Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2025)

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-07-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2025

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2025)

De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 april 2025;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8 en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

besluit:

vast te stellen de

Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2025

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

      • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

      • daadwerkelijk beschikbaar is;

      • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

      • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • c.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • d.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • e.

      budgethouder: de persoon die een persoonsgebonden budget (pgb) krijgt en voor wie maatschappelijke ondersteuning is geïndiceerd;

    • f.

      budgetplan: plan dat de inwoner, die een maatwerkvoorziening aanvraagt, indient ter motivering van de wens om een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt te krijgen;

    • g.

      cliëntondersteuner: onafhankelijk persoon die de jeugdige/en of diens ouder(s) ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning, die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening.

    • h.

      eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de inwoner om zelf zelfredzaamheid, participatie te verbeteren of problemen te verminderen. Hierbij kan ook het sociaal netwerk van de inwoner helpen;

    • i.

      eigen regie: de inwoner krijgt zoveel mogelijk de vrijheid om keuzes te maken passend bij wat de inwoner zelf denkt, voelt en wil. Zo kan de inwoner zijn leven zoveel mogelijk naar eigen wens organiseren;

    • j.

      formele ondersteuning: ondersteuning en zorg, uitgevoerd door een gekwalificeerd persoon die beroeps-of bedrijfsmatig werkzaam is in deze ondersteuning en zorg, wat blijkt uit de inschrijving van de Kamer van Koophandel (KvK) van hemzelf of de organisatie waarvoor hij werkzaam is;

    • k.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van inwonende ouders, kinderen, echtgenoten en andere huisgenoten(Wmo 2015);

    • l.

      gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet en artikel 3 van deze verordening;

    • m.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • n.

      inwoner: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of pgb is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2 van deze verordening; een natuurlijk persoon die in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk woont en ingeschreven staat in de basisadministratie van de gemeente.

    • o.

      informele ondersteuning: ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk of ondersteuning door een ander persoon die geen formele ondersteuning biedt en die voldoet aan de kwaliteitseisen voor informele ondersteuning;

    • p.

      melding: de mededeling aan het college door of namens een persoon dat deze behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning;

    • q.

      nadere regels: regels die door het college zijn vastgesteld die een nadere uitwerking zijn van deze verordening;

    • r.

      ondersteuningsplan: document dat medewerker van de gemeente maakt als weergave van het onderzoek. Daarin zijn o.a. opgenomen: ondersteuningsbehoefte, doelen, plan van aanpak en evaluatieafspraken;

    • s.

      persoonlijk plan: een niet verplicht plan waarin de inwoner beschrijft welke ondersteuning nodig is en hoe de inwoner dit wil regelen;

    • t.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet;

    • u.

      tarief of kostprijs: het bedrag dat de gemeente aan een aanbieder moet betalen voor de verstrekking van een voorziening in natura. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan het tarief;

    • v.

      voorliggende voorziening: een algemene voorziening of andere voorziening waarmee geheel of gedeeltelijk aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen en waardoor het toekennen van een maatwerkvoorziening achterwege kan blijven, omdat de cliënt de ondervonden problemen met die voorziening op eigen kracht kan oplossen;

    • w.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet (Wmo 2015) en Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2. Vormen van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      welzijnsorganisaties;

    • b.

      huizen van Alles;

    • c.

      boodschappendiensten;

    • d.

      sociaal wijkteam;

    • e.

      advies-en meldpunt huiselijk geweld kindermishandeling;

    • f.

      onafhankelijke cliëntondersteuning;

    • g.

      was-en strijkservice;

    • h.

      warme maaltijdvoorzieningen;

    • i.

      klussendienst.

  • 2.

    De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      hulp bij het huishouden;

    • b.

      ambulant begeleiding;

    • c.

      dagbesteding;

    • d.

      logeren;

    • e.

      rolstoelvoorziening;

    • f.

      vervoersvoorziening;

    • g.

      woonvoorziening;

    • h.

      wonen Wmo.

Hoofdstuk 2 Melding en procedure

Artikel 3. Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, clientondersteuning en indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de inwoner bij het college worden gemeld. Dit geldt als een melding van een hulpvraag Wmo. Deze melding kan men op de volgende manieren doen:

    • a.

      schriftelijk;

    • b.

      mondeling;

    • c.

      telefonisch of;

    • d.

      digitaal via de website of per mail.

