Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR740985
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR740985/1
Algemene plaatselijke verordening 2025
Geldend van 24-06-2025 t/m heden
Intitulé
Algemene plaatselijke verordening 2025De raad van de gemeente Hof van Twente;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;
besluit:
vast te stellen de navolgende ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING HOF VAN
TWENTE 2025
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
Artikel 1:2 Beslistermijn
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Artikel 1:7 Termijnen
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Afdeling 2 Betoging
Artikel 2:2 Optochten (Vervallen)
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Artikel 2:4 Afwijking termijn (Vervallen)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (Vervallen)
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Afdeling 4 Vertoningen op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (Vervallen)
Artikel 2:8 Dienstverlening (Vervallen)
Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen
van een weg
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg (vergunningplicht)
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken gladheid
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (Vervallen)
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Afdeling 7 Evenementen
Artikel 2:24 Definities
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
Artikel 2:25a Termijn aanvraag evenementenvergunning
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Definitie
Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting
Artikel 2:29 Sluitingstijd
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Afdeling 8a Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet
Artikel 2:34a Definities
Artikel 2:34b Regulering para commerciële rechtspersonen
Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven (Vervallen)
Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden (Vervallen)
Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven
Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’
Artikel 2:34g Proeverijen in slijtlokaliteiten
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Definitie
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Artikel 2:37 Nachtregister
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:38a Definities
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke
Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag openbare plaatsen
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Artikel 2:48a Lachgasverbod (vervallen)
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als steekwapen
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterreinen en dergelijke
Artikel 2:53 Bespieden van personen
Artikel 2:54 Verbod gebruik openbare plaats als slaapplaats
Artikel 2:55 Reddingsmiddelen
Artikel 2:56 Aanstootgevend gedrag
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren (Vervallen)
Artikel 2:61 Wilde dieren (Vervallen)
Artikel 2:62 Loslopend vee
Artikel 2:63 Duiven
Artikel 2:64 Bijen
Artikel 2:65 Bedelarij
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Definitie
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (Vervallen)
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven (Vervallen)
Afdeling 13 Vuurwerk
Artikel 2:71 Definitie
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de
verkoopdagen
Artikel 2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Artikel 2:73a Begripsomschrijvingen carbidschieten
Artikel 2:73b Carbidschieten
Artikel 2:73c Bij zich hebben van carbid
Artikel 2:73d Aanwijzing gebieden zonder vrijstelling
Artikel 2:73e Ontheffing
Artikel 2:73f Toepasselijkheid
Artikel 2:73g Gebruik klaphamer, knalhamer of knalijzer
Afdeling 14 Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op
openbare plaatsen en gebiedsontzegging
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Artikel 2:80 Sluiting voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf
Afdeling 16 Ondermijning
Artikel 2:81 Begripsbeschrijving
Artikel 2:82 Aanwijzing gebied, straat of gebouw waar vergunningplicht geldt voor
bepaalde bedrijvigheid
Artikel 2:83 Exploitatie van een bedrijf in een aangewezen gebied, straat of gebouw
Artikel 2:84 Aanvraag vergunning bedrijf in een aangewezen gebied, straat of
gebouw
Artikel 2:85 Bijzondere weigeringsgronden
Artikel 2:86 Bijzondere gronden voor intrekking en wijziging
Artikel 2:87 Bestaande bedrijven
Artikel 2:88 Sluiting bedrijf
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
Afdeling 1 Begripsbepalingen
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
Artikel 3:3 Nadere regels
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.
Artikel 3:4 Vergunningsplicht seksinrichting of escortbedrijf
Artikel 3:5 Eisen exploitant en beheerder
Artikel 3:6 Sluitingstijden
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Artikel 3:8 Verplichtingen exploitant en beheerder
Artikel 3:9 Raam- en straatprostitutie
Artikel 3:10 Sekswinkels
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische
goederen, afbeeldingen e.d.
