Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2025)

Geldend van 01-07-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2025)

De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 april 2025;

gelet op artikel 2.9, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

besluit:

vast te stellen de

Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2025

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    Algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die vrij toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of ouder(s);

  • 2.

    andere voorziening: voorziening (anders dan in het kader van de Jeugdwet), op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • 3.

    budgethouder; de jeugdige of ouder(s) die een persoonsgebonden budget (PGB) krijgt en voor wie de jeugdhulp is geïndiceerd. De budgethouder kan tevens budgetbeheerder zijn.

  • 4.

    Cliëntondersteuner: onafhankelijk persoon die de jeugdige/en of diens ouder(s) ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning, die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening.

  • 5.

    college; college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

  • 6.

    eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de inwoner om zelf zijn zelfredzaamheid, participatie te verbeteren of problemen te verminderen. Hierbij kan ook het sociale netwerk van de inwoner helpen;

  • 7.

    familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

  • 8.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, waarbij de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

  • 9.

    individuele voorziening: de op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening (als bedoeld in artikel 2, tweede lid), die door het college in natura of bij persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

  • 10.

    ondersteuningsplan: document dat medewerker van de gemeente maakt als weergave van het onderzoek. Daarin zijn o.a. opgenomen: ondersteuningsbehoefte, doelen, plan van aanpak en evaluatieafspraken;

  • 11

    ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • 12

    persoonsgebonden budget: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • 13

    preventie: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met of jeugdigen met een risico op psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking of van de ouders met of met een risico op opvoedingsproblemen;

  • 14

    Vrij toegankelijke hulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente;

  • 15

    wet: Jeugdwet.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2 Jeugdhulp

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    Jeugdigen of ouders komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      gebruikelijke hulp van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders

    • b.

      bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de bovengebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan

    • c.

      de ondersteuning vanuit het sociale netwerk

    • d.

      het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten

    • e.

      met gebruikmaking van een algemene voorziening; of

    • f.

      met gebruikmaking van een andere voorziening dan in het kader van de Jeugdwet.

  • 2.

    De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      informatie en advies voor jeugdige en ouder, Centrum voor Jeugd en Gezin;

    • b.

      Sociaal wijkteam 0-100, waaronder basisondersteuning;

    • c.

      jeugdgezondheidszorg;

    • d.

      advies en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • e.

      Huizen van Alles

    • f.

      integrale crisisdienst.

  • 3.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      Jeugdbescherming

    • b.

      Jeugdreclassering

    • c.

      Jeugdzorg Plus

    • d.

      Hoog-specialistische jeugdhulp

    • e.

      Wonen Jeugd

    • f.

      Ambulant Jeugd

    • g.

      Dagbesteding Jeugd

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels vaststellen welke algemene en individuele voorzieningen op basis van het tweede en derde lid beschikbaar zijn.

Artikel 2a. Afstemming met andere vormen van hulp en beschikbare vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken gaan in ieder geval over:

    • procedures die gelden bij doorverwijzing naar hulp;

    • communicatie met andere organisaties en de gemeente;

    • afbakening van taken en verantwoordelijkheden;

    • aansluiting tussen vrij toegankelijke hulp en hulp­op­maat;

    • monitoren kwaliteit hulpverlening op de te behalen doelen.

    De afspraken worden schriftelijk vastgelegd in een plan of in een andere geschikte vorm.

  • 2.

    De volgende vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      basisondersteuning waaronder Jeugdgezondheidszorg, ondersteuning bij ouderschap op alle gebieden van opvoeden en opgroeien van -10 maanden tot 18 jaar (CJG), vrijwilligers- en andere informele ondersteuning;

    • b.

      zorg en begeleiding in onderwijs, in het geval dat de voorziening vanuit het college is georganiseerd binnen de school;

    • c.

      integrale vroeghulp; vroegtijdig signaleren van ontwikkelingsvragen, opvoedvragen en ondersteuningsvragen van kinderen en ouder(s);

    • d.

      praktijk ondersteuning huisarts-Jeugd (POH-Jeugd);

    • e.

      aanbod van onafhankelijke cliëntondersteuning;

    • f.

      maatjesproject;

    • g.

      jeugd- en jongerenwerk.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels vaststellen welke vrij toegankelijke voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Eigen kracht en gebruikelijke hulp

  • 1.

    Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.

  • 2.

    Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de leeftijd van de jeugdige

    • b.

      de mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een jeugdige van die leeftijd nodig heeft

    • c.

      de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige

    • d.

      de mate van planbaarheid van de hulp

    • e.

      de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige

  • 3.

    Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouders door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.

  • 4.

    Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de ouders in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. Het college beoordeelt dan of van ouders verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals in lid 1 staat weergegeven. Het college maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:

    a. Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over een aaneengesloten éénmalige periode van maximaal drie maanden in één kalenderjaar.

    b. Langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de jeugdhulp langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar.

    Het college verwacht van ouders dat zij in kortdurende situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouders door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.

  • 5.

    Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige

    • b.

      de mate van planbaarheid van de hulp

    • c.

      het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouders

    • d.

      de manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige

    • e.

      vaardigheden van de ouders om zelf hulp te bieden (bijvoorbeeld een verpleegachtergrond)

    • f.

      of er sprake is van problematiek bij de ouders, zoals relationele problemen of schulden

    • g.

      welke verplichtingen de ouders hebben, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen

    • h.

      het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen

    • i.

      de woonsituatie

    • j.

      de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijke stiefouder of niet)

    • k.

      is er een sociaal netwerk en zo ja, wat zijn de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige of zijn ouders te ondersteunen

    • l.

      overige individuele omstandigheden die door jeugdige en ouders worden ingebracht

  • 6.

    Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders, bij de beschikbaarheid van de ouders voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouders en bij de financiële situatie van de ouders wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp.

  • 7.

    Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:

    • a.

      Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige.

    • b.

      Als de overbelasting zit op spanningen door het werk (bijvoorbeeld door te veel uren werken of stress) of door andere factoren buiten de zorg van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen.

    • c.

      Bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen.

    • d.

      Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht.

    • e.

      Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten.

    • f.

      Een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.

  • 8.

    Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen individuele voorziening tot jeugdhulp.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts.

  • 2.

    De huisarts, medisch specialist of jeugdarts mogen alleen naar gecontracteerde aanbieders verwijzen.

  • 3.

    Het college is verantwoordelijk voor de betaling van de jeugdhulp waarnaar is verwezen en legt de inzet van de jeugdhulp vast in een beschikking.

  • 4.

    De jeugdhulpaanbieder houdt zich bij het beoordelen van de hulpvraag na een verwijzing aan de regels in deze verordening en de afspraken die hij met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een behoefte aan jeugdhulp melden bij het college. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de jeugdige en zijn ouders voor het onderzoek, bedoeld in artikel 5, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis clientondersteuning en op de mogelijkheid om binnen twee weken een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan. Dit betekent dat zij samen met familie, vrienden en andere personen uit hun sociaal netwerk een plan maken. Dit kan alleen als het gaat om vrijwillige jeugdhulp.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen beslist het college na een melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige of zijn ouders of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

Artikel 6. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s) is en wat die hulpvraag heeft doen ontstaan;

    • b.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    • c.

      of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen en zo ja:

      • i.

        welke problemen of stoornissen dat zijn:

      • ii.

        welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau en de gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • iii.

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden;

      • iv.

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, om met de inzet van een andere voorziening, algemene voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • d.

      hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • e.

      indien van toepassing, hoe de toekenning van een individuele voorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Bij het onderzoek wordt aan de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. De jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 5.

    De jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 6.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een onderzoek.

  • 7.

    Het college stelt bij nadere regels vast op welke wijze zij de inzet van gebruikelijke zorg beoordeelt.

Artikel 7. Deskundig oordeel, advies en voorbereiding van de besluitvorming

  • 1.