  • 2.

    Als de inwoner daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 4.

    Het college wijst de inwoner en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis clientondersteuning en op de mogelijkheden conform artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet, een persoonlijk plan in te dienen (binnen 7 werkdagen na de melding).

Artikel 4. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Met inachtneming van artikel 2.3.2, vierde, vijfde en zesde lid, van de wet, onderzoekt het college zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding, de behoefte aan ondersteuning in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger en voor zover nodig andere personen om de zelfredzaamheid of de maatschappelijke participatie te handhaven of te verbeteren.

  • 2.

    Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de inwoner vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht.

  • 3.

    In aanvulling op hetgeen is bepaald in artikel 2.3.2, vierde, vijfde en zesde lid, van de wet, betrekt het college de volgende aspecten in het onderzoek:

    • a.

      De behoeften persoonskernmerken en voorkeuren van de inwoner;

    • b.

      De mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang.

    • c.

      De mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te voorzien of te voorzien in zijn behoefte aan bescherm wonen of opvang.

    • d.

      De behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner;

    • e.

      De mogelijkheden om met gebruikmaking van algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      De mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang’

    • g.

      Welke bijdragen in de kosten de inwoner met toepassing van artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn.

    • h.

      de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb wanneer een maatwerkvoorziening als mogelijke oplossing voor zijn/haar hulpvraag wordt overwogen. Hierbij wordt de inwoner in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze, de werkwijze bij het pgb en de daaraan verbonden rechten en plichten.

  • 4.

    Het college kan een onafhankelijk, specifiek deskundig oordeel en advies inwinnen als het onderzoek dit vereist.

  • 5.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 6.

    Het college informeert de inwoner over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 7 in te dienen.

Artikel 5. Versneld onderzoek

  • 1.

    Het college kan besluiten dat inwoners die voldoende bekend zijn bij de gemeente een telefonisch onderzoek wordt toegestaan. Er is dan sprake van een versneld onderzoek.

  • 2.

    Een versneld onderzoek is ook mogelijk als het noodzakelijk is dat de hulp snel kan worden ingezet.

  • 3.

    Een versneld onderzoek is niet mogelijk bij complexe situaties, omvangrijke hulp, een persoonsgebonden budget of als het gaat om te bereiken doelen waar de inwoner mee moet kunnen instemmen (begeleiding).

Artikel 6. Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college zorgt middels een ondersteuningsplan voor een schriftelijke weergave aan de inwoner, dan wel zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, van het onderzoek en voegt daar, indien aanwezig, het persoonlijk plan aan toe.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner, dan wel zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd en meegenomen in de besluitvorming.

  • 3.

    Als de inwoner in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening wordt dit opgenomen in het ondersteuningsplan.

Hoofdstuk 3 Besluitvorming maatwerkvoorziening

Artikel 7. Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een inwoner of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    De aanvraag wordt ingediend op een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 8. Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag om een maatwerkvoorziening neemt het college de melding, het ondersteuningsplan en eventuele opmerkingen en latere aanvulling van de inwoner, dan wel zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, als uitgangspunt.

  • 2.

    De Wmo maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 van deze Verordening bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

  • 3.

    Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de inwoner de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend:

      • i.

        Voorzieningen vanuit de Jeugdwet;

      • ii.

        Voorzieningen vanuit de Participatiewet;

      • iii.

        Voorzieningen vanuit de Wet langdurige zorg;

      • iv.

        Voorzieningen vanuit de Zorgverzekeringswet.

  • 4.

    In aanvulling op hetgeen is bepaald in artikel 2.3.5 van de wet betrekt het college de volgende criteria bij een beoordeling tot verstrekking van een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de langdurige noodzaak tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

    • b.

      de normale afschrijvingstermijn van eerder verstrekte gelijkwaardige hulpmiddelen, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;

    • c.

      de meest economisch voordelige voorziening.

    • d.

      geen oplossing gevonden kan worden voor de hulpvraag van de inwoner door, al dan niet gedeeltelijk gebruik te maken van, voorzieningen die beschikbaar zijn op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw).

    • e.

      Het college kan een specifiek deskundig oordeel en advies inwinnen, als het onderzoek of beoordeling van een aanvraag dit vereist.

    • f.

      Het college kan nadere regels vaststellen over de voorwaarden voor een individuele voorziening.

