Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 17 juni 2025 nr. UTSP- 4437239-5174 tot vaststelling van het Openstellingsbesluit Kennisoverdracht provincie Utrecht 2025

Geldend van 01-07-2025 t/m heden

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 17 juni 2025 nr. UTSP- 4437239-5174 tot vaststelling van het Openstellingsbesluit Kennisoverdracht provincie Utrecht 2025

Gedeputeerde Staten van Utrecht

Gelet op hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 paragraaf 10 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Utrecht (hierna: de Verordening);

Overwegende dat:

  • Gedeputeerde Staten in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023-2027 (GLB) en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) een subsidieregeling kunnen openstellen ter stimulering van het delen van kennis en informatie onder groepen van landbouwers;

  • de openstelling plaatsvindt door de vaststelling van het Openstellingsbesluit Kennis en Informatie provincie Utrecht 2025 (hierna: het Openstellingsbesluit), zoals hieronder nader weergegeven;

  • met het Openstellingsbesluit wordt beoogd om bij te dragen aan het behalen van de gestelde doelen uit het GLB en het NSP;

  • met het Openstellingsbesluit mede wordt bijgedragen aan de ambities van het streefbeeld ‘Toekomst landbouw en voedsel provincie Utrecht 2050’; en

  • het wenselijk is om landbouwers te voorzien van informatie over kennis en innovaties in de landbouw die leidt tot toepassing ervan en bijdraagt aan de verduurzaming van deze sector;

Besluiten:

  • I.

    het Openstellingsbesluit Kennis en Informatie provincie Utrecht 2025 als bedoeld in paragraaf 10 van hoofdstuk 2 van de Verordening vast te stellen;

  • II.

    het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 668.000, waarvan 43% uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en 57% uit de provinciale cofinancieringsmiddelen;

  • III.

    dat aanvragen kunnen worden ingediend van 15 juli 2025 09.00 uur tot en met 30 september 2025 vóór 17.00 uur;

  • IV.

    de volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie wordt verstrekt voor kennisoverdracht in de vorm van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten aan groepen van landbouwers, zoals bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a van de Verordening.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de doelen genoemd in artikel 2.10.1, tweede lid sub d, e en f van de Verordening.

Artikel 2. Aanvrager

Overeenkomstig artikel 2.10.2, eerste lid, van de Verordening wordt de subsidie als bedoeld in artikel 1 van dit besluit, verstrekt aan een kennisaanbieder of een samenwerkingsverband van kennisaanbieders.

Artikel 3. Aanvraagvereisten

In aanvulling op artikel 1.6 van de Verordening zijn de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 2.10.3 van de Verordening op de aanvraag van toepassing.

Artikel 4. Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 van de Verordening komen alleen kosten zoals bedoeld in artikel 1.8 onder a, b, d en e van de Verordening in aanmerking voor subsidie, voor zover deze toezien op het uitvoeren van de subsidiabele activiteit zoals bedoeld in artikel 1 van dit besluit.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9 tot en met artikel 1.9d van de Verordening.

  • 3. Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a, is artikel 1.9a, eerste lid, onder b niet van toepassing.

  • 4. Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9c, is artikel 1.9c, eerste lid, onder b niet van toepassing.

  • 5. Kennisinstellingen mogen gebruik maken van de integrale kostensystematiek conform artikel 1.9d.

  • 6. Indien een kennisinstelling gebruik maakt van de integrale kostensystematiek, zijn artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Niet subsidiabele kosten

De kosten genoemd in artikelen 1.10 en 2.10.4 van de Verordening komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6. Subsidiepercentage en -hoogte

  • 1. Het subsidiepercentage voor een activiteit als bedoeld in artikel 1 van dit besluit, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt minimaal € 25.000 en maximaal € 300.000.

Artikel 7. Selectie en rangschikking

  • 1. Voor selectie en rangschikking van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden de volgende selectiecriteria gehanteerd:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

  • 2. De weging van de in het eerste lid opgenomen selectiecriteria vindt als volgt plaats:

  • 3. Aanvragen voor subsidie worden voorgelegd aan een adviescommissie.

