Centrumregeling Afvalbeheer Leidse regio

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-08-2025

Intitulé

Centrumregeling Afvalbeheer Leidse regio

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude;

Overwegende dat

  • -

    De gemeenten in de Leidse regio een lange historie van diverse samenwerkingen kennen op het gebied van afvalbeheertaken middels voorheen de Gemeenschappelijke Vuilverwerking regio Leiden (Gevulei), Servicepunt71 en momenteel diverse gemeenschappelijke regelingen en dienstverleningsovereenkomsten;

  • -

    De juridische basis van de huidige samenwerking op het gebied van afvalbeheer geactualiseerd dient te worden in het licht van ontwikkelingen in wet- en regelgeving rond gemeenschappelijke regelingen;

  • -

    De gemeenten Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude de noodzaak inzien van blijvend samenwerken en daarom de huidige samenwerking op het gebied van afvalbeheer wensen te versterken;

  • -

    Zij hier invulling aan geven door de sturing op de samenwerking en uitvoering meer transparant te maken en de aansluiting tussen gemeentelijke processen en afvalbeheertaken te verbeteren;

  • -

    Leiden als centrumgemeente de positie krijgt om afvalbeheertaken, voor zover onderdeel van deze centrumregeling, voor de regio op een passende, kwalitatief hoogwaardige en toekomstbestendige manier te blijven organiseren;

  • -

    Wederkerigheid in de dienstverlening tussen de deelnemende gemeenten hierin een onderdeel vormt;

  • -

    Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude als partnergemeenten de positie krijgen hun eigen regie te kunnen voeren op meer zakelijke keuzes rond de afvalbeheertaken;

  • -

    Dat specifieke zaken ten aanzien van de uitvoering van de afvalbeheertaken zijn uitgewerkt in dienstverleningsovereenkomsten tussen de partnergemeente en de centrumgemeente;

  • -

    Hierbij de gezamenlijkheid en samenwerking binnen het afvalbeheer voorop blijft staan;

  • -

    De raden van Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude aan hun colleges van burgemeester en wethouders voor het treffen van deze gemeenschappelijke regeling toestemming hebben verleend, overeenkomstig artikel 1, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Gelet op

Artikel 8, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

de Gemeentewet;

afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten

te treffen

de Centrumregeling Afvalbeheertaken Leidse regio

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    centrumgemeente: de gemeente Leiden;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    deelnemers: de colleges van de gemeenten;

  • d.

    partnergemeenten: de gemeenten Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude;

  • e.

    gemeenten: de centrumgemeente en de partnergemeenten;

  • f.

    ambtenaren: ambtenaren, als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet 2017, werkzaam bij de centrumgemeente, en

  • g.

    regeling: de Centrumregeling Afvalbeheertaken Leidse regio.

Hoofdstuk 2: Centrumconstructie

§ 1. Belang en centrumgemeente

Artikel 2 – Belang

Deze regeling wordt getroffen ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen ten aanzien van sturing, beheersing en ontwikkeling van de afvalbeheertaken van de gemeenten en het realiseren van een efficiënte, duurzame en doelmatige uitvoering hiervan.

Artikel 3 – Centrumgemeente

De gemeente Leiden wordt aangewezen als centrumgemeente, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

§ 2. Dienstverlening

Artikel 4 – Bevoegdheden

  • 1. De centrumgemeente is belast met afvalbeheertaken die betrekking hebben op de afvalinzameling en het transport naar de overslag van de verschillende deelstromen zoals Restafval, GFT, Glas en Papier.

  • 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid opgenomen taken zijn en worden dienstverleningsovereenkomsten afgesloten tussen de centrumgemeente enerzijds en iedere partnergemeente afzonderlijk anderzijds, waarin de invulling van de taken nader wordt overeengekomen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde taken kunnen worden uitgebreid of niet langer worden afgenomen indien de centrumgemeente en de betreffende partnergemeente daarover overeenstemming bereiken middels een dienstverleningsovereenkomst.

  • 4. De bevoegdheden die nodig zijn voor de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taken worden bij apart mandaatbesluit opgedragen aan het college of ambtenaren van de centrumgemeente. Daarbij wordt voorzien in de mogelijkheid ondermandaat te verlenen.

  • 5. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van een volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen of het verlenen van een machtiging voor het verrichten van feitelijke handelingen door de centrumgemeente namens de partnergemeente.