Afdeling 3 Beslistermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslistermijn/tenaamstelling en geldigheidsduur
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
Artikel 3:14 Intrekkingsgronden
Artikel 3:15 Sluiting
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:16 Wijziging of beëindiging exploitatie
Artikel 3:17 Wijziging of beëindiging beheer
Afdeling 5 Overgangsbepalingen
Artikel 3:18 Overgangsbepalingen (Vervallen)
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN
ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1 Definities
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten
Artikel 4:4 Verbod oplaten ballonnen
Artikel 4:5 Onversterkte muziek (Vervallen)
Artikel 4:5a Traditioneel schieten (Vervallen)
Artikel 4:5b Geluidhinder in de openlucht
Artikel 4:5c Geluidhinder door dieren (Vervallen)
Artikel 4:5d Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen
Artikel 4:5e Geluidhinder door vrachtauto’s
Artikel 4:5f Routering
Artikel 4:6 Overige geluidshinder
Artikel 4:6a Mosquito (Vervallen)
Afdeling 2 Bodem-, weg-, en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en
putten buiten gebouwen
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Definities
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (Vervallen)
Artikel 4:12 Kapverbod (Vervallen)
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (Vervallen)
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame (Vervallen)
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Definitie
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER
GEMEENTE
Afdeling 1 Parkeerexcessen
Artikel 5:1 Begripsomschrijving (Vervallen)
Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen
Artikel 5:7 Reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Grote voertuigen
Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen
Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan (Vervallen)
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:12 Overlast van fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen
Artikel 5:12a Weesfietsen en fietswrakken
Afdeling 2 Collecteren
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
Afdeling 3 Venten
Artikel 5:14 Definitie
Artikel 5:15 Ventverbod
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting (Vervallen)
Afdeling 4 Standplaatsen
Artikel 5:17 Definitie
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht (Vervallen)
Afdeling 5 Snuffelmarkten
Artikel 5:22 Definitie
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Afdeling 6 Openbaar water
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats (Vervallen)
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats (Vervallen)
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:31a Begripsbepalingen (Vervallen)
Artikel 5:32 Crossterreinen
Artikel 5:33 Beperkingen verkeer in natuurgebieden
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur
te stoken
Afdeling 9 Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Definitie
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
Artikel 5:37 Hinder of overlast
HOOFDSTUK 6 SANCTIE-, OVERGANGS-, EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 6:1 Sanctiebepaling
Artikel 6:2 Toezichthouders
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Artikel 6:4 Intrekking oude verordening
Artikel 6:5 Overgangsbepaling
Artikel 6:6 Inwerkingtreding
Artikel 6:7 Citeertitel
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:1 Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij
deze verordening;
- beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij
de Omgevingswet;
- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten
aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet.
- bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet.
- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de
Wegenverkeerswet 1994;
- college: het college van burgemeester en wethouders;
- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;
- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee
kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
- motorvoertuig: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk
zijn;
- openbare plaats: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare
manifestaties;
- parkeren: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990;
- rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft op grond van eigendom,
bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;
- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals
kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
- weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de
Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 1:2 Beslistermijn
1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing
binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan zes
weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan
het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan
de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twintig weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden
verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het
belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan
verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of op grond van deze verordening
anders is bepaald.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 1:6 Intrekking, wijziging of schorsing van vergunning of ontheffing
1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken, gewijzigd of geschorst als:
a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na
het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is
vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of
ontheffing is vereist;
c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn
of worden nagekomen;
d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende
een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn,
binnen een redelijke termijn; of
e. de houder dit verzoekt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 1:7 Termijnen
1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of
ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen
verzet.
2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor
onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal
mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag niet aan de
daarvoor vastgestelde indieningstermijnen voldoet en daardoor de behandeling van de
aanvraag niet mogelijk is.
HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE
AFDELING 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig
op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
2. Degene die op een openbare plaats:
a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te
ontstaan;
b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor
ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
d. is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de
door hem aangewezen richting te verwijderen.
3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het
bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van
ongeregeldheden zijn afgezet.
4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.
5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en
levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
AFDELING 2 BETOGING
Artikel 2:2 Optochten
(Vervallen)
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden,
waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet
openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste
één week voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
2. De kennisgeving bevat:
a. naam en adres van degene die de betoging houdt;
b. het doel van de betoging;
c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van
beëindiging;
d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route;
e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop
te bevorderen.
3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de
kennisgeving is vermeld.
4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een
zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan
uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in
behandeling nemen buiten deze termijn.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
(Vervallen)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
(Vervallen)
AFDELING 3 VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN
Artikel 2:6 Beperking verspreiden geschreven of gedrukte stukken of
afbeeldingen
1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te
verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare
plaatsen.