  •  

    Selectiecriterium

    Weging

    Te behalen punten

    Maximum per criterium

    a.

    Effectiviteit

    4

    0-5

    20

    b.

    Haalbaarheid/ kans op succes

    4

    0-5

    20

    c.

    Efficiëntie

    3

    0-5

    15

    Maximumaantal te behalen punten

    55

  • 4. De selectie en rangschikking door de adviescommissie gebeurt op de wijze als vastgelegd in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 5. Overeenkomstig artikel 1.12, vierde lid van de Verordening wordt een aanvraag geweigerd indien de aanvraag minder dan 33 punten (60% van het maximumaantal te behalen punten) heeft behaald.

Artikel 8. Voorschot en deelbetaling

  • 1. Overeenkomstig artikel 2.10.7 van de Verordening wordt geen voorschot verstrekt.

  • 2. Eenmaal per jaar kan een aanvraag tot deelbetaling worden ingediend.

Artikel 9. Verplichtingen

  • 1. In aanvulling op de artikelen 1.16 en 1.18 van de Verordening bevat een jaarlijks voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek het totaal aantal deelnemers tot dan toe.

  • 2. In aanvulling op de artikelen 1.20 en 1.21 van Verordening is de subsidieontvanger verplicht in de aanvraag tot vaststelling van de subsidie te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

  • 3. De projectperiode loopt tot en met 30 juni 2028. Activiteiten waarvoor subsidie verstrekt is, dienen uiterlijk op die datum afgerond te zijn.

Artikel 10. Subsidie-arrangement

  • 1. In geval de subsidie minder bedraagt dan € 125.000 zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 2 als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onder b, in artikel 1.18, tweede lid en in artikel 1.20 van de Verordening van toepassing.

  • 2. In geval de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de Verordening van toepassing.

Artikel 11. Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB kennis en informatie provincie Utrecht 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 17 juni 2025.

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Bijlage 1. Beoordelingsaspecten bij selectiecriteria

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn in artikel 8 van dit openstellingsbesluit drie selectiecriteria benoemd. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

  • a.

    Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

De mate van de effectiviteit van de activiteit gaat om de bijdrage die de kennisaanbieder of het samenwerkingsverband van kennisaanbieders levert aan de doelstellingen d, e of f, zoals genoemd in artikel 2.10.1, tweede lid, van de Verordening:

d.

bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

e.

bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

f.

bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten of de instandhouding van habitats of landschappen.

De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelstellingen van het openstellingsbesluit. De openstelling richt zich op GLB doelen d, e of f. Het gaat met name om de concreetheid (kwantitatief) van de bijdrage aan de doelstellingen. Hiervoor kunnen ook de kritische prestatie-indicatoren uit de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw worden gebruikt, maar gebruik van andere indicatoren is ook mogelijk.

  • ii.

    Het bereik van de activiteit: Bij bereik gaat het om de omvang van de beoogde doelgroep die potentieel kan mee doen en welke acties ondernomen worden om deze groep te laten mee doen. Dit kan via mond-op-mond, e-mail, sociale media, vakbladen etc. Hierbij wordt gekeken naar het aantal bijeenkomsten, aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer, aantal deelnemers, breedte van de doelgroep van de specifieke actie of acties, aantal contacturen per deelnemer.

  • iii.

    De wijze waarop en de mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd; onder borging verstaan we dat wordt zeker gesteld dat de overgedragen kennis niet vluchtig is, maar beklijft bij deelnemers. Dit kan door evaluatie en gesprekken met deelnemers. Ook kan het gebruik van kritische prestatie-indicatoren uit de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw worden gestimuleerd binnen de voorgestelde activiteiten.

  • b.

    Haalbaarheid/ kans op succes (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    De kwaliteit van het projectplan: de kwaliteit van een projectplan wordt bepaald door een heldere beschrijving van het probleem en motivatie van de aanpak van activiteiten. Daarnaast bevat een projectplan ook de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico's. Hierbij wordt gekeken naar hoe realistisch het plan is en of relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsessie betrokken zijn.

