Participatieverordening gemeente Harlingen 2025

Geldend van 01-07-2025 t/m heden

Intitulé

Participatieverordening gemeente Harlingen 2025

De raad van de gemeente Harlingen;

Gelet op de artikelen 149 en 150 van de Gemeentewet, de artikelen 3.1, 2.4 en 3.4 van de Omgevingswet en de artikelen 10.7, 10.2 en 10.8 van het Omgevingsbesluit;

Overwegende dat:

  • Het van belang is lokale democratische processen door participatie van inwoners te verrijken, de samenwerking tussen gemeente en inwoners te versterken en helderheid te geven over de invullen van de participatieprocedure;

  • Het wenselijk is om de referendumverordening gemeente Harlingen 2012, de verordening op het burgerinitiatief gemeente Harlingen 2012 en de Inspraakverordening gemeente Harlingen 2012 samen te voegen tot één participatieverordening;

  • Deze verordening de betrokkenheid regelt van inwoners, organisaties, bedrijven en andere belanghebbende bij de ontwikkeling van gemeentelijke initiatieven en beleid;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15-04-2025;

Besluit

De Participatieverordening gemeente Harlingen 2025 vast te stellen

Hoofdstuk 1 - Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • -

    beleid: gemeentelijke gedragslijn, project, programma of plan om een bepaald doel te realiseren;

  • -

    beleidsvoornemen: het voornemen van een bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • -

    bestuursorgaan: het bestuursorgaan dat bevoegd is, afhankelijk van de inhoud van het beleid of de taak is dat de gemeenteraad, het college of de burgemeester;

  • -

    burgerinitiatief: de mogelijkheid voor een initiatiefgerechtigde om een onderwerp of uitgewerkt voorstel op de agenda van de vergadering van de raad te plaatsen;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen;

  • -

    inspraak: de mogelijkheid die een bestuursorgaan inwoners en belanghebbenden biedt om hun mening te geven als bedoeld in artikel 150, tweede lid, van de Gemeentewet;

  • -

    inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;

  • -

    inwoners: ingezetenen als bedoeld in artikel 2 van de Gemeentewet;

  • -

    inwonersparticipatie: op initiatief de gemeente betrekken van inwoners en maatschappelijke partijen bij de voorbereiding, uitvoering of evaluatie van beleid;

  • -

    kiesgerechtigde: degene die op de datum waarop het referendum wordt gehouden kiesgerechtigd is;

  • -

    maatschappelijke partijen: verenigingen, stichtingen, buurtcomités, sociale ondernemingen

  • -

    ondertekenaar: degene die op de dag van het indienen van het inleidende of definitieve verzoek de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, ingezetene is van de gemeente Harlingen en niet uitgesloten is van het kiesrecht;

  • -

    raadgevend referendum: een volksstemming op initiatief van de bevolking van Harlingen;

  • -

    raadplegend referendum: een volksstemming op initiatief van de raad;

  • -

    uitdaagrecht: het recht van inwoners en maatschappelijke partijen om de feitelijke uitvoering van een gemeentelijke taak over te nemen als bedoeld in artikel 150, derde lid, van de Gemeentewet.

  • -

    verzoeker: degene die op de dag van het indienden van het inleidende verzoek de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, ingezetene is van de gemeente Harlingen en niet uitgesloten is van het kiesrecht;

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen beleid of inwonersparticipatie plaatsvindt en ten aanzien van zijn eigen taken of om toepassing van het uitdaagrecht kan worden verzocht.

  • 2. Het bestuursorgaan past bij het plaatsvinden van participatie met betrekking tot het vaststellen of wijzigen van de omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1 van de Omgevingswet, het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet of een programma als bedoeld in artikel 3.4 van de Omgevingswet, zoveel mogelijk deze verordening toe. Daarbij neemt het bestuursorgaan de motiveringsplicht als bedoeld in de artikelen 10.7, 10.2 en 10.8 van het Omgevingsbesluit in acht.

  • 3. Er vindt geen inwonersparticipatie of toepassing van het uitdaagrecht plaats als:

    • a.

      het om een lopend uitvoerings- of evaluatietraject of ondergeschikte herziening gaat;

    • b.

      inwonersparticipatie of toepassing van het uitdaagrecht bij of krachtens wettelijk voorschrift uitgesloten is;

    • c.

      de uitkomst van de inwonersparticipatie of de toepassing van het uitdaagrecht vanwege de spoedeisendheid niet kan worden afgewacht;

    • d.

      de verantwoordelijkheid van het betrokken bestuursorgaan voor kwetsbare groepen in de samenleving zwaarder moet wegen;

    • e.

      sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • f.

      het om interne organisatorische aangelegenheden van de gemeente gaat; of

    • g.

      het om de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet gaat.

Hoofdstuk 2 - Inwonersparticipatie

Artikel 3. Plan voor inwonersparticipatie

  • 1. Het bestuursorgaan stelt voorafgaand aan de voorbereiding, uitvoering of evaluatie van beleid een plan met het proces en de planning van de inwonersparticipatie op en maakt dit binnen twee weken openbaar.

  • 2. Het plan bevat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid dat voorbereid, uitgevoerd of geëvalueerd wordt;

    • b.

      informatie over het doel, het proces en de planning; en

    • c.

      informatie over de ambtelijke en bestuurlijke besluitvorming over het beleid.

  • 3. Als het college de besluitvorming over beleid voor de gemeenteraad voorbereidt, stelt het college het plan op en informeert de gemeenteraad over de inhoud.

Artikel 4. Inspraak

Als een bestuursorgaan in het kader van de inwonersparticipatie voor inspraak kiest of als inspraak wettelijk verplicht is, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, tenzij het bestuursorgaan een ander proces vaststelt.

Artikel 5. Eindverslag inwonersparticipatie

  • 1. Nadat inwonersparticipatie heeft plaatsgevonden stelt het bestuursorgaan een eindverslag van de inwonersparticipatie op en maakt dit binnen zes weken openbaar.

  • 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een beschrijving van het proces dat is gevolgd;

    • b.

      de uitkomsten van het proces;

    • c.

      een reactie op die uitkomsten waarbij beargumenteerd is aangegeven hoe het beleid naar aanleiding daarvan is aangepast; en

    • d.

      een evaluatie van het proces dat is gevolgd.

  • 3. Als het college op grond van artikel 3, derde lid het plan voor de inwonersparticipatie heeft opgesteld, stelt het college ook het eindverslag op en informeert de gemeenteraad over de inhoud.

Hoofdstuk 3 - Uitdaagrecht

Artikel 6. Verzoek toepassing uitdaagrecht

  • 1. Inwoners en maatschappelijke partijen kunnen bij het college een verzoek om toepassing van het uitdaagrecht indienen, middels het daarvoor vastgestelde formulier voor indienen uitdaagrecht.

  • 2. Het verzoek bevat een omschrijving van de taak die de indiener voor ogen heeft, de reden dat de indiener het verzoek indient en het resultaat dat de indiener beoogt.

  • 3. De indiener van het verzoek geeft daarnaast in elk geval aan:

    • a.

      wat de betrokkenheid, kennis en ervaring van de indiener met de taak is;

    • b.

      welke kosten of middelen er volgens de indiener aan de uitvoering van de taak verbonden zijn;

    • c.

      hoe de indiener de kwaliteit en de uitvoering van de taak wil waarborgen;

    • d.

      omschrijving van de manier waarop de indiener met de gemeente wil samenwerken of ondersteuning nodig heeft; en

    • e.

      indicatie van het draagvlak onder belanghebbende inwoners;

  • 4. Het college kan naar aanleiding van het verzoek aanvullende informatie opvragen.

Artikel 7. Ondersteuning indiener verzoek toepassing uitdaagrecht

  • 1. Het college ondersteunt degene die een verzoek om toepassing van het uitdaagrecht wil indienen of een verzoek om toepassing van het uitdaagrecht heeft ingediend.