  • 6. De bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels wordt niet gemandateerd aan het college van de centrumgemeente, tenzij een college van een partnergemeente hiertoe expliciet besloten heeft in zijn mandaatbesluit.

Artikel 5 – Dienstverleningsovereenkomst

  • 1. In een dienstverleningsovereenkomst, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, tussen de centrumgemeente en de betreffende partnergemeente wordt nadere uitwerking gegeven aan deze regeling. In de dienstverleningsovereenkomst worden in elk geval geregeld:

    • a.

      de kaders voor de uitvoering van de verschillende taken;

    • b.

      een omschrijving van de taken;

    • c.

      afspraken over dienstverlening;

    • d.

      afspraken over wederkerigheid;

    • e.

      een escalatieladder voor geschillen en conflicten;

    • f.

      de kwaliteitseisen waaraan de taakuitoefening moet voldoen;

    • g.

      de vergoeding die de partnergemeente aan de centrumgemeente betaalt voor de uitvoering van de taken die volgen uit deze regeling, na verrekening van eventuele baten, en de kosten en risico’s die daarmee samenhangen;

    • h.

      overleggen op ambtelijk niveau, in aanvulling op artikel 10;

    • i.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de informatieplichten, bedoeld in de artikelen 11 tot en met 15, en

    • j.

      de wijze waarop de colleges van de gemeenten elkaar informeren over het niet nakomen van hun verplichtingen en de gevolgen die zij daaraan verbinden.

  • 2. De gemeenten zijn verplicht ervoor zorg te dragen dat de financiële verplichtingen die uit deze regeling of de dienstverleningsovereenkomst volgen steeds tijdig voldaan worden.

  • 3. De gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de afspraken gemaakt in het kader van de dienstverleningsovereenkomst. De gemeenten moeten bij de werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer en opdrachtgever in acht nemen, gelet op deze regeling, de overwegingen daarbij en de dienstverleningsovereenkomsten.

Artikel 6 – Looptijd dienstverleningsovereenkomsten

  • 1. In een dienstverleningsovereenkomst wordt bepaald wat de looptijd is van deze dienstverleningsovereenkomst, waarbij geldt dat de dienstverleningsovereenkomst steeds stilzwijgend wordt verlengd voor een in de dienstverleningsovereenkomst te regelen periode.

  • 2. De colleges van de gemeenten kunnen met wederzijds goedvinden afwijken van hetgeen in dit artikel bepaald is.

Artikel 7 – Wijzigingen tijdens de looptijd

  • 1. Gedurende de looptijd van een dienstverleningsovereenkomst, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, kan de dienstverleningsovereenkomst slechts gewijzigd worden wanneer de betreffende gemeenten daarover overeenstemming bereiken.

  • 2. De colleges van de betreffende gemeenten kunnen met wederzijds goedvinden afwijken van hetgeen in dit artikel bepaald is.

Artikel 8 – Wijzigingen na afloop van de looptijd

  • 1. De centrumgemeente kan na afloop van de looptijd van een dienstverleningsovereenkomst eenzijdig beslissen bepaalde diensten niet langer aan te bieden. De centrumgemeente is verplicht ten minste een half jaar voor het aflopen van de looptijd aan de partnergemeente te melden dat zij voornemens is deze diensten niet langer aan te bieden.

  • 2. De centrumgemeente is verplicht de diensten nog minimaal één kalenderjaren na afloop van de looptijd van de dienstverleningsovereenkomst aan te bieden, zodat de partnergemeente de nodige maatregelen kan treffen. De kosten voor de door de partnergemeente te treffen maatregelen komen voor rekening van de centrumgemeente, tenzij de kosten redelijkerwijs niet aan het beëindigen van de dienstverlening toe te rekenen zijn. Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing op de berekening van de kosten.

  • 3. De partnergemeente kan na afloop van de looptijd van een dienstverleningsovereenkomst eenzijdig beslissen bepaalde diensten niet langer af te willen nemen. De partnergemeente is verplicht ten minste een half jaar voor het aflopen van de looptijd aan de centrumgemeente te melden dat zij voornemens is deze diensten niet langer af te nemen.

  • 4. De kosten die de centrumgemeente maakt als direct gevolg van het niet meer afnemen van diensten door de partnergemeente komen voor rekening van de partnergemeente. Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing op de berekening van de kosten.

