedrag moet zijn ingevorderd voordat de stortplaats gesloten wordt.

Bepaling van het bedrag van de heffing heeft plaats gevonden met gebruikmaking van het door IPO vastgestelde RINAS-rekenmodel en het risicomodel alsmede op grond van een toeslag ter dekking van de kosten die gemoeid zullen zijn met de door de provincie uitgevoerde inventarisatie van plaatsen waar in de betrokken provincie afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten vóór 1 september 1996 is beëindigd, en het onderzoek naar en systematische controle van aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreinigingen aldaar.

Artikel 5 Tarief

Voor de berekening van het doelvermogen wordt gebruik gemaakt van het door het IPO vastgestelde RINAS-rekenmodel en het risicomodel.

De hoogte van het doelvermogen bij aanvang van de nazorg wordt bepaald door alle kosten in verband met de uitvoering van de nazorg – inclusief risico’s – om te rekenen naar het jaar van aanvang nazorg. Bij die omrekening wordt rekening gehouden met zowel inflatie als rente-ontwikkelingen. De kosten worden ontleend aan de nazorgplannen, die door de exploitanten bij Gedeputeerde Staten worden ingediend. Voor de rekenrente wordt de UFR-EOIPA gehanteerd. De UFR EIOPA is de risicovrije rente waarmee (pensioen)verzekeraars de huidige waarde berekenen van hun toekomstige verplichtingen. Deze rekenrente wordt jaarlijks vastgesteld door de Europese toezichthouder EIOPA (European Insurance and Occupational Pensions Authority).

Voor de op te stellen dan wel aan te passen nazorgplannen is de IPO-checklist nazorg 2022 ontwikkeld, die 14 maart 2023 door Gedeputeerde Staten als beleidsregel is vastgesteld. De checklist is ook aan alle stortplaatsexploitanten toegestuurd. Daar waar een dergelijk nazorgplan (nog) ontbreekt, stellen Gedeputeerde Staten ten behoeve van de berekening van de heffing vast welke maatregelen nodig zullen zijn om de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg uit te kunnen voeren (artikel 15.45, lid 2, eerste volzin laatste deel).

Indien na vaststelling van een doelvermogen tijdens de exploitatiefase, doch uiterlijk tot het moment waarop de stortplaats formeel wordt gesloten, blijkt dat ofwel het doelvermogen moet worden bijgesteld, dan wel de opbrengst van de heffing – inclusief rendementen – hoger dan wel lager is dan het bedrag dat nodig is om de kosten te bestrijden die na verwachting met de nazorg van die stortplaatsen gemoeid zullen zijn, kan het bedrag van de heffing na afloop van elk heffingsjaar opnieuw worden vastgesteld. Bij het indienen van een aanpassing van het nazorgplan zal in ieder geval worden bepaald of de heffing moet worden aangepast.

Voor wat betreft de te hanteren tarieven wordt gewerkt met een separaat door Provinciale Staten vast te stellen tarieventabel. In de tarieventabel worden zowel de totale belastingplicht (doelvermogen = heffing) als de jaarlijkse aanslagen vastgesteld. De opgelegde heffing kan worden verdeeld over een vooraf vast te stellen aantal jaren.

Artikel 6 Belastingtijdvak

Voor de niet bedrijfsgebonden stortplaatsen is gekozen voor een belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Hierbij moet worden bedacht dat het systeem van de wet meebrengt dat per belastingtijdvak slechts één definitieve aanslag kan worden opgelegd.

Voor de bedrijfsgebonden stortplaatsen en baggerspeciedepots wordt de nazorgheffing ineens geheven vóór het moment van sluiting van de stortplaats. Een daartoe strekkend tarief wordt in de bij de verordening behorende tarieventabel opgenomen.

Artikel 7 Wijze van heffing

In deze verordening is gekozen voor heffing bij wege van aanslag. Bij deze heffingswijze is het aangiftebiljet een hulpmiddel bij het vaststellen van de aanslag.

Een aanslag kan ook zonder aangifte, bijvoorbeeld na een controle, ambtshalve worden vastgesteld. Het initiatief tot het vaststellen van de belastingschuld ligt bij de provincie. Indien enig (nieuw) feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld kan de te weinig geheven belasting worden nagevorderd.

Onder een nieuw feit wordt verstaan een feit dat de belastingheffer op het tijdstip van vaststelling van de aanslag niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn. Navordering is wel mogelijk indien de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Artikel 8 Aangifte

Dit artikel is alleen opgenomen om duidelijk aan te geven dat de mogelijkheid aanwezig is om met een aangiftebiljet te werken. Een en ander is in artikel 6 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verder geregeld.

Artikel 9 Tijdstip van betaling

Ten aanzien van de betalingstermijnen van de bij wege van aanslag geheven belastingen heeft de provincie een ruime bevoegdheid. Met het oog op de groep van belastingplichtigen is in deze verordening gekozen voor betaling in één termijn.

Artikel 10 Voorlopige aanslag

Dit artikel is alleen opgenomen om aan te geven dat de mogelijkheid bestaat om voorlopige aanslagen op te leggen. Een en ander is namelijk ook reeds geregeld in artikel 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 227a Provinciewet.

Artikel 11 Nadere regels

Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de heffing en invordering van de nazorgheffing.

Artikel 12 Kwijtschelding

Op grond van artikel 232e Provinciewet volgen provincies het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid. Dit is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Artikel 232e Provinciewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Het hierover door Provinciale Staten te nemen besluit is vormvrij.

Gelet op de aard van de onderhavige heffing is ervoor gekozen expliciet aan te geven dat geen kwijtschelding wordt verleend.

Artikel 13 Inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel

Ingevolge het bepaalde in artikel 136 van de Provinciewet moeten de besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van belastingverordeningen bekend worden gemaakt. Het niet voldoen aan deze bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de verordening. Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit in het provinciaal blad.

Op grond van artikel 139 van de Provinciewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven. De dag van bekendmaking is de dag waarop de uitgave feitelijk beschikbaar is. De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag niet liggen vóór de vaststelling en bekendmaking daarvan.

De datum van inwerkingtreding moet worden onderscheiden van de datum van ingang van de heffing. Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking betekent dat de provincie voor dat tijdstip geen aanslagen kan opleggen.

De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing.

De datum van ingang van de heffing kan evenwel niet liggen voor de datum van vaststelling van de verordening. Dit houdt verband met het beginsel dat belastingmaatregelen voor de toekomst dienen te gelden.