  • 2. Het college zorgt dat er in de buurt op een laagdrempelige manier om deze ondersteuning kan worden gevraagd.

  • 3. De ondersteuning moet passend zijn en bestaat in elk geval uit het aanwijzen van een ambtelijk contactpersoon als eerste aanspreekpunt en hulp bij het opstellen en onderbouwen van het verzoek.

Artikel 8. Beoordeling verzoek toepassing uitdaagrecht

  • 1. Het college zendt een ingediend verzoek door aan het bestuursorgaan dat bevoegd is om op het verzoek te reageren en informeert de indiener hierover.

  • 2. Als de gemeenteraad op het verzoek om toepassing van het uitdaagrecht moet reageren, bereidt het college de reactie op het verzoek voor.

  • 3. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wijst het bestuursorgaan een verzoek af als:

    • a.

      het verzoek ziet op een taak of bevoegdheid waarvan de aard zich tegen toepassing van het uitdaagrecht verzet;

    • b.

      het verzoek in strijd is met door de gemeente vastgesteld beleid;

    • c.

      het verzoek niet voldoet aan de in artikel 6, derde lid gestelde eisen;

  • 4. Het bestuursorgaan kan een verzoek afwijzen indien onvoldoende aannemelijk wordt gemaakt dat het voorstel voldoet aan de in artikel 6, derde lid genoemde voorwaarden, of indien zij overname van de gemeentelijke taak om andere redenen onwenselijk vindt, of indien de opdrachtwaarde boven de Europese drempelwaarde als bedoeld in paragraaf 2.1.1.1 van de Aanbestedingswet 2012 uitkomt;

  • 5. Het bestuursorgaan reageert binnen vier weken op het verzoek. Het bestuursorgaan kan deze termijn met vier weken verdagen.

  • 6. Het bestuursorgaan onderbouwt de reactie op het verzoek en maakt de reactie en de onderbouwing binnen twee weken openbaar.

Artikel 9. Uitvoering taak

Als het bestuursorgaan het verzoek om toepassing van het uitdaagrecht toewijst, maakt het met de indiener afspraken over:

  • a.

    het proces, het resultaat en de looptijd van de uitvoering van de taak;

  • b.

    het budget en de financieringswijze van de uitvoering van de taak;

  • c.

    het contact met en de ondersteuning door het bestuursorgaan gedurende de uitvoering van de taak;

  • d.

    de stappen bij het niet nakomen van de gemaakte afspraken en het tussentijds beëindigen van de uitvoering van de taak; en

  • e.

    de evaluatie van de uitvoering van de taak.

Hoofdstuk 4 – Inspraak

Artikel 10. Inspraakprocedure

  • 1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Over inspraak ter voorbereiding van een raadsvoorstel van het college of de burgemeester besluit het college dan wel de burgemeester.

  • 2. Met uitzondering van het eerste lid, wordt inspraak altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

  • 3. Geen inspraak wordt verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet ;

    • e.

      indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

  • 4. Inspraak wordt verleend aan inwoners, organisaties, bedrijven en andere belanghebbenden.

  • 5. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, tenzij het bestuursorgaan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststelt.

  • 6. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 7. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

  • 8. De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag

Hoofdstuk 5 – Burgerinitiatief

Artikel 11. Initiatiefgerechtigden

  • 1. Initiatiefgerechtigd is degene, die op de dag van het indienen van het verzoek de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, ingezetene is van de gemeente Harlingen en niet uitgesloten is van het kiesrecht;

  • 2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid is voldaan, is de toestand op de dag van indiening van het verzoek bepalend.

Artikel 12. Onderwerpen van het burgerinitiatief

  • 1. Een burgerinitiatief kan worden ingediend over onderwerpen waarin de raad bevoegd is;

  • 2. Geen burgerinitiatief is mogelijk in de volgende situaties:

    • a.

      een onderwerp, dat niet behoort tot de bevoegdheid van de raad;

    • b.

      een vraag over het gemeentelijk beleid;

    • c.

      een gedraging van het gemeentebestuur waarover een klacht op grond van Hoofdstuk 9 van de Awb kan of kon worden ingediend;

    • d.

      een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar of beroep openstaat of heeft opengestaan;

    • e.

      een onderwerp waarover tijdens de raadsperiode waarin indiening van het voorstel plaatsvindt door de raad een besluit is genomen.

Artikel 13. Voorwaarden voor een geldig burgerinitiatief

  • 1. De raad plaatst een burgerinitiatief op de agenda van zijn vergadering, indien daartoe door een initiatiefgerechtigde een geldig verzoek is ingediend.

  • 2. Ongeldig is het verzoek, dat:

    • a.

      niet door ten minste 100 initiatiefgerechtigden wordt ondersteund;

    • b.

      een onderwerp als bedoeld in artikel 12 tweede lid bevat; of

    • c.

      niet voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 14.

Artikel 14. Eisen voor een burgerinitiatief

  • 1. Het verzoek ter plaatsing van een burgerinitiatief op de agenda voor de vergadering van de raad wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad, middels het daarvoor vastgestelde formulier voor indienen burgerinitiatief met uitleg.

  • 2. Het verzoek bevat ten minste:

    • a.

      een nauwkeurige omschrijving van het burgerinitiatief;

    • b.

      een toelichting op het burgerinitiatief;

    • c.

      de achternaam, de voornamen, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de verzoeker en zijn plaatsvervanger; en

    • d.

      een lijst met de namen, adressen, geboortedata en handtekeningen van de initiatiefgerechtigden, die het verzoek ondersteunen.

  • 3. Het college ondersteunt degene die een burgerinitiatief wil indienen en bestaat in elk geval uit het aanwijzen van een ambtelijk contactpersoon als eerste aanspreekpunt en hulp bij het indienen van een burgerinitiatief.

  • 4. De initiatiefnemers kunnen de in verband met het burgerinitiatief gemaakte kosten niet verhalen op de gemeente.

Artikel 15. Behandeling van het burgerinitiatief

  • 1. De voorzitter van de raad bericht de raad en de initiatiefnemer(s) binnen twee weken na ontvangst van een burgerinitiatief of het verzoek voldoet aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid als bedoeld in artikel 11, aan de indieningseisen bedoeld in artikel 14, of er sprake is van eventuele uitsluitingsgronden bedoeld in artikel 12 en wanneer het burgerinitiatief in de agendacommissie wordt besproken. De voorzitter van de raad deelt daarbij mede of het verzoek tot plaatsing van het burgerinitiatief al dan niet wordt toegewezen.

  • 2. Indien het verzoek tot plaatsing van het burgerinitiatief afgewezen, dan de indiener de voorzitter van de raad verzoeken deze afwijzing bij wijze van “second opinion” aan de agendacommissie voor te leggen. De agendacommissie stelt de indiener op de hoogte van zijn bevindingen daaromtrent.

  • 3. Indien het burgerinitiatief voldoet aan de in het eerste lid genoemde eisen, dan wordt het geagendeerd voor de eerstvolgende vergadering van de agendacommissie voorafgaand aan de raadscommissiecyclus, op voorwaarde, dat het is ingediend uiterlijk twee weken voor bedoelde agendacommissie.

  • 4. De agendacommissie agendeert het burgerinitiatief vervolgens voor de eerstvolgende raadscyclus. De verzoeker kan niet verzoeken het moment van raadsbehandeling te verplaatsen. De voorzitter van de raad stelt het college op de hoogte van het voorstel. Het college kan gevraagd en ongevraagd zijn advies/zienswijze over een burgerinitiatief aan de raad uitbrengen. Collegeadviezen worden zo spoedig mogelijk naar de raadsleden gezonden.

  • 5. De raad kan ter vergadering bepalen, dat het voorstel met het oog op de orde van de vergadering tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld, (voor zover dit niet reeds is geschied) het voorstel eerst voor advies naar het college dient te worden gezonden. In dat geval bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw wordt geagendeerd.