  • 5. In afwijking van het vierde lid dragen de centrumgemeente en de partnergemeente gezamenlijk ieder voor de helft de kosten, bedoeld in het vierde lid, indien het besluit tot het niet meer afnemen van de diensten een direct gevolg is van een tussentijdse wijziging van de voorwaarden voor dienstverlening als bedoeld in artikel 7, tweede lid. De partnergemeente meldt dit voornemen direct bij de betreffende wijziging van de voorwaarden, maar kan daar tot maximaal een half jaar voor het aflopen van de looptijd van de dienstverleningsovereenkomst op terugkomen. Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing op de berekening van de kosten.

  • 6. De colleges van de centrumgemeente en van de betreffende partnergemeente kunnen met wederzijds goedvinden afwijken van hetgeen in dit artikel bepaald is.

§ 3. Overleg

Artikel 9 – Bestuurlijk overleg

  • 1. De colleges van de gemeenten overleggen ten minste eenmaal per jaar met elkaar. De colleges van de gemeenten komen voorts bijeen wanneer één van de colleges dit, onder schriftelijke opgaaf van redenen, noodzakelijk acht. Er wordt in elk geval een bestuurlijk overleg gehouden wanneer deze regeling gewijzigd moet worden en wanneer er in de uitvoering van deze regeling onverwachte omstandigheden optreden die meer dan één partnergemeente raken.

  • 2. Het extra bestuurlijk overleg, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk binnen vijf werkdagen na het verzoek van één van de colleges belegd, tenzij de colleges onderling een andere termijn afspreken.

  • 3. In het bestuurlijk overleg, bedoeld in het eerste lid, wordt gesproken over het verloop van de samenwerking. Er wordt bekeken welke maatschappelijke ontwikkelingen op de gemeenten afkomen die van invloed zijn op de bedrijfsvoering.

  • 4. Het college van de centrumgemeente onderscheidenlijk het college van de partnergemeente kan zich in het overleg, bedoeld in het eerste lid, laten vertegenwoordigen door een of meerdere van zijn leden.

  • 5. De secretarissen van de gemeenten zijn tijdens het bestuurlijk overleg, bedoeld in het eerste lid, aanwezig. De secretaris kan zich hierbij laten vertegenwoordigen door een lid van de directie- of het managementteam.

Artikel 10 – Ambtelijk overleg

  • 1. De gemeenten wijzen elk een ambtelijk vertegenwoordiger aan. De vertegenwoordiger van de centrumgemeente overlegt ten minste tweemaal per jaar met de vertegenwoordiger van de betreffende partnergemeente over de uitvoering van de betreffende dienstverleningsovereenkomst, bedoeld in artikel 5.

  • 2. Indien er onenigheid is over kwalitatieve uitvoering van de taken, dan wordt in het ambtelijk overleg geprobeerd tot een oplossing te komen. Indien een oplossing niet bereikt kan worden, dan legt het ambtelijk overleg het geconstateerde probleem voor aan het bestuurlijk overleg, bedoeld in artikel 9. De leden van het ambtelijk overleg kunnen daarbij ieder hun visie inzichtelijk maken voor het bestuurlijk overleg.

§ 4. Informatie en verantwoording

Artikel 11 – Informatievoorziening door college centrumgemeente

Het college of de vertegenwoordiger van de centrumgemeente geeft het college van een partnergemeente alle inlichtingen die het college van die partnergemeente voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft, tenzij dat vanwege een wettelijke geheimhoudingsverplichting niet kan.

Artikel 12 – Informatievoorziening door partnergemeente

Het college of de vertegenwoordiger van een partnergemeente geeft het college van de centrumgemeente alle inlichtingen die het college of een ambtenaar van de centrumgemeente voor de uitoefening van zijn taken, bedoeld in de artikel 4, nodig heeft.

Artikel 13 – Ambtelijke informatievoorziening

De ambtenaren van de centrumgemeente geven het college en de ambtenaren van een partnergemeente alle door hen gevraagde inlichtingen omtrent de uitoefening van de hen opgedragen taken en bevoegdheden voor zover deze die partnergemeente betreffen en onverminderd de verantwoordelijkheden van het college van de centrumgemeente krachtens de wet of deze regeling.

Artikel 14 – Rekenkamer

  • 1. De rekenkamer van een partnergemeente is bevoegd alle documenten die berusten bij het gemeentebestuur van de centrumgemeente te onderzoeken voor zover zij dat ter vervulling van haar taak als bedoeld in artikel 182, eerste lid, van de Gemeentewet nodig acht.