  • ii.

    De kwaliteit van het project: onder de kwaliteit van de aanbieder wordt hier verstaan het kennisniveau, waarbij wordt gelet in hoeverre de aanbieder aantoonbaar gekwalificeerd (bijvoorbeeld door een uiteenzetting van kennis en ervaring) is voor het werk. Daarnaast wordt gekeken naar de mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdracht bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen.

  • iii.

    Mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd en getraind worden om de geleerde kennis daadwerkelijk en vakbekwaam in de praktijk toe te gaan en blijven toepassen.

  • c.

    Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

Ten aanzien van efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van de kennisoverdracht. Efficiëntie wordt beoordeeld aan de hand van de verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties); hiermee wordt beoordeeld in hoeverre de begrote kosten redelijk/marktconform te noemen zijn. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project. Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid;

Op basis van de selectiecriteria worden de aanvragen in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek. Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium plaats als volgt:

  • 0 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer gering is;

  • 1 punt wordt toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, gering is;

  • 2 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, matig is;

  • 3 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, voldoende is;

  • 4 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, goed is;

  • 5 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

 

Selectiecriterium 

Weging 

Te behalen punten 

Maximum per criterium 

a. 

Effectiviteit 

0-5 

20 

b. 

Haalbaarheid/ kans op succes 

0-5 

20 

c. 

Efficiëntie 

0-5 

15 

Maximumaantal te behalen punten 

55 

Het maximumaantal punten dat behaald kan worden is 55. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking.

Toelichting Openstellingsbesluit GLB Kennis en Informatie provincie Utrecht 2025

LEESWIJZER

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Utrecht. zie Besluit van provinciale staten van Utrecht van 20 september 2023, nr. UTSP-4437239-3551, tot vaststelling van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 (Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Utrecht) | Lokale wet- en regelgeving (overheid.nl):http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR702578.

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 10 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de maatregel Kennis en informatie – opengesteld. De artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.8 van paragraaf 10 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag. Het openstellingsbesluit bevat derhalve uitsluitend nadere regels ten opzichte van de Verordening.

  • I.

    Algemeen 

De openstelling Kennis en Informatie provincie Utrecht 2025 is gericht op het aanbieden van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten aan groepen van landbouwers. De aanvragen kunnen worden ingediend door kennisaanbieders, al of niet in een samenwerkingsverband. 

Utrecht streeft naar een maatschappelijk gewaardeerde én duurzame landbouw. Een landbouw die circulair en natuurinclusief is en zeker ook economisch rendabel: een landbouw met perspectief. Een duidelijk (ontwikkel)perspectief voor individuele agrariërs is een belangrijke sleutel om de (wettelijke) doelen op het gebied van natuur, water en klimaat te kunnen halen. De ambities die de provincie daarbij heeft zijn vastgelegd in het streefbeeld ‘Toekomst landbouw en voedsel provincie Utrecht 2050’, welke te vinden is op de provinciale website. 

 

Onder ‘natuurinclusieve kringlooplandbouw’ verstaan wij: landbouw die de natuur spaart (minder emissies), werkt met natuur en natuur produceert. Daarmee worden circulaire landbouw (minder emissies, efficiënt gebruik natuurlijke hulpbronnen) en klimaatneutrale landbouw (minder broeikasgassen, adaptatie) verbonden met natuurinclusieve landbouw. 

Doelstellingen GLB-openstellingsbesluit Kennisoverdracht 2025

Deze openstelling richt zich met name op de thema's bodem en biodiversiteit. In de grondgebonden landbouw (melkveehouderij, vleesveehouderij, akkerbouw en fruitteelt) is er veel aandacht voor een beter bodembeheer. Een bodembeheer dat het bodemleven activeert, emissies beperkt en bijdraagt aan het beter bestand zijn tegen weersextremen zoals droogte en wateroverlast.  