    Het college wint, met in achtneming van artikel 2.1, van het Besluit Jeugdwet, een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde advies wordt uitgebracht door of onder verantwoordelijkheid van een adviseur die beschikt over een registratie als professional:

    • a.

      bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd;

    • b.

      bij het Nederlands Instituut van Psychologen in het register Kinder- en Jeugdpsychologen; of

    • c.

      op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in het BIG-register.

  • 3.

    Het college treft voorzieningen waarmee is gewaarborgd dat het onderzoek en de voorbereiding van de besluitvorming via de gemeente op zorgvuldige wijze plaatsvindt, in het bijzonder door te voorkomen dat (medewerkers van) de organisatie die de jeugdhulp biedt of mogelijk gaat bieden, ook het advies geeft over het al dan niet toekennen van jeugdhulp of het daarop betrekking hebbende besluit neemt.

Artikel 8. Identificatie

Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 9. Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college zorgt middels een ondersteuningsplan voor een schriftelijke weergave aan de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger, van het onderzoek en voegt daar, indien aanwezig, het familiegroepsplan aan toe.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd en meegenomen in de besluitvorming.

  • 3.

    Als de jeugdige of zijn ouders in aanmerking wil komen voor een individuele voorziening wordt dit opgenomen in het ondersteuningsplan.

Artikel 10. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal via de website of per mail indienen bij het college.

  • 2.

    De aanvraag wordt ingediend op een door het college vastgesteld formulier.

  • 3.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 11. Versneld onderzoek

  • 1.

    Het college kan besluiten dat voor inwoners die voldoende bekend zijn bij de gemeente een telefonische onderzoek wordt toegestaan. Er is dan sprake van een versneld onderzoek.

  • 2.

    Een versneld onderzoek is ook mogelijk als het noodzakelijk is dat de hulp snel kan worden ingezet.

  • 3.

    Een versneld onderzoek is niet mogelijk bij complexe situaties; omvangrijke hulp; persoonsgebonden budget.

Artikel 12. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is;

    • b.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • c.

      wat het beoogde resultaat daarvan is en welke activiteiten, met welke tijdsduur (uren/minuten) en met welke frequentie nodig zijn om deze resultaten te bereiken. Dit voor zover dit niet is opgenomen in het ondersteuningsplan dat onderdeel uitmaakt van de beschikking;

    • d.

      wat de ingangsdatum en duur van de beschikking is;

    • e.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • f.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • g.

      hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking (tevens) in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 13. Criteria voor een individuele voorziening

  • 1.

    Onverminderd dat jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts komt een jeugdige of ouder in aanmerking voor een door het college verleende individuele voorziening als het college van oordeel is dat de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en gebruikmaking van een algemene voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.

  • 2.

    Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de meest economisch voordelige voorziening.

Hoofdstuk 3 een persoonsgebonden budget

Artikel 14. Regels voor persoonsgebonden budget

14.a voorwaarden

  • 1.

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    Een jeugdige of zijn ouder(s) komen slechts voor een pgb in aanmerking indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 8.1.1 van de wet en de criteria als genoemd in artikel 14 en in dit artikel.

  • 3.

    De regie en beheer van het pgb kan niet worden neergelegd bij de pgb-hulpverlener.

  • 4.

    Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is opgenomen:

    • a.

      de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • c.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • d.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 5.

    Het Sociaal wijkteam beoordeelt aan de hand van de navolgende criteria of de budgethouder of vertegenwoordiger in staat is om de aan het beheer van een pgb voortvloeiende taken te kunnen uitvoeren:

    • a.

      het doorlopen van het aanvraagtraject: hiervoor moet een budgethouder of vertegenwoordiger kennis hebben van het pgb in het sociaal domein;

    • b.

      inkopen zorg: hiervoor moet een budgethouder zijn eigen zorgbehoefte kunnen uitdrukken en kennis hebben van het jeugdhulpaanbod;

    • c.

      goed werkgeverschap: de budgethouder of vertegenwoordiger moet kennis hebben van zijn of haar rechten en plichten als werkgever;

    • d.

      coördinatie formele of informele jeugdhulpaanbieders: is de budgethouder of vertegenwoordiger communicatief vaardig om gesprekken te voeren met de formele of informele jeugdhulpaanbieders; de aanvrager is in staat de zorgverlener daar waar nodig aanwijzingen te geven en aan te sturen; en

    • e.

      administratie voeren: de budgethouder of vertegenwoordiger heeft voldoende financiële vaardigheden en is in staat verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb.