  • 2. Het gemeentebestuur van de centrumgemeente verstrekt desgevraagd alle inlichtingen die de rekenkamer van een partnergemeente ter vervulling van haar taak als bedoeld in artikel 182, eerste lid, van de Gemeentewet nodig acht.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van de rekenkamerfunctie, wanneer de raad van een partnergemeente overeenkomstig artikel 81 van de Gemeentewet op een andere wijze heeft voorzien in de uitoefening van de rekenkamerfunctie.

Artikel 15 – Accountant

  • 1. De accountant van een partnergemeente, bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet is bevoegd alle documenten die berusten bij het gemeentebestuur van de centrumgemeente te onderzoeken voor zover hij dat ter vervulling van zijn taak nodig acht.

  • 2. Het gemeentebestuur van de centrumgemeente verstrekt desgevraagd alle inlichtingen die de accountant van een partnergemeente ter vervulling van zijn taak als bedoeld in artikel 213 van de Gemeentewet nodig acht.

Hoofdstuk 3: Geschillen over de toepassing van de centrumregeling

Artikel 16 – Deskundigenadvies

  • 1. De colleges van de gemeenten proberen geschillen zoveel als mogelijk onderling op te lossen door het voeren van een bestuurlijk overleg.

  • 2. Indien het overleg, bedoeld in het eerste lid, niet tot een oplossing leidt, benoemen de betrokken colleges van de gemeenten gezamenlijk een onafhankelijke mediator. De betrokken colleges van de gemeenten treden gezamenlijk op als opdrachtgever van de mediator. De colleges van de gemeenten zetten in hun opdracht aan de mediator in ieder geval het probleem uiteen, formuleren de te beantwoorden vragen en bepalen de termijn waarbinnen de mediator zijn advies uitbrengt.

  • 3. De mediator, bedoeld in het tweede lid, regelt zelf de wijze waarop hij zijn advies tot stand brengt. Het advies wordt toegezonden aan de colleges van de gemeenten.

  • 4. Na ontvangst van het advies, bedoeld in het derde lid, treden de colleges nogmaals in overleg om te trachten, gelet op het advies van de mediator bedoeld in het derde lid, tot een oplossing van het geschil te komen. Indien dat overleg niet tot een oplossing leidt, kan het college van elk van de gemeenten het geschil, overeenkomstig artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voorleggen aan gedeputeerde staten van de provincie Zuid- Holland.

  • 5. De colleges van de centrumgemeente en de betrokken partnergemeenten dragen ieder voor een gelijk deel de kosten van de werkzaamheden van de mediator, bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk 4: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 17 – Wijziging

  • 1. Deze regeling kan door de colleges van de gemeenten worden gewijzigd, nadat zij hiertoe onderling overeenstemming hebben bereikt.

  • 2. De colleges van de gemeenten besluiten omtrent de voorgestelde wijziging niet dan nadat zij daartoe toestemming hebben verkregen van hun raden, overeenkomstig artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 3. Een wijziging van de centrumregeling is tot stand gekomen wanneer de colleges van de gemeenten op de wijze als vermeld in het tweede lid hiermee unaniem hebben ingestemd.

  • 4. De wijziging van de regeling treedt, tenzij anders bepaald in het wijzigingsbesluit, in werking op de dag volgend op die waarop de wijziging door het college van de centrumgemeente overeenkomstig artikel 25 van deze regeling is bekendgemaakt.

Artikel 18 – Toetreding

  • 1. Het college van een andere gemeente kan een verzoek tot toetreding richten aan het college van de centrumgemeente.

  • 2. Het college van de centrumgemeente stuurt een afschrift van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk aan de colleges van de partnergemeenten.

  • 3. Het college van de centrumgemeente kan voorwaarden verbinden aan de toetreding, en zendt deze voorwaarden zo spoedig mogelijk aan het college dat wenst toe te treden. De voorwaarden worden echter niet verzonden dan nadat de colleges van de partnergemeenten gelegenheid is geboden hun wensen en bedenkingen omtrent de toetreding bekend te maken bij het college van de centrumgemeente.

  • 4. Tot toetreding is besloten wanneer het college van de centrumgemeente, het toetredende college én twee derde van de colleges van de partnergemeenten met de toetreding hebben ingestemd.

  • 5. De toetreding treedt in werking de eerste dag van de maand na het besluit, bedoeld in het vierde lid, of anders op een moment zoals in het toetredingsbesluit bepaald.