Daarnaast willen veel agrariërs aan de slag met biodiversiteit middels deelname aan het agrarisch natuurbeheer en groenblauwe dooradering (inclusief slootkantenbeheer). Hiervoor biedt de provincie ook extra ruimte middels het natuurbeheerplan en het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied UPLG. Echter is voor veel agrariërs niet altijd duidelijk hoe biodiversiteitsmaatregelen goed inpasbaar zijn in de bedrijfsvoering. Door goede voorlichting kan de deelname aan agrarisch natuurbeheer en groenblauwe dooradering vergroot worden. 

Met de focus op onder meer bodem en biodiversiteit richt deze openstelling zich op de volgende GLB doelen, zoals vastgelegd in artikel 2.10.1 van de Verordening: 

  • d.

    bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen; 

  • e.

    bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen; 

  • f.

    bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten of de instandhouding van habitats of landschappen; 

Indirect draagt de openstelling ook bij aan doelstelling a: 

  • a.

    ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers. 

Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw  

De provincie Utrecht heeft de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw (UMDL) geïntroduceerd om natuurinclusieve kringlooplandbouw concreet en voor de agrarische ondernemers hanteerbaar te maken. De UMDL bestaat uit een set van Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s) die zijn ontwikkeld voor zowel de fruitteelt als de melkveehouderij, de twee belangrijkste grondgebonden sectoren in deze provincie. Hiermee worden de bedrijfsprestaties ten aanzien van milieu, klimaat, natuur & landschap, dierwelzijn en omgeving inzichtelijk gemaakt. 

Met de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw (UMDL) stimuleert de provincie agrariërs om stappen te zetten richting meer natuurinclusieve kringlooplandbouw door middel van doelsturing en kennisdeling. De openstelling Kennis en Informatie provincie Utrecht 2025kan worden gezien alseen aanvulling op de kennisactiviteiten die in het kader van de UMDL worden georganiseerd door de collectieven. Het ligt dan ook voor de hand dat aanvragers afstemmen met de collectieven. Daarnaast is deze openstelling met name ook bedoeld voor de agrariërs die niet meedoen aan de UMDL. Provincie Utrecht juicht het gebruik van de KPI set van de UMDL (en in geval van akkerbouw de landelijke KPI kernset van het KPI-K project) toe, al is dat niet verplicht. 

  • II.

    Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1. Subsidiabele activiteiten 

Er is een forse transitie nodig in de Nederlandse en Utrechtse landbouw richting een natuurinclusieve kringlooplandbouw. Het werken met natuur, het sparen van natuur en produceren van natuur zijn belangrijke aandachtspunten in deze transitie. Om te kunnen investeren, aan te passen, om te schakelen of te verbreden is onder andere kennis nodig.  

 

De Utrechtse landbouw kenmerkt zich door ondernemerschap en innovatiekracht. Er worden al stappen gezet richting een natuurinclusieve kringlooplandbouw. Er is veel kennis aanwezig. Met de subsidieregeling voor kennis en informatie krijgen kennisaanbieders de kans hun kennis en ervaringen te delen met (andere) landbouwers.  

De activiteiten hebben een collectief karakter, maar als onderdeel hiervan kunnen individuele activiteiten voor meerdere landbouwers tegelijk worden opgenomen in het project. Het gaat met name om activiteiten gericht op groepen landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching, voorlichtingsacties en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om groepen landbouwers te informeren over nieuwe, gevalideerde kennis en innovaties in de landbouw die bijdragen aan de verduurzaming van deze sector. 

 

De activiteiten moeten centraal aansluiten bij het doel: het versterken van het concurrentievermogen van de Nederlandse landbouwsector en het verminderen van negatieve effecten van deze sector op het klimaat, de biodiversiteit, mestkwaliteit en de bodem door het stimuleren van het toepassen van gevalideerde kennis en innovatie middels voorlichting en kennisoverdracht aan groepen. 

 

De te subsidiëren projecten moeten betrekking hebben op het delen van kennis en informatie. Daarbij zijn de kosten declarabel die leiden tot de toepassing van de bestaande, gevalideerde kennis en die bijdragen aan verduurzaming van de landbouwsector. Het project moet ten goede komen aan de agrarische sector in Utrecht.