Artikel 16. Procedure en publicatie

  • 1. De voorzitter van de raad nodigt de verzoeker schriftelijk uit voor de raadsvergadering waarvoor het burgerinitiatief is geagendeerd. De verzoeker of zijn plaatsvervanger heeft tijdens deze vergadering de gelegenheid om zijn burgerinitiatief mondeling nader toe te lichten.

  • 2. Zo spoedig mogelijk nadat de raad over het burgerinitiatief een besluit heeft genomen wordt dit besluit bekendgemaakt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

  • 3. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan de verzoeker.

Hoofdstuk 6 – Referendum

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 17. Referendabele besluiten

  • 1. Onderwerp van een raadplegend of raadgevend referendum kan, onverminderd het in lid 2 bepaalde, zijn een voorgenomen besluit van de raad.

  • 2. Een referendum wordt niet gehouden over:

    • a.

      besluiten waarvan de raad van mening is dat er andere dringende dan onderstaande redenen zijn om geen referendum te houden;

    • b.

      de uitvoering van besluiten van hogere bestuursorganen waaromtrent de raad geen beleidsvrijheid heeft;

    • c.

      gemeentelijke procedures;

    • d.

      de inrichting van de gemeentelijke organisatie als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder c, van de Gemeentewet;

    • e.

      vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting en rekening;

    • f.

      gemeentelijke belastingen en tarieven;

    • g.

      geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

    • h.

      handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college vastgestelde klachtenregeling;

    • i.

      benoemingen of functioneren van personen;

    • j.

      beschikkingen;

    • k.

      verordeningen;

    • i.

      besluiten op grond van een gehouden referendum of in het kader van deze verordening;

    • m.

      besluiten met een spoedeisend karakter;

    • n.

      besluiten over een ingediend burgerinitiatief.

Paragraaf 2 Bijzondere bepalingen over het raadgevend referendum

Artikel 18. Inleidend verzoek

  • 1. Een verzoeker kan schriftelijk een inleidend verzoek voor het houden van een raadgevend referendum indienen bij de voorzitter van de raad.

  • 2. Het inleidend verzoek geeft aan om welk te nemen besluit het gaat en wordt ten minste drie werkdagen vóór de commissievergadering, waarvoor het besluit dat onderwerp is van het inleidende verzoek is geagendeerd, ingediend.

  • 3. Het inleidend verzoek dient door ten minste 100 ondertekenaars te worden ondersteund.

  • 4. De ondertekenaars geven op lijsten aan hun:

    • a.

      naam;

    • b.

      adres;

    • c.

      woonplaats;

    • d.

      geboortedatum en ondertekenen het inleidend verzoek.

  • 5. Het inleidend verzoek wordt door de voorzitter van de raad aan de in deze verordening bepaalde vereisten getoetst en vervolgens legt de voorzitter zijn bevindingen voor aan de raad.

  • 6. Indien het inleidend verzoek voldoet aan de in deze verordening bepaalde vereisten, besluit de raad in zijn vergadering, volgend op de in het tweede lid bedoelde vergadering de besluitvorming over het voorgenomen besluit met ten minste twee maanden te verdagen, zodat een definitief verzoek tot het houden van een referendum kan worden ingediend.

  • 7. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het inleidende verzoek zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 19. Definitief verzoek

  • 1. Binnen zes weken na de dag waarop het besluit bedoeld in artikel 18, zevende lid, is bekend gemaakt wordt door verzoekers een definitief verzoek tot het houden van een raadgevend referendum bij de voorzitter van de raad ingediend.

  • 2. Een definitief verzoek dient ten minste door 500 ondertekenaars te worden ondersteund. De ondertekenaars die het inleidende verzoek hebben ondersteund, worden tevens geacht het definitief verzoek te ondersteunen.

  • 3. Artikel 18, derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De lijsten worden:

    • a.

      op bij openbare bekendmaking gemaakte plaatsen neergelegd; of

    • b.

      aan kiesgerechtigden beschikbaar gesteld.

  • 5. Binnen vier weken na de dag van ontvangst van het definitief verzoek wordt het verzoek door de raad in zijn vergadering aan de in deze verordening bepaalde vereisten getoetst.

  • 6. Indien het definitief verzoek voldoet aan de in deze verordening bepaalde vereisten, besluit de raad of een raadgevend referendum wordt gehouden.

  • 7. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het houden van een raadgevend referendum zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

Paragraaf 3 Bijzondere bepalingen over het raadplegend referendum

Artikel 20. Het raadplegend referendum

  • 1. Eén of meer leden van de raad kunnen een voorstel doen tot het houden van een raadplegend referendum.

  • 2. Het voorstel wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad en bevat een probleemstelling met daarbij een toelichting.

  • 3. De raad toetst het voorstel aan de in artikel 17, tweede lid gestelde uitzonderingen en besluit aansluitend of een raadplegend referendum kan worden gehouden.

  • 4. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het houden van een raadplegend referendum zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

Paragraaf 4 Aanvullende bepalingen over het raadgevend en raadplegend referendum

Artikel 21. Aanhouden beslissing

  • 1. Indien de raad heeft bepaald dat over een te nemen besluit een raadgevend of raadplegend referendum kan worden gehouden dan wordt het betreffende raadsvoorstel op de gangbare wijze behandeld.

  • 2. De stemming over het door de raad te nemen besluit zoals dat luidt na verwerking van de aanvaarde amendementen, wordt aangehouden tot de eerstvolgende vergadering na de dag waarop de uitslag van het referendum bekend is, tenzij eerder negatief over de ontvankelijkheid van het inleidende of het definitieve verzoek wordt beslist.

  • 3. Indien de eerstvolgende vergadering na de uitslag van het referendum niet binnen vier weken valt, wordt binnen die termijn voor de stemming een extra vergadering bijeengeroepen.

Paragraaf 5 Verdere procedure

Artikel 22. Datum referendum

  • 1. De raad stelt de dag vast waarop het referendum wordt gehouden, met dien verstande dat het referendum niet later plaats vindt dan uiterlijk vier maanden na de bekendmaking bedoeld in artikel 18, tiende lid of artikel 19, derde lid.

  • 2. In het geval de in het vierde lid genoemde termijn van vier maanden afloopt binnen twee maanden voor een algemene verkiezing kan de termijn worden overschreden opdat de stemmingen kunnen worden gecombineerd.

  • 3. Een referendum vindt niet plaats in de voor de regio aangewezen schoolvakanties voor het basis- en voortgezet onderwijs, alsmede niet op zon- en feestdagen en er kunnen meer referenda op dezelfde dag worden gehouden.

Artikel 23. Vraagstelling

  • 1. De raad stelt de vraagstelling en de antwoordcategorieën van het referendum vast.

  • 2. Na de vaststelling van de vraagstelling wordt elk raadslid in de gelegenheid gesteld uit te spreken welke binding de uitslag van het referendum voor het raadslid heeft.

Artikel 24. Organisatie en uitvoering

  • 1. De bepalingen van de Kieswet voor wat betreft de raadsverkiezingen zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, tenzij deze verordening anders bepaalt.

  • 2. Een referendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden van het gehele grondgebied van de gemeente Harlingen.

  • 3. De voorzitter van de raad doet openbare kennisgeving van een besluit tot het houden van een referendum.

  • 4. De stukken met betrekking tot de te nemen beslissing worden op de daartoe gebruikelijke wijze beschikbaar gesteld.

Artikel 25. Oproep, geldigheid en inhoud uitslag

  • 1. Een kiesgerechtigde voor een referendum ontvangt een oproepingskaart waarop de vraagstelling staat vermeld.

  • 2. Aan deze kiesgerechtigden wordt voor een referendum in het stemlokaal een afzonderlijk stembiljet voor elk referendum uitgereikt.