Artikel 19 – Opheffing

  • 1. Deze regeling wordt opgeheven bij gelijkluidend besluit van ten minste drie van de vier colleges van de gemeenten. De colleges stellen de raden in de gelegenheid vooraf hun wensen en bedenkingen kenbaar te maken.

  • 2. Opheffing is behoudens bijzondere omstandigheden niet mogelijk in de twee jaar na de inwerkingtreding van deze regeling. Van bijzondere omstandigheden is slechts sprake als hierover tussen de colleges van de gemeenten overeenstemming bestaat.

  • 3. Indien een besluit tot opheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen, geven de colleges van de gemeenten gezamenlijk een onafhankelijke registeraccountant opdracht om een opheffingsplan op te stellen.

  • 4. Het opheffingsplan, bedoeld in het derde lid, voorziet in ieder geval in de verplichtingen van de partnergemeenten tot deelneming in de financiële en in de personele gevolgen van de opheffing.

  • 5. Het college van de centrumgemeente is belast met de uitvoering van het opheffingsplan, bedoeld in het derde lid.

Artikel 20 – Uittreding

  • 1. Een college van een van de gemeenten kan besluiten tot uittreding, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Een college zendt, na toestemming van zijn raad, het besluit tot uittreding aan de andere colleges. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het college van de centrumgemeente het besluit heeft ontvangen.

  • 3. Het college van de centrumgemeente inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het concept-uittredingsplan.

  • 4. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 5. De uittreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op het verstrijken van een termijn van een jaar na het nemen van het besluit tot uittreding, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeen komen. De uittreding gaat in elk geval niet in binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de regeling. Artikel 21 is van toepassing.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid gaat de uittreding van het college van de centrumgemeente pas in op 1 januari van het jaar volgende op het verstrijken van een termijn van drie jaren na het nemen van het besluit tot uittreding, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen. De uittreding gaat in elk geval niet in binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de regeling. Artikel 23 is van toepassing.

  • 7. Indien het college van de centrumgemeente beslist tot uittreding, dan nemen alle colleges binnen zes maanden een besluit of in plaats van de uittredingsprocedure van artikel 23 besloten wordt tot opheffing van de regeling overeenkomstig artikel 19. Besluiten drie van de vier colleges tot opheffing, dan is artikel 19 verder van toepassing en wordt de uittredingsprocedure gestopt. Wordt niet tot opheffing besloten, dan wordt de procedure van artikel 23 gevolgd.

  • 8. Een college dat voornemens is uit te treden kan het college van de centrumgemeente vragen een indicatie te geven van de gevolgen van de uittreding, overeenkomstig hetgeen in deze regeling bepaald. De indicatie wordt binnen zes maanden opgeleverd, tenzij het betreffende uittredende college en het college van de centrumgemeente anders overeenkomen. De kosten voor het opstellen van de indicatie komen voor rekening van het college dat om de indicatie heeft verzocht. De indicatie bindt de gemeenten niet wanneer definitief tot uittreding wordt besloten.

Artikel 21 – Procedure voor vaststelling uittredingsplan partnergemeente

  • 1. Het uittredingsplan bepaalt de wijze van berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 2. Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

  • 3. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het college van de centrumgemeente een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van dit college het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 4. Het college van de centrumgemeente wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de secretaris van de centrumgemeente. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het college van de centrumgemeente de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden uit de colleges, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger van de uittredende deelnemer en een vertegenwoordiger van de centrumgemeente.

  • 5. Ten minste zes maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het college van de centrumgemeente het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het college van de centrumgemeente baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek die is gehanteerd in het uittreedplan en op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 6. Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het college van de centrumgemeente de definitieve uittreedsom vast. Het college van de centrumgemeente baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek die is gehanteerd in het uittreedplan.

  • 7. Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het zesde lid wordt een risico-opslag van 10% op de uittreedsom toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 8. Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het college van de centrumgemeente de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het college van de centrumgemeente conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen.

Artikel 22 – Te vergoeden kosten

  • 1. De voorlopige, respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten.

  • 2. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door de centrumgemeente die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 3. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door de centrumgemeente die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 4. De centrumgemeente brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, binnen drie maanden nadat het college van de centrumgemeente de definitieve uittreedsom, als bedoeld in artikel 21, zesde lid, heeft vastgesteld, tenzij in het uittredingsplan overeenkomstig artikel 21, achtste lid, anders is vastgelegd.

  • 5. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 6. De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding, bedoeld in artikel 20, vijfde lid.