2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis
bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
AFDELING 4 VERTONINGEN OP DE WEG
Artikel 2:7 Feest muziek en wedstrijd e.d.
(Vervallen)
Artikel 2:8 Dienstverlening
(Vervallen)
Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke
1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar,
filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de
openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen
openbare plaatsen.
2. De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
AFDELING 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
Algemene regel met ontheffingsmogelijkheid
1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan in
overeenstemming met de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
a. schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg
belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor
het beheer of onderhoud van de weg; of
b. niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake
wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1.20 meter wordt gelaten op voetpaden
en van 3.50 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.
3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere
regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod
5. (Vervallen)
6. Het verbod is niet van toepassing op:
a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;
c. reclame-uitingen die voldoen aan het ‘Reclamebeleid’.
d. overige gevallen waarin op grond van een wettelijke regeling een vergunning voor het
gebruik van de weg is verleend.
7. Het verbod is ook niet van toepassing op beperkingsgebiedenactiviteiten met betrekking
tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of op grond van de
Omgevingswet, het omgevingsplan, provinciale omgevingsverordening of
waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994.
8. Het college kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en
veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een
weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te
spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering
te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. (Vervallen)
3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of
openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
4. Het verbod is ook niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking
tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of op grond van de
Omgevingswet, het omgevingsplan, provinciale omgevingsverodening of
waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de
Wegenverkeersweg 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij
of op grond van de Telecommunicatiewet
5. (Vervallen)
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg Vergunningplicht
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te
maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening wordt de vergunning
slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt
ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare
parkeerplaats of het openbaar groen.
e. indien de uitweg niet leidt naar een particulier terrein;
f. indien de beschikbare breedte van de parkeergelegenheid op eigen terrein kleiner is
dan 2,25 meter;
g. indien de beschikbare lengte van de parkeergelegenheid op eigen terrein kleiner is
dan 5,00 meter;
h. wanneer er alleen in de voortuin geparkeerd kan worden.
3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot
een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of op grond van de
Omgevingswet, het omgevingsplan, provinciale omgevingsverordening of
waterschapsverordening.
4. Het college kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.
AFDELING 6 VEILIGHEID OP DE WEG
Artikel 2:13 Veroorzaken gladheid
1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te
laten lopen.
2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door
artikel 427, aanhef en onder 4 e, van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 5 van de
Wegenverkeerswet.
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze:
a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken; en
b. onmiddellijk te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats
achter te laten.
3. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien bij of op grond van de Omgevingswet.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze
dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of
gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan
of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen,
onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke
1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen
van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers
opleveren.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427,
aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden of binnen een afstand van dertig
meter daarvan:
a. te roken gedurende een door het college aangewezen periode;
b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten
vallen, weg te werpen of te laten liggen.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429,
aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het verbod in het eerste lid, onder a, is ook niet van toepassing voor zover het roken
plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel
van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe
voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte
van de weg.
2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe
voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van
de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de
Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt
voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
5. Het college kan nadere regels bepalen op grond van dit artikel.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
(Vervallen)
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk
voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare
verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10
van de Omgevingswet.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor
stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen,
opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken,
hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als de elektrische spanning van de
bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de
hoogspanningslijn.
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
1. Het is verboden:
a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te
versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar
te brengen;
b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a
bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere
wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek
van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.
AFDELING 7 EVENEMENTEN
Artikel 2:24 Definities
1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke
verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoop- en theatervoorstellingen;
b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de
Gemeentewet en artikel 5:22;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. activiteiten binnen een inrichting in de zin van de Alcoholwet;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare
manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening;
g. sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid,
onder f.
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
a. een herdenkingsplechtigheid;
b. een braderie;
c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;
d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
e. een straatfeest of buurtbarbecue;
f. een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of - gala’s;
g. een vuurwerkshow.
h. een voetbalwedstijd waarbij ten minste één betaald-voetbalorganisatie is betrokken.