  • 6.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het eigen sociale netwerk:

    • a.

      het tarief of de prijs, bedoeld in het derde lid, onder a, bedraagt voor jeugdhulp verleend door een derde, niet zijnde op onverplichte basis verleende jeugdhulp, door een hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 8 van de Regeling Jeugdwet 120% van het wettelijk minimumloon en voor zover;

    • b.

      deze persoon heeft aangegeven dat het leveren van de jeugdhulp voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • c.

      tussenpersonen of belangbehartigers worden niet uit het pgb betaald;

    • d.

      een verklaring omtrent gedrag (VOG) overhandigen waaruit blijkt dat het gedrag van de persoon in het verleden geen bezwaar vormt voor het verlenen van diensten in de persoonlijke leefomgeving.

  • 7.

    Het pgb moet volledig besteed worden aan de hulpverlening en het doel waarvoor het pgb is vertrekt.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

14.b hoogte en tarief persoonsgebonden budget

  • 9.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

    • a.

      welke jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, en

    • b.

      indien van toepassing, welke hiervan de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 10.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 11.

    De hoogte van een pgb wordt berekend op basis van een vastgesteld tarief of prijs:

    • a.

      waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb de jeugdige of zijn ouders in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp van derden te betrekken;

    • b.

      waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de jeugdige of zijn ouders de jeugdhulp willen betrekken, en

    • c.

      waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het vijfde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid heeft om de betreffende jeugdhulp te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

  • 12.

    De hoogte van een pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie meest economisch voordelige voorziening in natura.

    • a.

      Indien het tarief afwijkt van de door de gemeente gehanteerde vastgesteld tarief of prijs, is de gemeente niet verplicht de meerkosten hiervoor te betalen. Deze meerkosten komen voor rekening van ouders of verzorgers.

  • 13.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 14.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als de jeugdige langer dan zes weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 15.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het twaalfde lid.

Artikel 15. Besteding en verantwoording van het pgb

  • 1.

    De jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger besteedt het pgb conform het door het college goedgekeurde budgetplan.

  • 2.

    De jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger voldoet aan de eisen die door de wetgever en het college aan het pgb worden gesteld, ten aanzien van de verantwoording, de zorgovereenkomst en het trekkingsrecht.

  • 3.

    Het niet nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen kan leiden tot:

    • a.

      terugvordering van het ten onrechte ontvangen pgb; en

    • b.

      de weigering om de ondersteuning nog langer in de vorm van een pgb te verstrekken.

Artikel 16. Voorwaarden pgb ondersteuning uit sociaal netwerk

  • 1.

    Een pgb voor jeugdhulp kan alleen uitgevoerd worden door een persoon die behoort tot het sociale netwerk (informele ondersteuning) als gemotiveerd kan worden dat de inzet van het sociale netwerk tot minimaal gelijkwaardig of aantoonbaar betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 2.

    Op grond van voornoemd kader kan een pgb voor jeugdhulp worden verstrekt in de volgende situaties:

    • a.

      de ondersteuning vooraf niet goed in te plannen is;

    • b.

      op ongebruikelijke momenten geboden dient te worden;

    • c.

      op veel korte momenten per dag nodig is;

    • d.

      op verschillende locaties geleverd dient te worden; of

    • e.

      24 uur per dag en op afroep beschikbaar moet zijn;

    • f.

      het leidt bij aangeboden jeugdhulp niet tot voor de jeugdige onveilige situaties; en

    • g.

      de aangeboden jeugdhulp is geen GGZ-zorg, spoedeisende jeugdhulp of pleegzorg.

  • 3.