Artikel 9. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a.

      indien de inwoner geen ingezetene is van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

    • b.

      als de inwoner het probleem op eigen kracht kan oplossen of met gebruikelijke hulp, mantelzorg of me hulp van anderen personen uit zijn sociaal netwerk of met algemene voorzieningen, met algemeen gebruikelijke voorzieningen, met collectieve voorzieningen, met hulp van andere organisaties, of met andere voorzieningen in staat is tot zelfredzaamheid of participatie of beperkingen kan verminderen;

    • c.

      als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

    • d.

      als uit wetenschappelijk onderzoek onvoldoende de toegevoegde waarde blijkt van de hulp in het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. De gemeente kan deze hulp wel toekennen wanneer deze in de persoonlijke situatie als meest passend worden gevonden;

    • e.

      als de inwoner iets (niet) heeft gedaan, waardoor hij de hulpvraag zelf heeft veroorzaakt en hij deze had kunnen voorzien;

    • f.

      indien de voorziening niet langer dan zes maanden noodzakelijk is, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om de voorziening op korte termijn vast te stellen;

    • g.

      Als de inwoner niet meer kosten heeft in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperking(en).

    • h.

      Als de inwoner voor het verkrijgen van passende ondersteuning aanspraak kan maken op een door of ten behoeve van hem/haar afgesloten aanvullende verzekering.

    • i.

      Als de inwoner de gevraagde hulp/ondersteuning zelf heeft gerealiseerd of geaccepteerd voordat de melding is gedaan of de aanvraag is ingediend. Als de inwoner de gevraagde voorziening heeft gerealiseerd of geaccepteerd na de datum van melding en vóór datum van besluit dan weigert de gemeente de hulp ook, tenzij de gemeente daarvoor schriftelijk (incl. plan van aanpak en budget) toestemming heeft gegeven of dat de acute noodzaak, passendheid en gemaakte kosten van de hulp alsnog kan vaststellen. Als die weigering betekent dat de inwoner grote problemen zal krijgen (onevenredig nadeel ervaart) dan kan de gemeente besluiten om de hulp/voorziening wel toe te kennen.

    • j.

      Als deze niet hoofdzakelijk op het individu is gericht;

    • k.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

    • l.

      indien de situatie van de inwoner niet (goed) kan worden beoordeeld doordat hij niet voldoet aan de medewerkingsplicht, bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid, van de wet;

    • m.

      in de gevallen, bedoeld in artikel 2.3.5, zesde lid (verblijf in Wlz), en 2.3.6, vijfde lid, van de wet (kosten pgb hoger dan maatwerkvoorziening);

    • n.

      indien deze geen passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

    • o.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen, of tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

  • 2.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf toestemming is verleend door het college;

    • f.

      Als de inwoner zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waarvoor de voorziening wordt gevraagd;

    • g.

      Ten behoeve van woonruimte die niet geschikt is voor permanente bewoning;

    • h.

      Als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meengenomen kan worden.

 

Artikel 10. Beschikking maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college beslist binnen 10 werkdagen op een aanvraag zoals bedoeld in artikel 2.5. Dit besluit, ook wel beschikking genoemd, wordt vastgelegd in een brief en naar de inwoner verstuurt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is;

    • b.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • c.

      wat het beoogde resultaat daarvan is en welke activiteiten, met welke tijdsduur (uren/minuten) en met welke frequentie nodig zijn om deze resultaten te bereiken. Dit voor zover dit niet is opgenomen in het ondersteuningsplan dat onderdeel uitmaakt van de beschikking;

    • d.

      wat de ingangsdatum en duur van de beschikking is;

    • e.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • f.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening;

    • h.

      hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking (tevens) in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Hoofdstuk 4 Besluitvorming persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 11. Regels pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    De regie en beheer van het pgb kan niet worden neergelegd bij de pgb-hulpverlener.

  • 3.

    Als een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • c.

      de voorgenomen uitvoerder van de voorziening en de wijze waarop de ondersteuning georganiseerd wordt;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 4.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 5.