3. In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een evenement waarbij:
a. het aantal gelijktijdig aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen en er
maximaal 50 personen tegelijkertijd in een tent of ander bouwwerk aanwezig mogen
zijn;
b. de activiteiten plaatsvinden tussen 08.00 en 00.30 uur;
c. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 08.00 uur of na 24.00 uur, dan wel in dit
tijdsbestek alleen achtergrondmuziek hoorbaar is tot 55 dB(A) / 70 dB (C) (tot 19.00
uur) en 50 dB(A) / 65 dB (C) (van 19.00 tot 24.00 uur) gemeten op 20 meter van de
geluidsbron
d. de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of
anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten; en
e. er slechts 3 kleine objecten worden geplaatst, waarvan 1 object met een oppervlakte
van maximaal 50 vierkante meter en de andere 2 objecten van maximaal 10
vierkante meter per object
f. onder klein evenement wordt tevens verstaan wandel- en/of fietstochten, die
plaatsvinden bij daglicht, zonder wedstrijdelement, waarbij geen verkeersmaatregelen
moeten worden genomen en waarbij niet meer dan 250 deelnemers zijn.
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een
evenement te organiseren.
2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3
van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd
voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op
grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening
overige plaatsen.
3. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, zoals bedoeld in artikel 2:24 lid 3
APV, als de organisator ten minste 30 werkdagen voorafgaand aan het evenement
daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester door middel van een vastgesteld
meldingsformulier.
4. De burgemeester kan binnen 14 dagen na ontvangst van de melding besluiten een klein
evenement te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare
orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
5. Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin
voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.
6. Het derde lid is niet van toepassing op een op grond van artikel 2:24, tweede lid, onder f,
aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.
7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een
vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f, weigeren als de
organisator of de aanvrager van de vergunning van in enig opzicht van slecht
levensgedrag is.
8. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
9. De burgemeester kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.
Artikel 2:25a Termijn aanvraag evenementenvergunning
1. In afwijking van artikel 1:7 APV wordt de aanvraagtermijn voor het indienen van een
vergunning voor een evenement als bedoeld in artikel 2:24 APV gesteld op 6 weken voor
een A-evenement en 13 weken voor een B- of C-evenement. Bij nieuwe C- evenementen
dient de aanvraag tenminste 20 weken van te voren zijn ingediend.
2. Mocht het aanvraagformulier evenementenvergunning niet conform de indieningstermijn,
zoals opgenomen in artikel 2:25a lid 1, zijn ingediend, dan kan het bestuursorgaan
besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
2. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te
vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of
bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of
werkzaamheid in strijd met de openbare orde.
3. Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht
AFDELING 8 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN
Artikel 2:27 Definitie
1. In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension,
bed & breakfast, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, afhaalcentrum,
shishalounge of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of
(alcoholhoudende) dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe
consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.
2. Een ruimte die is gelegen buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting, maar
behoort tot deze openbare inrichting en waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden,
waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe
consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een
terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting
1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de
burgemeester.
2. De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in
strijd is met het omgevingsplan.
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts
geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:
a. de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare
orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of
b. de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:
a. winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van
de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
b. zorginstelling;
c. museum; of
d. bedrijfskantine of -restaurant.
5. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan
openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet,
als:
a. zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling
geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -
handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of
b. de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden
voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.
6. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld
in het vijfde lid, onder a.
7. Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de
Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet
van toepassing.
Artikel 2:29 Sluitingstijd
1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 24:00 uur en
06:00 uur.
2. In afwijking van het eerste lid is het voor de houder van een horeca-inrichting met de
aanduiding horeca categorie 2 en 3 (zoals bepaald in het ter plaatse geldende
Omgevingsplan) verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers
toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 06.00 uur.
3. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of
bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.
4. Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is het de houder van
een horecabedrijf niet toegestaan een bij dit bedrijf behorend terras of andere
aanhorigheden na 01.00 uur voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe
te laten of te laten verblijven.
5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.
6. Voor een openbare inrichting die zich bevindt in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de
Winkeltijdenwet, voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit
vormen van de winkelactiviteit, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
7. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de
Wet milieubeheer is voorzien.
8. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
9. De burgemeester kan nadere regels stellen op grond van het vijfde lid van dit artikel.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in
geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk
andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet
voorziet.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
a. De orde te verstoren;
b. Zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de
inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit op grond van artikel 2:30, eerste
lid;
c. Op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken
van het terras (bijvoorbeeld verstrekking middels een tappunt aan voorbijgangers).