    Indien nodig kan door het college ter uitvoering van het eerste en tweede lid, advies gevraagd worden aan een (externe) deskundige.

Artikel 17. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1ste of 2de graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Informele hulp is:

    • a.

      hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2 van dit artikel;

    • b.

      hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1ste of 2de graad zijn van de cliënt.

Hoofdstuk 4 overige bepalingen

Artikel 18. Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college verstrekt geen individuele voorziening of persoonsgebonden budget (pgb) als:

    • a.

      Voor zover de jeugdige en diens ouders op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, of met gebruikmaking van algemene, algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • b.

      Als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • c.

      indien de situatie van de jeugdige niet (goed) kan worden beoordeeld doordat hij niet voldoet aan de medewerkingsplicht, bedoeld in artikel 8.1.2, derde lid, van de Jeugdwet;

    • d.

      in de gevallen, bedoeld in artikel 1.2, eerste en tweede lid, en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;

    • e.

      uit wetenschappelijk onderzoek onvoldoende de toegevoegde waarde blijkt van de jeugdhulp. De gemeente kan deze hulp wel toekennen wanneer deze in de persoonlijke situatie als meest passend worden gevonden;

    • f.

      de gevraagde hulp afwijkt van het advies van de gemeente;

    • g.

      de jeugdige en diens ouders de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft voordat de melding is gedaan of de aanvraag is ingediend. Als de inwoner de gevraagde hulp heeft ingeroepen of aanschaft tussen de datum van de melding en de aanvraag weigert de gemeente de hulp ook, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven of de acute noodzaak en de gemaakte kosten van de hulp alsnog kan vaststellen. Als die weigering betekent dat de inwoner grote problemen zal krijgen (onevenredig nadeel ervaart), dan kan de gemeente besluiten om de hulp wel toe te kennen.

    • h.

      Als de jeugdige en/of de ouders een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van ouders verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.

Artikel 19. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb.

  • 3.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

Artikel 19a. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en persoonsgebonden budget

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 20. Afstemming met voorliggende voorzieningen en andere vormen van hulp en ondersteuning

  • 1.

    Het college stemt de jeugdhulp waaraan een jeugdige of een ouder behoefte heeft, ten minste af op het aanbod van activiteiten, diensten of middelen op grond van:

    a. de Leerplichtwet;

    b. de Participatiewet;

    c. de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    d. de Wet Inburgering 2021;

    e. de Wet kinderopvang;

    f. de Wet langdurige zorg;

    g. de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    h. de Wet passend onderwijs;

    i. de Wet publieke gezondheid;

    j. de Wet tijdelijk huisverbod;

    k. de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; en

    l. de Zorgverzekeringswet,

    zodat deze zoveel mogelijk op elkaar aansluiten en ondersteunt de jeugdige en zijn ouder(s) actief bij het verkrijgen van toegang tot de andere voorziening(en) of bij behoud van de continuïteit van de zorg op grond van de benodigde zorg.

  • 2.

    De afgestemde jeugdhulp wordt zodanig ingezet dat dit leidt tot:

    • a.

      het opheffen van een situatie die voor een jeugdige of een ouder of diens omgeving levensbedreigend is, of met grote waarschijnlijkheid leidt tot ernstige gezondheidsschade;

    • b.

      stabilisatie van een crisissituatie, anders dan bedoeld onder a;

    • c.

      een voldoende mate van duurzame zelfredzaamheid van een jeugdige of een ouder, voor zover dat binnen het vermogen ligt.

    • d.

      het college weegt bij de afstemming van de jeugdhulp de volgende aspecten mee:

    • e.

      de behoefte aan hulp en ondersteuning van een jeugdige of een ouder;

    • f.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van een jeugdige of een ouder zoals bedoeld in artikel 10 en de mogelijkheden van het sociale netwerk;

    • g.

      welke volgorde van inzet van hulp en ondersteuning naar verwachting het meeste effect sorteert en in hoeverre hulp en ondersteuning gelijktijdig kan of moet worden ingezet;

    • h.

      welke hulp en ondersteuning leidt tot de minste maatschappelijke kosten op lange termijn.