  • 3. Een referendum is geldig, indien ten minste 30% van de kiesgerechtigden opkomt.

  • 4. De keuzemogelijkheid welke de meeste stemmen heeft gekregen wordt als referendumuitspraak vastgesteld.

  • 5. Ongeacht de geldigheid zoals vermeld onder het derde lid, is de raad niet gebonden aan een referendum uitspraak.

Paragraaf 6 De referendumcommissie

Artikel 26. Samenstelling referendumcommissie

  • 1. De raad stelt per referendum een onafhankelijke ad hoc referendumcommissie in en benoemt en ontslaat haar leden.

  • 2. Een referendumcommissie bestaat uit vijf leden en kiest uit haar midden een voorzitter. Voor de besluitvorming is een quorum vereist van drie leden. Bij het staken van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

  • 3. Een referendumcommissie wordt ondersteund door de griffier of een door de griffier aan te wijzen medewerker van de griffie.

  • 4. De voorzitter en de leden van een referendumcommissie kunnen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.

  • 5. Een referendumcommissie heeft tot taak:

    • a.

      de raad een voorstel te doen voor de vraagstelling van een referendum;

    • b.

      toezicht te houden op de uitvoering van de verordening en de organisatie van het referendum;

    • c.

      toezicht te houden op de objectiviteit van de door de gemeente te verstrekken voorlichting;

    • d.

      de raad te adviseren over de evaluatie van gehouden referenda en van voorstellen en verzoeken die niet tot een referendum hebben geleid.

  • 6. De referendumcommissie adviseert voorts gevraagd en ongevraagd over aanpassingen van deze verordening, over de bij referenda en referendumverzoeken te volgen procedure en over alle overige zaken die het referendum betreffen.

  • 7. De adviezen van de referendumcommissie zijn openbaar.

Paragraaf 7 Overige bepalingen

Artikel 27. Budget en evaluatie

  • 1. De raad neemt een bedrag op in de begroting voor het houden van een referendum.

  • 2. De raad is belast met de uitvoering van de evaluatie van het referendum.

  • 3. De raad kan het college opdragen de evaluatie uit te voeren.

Hoofdstuk 7 – Slotbepalingen

Artikel 28. Nadere regels college

Het college kan over inwonersparticipatie of het uitdaagrecht nadere regels vaststellen.

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening. Het bestuursorgaan onderbouwt waarom het afwijkt.

Artikel 30. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De referendumverordening gemeente Harlingen 2012, de verordening op het burgerinitiatief gemeente Harlingen 2012 en de Inspraakverordening gemeente Harlingen 2012 worden ingetrokken.

  • 2. De referendumverordening gemeente Harlingen 2012, de verordening op het burgerinitiatief gemeente Harlingen 2012 en de Inspraakverordening gemeente Harlingen 2012 blijven van toepassing op beleid waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds een referendum, inwonersparticipatie of inspraakprocedure op grond van die verordening was gestart.

Artikel 31. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Participatieverordening gemeente Harlingen 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Harlingen in de vergadering van 4 juni 2025

De voorzitter,

De griffier,

TOELICHTING

Algemeen deel

Aanleiding: Wet versterking participatie op decentraal niveau

Op 1 januari 2025 is de Wet versterking participatie op decentraal niveau in werking getreden (Stb. 2024, 203, hierna: de wet). Deze wet beoogt het draagvlak voor het beleid van gemeenten en de uitvoering en evaluatie daarvan, te vergroten door inwoners hier een grotere rol in te geven. Volgens de memorie van toelichting is het, gezien de grote maatschappelijke opgaven waar gemeenten voor staan, van belang dat gemeenten inwoners vroegtijdig en zorgvuldig betrekken bij vraagstukken.

Tegen die achtergrond voorziet de wet in de eerste plaats in een verbreding van de verplichtingen voor gemeenten. Gemeenten moeten inwoners op grond van de wet niet meer alleen bij de voorbereiding van beleid betrekken, maar ook bij de uitvoering en evaluatie daarvan (artikel 150, eerste lid, van de Gemeentewet). In de memorie van toelichting is bovendien opgemerkt dat inspraak lang niet het enige middel voor gemeenten is om inwoners bij het maken van beleid en de uiteindelijke besluitvorming te betrekken. De wet beoogt in de tweede plaats dus dat gemeenten hun inspraakverordening vervangen door een participatieverordening en dat zij daarin meer recht doen aan alle verschillende middelen die er voor participatie zijn.

Tot slot bevat de wet een bepaling over het uitdaagrecht. In artikel 150, derde lid, van de Gemeentewet staat dat gemeenten in de nieuwe participatieverordening niet alleen moeten voorzien in de wijze waarop gemeenten inwoners bij het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van gemeentelijk beleid betrekken, maar aan inwoners en maatschappelijke partijen ook de mogelijkheid moeten bieden zelf het initiatief te nemen. Geregeld is dat gemeenten in de participatieverordening de voorwaarden moeten bepalen waaronder inwoners en maatschappelijke partijen taken van de gemeente kunnen uitvoeren. Dit betreft zowel het uitvoeren van de eigen taken van de gemeenten (artikel 150, derde lid, onder a), als het uitvoeren van de taken die aan de gemeenten in medebewind zijn gegeven (artikel 150, derde lid, onder b). Dit laatste voor zover dat niet in strijd is met de wet.

Invulling participatieverordening

In de wet is niet voorgeschreven welke middelen voor participatie gemeenten precies in hun participatieverordening moeten opnemen. Verder zijn gemeenten ook vrij in de voorwaarden die zij aan de toepassing van het uitdaagrecht verbinden. Het is dus aan gemeenten om een afweging te maken hoe zij de participatieverordening precies in willen vullen. Bij die afweging zal een gemeente in de eerste plaats aandacht moeten besteden aan de wensen die er binnen de gemeente ten aanzien van participatie zijn. Daarnaast zal een gemeente echter ook rekening moeten houden met de kosten of andere middelen die met de uitvoering van de verordening gemoeid zijn en wat de uitvoering van de verordening van de organisatie vraagt.

Dat hierin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt is van groot belang, want de invulling die een gemeente aan de participatieverordening geeft, heeft gevolgen voor de verwachtingen die de inwoners en de maatschappelijke partijen van de gemeente hebben. Als een participatieverordening uiteindelijk niet uitvoerbaar is, vanwege de kosten en ambtelijke capaciteit die de uitvoering vraagt, dan betekent dit dat die verwachtingen waarschijnlijk niet worden waargemaakt en dat heeft ook gevolgen voor het vertrouwen van inwoners en maatschappelijke partijen in de overheid in het algemeen en de gemeente in het bijzonder.

Tegen die achtergrond is er in deze verordening in de eerste plaats voor gekozen om de kennis en ervaring van de inwoners, organisaties en andere belanghebbenden binnen de gemeente zoveel mogelijk te benutten en dit ook in alle stappen van het beleidsproces te doen. Vanaf het bepalen van de agenda tot aan de voorbereiding, besluitvorming, uitvoering en evaluatie van het gemeentelijk beleid. In deze verordening zijn daartoe de spelregels voor inwonersparticipatie opgenomen. Dat wil zeggen dat het gaat om een kader voor de wijze waarop inwoners, organisaties en andere belanghebbenden op initiatief van de gemeente bij het beleidsproces worden betrokken. Verder biedt de verordening ook ruimte aan het uitdaagrecht. Er zijn in de verordening voorwaarden opgenomen waaronder de gemeente het uitdaagrecht toepast en de verordening voorziet ook in een procedure bij het indienen van een verzoek daartoe.

Daarbij wordt nog opgemerkt dat de burgemeester, op grond van artikel 170, eerste lid, onderdeel a en c, van de Gemeentewet, een zorgplicht ten aanzien van heeft. Hij moet toezien op een tijdige voorbereiding, vaststelling, uitvoering en evaluatie van het gemeentelijk beleid en van de daaruit voortvloeiende besluiten, een goede afstemming tussen degenen die bij die voorbereiding, vaststelling, uitvoering en evaluatie zijn betrokken en de kwaliteit van procedures op het vlak van participatie.