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij
algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft,
verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is
in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de
artikelen 2:29 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
AFDELING 8A BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS
BEDOELD IN DE ALCOHOLWET
Artikel 2:34a Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- alcoholhoudende drank;
- horecabedrijf;
- horecalokaliteit;
- inrichting;
- para commerciële rechtspersoon;
- sterke drank;
- slijtersbedrijf;
- zwak-alcoholhoudende drank;
dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.
Artikel 2:34b Regulering para commerciële rechtspersonen
1. Een para commercieel rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten
waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt kan
alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken gedurende de periode beginnende met 1
uur voor aanvang en eindigende met 1 uur na beëindiging van activiteiten passende
binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende para commerciële
rechtspersoon, onverminderd artikel 2.29 APV.
2. Overige para commerciële rechtspersonen kunnen, onverminderd artikel 2.29 APV,
alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot
uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de
statutaire doelen van de rechtspersoon.
3. Een para commercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens
bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die
niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken
zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.
Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven
(Vervallen)
Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden
(Vervallen)
Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven
Het is verboden bedrijfsmatig of gratis zwak-alcoholhoudende drank ter plaatse te
verstrekken vanuit winkels, warenhuizen en andere locaties en ruimten als bedoeld in artikel
18 tweede lid en artikel 19 tweede lid onder a van de Alcoholwet.
Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’
Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of gratis
alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een
periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt
gevraagd.
Artikel 2:34g Proeverijen in slijtlokaliteiten
1. Slijtersbedrijven zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en het in artikel 14, eerste
lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren
van een proeverij in hun slijtlokaliteit.
2. De vrijstelling geldt buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit bij of krachtens de
Winkeltijdenwet regulier is opengesteld.
AFDELING 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN
NACHTVERBLIJF
Artikel 2:35 Definitie
In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de
uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of
gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding
van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te
geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37 Nachtregister
De houder van een inrichting dan wel ieder ander die bedrijfsmatig kamers verhuurt en/of
anderszins overnachting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als
bedoeld in artikel 4.3.8. van het wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens
het door de burgemeester vastgestelde model.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of
feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag
van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
AFDELING 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN
Artikel 2:38a Definities
1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek
toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig
is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld
inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn
omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
1. Het is verboden een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de
kansspelen.
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. Wet: de Wet op de kansspelen;
b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;
c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.
3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.
AFDELING 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
1. Het is verboden een op grond van artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning,
een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf
te betreden.
2. Het is verboden een op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een
niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf,
een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of
het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf
die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een
openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar
is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen
aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te
brengen of te doen aanbrengen.
3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt
op grond van wettelijk voorschrift.
4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een
opsporingsambtenaar op diens eerste vordering direct ter inzage af te geven.
5. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en
bekendmakingen.
6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van
handelsreclame.
7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en
bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer,
kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet
zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te
hebben.
2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij
zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het
plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.
3. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn
bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen,
onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te
vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke
1. Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de
gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken,
grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.
2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of
openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke
1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de
berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden
redelijkerwijs wordt vereist.
2. Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een
weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of op grond van de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1. Het is verboden op een openbare plaats:
a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie,
openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting,
verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemt straatmeubilair;
b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig
overlast of hinder veroorzaakt.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen
424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet
1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een
openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied,
alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met
alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
2. Het verbod is niet van toepassing op:
a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de
Alcoholwet;
b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een
ontheffing geldt op grond van artikel 35 van de Alcoholwet.
Artikel 2:48a Lachgasverbod (vervallen)
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
1. Het is verboden zonder redelijk doel:
a. zich in een portiek of poort op te houden;
b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw,
appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor
publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor
gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te
houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of
te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten
worden in elk geval verstaan portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer,
parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als steekwapen
1. Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of in daaraan
grenzende voor het publiek openstaande gebouwen of op bij die gebouwen behorende
erven messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij
zich te hebben.
2. Het verbod geldt niet voor messen of voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet
voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.
3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2
van de Wet wapens en munitie.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten
staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang
van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat
gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt. Het verbod geldt ook voor
trottoir en voetpad.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en
dergelijke
Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen
met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester
aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt
gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of
woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die
zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.