    Het college beoordeelt aan de hand van de navolgende criteria of de budgethouder of vertegenwoordiger in staat is om de aan het beheer van een pgb voortvloeiende taken te kunnen uitvoeren:

    • a.

      het doorlopen van het aanvraagtraject: hiervoor moet een budgethouder of vertegenwoordiger kennis hebben van het pgb in het sociaal domein;

    • b.

      inkopen zorg: hiervoor moet een budgethouder zijn eigen zorgbehoefte kunnen uitdrukken en kennis hebben van het zorgaanbod;

    • c.

      goed werkgeverschap: de budgethouder of vertegenwoordiger moet kennis hebben van zijn of haar rechten en plichten als werkgever;

    • d.

      coördinatie formele of informele zorgaanbieders: is de budgethouder of vertegenwoordiger communicatief vaardig om gesprekken te voeren met de formele of informele zorgaanbieders; de aanvrager is in staat de zorgverlener daar waar nodig aanwijzingen te geven en aan te sturen; en

    • e.

      administratie voeren: de budgethouder of vertegenwoordiger heeft voldoende financiële vaardigheden en is in staat verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb.

  • 6.

    De kwaliteitseisen inkoop met een pgb is gelijk aan de kwaliteitseisen van gecontracteerde aanbieder zorg in natura.

  • 7.

    Het pgb moet volledig besteed worden aan de hulpverlening en het doel waarvoor het pgb is vertrekt.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 12. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de inwoner:

    • a.

      Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregister 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2 van dit artikel;

    • b.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar tot het sociaal netwerk van inwoner horen.

Artikel 13. De hoogte van een pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb;

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de inwoner opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor kosten van redelijke overhead, onderhoud en verzekering, en waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in deze verordening gestelde voorwaarden betreffende het tarief voor inzet van een persoon die tot het sociale netwerk behoort en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie meest economisch voordelige voorziening in natura, mits toereikend.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor formele hulp:

    • a.

      een zaak: wordt bepaald op basis van de kostprijs van de zaak die de inwoner zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      huishoudelijke hulp door een daartoe opgeleid persoon of waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist: wordt bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • c.

      individuele begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon of waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist: wordt bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat voor dergelijke hulp zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • d.

      dagbesteding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder of waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist: wordt bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief dat voor dergelijk begeleiding zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • e.

      kortdurend verblijf- en respijtzorg uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder: wordt bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief dat voor dergelijke begeleiding zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • f.

      vervoer van en naar de dagbesteding: wordt bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief dat voor vervoer zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • g.

      taxi- en rolstoeltaxivervoer: wordt bepaald op basis van het tarief voor maximaal 2000 kilometers per jaar dat hiervoor wordt gehanteerd bij de uitvoering van de beleidsregeling normbedragen voorzieningen UWV;

    • h.

      een autoaanpassing wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de aanpassing;

    • i.

      verhuiskosten, een sportvoorziening en het bezoekbaar maken van een woning wordt door het college bij nadere regels vastgesteld.

  • 3.

    Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, niet zijnde op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning, onder de voorwaarden dat:

    • a.

      deze persoon een tarief betaald krijgt voor zijn diensten gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantietoeslag en tegenwaarde van de verlofuren;

    • b.

      eventuele kosten anders dan voor de directe ondersteuning zoals voor tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

 

Artikel 14. Weigeringsgronden persoonsgebonden budget

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden als:

  • a.

    de inwoner niet voldoet aan één van de voorwaarden die in artikel 11.2 staan, of niet voldoet aan één van de voorwaarden die in artikel 2.3.6, tweede lid van de Wet staan;

  • b.

    de ondersteuning die de inwoner met een pgb wil kopen niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat;

  • c.

    de inwoner en/of vertegenwoordiger een bespreking van het pgb budgetplan/formulier weigert of, na daartoe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

  • d.

    de inwoner of de vertegenwoordiger problematisch schulden heeft, een schuldsaneringstraject doorloopt of onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen valt, tenzij de bewindvoerder het beheer van het pgb op zich neemt. De kosten hiervan moet de inwoner betalen;

  • e.

    er is sprake van een ernstige verslavingsproblematiek bij de inwoner of vertegenwoordiger. Bij vermoedens hiervan kan nader onderzoek worden gedaan door bijvoorbeeld een medische verklaring op te vragen;

  • f.

    er is sprake van aantoonbaar begane fraude door de inwoner of vertegenwoordiger in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

  • g.

    er is sprake van een aanmerkelijke verstandelijke beperking bij inwoner of vertegenwoordiger/ernstige psychiatrische ziektebeeld waardoor bij de inwoner of vertegenwoordiger onmogelijk is om op stabiele en consistente wijze de regie te voeren over een pgb;