Aansprakelijkheid en aanbesteding

Benadrukt wordt dat het bij de toepassing van het uitdaagrecht wel van belang is om rekening te houden met bepaalde juridische aspecten. Dat betreft in elk geval het aanbestedings- en aansprakelijkheidsrecht.

Voor de verhouding tussen het uitdaagrecht en het aanbestedingsrecht geldt dat er in de memorie van toelichting bij de wet is opgemerkt dat gemeenten, ook bij de toepassing van het uitdaagrecht, de aanbestedingsregels moeten naleven. Kortom, het uitdaagrecht zet het aanbestedingsrecht niet opzij. Er zijn echter wel mogelijkheden om het uitdaagrecht binnen de context van het aanbestedingsrecht te stimuleren. Zo kan een gemeente de aanbesteding op het uitdaagrecht laten aansluiten. Hoe dit precies vorm moet krijgen zal per geval moeten worden bepaald.

Voor de verhouding tussen het uitdaagrecht en het aansprakelijkheidsrecht is van belang dat de gemeente in bepaalde gevallen een risicoaansprakelijkheid heeft en dat die aansprakelijkheid niet kan worden overgedragen. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als het uitdaagrecht ziet op het inrichten of onderhouden van de openbare ruimte of het gebruik van gebouwen van de gemeente. Als de gemeente een risicoaansprakelijkheid heeft, dan is het ook aan de gemeente om de risico’s zoveel mogelijk te beperken. Dit vereist dat de gemeente hier in het kader van het uitdaagrecht met de inwoners of maatschappelijke partijen afspraken over maakt. Wat moeten de betrokken partijen doen om bepaalde risico’s te verkleinen?

Welke maatregelen precies nodig zijn en wat daarin precies van de inwoners en maatschappelijke partijen mag worden verwacht, is erg afhankelijk van waar het uitdaagrecht precies op ziet. Ook hier geldt dus dat per geval zal moeten worden bepaald hoe hier invulling aan wordt gegeven. In de verordening is een bepaling opgenomen waarin is vastgelegd dat de gemeente met de inwoners en maatschappelijke partijen afspraken maakt over de uitvoering van de gemeentelijke taak. En ook wat de gevolgen zijn als de afspraken niet worden nagekomen.

Participatie op grond van de andere wetten, zoals de Omgevingswet

In bepaalde gevallen geeft de wet nadere handvaten over participatie, bijvoorbeeld over het verstrekken van gegevens in dat proces. In die gevallen is deze verordening niet van toepassing. Een goed voorbeeld hiervan is de omgevingsvergunning in de Omgevingswet. In die wet is geregeld dat als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, de aanvrager kenbaar moet maken of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken. Als partijen zijn betrokken, dan moet de aanvrager bovendien gegevens verstrekken over hoe deze partijen zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn geweest. Bij bepaalde omgevingsvergunningen kan participatie ook verplicht worden gesteld. Dat neemt niet weg dat participatie op grond van de Omgevingswet wel vormvrij is. Het is aan de aanvrager van een omgevingsvergunning om hier invulling aan te geven. Deze verordening is op die participatie dus niet van toepassing.

Inwonersparticipatie en uitdaagrecht

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

Beleid

Het begrip beleid ziet op het beleid van een bestuursorgaan in brede zin, hieronder vallen ook projecten, programma’s en plannen. Het begrip omvat niet alleen het vaststellen van beleid, maar ook de uitvoering en evaluatie daarvan. Bij beleid gaat het niet om het nemen van concrete besluiten of maatregelen, maar om het beleid waarop deze besluiten of maatregelen kunnen worden gebaseerd.

Beleidsvoornemen

Een beleidsvoornemen is een formele aankondiging van de overheid of een bestuursorgaan waarin wordt aangegeven dat er een voornemen is om bepaald beleid te ontwikkelen. Het voornemen is nog niet het definitieve beleid, maar wel een toelichting dat dit beleid zal volgen. Het aankondigen van een beleidsvoornemen kan zorgen voor inspraak door betrokkenen.

Bestuursorgaan

Volgens de Algemene wet bestuursrecht wordt er onder bestuursorgaan verstaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed. Bestuursorganen nemen besluiten en voeren beleid uit. Hun besluiten kunnen juridische gevolgen hebben voor burgers en organisaties. Bestuursorganen zijn geacht te handelen binnen de grenzen van hun wettelijke bevoegdheden en moeten daarbij de beginselen van behoorlijk bestuur naleven.

Burgerinitiatief

Door middel van burgerinitiatief kunnen burgers invloed uitoefenen op het besluitvormingsproces. Burgers kunnen een voorstel voor wet-of regelgeving, hierbij moet het voorstel voldoen aan verschillende eisen en moet dit zorgvuldig overwogen worden door het bevoegde bestuursorgaan.

Inwonersparticipatie

In de verordening zijn alle vormen van participatie waarbij de gemeente het initiatief neemt om inwoners bij de voorbereiding, uitvoering of evaluatie van beleid te betrekken, onder het begrip inwonersparticipatie geschaard. Daarmee gelden voor al die vormen van participatie dezelfde spelregels.

Maatschappelijke partijen

Op grond van de wet kunnen ook maatschappelijke partijen om toepassing van het uitdaagrecht vragen. In de wet is echter geen definitie van dit begrip opgenomen. Het is dus aan de gemeente om deze groep af te bakenen. In deze verordening is ervoor gekozen de nadruk te leggen op de lokale binding. Onder maatschappelijke partijen vallen organisaties die als doel hebben om een actieve bijdrage aan de samenleving in de gemeente te leveren, ongeacht de rechtsvorm waarin deze zijn georganiseerd. Verenigingen, stichtingen, buurtcomités en sociale ondernemingen. Er is niet voor gekozen ook ondernemers in algemene zin te noemen. Die hebben veelal op andere wijze, bijvoorbeeld via ondernemersverenigingen, banden en contacten met overheden. Er kan bij maatschappelijke partijen dus onder meer worden gedacht aan lokale verenigingen of stichtingen, woongroepen, buurtpreventieteams, vrijwilligersorganisaties, buurtcomités en inwonerscollectieven.

Raadgevend referendum

Een raadgevend referendum is een referendum dat niet bij voorbaat bindend is voor de raad en plaatsvindt voordat door de raad een definitief besluit over het onderhavige onderwerp wordt genomen en dat voorts niet op initiatief van de raad wordt gehouden. Een (anders dan adviserend) correctief referendum, waarbij de bevolking een besluit dat de raad ai heeft genomen achteraf bindend kan verwerpen, is wettelijk niet mogelijk. De raad beslist uiteindelijk over het houden van een raadgevend referendum

Uitdaagrecht

Voor de definitie van uitdaagrecht is aangesloten bij artikel 150, derde lid, van de Gemeentewet. Op grond daarvan kunnen inwoners en maatschappelijke partijen een verzoek doen om gemeentelijke taken over te nemen.

Artikel 2. Reikwijdte

Uitgangspunt in de verordening is dat de bestuursorganen binnen de gemeente, elk ten aanzien van hun eigen taken en bevoegdheden, bepalen of inwonersparticipatie plaatsvindt en of het mogelijk is het uitdaagrecht toe te passen (eerste lid). Dit vanzelfsprekend behoudens die gevallen waarin de wet tot participatie of toepassing van het uitdaagrecht verplicht. Het tweede lid voegt hieraan toe dat bij het vaststellen of wijzigen van bepaalde kerninstrumenten uit de Omgevingswet, te weten de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de programma’s, ook zoveel mogelijk de verordening wordt gevolgd. Dit om er geen enkel misverstand over te laten bestaan dat, voor zover de toepassing van de verordening op grond van de Omgevingswet niet uitgesloten of beperkt is (zie de passage over omgevingsvergunningen in het algemeen deel van de toelichting), deze verordening leidend is.