  • 7. De centrumgemeente is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het college van de centrumgemeente van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 8. In geval van een wijziging of beëindiging van een dienstverlengingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 8, tweede en vierde lid, geldt dat de vergoeding uitsluitend bestaat uit een compensatie van de hiermee gepaard gaande frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten.

  • 9. In geval van wijziging of beëindiging van een dienstverleningsovereenkomst zoals beschreven in artikel 8, eerste lid, worden de kosten door de partnergemeente in rekening gebracht bij de centrumgemeente.

  • 10. Onder frictiekosten worden dan verstaan alle incidentele kosten te maken door de partnergemeente die het directe gevolg zijn van de beslissing van de centrumgemeente.

  • 11. Onder desintegratiekosten worden dan verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door de partnergemeente die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de beslissing van de centrumgemeente.

  • 12. De raming en berekening van de kosten samenhangend met de wijziging of beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment dat het besluit tot wijziging of beëindiging bekend is gemaakt zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid.

  • 13. De partnergemeente is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de kosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het college van de partnergemeente van het besluit tot wijziging of beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst van de centrumgemeente.

  • 14. In geval van wijziging of beëindiging van een dienstverleningsovereenkomst zoals beschreven in artikel 8, vierde lid, worden de kosten door de centrumgemeente in rekening gebracht bij de partnergemeente.

  • 15. Onder frictiekosten worden dan verstaan alle incidentele kosten te maken door de centrumgemeente die het directe gevolg zijn van de beslissing van de partnergemeente.

  • 16. Onder desintegratiekosten worden dan verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door de centrumgemeente die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de beslissing van de partnergemeente.

  • 17. De raming en berekening van de kosten samenhangend met de wijziging of beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment dat het besluit tot wijziging of beëindiging bekend is gemaakt zoals bedoeld in artikel 8, derde lid.

  • 18. De centrumgemeente is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de kosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het college van de centrumgemeente van het besluit tot wijziging of beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst van de partnergemeente.

Artikel 23 – Uittreding door centrumgemeente

  • 1. In de periode tussen het besluit tot uittreding van het college van de centrumgemeente tot de inwerkingtreding van de uittreding neemt het ambtelijk overleg, bedoeld in artikel 10, het voortouw om een ontwerp-uittredingsplan op te stellen. Het uittredingsplan bepaalt de wijze van berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 2. Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de centrumgemeente, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom. Het bevat tevens een voorstel over hoe om te gaan met de personele gevolgen van de uittreding en de ontvlechting van gezamenlijke overeenkomsten met derden en aangeschafte systemen. De centrumgemeente en de partnergemeenten stellen zich constructief op bij het aanbieden, respectievelijk overnemen van personeel en andere contractuele verplichtingen, binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders.

  • 3. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan kan het ambtelijk overleg, bedoeld in artikel 10, een onafhankelijke externe deskundige aanwijzen die in opdracht van de colleges het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de centrumgemeente.

  • 4. Ten minste twaalf maanden voorafgaand aan het moment van uittreding zendt het ambtelijk overleg, bedoeld in artikel 10, het ontwerp-uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom aan de colleges. De colleges stellen het uittredingsplan bij unanimiteit vast.

  • 5. Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan bieden de colleges van de partnergemeenten de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer.

  • 6. Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kosten, bedoeld in het vierde en vijfde lid van dat artikel, voor rekening van de centrumgemeente komen en dat de verplichting uit het zevende lid van dat artikel juist geldt voor de partnergemeenten.

Hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 24 – Duur van de regeling

De regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

Artikel 25 – Inzending en bekendmaking regeling

  • 1. Het college van de centrumgemeente is belast met de bekendmaking van deze regeling overeenkomstig artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op wijziging van, toetreding tot, uittreding uit en opheffing van de regeling.

Artikel 26 – Evaluatie

De regeling wordt ten minste eens per vier jaar geëvalueerd in opdracht van de colleges. De colleges bepalen daarbij in onderling overleg de onderwerpen, werkwijze en planning van de evaluatie. De colleges kunnen daarbij beslissen een onafhankelijke externe de evaluatie te laten uitvoeren.

Artikel 27 – Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgend op de dag van bekendmaking door het college van de centrumgemeente, als bedoeld in artikel 25, eerste lid.

Artikel 28 – Citeerwijze

Deze regeling wordt aangehaald als Centrumregeling Afvalbeheer Leidse regio.

Ondertekening