  • h.

    er is sprake van een vastgestelde blijvende cognitieve stoornis bij de inwoner of vertegenwoordiger. Hieronder wordt verstaan de diverse vormen van dementie, de ziekte van Korsakov en (de gevolgen van) ander niet-aangeboren hersenletsel waardoor het niet mogelijk is om de regie te voren over een pgb;

  • i.

    de inwoner of vertegenwoordiger niet beschikt over de taken, kennis en vaardigheden die nodig zijn om het pgb goed te kunnen beheren, waaronder wordt verstaan het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift. Het college werkt de taken, kennis en vaardigheden uit in de nadere regels;

  • j.

    de vertegenwoordiger ook de uitvoerder van de ondersteuning is, of op een andere manier betrokken is bij de uitvoerende organisatie;

  • k.

    de hulpverlener familie is van de vertegenwoordiger van de inwoner. Onder familie verstaan wij hier familie tot in de 2de graad;

  • l.

    er is sprake van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zoals bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wet;

  • m.

    onafhankelijk advies heeft uitgewezen dat de ondersteuning niet verantwoord is;

  • n.

    het pgb bestemd is voor besteding in het buitenland;

  • o.

    het pgb gebruikt wordt voor het betalen van belangenbehartigers of een vertegenwoordiger, of voor andere kosten dan het leveren van de ondersteuning. Onder ‘andere kosten’ horen ook reiskosten of begeleidings- of administratiekosten in verband met het beheren van een pgb;

  • p.

    onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet, verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

 

Artikel 15. Besteding en verantwoording van het pgb

  • 1.

    De inwoner besteedt het pgb conform het door het college goedgekeurde budgetplan;

  • 2.

    De inwoner voldoet aan de eisen die door de wetgever en het college aan het pgb worden gesteld, ten aanzien van de verantwoording, de zorgovereenkomst en het trekkingsrecht;

  • 3.

    Het niet nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen kan leiden tot:

    • a.

      terugvordering van het ten onrechte ontvangen pgb en;

    • b.

      de weigering om de ondersteuning nog langer in de vorm van een pgb te verstrekken.

Hoofdstuk 5 Bijdrage voor het gebruik van voorzieningen

Artikel 16. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een inwoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of een pgb, zolang de inwoner van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Voor maatwerkvoorzieningen of een persoonsgebonden budget bedraagt de hoogte van de bijdrage het bedrag genoemd in artikel 2.1.4, derde lid en artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet, per maand voor de ongehuwde inwoner of de gehuwde inwoner en diens echtgenoot tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4.a, vijfde lid van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    Een inwoner is met inachtneming van artikel 2.1.4, van de wet, een eigen bijdrage verschuldigd in het gebruik van de volgende algemene voorzieningen:

    • a.

      collectief vervoer;

    • b.

      was- en strijkservice

  • 4.

    De bijdrage voor de algemene voorziening bij lid één, onder a en b, is gelijk aan de kostprijs welke wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de betreffende aanbieder.

  • 5.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet, is de inwoner de volgende bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van het collectief vervoer:

    Aantal zones

    Van deur naar deur Wmo-pashouder

    Van deur naar deur Geïndiceerde begeleider

    Van deur naar deur Sociaal begeleider

    Van deur naar deur OV-reiziger

    1

    €2,85

    €0,00

    €2,85

    €6,70

    2

    €4,00

    €0,00

    €4,00

    €10,05

    3

    €5,25

    €0,00

    €5,25

    €13,40

    4

    €6,50

    €0,00

    €6,50

    €16,75

    5

    €7,65

    €0,00

    €7,65

    €20,10

    6

    €8,90

    €0,00

    €8,90

    €23,45

    De genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2025.

  • 6.

    In afwijking van lid 3 onder b is een inwoner een lagere eigen bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de was- en strijkservice, ter hoogte van €7,- per waszak indien uit onderzoek zoals bedoeld in artikel 4 blijkt dat, naar het oordeel van het college, de inwoner niet de mogelijkheid heeft tot compensatie in de zelfredzaamheid van het doen van de was en het strijken.

  • 7.

    In afwijking van lid 6 is een inwoner een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de was- en strijkservice ter hoogte van €3,50 per waszak indien de inwoner in het bezit is van een Groene Hart pas.