 

Artikel 2. Aanvrager 

Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a kan worden verstrekt aan een kennisaanbieder of een samenwerkingsverband van kennisaanbieders. Met een kennisaanbieder wordt bedoeld: degene die de kennisoverdracht verstrekt en faciliteert aan landbouwers.

 

Artikel 3. Aanvraagvereisten 

Artikel 2.10.3 schrijft voor dat een aanvrager moet beschikken over voldoende gekwalificeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders. Ook wordt voorgeschreven dat het bereik van het project onderbouwd moet worden.  

 

Artikel 4.Subsidiabele kosten 

In dit artikel wordt omschreven welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Subsidiabele kosten zijn kosten voor het organiseren van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratie-activiteiten aan groepen landbouwers. De kosten voor deze activiteiten kunnen bestaan uit loonkosten (kosten van uren van eigen personeel dat verloond wordt), eigen arbeid (kosten van uren van niet verloonde arbeid), afschrijvingskosten (kosten van de afschrijving van een bedrijfsmiddel dat gedurende het project wordt ingezet) en kosten derden (kosten gemaakt bij derde partijen). De subsidiabele kosten kunnen worden begroot op basis van een aantal vereenvoudigde kostenopties, zie verderop in deze toelichting onder Overige bepalingen.

Artikel 5.Niet subsidiabele kosten 

In dit artikel wordt omschreven welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis, voor kennisaanbod dat deel uitmaakt van reguliere programma's of leergangen in het middelbaar- of hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs en kosten voor eigen uren door landbouwers om als deelnemer aan de kennisoverdracht deel te nemen zijn niet subsidiabel. 

 

Artikel 6. Subsidiepercentage en -hoogte 

De kosten voor de uitvoering van trainingen, workshops, ondernemerscoaching, voorlichtingsacties of demonstratieactiviteiten, komen voor 80% subsidie in aanmerking. 

 

Artikel 7. Selectie en rangschikking 

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn in artikel 2.10.6 van de Verordening drie selectiecriteria benoemd. In het openstellingsbesluit zijn per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld. De manier waarop de scores worden bepaald is vastgelegd in de bijlage 1 bij dit openstellingsbesluit.

Selectiecriterium effectiviteit

De mate van de effectiviteit van de activiteit, gaat om de bijdrage die de kennisaanbieder of het samenwerkingsverband van kennisaanbieders levert aan de doelstellingen van dit openstellingsbesluit.

Een manier waarop de kennisaanbieder deze bijdrage in beeld kan brengen is door gebruik te maken van de kritische prestatie-indicatoren (KPI’s) van de UMDL voor melkveehouderij en fruitteelt (zie Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw | provincie Utrecht)   of door gebruik te maken van landelijke KPI sets voor akkerbouw (zie KPI - Algemeen - KPI kernset voor duurzame landbouw - Wiki Groen Kennisnet). 

Selectiecriterium Haalbaarheid/ kans op succes

Dit is de mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt.

Selectiecriterium efficiëntie

Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van de kennisoverdracht.

Toetsing vindt plaats door een onafhankelijke adviescommissie. Er worden maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. In totaal zijn maximaal 55 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de toetsingscommissie aan het project toekent.

Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 60 punten = minimaal 33 punten). Indien een aanvraag minder dan 33 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren. 

 

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde:

  • 1.

    effectiviteit,

  • 2.

    haalbaarheid/ kans op succes en

  • 3.

    efficiëntie.

Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een onafhankelijke adviescommissie. 

 

Artikel 8. Voorschot en deelbetaling

Voorschotten worden niet verstrekt. 

 

Artikel 9. Verplichtingen 

Tussentijds bij het rapporteren over de voortgang van het project (dat moet in ieder geval eenmaal per jaar dat het project uitgevoerd wordt, plaats vinden) of bij het indienen van een deelbetalingsverzoek geldt de verplichting om aan te geven hoeveel deelnemers tot dan toe bereikt zijn met de kennissessie(s). Bij het inhoudelijk verslag behorend bij het vaststellingsverzoek na afloop van het project, moet het totaal aantal deelnemers dat bereikt is met het project aangegeven worden. 