In het derde lid zijn hier een aantal uitzonderingen op geformuleerd. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als participatie bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten, maar ook als er voor het bestuursorgaan heel weinig ruimte is gelaten om (beleids)keuzes te maken of als het interne en bestuurlijke aangelegenheden van de gemeente betreft. In die gevallen heeft inwonersparticipatie of toepassing van het uitdaagrecht geen toegevoegde waarde. Opmerking verdient dat terughoudend met de uitzonderingsgronden moet worden omgegaan en dat er steeds aandacht moet zijn voor het feit dat participatie zich niet alleen over de voorbereiding, maar ook over de uitvoering en evaluatie uitstrekt. Als participatie bij de voorbereiding geen toegevoegd waarde heeft, geldt dat niet noodzakelijkerwijs ook voor de uitvoering of evaluatie. Als er een beroep op een uitzonderingsgrond wordt gedaan en er van inwonersparticipatie of toepassing van het uitdaagrecht wordt afgezien, dan moet dat worden toegelicht.

Hoofdstuk 2 – Inwonersparticipatie

Dit hoofdstuk heeft alleen betrekking op inwonersparticipatie. Het derde hoofdstuk gaat specifiek op toepassing van het uitdaagrecht in.

Artikel 3. Plan voor inwonersparticipatie

Als een bestuursorgaan ruimte biedt aan inwonersparticipatie, dan moet het bestuursorgaan daarvoor een plan opstellen. Dat plan moet het proces en de planning van de inwonersparticipatie bevatten en moet openbaar worden gemaakt. Het plan kan in overleg met inwoners en maatschappelijke partijen worden opgesteld. In het tweede lid zijn een aantal elementen opgesomd die in elk geval een plaats moeten krijgen in het plan. Op grond van het derde lid zorgt het college voor het opstellen van het plan als het om een bevoegdheid van de gemeenteraad gaat.

Artikel 4. Inspraak

Een bestuursorgaan kan op grond van de verordening inspraak verlenen. Ook als de wet daartoe niet verplicht. De inspraak kan eventueel naast een andere vorm van participatie plaatsvinden. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht bevat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Deze afdeling is in beginsel van toepassing als inspraak wordt verleend. Het bestuursorgaan kan hier echter van afwijken en kiezen voor een andere inspraakprocedure.

Voor de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geldt dat het doel is om zorgvuldige besluitvorming te waarborgen, de uitkomsten hiervan te legitimeren, de rechten en belangen van burgers te beschermen en beleid met andere overheden te coördineren. De procedure voorziet daartoe in de wijze waarop een bestuursorgaan ontwerpbesluiten ter inzage moet leggen, hoe belanghebbenden hierop kunnen reageren en hoe bestuursorganen met deze reacties moeten omgaan. Zo moeten belanghebbenden zowel schriftelijk als mondeling kunnen reageren en moet de termijn voor de reactie minimaal zes weken bedragen.

Artikel 5. Eindverslag inwonersparticipatie

Op grond van dit artikel moet het bestuursorgaan, nadat inwonersparticipatie heeft plaatsgevonden, een eindverslag daarvan opstellen. Dit eindverslag kan worden opgenomen in een losstaand document, maar het kan ook een onderdeel van een voordracht of een passage in een brief zijn. In het tweede lid zijn een aantal elementen opgesomd die in elk geval een plaats moeten krijgen in het verslag. Op grond van het derde lid zorgt het college voor het opstellen van het verslag als het om een bevoegdheid van de gemeenteraad gaat.

Het ligt overigens voor de hand om degenen die hebben deelgenomen aan de inwonersparticipatie het eindverslag toe te sturen. Als dat mogelijk is, is het verder raadzaam om de deelnemers ook bij het opstellen van het eindverslag te betrekken. Het eindverslag wordt openbaar gemaakt.

Hoofdstuk 3 – Uitdaagrecht

Dit hoofdstuk gaat specifiek over toepassing van het uitdaagrecht. Het tweede hoofdstuk bevat de bepalingen die alleen op inwonersparticipatie zien.

Artikel 6. Verzoek om toepassing uitdaagrecht

Toepassing van het uitdaagrecht begint, ongeacht het bestuursorgaan dat bevoegd is, met een verzoek aan het college. Hiervoor is gekozen zodat het indienen van een verzoek laagdrempelig is en ook centraal ontvangen wordt. In het verzoek moet in ieder geval de uit te voeren taak omschreven worden, de reden waarom de indiener deze taak wil overnemen en het resultaat dat de indiener met het overnemen van de taak wil bereiken. Daarbij levert de indiener ook specifieke informatie aan met betrekking tot de uitvoering van de over te nemen taak. Denk aan informatie over de kosten of andere middelen die daarmee gemoeid zijn. Voor het indienen van het verzoek is een formulier ontwikkeld. Dit moet het indienen van een verzoek om toepassing van het uitdaagrecht vergemakkelijken. Als aanvullende informatie nodig is om op het verzoek om toepassing van het uitdaagrecht te reageren of het verzoek niet compleet is, kan het college deze informatie opvragen. Het ligt voor de hand dat het college dan met de indiener in gesprek gaat.

Artikel 7. Ondersteuning indiener verzoek toepassing uitdaagrecht

Het college zorgt voor passende en laagdrempelige ondersteuning bij het opstellen van een verzoek en het uitvoeren van de taak. Dit om ervoor te zorgen dat het voor alle inwoners mogelijk is een verzoek om toepassing van het uitdaagrecht te doen. Deze ondersteuning kan bijvoorbeeld plaatsvinden door middel van een (buurt)loket en omvat in elk geval hulp bij het opstellen en onderbouwen van een verzoek en het aanwijzen van een ambtelijk contactpersoon.

Artikel 8. Beoordeling verzoek toepassing uitdaagrecht

Het college neemt alle verzoeken om toepassing van het uitdaagrecht in ontvangst en zendt deze door aan het bevoegde bestuursorgaan. Het bevoegde bestuursorgaan moet het verzoek onder bepaalde omstandigheden afwijzen. In het derde lid zijn in dat verband een aantal uitzonderingsgronden opgesomd. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als het verzoek in strijd is met door de gemeente vastgesteld beleid. In het vierde lid staan een aantal omstandigheden waaronder het bestuursorgaan het verzoek kan afwijzen. Het is dan aan het bestuursorgaan om een afweging te maken welke belangen zwaarder wegen. In het artikel is ook een termijn opgenomen waarbinnen op het verzoek moet worden gereageerd. Het bestuursorgaan moet de reactie onderbouwen en ook openbaar maken.

Artikel 9. Uitvoering taak

Als het verzoek om toepassing van het uitdaagrecht wordt toegewezen, maakt het bestuursorgaan afspraken met de indiener over de uitvoering van de taak en ook welke stappen er volgen als de afspraken niet worden nagekomen. Het ligt voor de hand deze afspraken vast te leggen in een overeenkomst.

Hoofdstuk 4 – Inspraak

Dit hoofdstuk gaat specifiek over de inspraakprocedure. Deze regels zijn gebaseerd op afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Er zijn ook bepaalde onderdelen waarop we geen inspraak willen, dit zijn toegelicht in dit hoofdstuk en ook de wijze van behandelen van de inspraakprocedure.