  • 8.

    De jaarlijkse indexatie van de bijdrage wordt door het college bij nadere regels vastgesteld.

  • 9.

    In de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door een andere instantie dan het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 10.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of een pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een inwoner.

Hoofdstuk 6 Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 17. Afstemming met voorliggende voorzieningen en andere vormen van hulp en ondersteuning

  • 1.

    Het college stemt de ondersteuning waaraan een inwoner behoefte heeft, ten minste af op het aanbod van activiteiten, diensten of middelen op grond van:

    a. voorzieningen vanuit de Jeugdwet;

    b. voorzieningen vanuit de Leerplichtwet;

    c. voorzieningen vanuit de Participatiewet;

    d. voorzieningen vanuit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    e. voorzieningen vanuit de Wet Inburgering 2021;

    f. voorzieningen vanuit de Wet langdurige zorg;

    g. voorzieningen vanuit de Wet passend onderwijs;

    h. voorzieningen vanuit de Wet publieke gezondheid;

    i. voorzieningen vanuit de Wet tijdelijk huisverbod;

    j. voorzieningen vanuit de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg;

    k. voorzieningen vanuit de Zorgverzekeringswet.

    zodat deze zoveel mogelijk op elkaar aansluiten en ondersteunt de inwoner actief bij het verkrijgen van toegang tot de andere voorziening(en) of bij behoud van de continuïteit van de zorg op grond van de benodigde zorg.

  • 2.

    De afgestemde ondersteuning wordt zodanig ingezet dat dit leidt tot:

    • a.

      het opheffen van een situatie die voor een inwoner of diens omgeving levensbedreigend is, of met grote waarschijnlijkheid leidt tot ernstige gezondheidsschade;

    • b.

      een voldoende mate van duurzame zelfredzaamheid van een inwoner, voor zover dat binnen het vermogen ligt.

  • 3.

    het college weegt bij de afstemming van de ondersteuning de volgende aspecten mee:

    • a.

      de behoefte aan hulp en ondersteuning van een inwoner

    • b.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van een inwoner en de mogelijkheden van het sociale netwerk;

    • c.

      welke volgorde van inzet van hulp en ondersteuning naar verwachting het meeste effect sorteert en in hoeverre hulp en ondersteuning gelijktijdig kan of moet worden ingezet;

    • d.

      welke hulp en ondersteuning leidt tot de minste maatschappelijke kosten op lange termijn.

  • 4.

    Als een inwoner weigert mee te werken aan ondersteuning als bedoeld in het eerste lid, kan het college het onderzoek beëindigen en een individuele voorziening weigeren.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit, klachten en betrekken inwoners

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie en de eigen mogelijkheden van de inwoner;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van ondersteuning en zorg, specifiek de inzet van mantelzorg en het sociaal netwerk van de inwoner;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks clientervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • I.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en;

      • II.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 20. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 21. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college informeert de inwoner en of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    De inwoner dient te voldoen aan de verplichtingen zoals opgenomen in artikel 2.3.8 van de wet.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat een pgb binnen 3 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    In aanvulling op artikel 2.3.10 van de wet kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een client een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e van de wet, dan wel voor de duur van de opname als de inwoner langer dan vier weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 5.

    Als het college een beslissing heeft ingetrokken omdat de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de inwoner opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de inwoner en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 22. Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van inwoners die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvrage als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Richtlijnen Interne klachtenprocedure van de gemeente Bodegrave-Reeuwijk.

  • 2.

    Aanbieders die maatschappelijke ondersteuning verlenen beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van inwoners over voorgenomen besluiten die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    In aanvulling op andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en periodiek cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van individuele voorzieningen.

Artikel 24. Incidenten, calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning en wijst een toezichthouder aan als bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo.

  • 2.

    Aanbieders melden calamiteiten en geweld dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening direct aan de toezichthouder.

  • 3.

    De toezichthouder als bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Hoofdstuk 9 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 27. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de inwoner afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de inwoner duidelijk onrecht wordt gedaan.

Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 wordt ingetrokken op de dag volgend na de dag van bekendmaking.

  • 2.

    Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 wordt beslist met in achtneming van die verordening.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeerregel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking met terugwerkende kracht naar 1 januari 2025

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2025.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, gehouden op 11 juni 2025.

De griffier,

drs. J.H. Reijs MMC