 

  • III.

    Overige bepalingen 

Kennis- en informatieprojecten 

In het projectplan beschrijft de aanvrager hoe de kennisoverdracht wordt aangepakt en uitgevoerd. Daarbij moet worden ingegaan op doel, beoogd resultaat en impact van het project, welke kennis en ervaring zal worden gedeeld, welke doelgroepen worden bereikt, hoeveel agrariërs of – ingeval van (ook) studenten – toekomstige agrariërs dit zullen zijn, en welke voorlichtingsactiviteiten worden uitgevoerd. Dat kunnen o.a. zijn rondleidingen, open dagen, workshops, lezingen, presentaties en interviews. 

 

Doel van dit netwerk is om kennis en ervaringen met elkaar te delen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om uitwisseling van goede en bewezen methoden om de doelgroepen te bereiken en van kennisoverdracht- of demonstratievormen die in de praktijk het beste werken. Landbouwers kunnen bijvoorbeeld minimaal eenmaal per jaar aan een gezamenlijke netwerkbijeenkomst deelnemen. In het projectplan beschrijven de kennisaanbieders of het samenwerkingsverband daarvan op welke manier zij bijdragen aan een netwerk van landbouwers en hoeveel tijd en budget hiervoor wordt gereserveerd. Ook wordt van de aanvragers verwacht dat zij meewerken aan de implementatie van de opgedane kennis.  

 

Zoals hiervoor reeds aangegeven wordt in het projectplan duidelijk gemaakt welke kennisactiviteiten worden uitgevoerd en welke landbouwers daarmee bereikt worden. Elk kennisaanbieder of samenwerkingsverband daarvan geeft hierin aan of het voor de genoemde activiteit noodzakelijk is om te beschikken over data en analyses. Data en analyses kunnen de voorlichting, aangeboden door de kennisaanbieder, verbeteren voor de doelgroepen. Het bedrijf kan een kennispartij inhuren voor het monitoren en het maken van analyses (zoals dataverzameling, analyse, en verslaglegging van de resultaten) als dit noodzakelijk is voor een activiteit. 

 

In het projectplan kan worden beschreven wat zal worden gemonitord, op welke wijze en door welke kennis- of adviespartij deze monitoring en analyses plaatsvinden, hoe deze gegevens worden benut in de voorlichting en andere kennis en informatieve activiteiten, en waarom deze gegevens noodzakelijk zijn voor de landbouw. De opgeleverde resultaten kunnen door het bedrijf ingezet worden in de voorlichting. 

 

In het projectplan beschrijft de aanvrager ook de data en analyses die nodig zijn om de mate van effectiviteit te onderbouwen. Dit kunnen dezelfde data zijn als die nodig zijn voor uitvoering en monitoring van de activiteiten. In het eindverslag rapporteert de aanvrager over de mate waarin de doelen zijn bereikt. 

 

Subsidie-arrangement 

De wijze van verantwoording van de verleende subsidie vindt plaats op basis van de hoogte van het bedrag. Wanneer de verleende subsidie lager is dan € 125.000 worden de kosten waarvoor subsidie is vertrekt verantwoord op basis van een geleverde prestatie. In de beschikking tot subsidieverlening wordt de te leveren prestatie vastgelegd. Zie voor de voorwaarden artikel 1.18 en 1.20 van de Verordening.  

 

Voor verleende subsidies hoger dan € 125.000 geldt dat alle gemaakte en betaalde kosten verantwoord moeten worden aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag, zie voor de voorwaarden artikel 1.18 en 1.21 van de Verordening. 

 

Vereenvoudigde kostenopties 

De begroting van het project kan op verschillende manieren tot stand komen. Hiervoor zijn voorwaarden opgenomen in artikel 1.9a tot en met 1.9d van de Verordening:

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening) 

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening) 

  • 3.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten (cf. artikel 1.9c van de Verordening) 

  • 4.

    Indien de aanvrager een kennisinstelling is, dan mag gebruik gemaakt worden van artikel 1.9d van de Verordening.