Artikel 10. Inspraakprocedure

Dit artikel is opgedeeld in verschillende onderdelen. Het eerste lid bepaald dat elk deel van de gemeente zelf beslist of er inspraak wordt gegeven bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Elk deel van de gemeente (artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht) kan zijn eigen plannen voor inspraak aanbieden. Dit besluit is een officieel besluit volgens de wet, hiertegen kan bezwaar worden gemaakt. Het tweede lid beschrijft dat inspraak altijd verplicht is als de wet dat voorschrijft en het derde lid vult hierbij aan wanneer inspraak niet wordt gegeven. Het vierde lid geeft aan dat inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden. Het vijfde lid zegt dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is met betrekking tot de inspraak. In het zesde lid van het artikel wordt beschreven op welke manier de inspraak kan worden afgerond. Dit wordt gedaan door middel van een eindverslag, hieraan worden de mondelinge en schriftelijke reacties toegevoegd. Hierbij is het voldoende om kort te beschrijven wat er is gezegd en door wie. In het zevende en achtste lid wordt beschreven dat het bestuursorgaan het eindverslag openbaar maakt en de burgemeester dit verslag vermeld in het burgerjaarverslag. Het is belangrijk om de resultaten van de inspraak bekend te maken, door bijvoorbeeld publicatie in de krant of op de gemeentelijke website. Het is gebruikelijk om tijdens de bijeenkomst aan te kondigen hoe de verdere communicatie zal verlopen.

Hoofdstuk 5 – Burgerinitiatief

Het burgerinitiatief is een uitgewerkte vorm van het petitierecht – het in de Grondwet vastgelegde recht voor eenieder een schriftelijk verzoek in te dienen bij het bevoegd gezag. Het verschilt ervan doordat de raad zich verplicht door burgers – procedureel correct – ingediende onderwerpen of voorstellen op zijn agenda te zetten en te behandelen. Het burgerinitiatief kan op die manier de participatie en betrokkenheid van burgers vergroten en geeft hun de mogelijkheid direct invloed uit te oefenen op de politieke agenda. Onderwerpen die de gemeenteraad naar hun idee zou moeten agenderen, maar die door de raad (nog) niet zijn opgepakt, kunnen met inachtneming van bepaalde voorwaarden op de raadsagenda worden geplaatst

Artikel 11. Initiatiefgerechtigden

In dit artikel wordt bepaald wie als initiatiefgerechte kan worden aangemerkt. Hierbij is aansluiting gezocht bij degenen die gerechtigd zijn deel te nemen aan de raadsverkiezingen.

Artikel 12. Onderwerpen van het burgerinitiatief

In principe moet het burgerinitiatief betrekking hebben op alle onderwerpen waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Het moet echter wel gaan over onderwerpen waarover de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft. De gemeenteraad kan bepaalde onderwerpen uitsluiten van burgerinitiatieven via een verordening. In het geval van het tweede deel van artikel 2 zijn burgerinitiatieven niet mogelijk voor de volgende onderwerpen of situaties:

  • a.

    een onderwerp, dat niet behoort tot de bevoegdheid van de raad;

  • b.

    een vraag over het gemeentelijk beleid;

  • c.

    een gedraging van het gemeentebestuur waarover een klacht op grond van Hoofdstuk 9 van de Awb kan of kon worden ingediend;

  • d.

    een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar of beroep openstaat of heeft opengestaan;

  • e.

    een onderwerp waarover tijdens de raadsperiode waarin indiening van het voorstel plaatsvindt door de raad een besluit is genomen.

Artikel 13. Voorwaarden voor een geldig burgerinitiatief

Het is logisch dat een burgerinitiatief enige aantoonbare steun moet hebben onder inwoners. Veel onderwerpen die belangrijk zijn voor inwoners spelen zich af in hun directe woonomgeving en hebben meestal geen grote impact op andere wijken. Uit dit artikel volgt dat de raad een burgerinitiatief op de agenda van een vergadering moet plaatsen indien er sprake is van een geldig verzoek, ingediend door een initiatiefgerechtigde. De gemeenteraad zal zich in dat geval dus moeten uitspreken over het burgerinitiatief. Van een geldig verzoek is sprake als:

  • a.

    het verzoek door tenminste 100 initiatiefgerechtigden wordt ondersteund. Deze drempel sluit aan bij de drempel voor het inleidend verzoek in de referendumverordening Harlingen 2012 en voorkomt dat bij iedere individuele kwestie het zware middel van een burgerinitiatief wordt gekozen.

  • b.

    het onderwerp van het burgerinitiatief niet in artikel 12 is uitgezonderd; en

  • c.

    aan de in artikel 14 gestelde procedurele voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 14. Eisen voor een burgerinitiatief

Het ligt voor de hand om het burgerinitiatief bij de voorzitter van de raad te laten indienen. Zolang de burgemeester nog voorzitter van de raad is, ontvangt hij in die hoedanigheid de voorstellen. Om de voortgang van het burgerinitiatief ordelijk te laten verlopen, is het onvermijdelijk dat aan het verzoek een aantal minimumeisen wordt gesteld.

Ter voorkoming van fraude met namen wordt gevraagd naar personalia, zoals adressen en geboortedata. Op grond van deze gegevens kan de gemeente onderzoeken of het initiatief de steun van voldoende daartoe gerechtigde personen heeft.

Artikel 15. Behandeling van het burgerinitiatief

Inkomende burgerinitiatieven worden beoordeeld op basis van zowel inhoudelijke als formele criteria. Deze beoordeling wordt uitgevoerd door de voorzitter van de raad. Als er informatie ontbreekt, krijgen de indieners vier werken de tijd op deze aan te vullen. Het is niet wenselijk dat burgerinitiatieven alleen vanwege formele argumenten worden afgewezen. De raad bepaalt de behandelingsprocedure per voorstel en heeft de keuze uit drie mogelijkheden:

  • a.

    de raad behandelt het voorstel direct zelf;

  • b.

    de raad geeft het college de kans om binnen een bepaalde termijn advies te geven, waarna de raad beslist; of

  • c.

    de raad vraagt, al dan niet na advies van het college, om advies van een raadscommissie en beslist daarna.

Over het algemeen is het wenselijk dat de raad kennisneemt van de opvatting van het college over de uitvoerbaarheid en financiële haalbaarheid van een burgerinitiatief. Het is logisch dat het college ook rekening houdt met de belangen van andere betrokkenen bij het geven van advies.

Hoewel het de primaire verantwoordelijkheid van de raad niet verandert, is het duidelijk dat een burgerinitiatief niet gemakkelijk kan worden afgewezen. De raad moet altijd goed motiveren waarom zij de initiatiefnemers niet volgt. Het is belangrijk dat burgerinitiatieven snel worden behandeld. Daarom zijn de termijnen voor behandeling en advisering zo kort mogelijk gehouden.

Artikel 16. Procedure en publicatie

De inwoners die als vertegenwoordigers in het burgerinitiatief zijn aangegeven, krijgen de kans om het initiatief toe te lichten en vragen te beantwoorden. De raad kan ook besluiten om de vertegenwoordigers deel te laten nemen aan de besprekingen.

Nadat het besluit is genomen stelt de raad de vertegenwoordigers van het burgerinitiatief hiervan op de hoogte. Als hij geheel of gedeeltelijk van het initiatief is afgeweken motiveert hij dit. Als het initiatief is overgenomen worden de vertegenwoordigers geïnformeerd wanneer met de uitvoering wordt gestart en wie daarvoor de contactpersoon binnen de gemeentelijke organisatie zijn.

Hoofdstuk 6 – Referendum

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 17. Referendabele besluiten

Concept besluiten van de raad kunnen onderwerp zijn van een referendum zijn. Het gaat hierbij nadrukkelijk om onderwerpen waarover de raad bevoegd is, waarbij er sprake moet zijn van een concreet voorgenomen besluit. De besluiten die worden genomen door het college of door de burgemeester zijn niet referendabel (op grond van deze verordening, deze bestuursorganen kunnen desgewenst zelf een referendumregeling opstellen).