  • 3.

    Als een jeugdige of een ouder of wettelijk vertegenwoordiger weigert mee te werken aan ondersteuning als bedoeld in het eerste lid, kan het college het onderzoek beëindigen en een individuele voorziening weigeren.

  • 4.

    Als een jeugdige van 16 jaar of ouder die hulp op grond van de wet ontvangt naar alle waarschijnlijkheid na het achttiende levensjaar hulp of ondersteuning nodig heeft vanuit een wettelijke kader als bedoeld in het eerste lid, is het college gehouden om:

    • a.

      voor het achttiende levensjaar zodanige hulp en ondersteuning te bieden dat de benodigde hulp en ondersteuning vanaf het achttiende jaar zo beperkt mogelijk kan zijn; en

    • b.

      de continuïteit van hulp en ondersteuning te waarborgen voor zover dat nodig is.

  • 5.

    Ter uitvoering van het vierde lid, onderzoekt het college tijdig welke andere voorziening nodig is, vanaf de achttiende verjaardag en op welke wijze en vanuit welke andere voorzieningen (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg, of de Zorgverzekeringswet) deze ondersteuning vanaf het achttiende levensjaar wordt ingezet.

Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1.

    Het college zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering door:

    • a.

      een vaste prijs te bepalen. Die prijs geldt dan voor inschrijving op een aanbesteding en voor een daaropvolgende overeenkomst met een aanbieder; of

    • b.

      een reële prijs vast te stellen.

  • 2.

    Het college zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      kosten van beroepskrachten cliëntgebonden, zoals kosten voor het opmaken van rapportages en het volgen van multidisciplinair overleg;

    • e.

      kosten van beroepskrachten niet-cliëntgebonden, zoals een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • f.

      cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten (bijvoorbeeld kosten van verblijf of voedingskosten;

    • g.

      kosten van indexering.

  • 3.

    Het college zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren vrij toegankelijke hulp in het kader van jeugdhulp, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de aanbieder worden gevraagd, zoals verplichte deelname aan samenwerkingsverbanden.

Artikel 22. Niet meewerken ouder(s)

  • 1.

    De jeugdige en zijn ouder(s) is (zijn) verplicht om, binnen de eigen mogelijkheden, mee te werken aan onderzoek gericht op besluitvorming over en de doelmatige inzet van jeugdhulp.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouder(s) naar het oordeel van het college niet of onvoldoende meewerkt (meewerken), wordt er eerst gekeken naar de mogelijkheden voor bemiddeling tussen de gemeente en de jeugdige en/of zijn ouder(s).

  • 3.

    Als de jeugdige of zijn ouder(s) naar het oordeel van het college niet of onvoldoende meewerkt (meewerken), kan de omvang van de benodigde jeugdhulp niet worden vastgesteld of is de jeugdhulp niet effectief en kan door het college worden besloten geen individuele voorziening te verstrekken, een lagere omvang vast te stellen of een eerder toegekende individuele voorziening in te trekken.

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouder(s) die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Richtlijnen Interne klachtenprocedure van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.

  • 2.

    Aanbieders die ondersteuning, hulp en zorg verlenen, beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders ten aanzien van individuele voorzieningen.

  • 3.

    In aanvulling op andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 24. Medezeggenschap bij aanbieders van ondersteuning, hulp en zorg

Aanbieders die ondersteuning, hulp en zorg verlenen, beschikken over een regeling voor medezeggenschap van jeugdigen en ouders over voorgenomen besluiten die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van individuele voorzieningen.

Artikel 24a. Toezicht

Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 25. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de jeugdige en/of ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 5 slotbepalingen

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020 wordt ingetrokken op de dag volgend na de dag van bekendmaking.

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouders houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening bedoeld in het eerste lid en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020 wordt beslist met in achtneming van deze verordening.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgend na de dag van bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2025.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, gehouden op 11 juni 2025.

De griffier,

drs. J.H. Rijs MMC