In deze verordening is een lijst met uitzondering opgenomen waarin wordt beschreven welke onderdelen zich minder goed lenen voor het houden van een referendum. Deze lijst schept duidelijkheid voor de burger en voorkomt dat de verordening een leeg instrument wordt waarbij het praktisch onmogelijk wordt een referendum te organiseren. Deze lijst is niet limitatief, omdat de raad de uiteindelijke beslissing over het al dan niet houden van een referendum neemt. Dit geeft de raad ruimte voor het nemen van de beslissing een referendum te houden, waarbij een zorgvuldige afweging altijd een voorwaarde is.

Paragraaf 2 Bijzondere bepalingen over het raadgevend referendum

Artikel 18. Inleidend verzoek

Kiesgerechtigden kunnen bij de raad een verzoek indienen tot het houden van een referendum. Inwoners krijgen hierbij de mogelijkheid zich uit te spreken over een besluit dat zal worden genomen. Hierbij is het van belang dat dit op initiatief gaat van de burger zelf en niet van op initiatief van de raad. Hierdoor bepaald de raad niet zelf wanneer burgers hun gekozen volksvertegenwoordigers kunnen adviseren, maar houden de burgers zelf een vinger aan de pols.

Het inleidende verzoek ziet op het ontwerpraadsbesluit. De raad moet op korte termijn beslissen of een onderwerp niet valt onder de uitzonderingen van artikel 17, tweede lid. De referendumcommissie adviseert hierbij. Daarbij moet worden aangetoond dat een onderwerp niet alleen maar leeft bij enkele mensen maar op enig draagvlak in de gemeente kan rekenen. Daarom moeten ten minste 100 handtekeningen worden overlegd.

Artikel 19. Definitief verzoek

Indien het verzoek voldoet zal er in de vergadering worden besloten door de raad, waarna het definitieve verzoek tot het houden van een referendum kan worden ingediend.

Paragraaf 3 Bijzondere bepalingen over het raadplegend referendum

Artikel 20. Het raadplegend referendum

Leden van de raad kunnen op hun verzoek een voorstel doen tot het houden van een raadplegend referendum. Hierbij wordt door de volksvertegenwoordiging uitgeschreven om de mening van de burgers te raadplegen. Na indiending hiervan bij de voorzitter van de raad, zal de probleemstelling, inclusief toelichting, worden getoetst aan artikel 17, tweede lid. Het voorstel bevat een probleemstelling met daarbij een toelichting waarover de burger zal worden gehoord.

Paragraaf 4 Aanvullende bepalingen over het raadgevend en raadplegend referendum

Artikel 21. Aanhouden beslissing

Indien de raad heeft bepaald dat over een te nemen besluit een referendum zal worden gehouden, zal er worden aangehouden tot de eerstvolgende vergadering waarop de uitslag van het referendum bekend is. In dit artikel wordt beschreven op welke manier de datum van het referendum wordt vastgesteld en hoe het verdere verloop van de besluitvorming na de stemming zal zijn.

Paragraaf 5 Verdere procedure

Artikel 22. Datum referendum

Om grote vertragingen te voorkomen wordt het referendum niet later als vier maanden na de bekendmaking gehouden. De raad kan deze termijn verlengen in het geval de genoemde termijn afloopt binnen twee maanden voor de algemene verkiezing of wanneer het referendum plaatsvindt in de voor de regio aangewezen schoolvakanties voor het basis- en voortgezet onderwijs, alsmede niet op zon- en feestdagen.

Artikel 23. Vraagstelling

Een van de meest reële bezwaren tegen een referendum is een onduidelijke, voor meerdere uitleg vatbare vraagstelling. Om aan dit bezwaar zoveel mogelijk tegemoet te komen kan een onafhankelijke commissie benoemd worden door de raad. Deze kan desgewenst een zo objectief mogelijke vraagstelling opstellen waarin de gemeenteraad zich kan vinden. De eindverantwoordelijkheid blijft uiteraard bij de raad berusten.

Artikel 24. Organisatie en uitvoering

De uitvoering van het referendum zelf wordt aan het college opgedragen. Deze bepalingen zijn hierin opgenomen. Plaats, datum, strekking en inhoud van het referendum moeten openbaar bekend worden gemaakt. De bekendmakingen zullen plaatsvinden op de gebruikelijke wijze en door plaatsing daarvan op de gemeenschappelijke website. Uiteraard zal het informatiemateriaal ook op de website worden.

Artikel 25. Oproep, geldigheid en inhoud uitslag

In plaats van een stembiljet, zoals bij de regulieren verkiezingen, krijgen kiezers nu een kaart, waarop de vraagstelling van het referendum wordt vermeld en de keuze mogelijkheid die de kiezer heeft.

Er is bij de stemming een percentage kiesgerechtigden aangegeven, welke minimaal moeten opkomen bij de stemming van het referendum. Bij een opkomst onder de geldigheidsdrempel wordt geredeneerd dat met de uitslag niet behoeft te worden gedaan.

Paragraaf 6 De referendumcommissie

Artikel 26. Samenstelling referendumcommissie

Wanneer de mogelijkheid tot het houden van een referendum bestaat, is het raadzaam een referendumcommissie in te stellen. Het onderwerp dat ten grondslag ligt aan het referenduminitiatief is doorgaans politiek gevoelig, maar de gemeente is wel degene die het referendum en de voorlichting organiseert. Een onafhankelijke referendumcommissie kan dan de neutrale derde partij zijn die toezicht op de organisatie en uitvoering van het referendum.

In de verordening is gekozen voor een referendumcommissie bestaande uit vijf leden, waarbij de referendumcommissie enkel bij elkaar zal komen als er een reden is om te vergaderen. Door het benomen van meer leden dan het quorum wordt een oplossing gegeven voor het geval dat één van de leden afwezig is of zich wil onthouden van deelname in verband met mogelijke belangenverstrengeling.

Aan de referendumcommissie zijn diverse taken toegewezen. Daarnaast wordt de onafhankelijke positie ondersteund door de mogelijkheid gevraagd en ongevraagd advies te geven. De referendumcommissie heeft een adviserende rol bij diverse stappen in het referendumproces die gevoelig kunnen liggen of voor discussie kunnen zorgen. Daarnaast is de rol van de referendumcommissie als toezichthouder op het hele referendumproces vastgelegd. De referendumcommissie brengt na afloop van elk referendumproces een evaluatie uit. Dit kan gaan om een referendumproces inclusief een gehouden referendum, maar ook over een referendumproces waarbij het niet tot een daadwerkelijk gehouden referendum is gekomen.

Paragraaf 7 Overige bepalingen

Artikel 27. Budget en evaluatie

De raad stelt een budget vast voor de organisatie van het referendum, hierbij wordt gedacht aan de kosten voor de opening van de stembureaus, versturen van oproepkaarten en huis-aan-huis verspreiding van de referendum-krant. Daarnaast kan de raad ook een budget vaststellen voor inhoudelijke en/of opkomst bevorderende campagnevoeren door zowel de initiatiefnemers als door derde partijen en de gemeente.

De werkwijze en de resultaten van het houden van referenda kunnen worden geëvalueerd. De raad is belast met de uitvoering van de evaluatie van het referendum. De raad kan het college opdragen de evaluatie uit te voeren.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 28. Nadere regels college

Het college heeft de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen en bepaalde artikelen uit de verordening dus nader uit te werken.

Artikel 29. Hardheidsclausule

Om maatwerk te garanderen en onevenredig bezwarende uitkomsten van de toepassing van deze verordening te voorkomen, heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen af te wijken van de bepalingen in deze verordening. Het bestuursorgaan moet wel onderbouwen waarom het afwijkt.

Artikel 30. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

De referendumverordening gemeente Harlingen 2012, de verordening op het burgerinitiatief gemeente Harlingen 2012 en de Inspraakverordening gemeente Harlingen 2012 worden ingetrokken, maar deze blijven van toepassing op beleid waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds een referendum, inwonersparticipatie of inspraakprocedure op grond van die verordening was gestart.

Artikel 31. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel vermeld de datum waarop deze verordening in werking treedt en de titel waarmee de verordening wordt aangehaald.