2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een
persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.
Artikel 2:54 Verbod gebruik openbare plaats als slaapplaats
1. Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken of op een openbare
plaats een voertuig, vaartuig, woonwagen, tent of een andere vorm van beschutting als
slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden:
a. tussen zonsondergang en zonsopgang in door het college aan te wijzen gebieden.
b. in andere gevallen dan genoemd onder a voor zover:
1°. sprake is van overlast of hinder voor de omgeving;
2°. er gevaar is of dreigt voor de omgeving; of
3°. het woon- of leefklimaat wordt aangetast.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
3. Het verbod geldt niet:
a. voor vaartuigen en woonboten die een ligplaats innemen waar dit op grond van artikel
5:25 is toegestaan;
b. voor woonwagens met een woonbestemming;
c. op een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede
bestemd;
d. op kampeerplaatsen die op grond van artikel 4:19 zijn aangewezen.
Artikel 2:55 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van personen bestemd en daartoe aangebracht
voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te
maken.
Artikel 2:56 Aanstootgevend gedrag
1. Het is verboden zich op een openbare plaats te bevinden met het kennelijke doel contact
te zoeken tot het verrichten van handelingen van seksuele aard, die uit het oogpunt van
openbare zedelijkheid kennelijk oneerbaar of aanstootgevend zijn of redelijkerwijs kan
worden geacht te zijn.
2. Het verbod gesteld in het eerste lid is niet van toepassing op de als zodanig aangewezen
en aangeduide terreinen en onder door het college eventueel nader te stellen
voorwaarden.
Artikel 2:57 Loslopende honden
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te
laten lopen:
a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte
kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college
aangewezen plaats;
b. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;
c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond
niet is aangelijnd;
d. op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander
identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen
plaatsen.
3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of
houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale
hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot
geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te
zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich
vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht,
kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en
muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of
op het terrein van een ander.
2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te
houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste
1,50 meter.
3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te
houden van een muilkorf die:
a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat
verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de
korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de
korf aanwezig zijn.
4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in
het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag
verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een
chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder
muilkorf te laten loslopen als de burgemeester heeft meegedeeld dat hij de hond
gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en
verdedigingswerk.
2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:
a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester
duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;
b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te
betreden; en
c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond
niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
(Vervallen)
Artikel 2:61 Wilde dieren
(Vervallen)
Artikel 2:62 Loslopend vee
De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in
een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke
veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit
vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:63 Duiven
1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen
uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt
tussen 1 maart en 1 juni.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het gebod.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de
provinciale omgevingsverordening
4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:64 Bijen
1. Het is verboden bijen te houden:
a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waarin
overdag mensen verblijven;
b. binnen een afstand van dertig meter van de weg.
2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de
bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.
3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op
beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij
of op grond van Omgevingswet, het omgevingsplan, provinciale omgevingsverordening
of waterschapsverordening.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
5. Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht
(positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken in door het
college ter voorkoming of beëindiging van overlast aangewezen gebieden.
AFDELING 12 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
Artikel 2:66 Definitie
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde
goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de
burgemeester gewaarmerkt register, en daarin direct op te nemen:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort,
merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.
3. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van
Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
1. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
a. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het
adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
b. van een verandering van de onder 1o bedoelde adressen;
c. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
d. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor
de rechthebbende verloren is gegaan.
2. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
3. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de
aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
4. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden
in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
(Vervallen)
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
(Vervallen)
AFDELING 13 VUURWERK
Artikel 2:71 Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van
artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag
worden gesteld voor particulier gebruik.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de
verkoopdagen
1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk
ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden,
zonder vergunning van het college.
2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:73 Consumentvuurwerk
1. Het is verboden om consumentenvuurwerk behorende tot de categorie F3 in bezit te
hebben, bij zich te dragen, te verkopen of tot ontbranding te brengen.
2. Het verbod is niet van toepassing op de vuurwerkcategorieën F1 en F2.
3. Het verbod is ook niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429,
aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het is enkel toegestaan vuurwerk af te steken vanaf 18.00 uur op 31 december tot 02.00
uur op 1 januari.
Artikel 2:73a Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. bus: een al dan niet originele melkbus, of een andere bus van staal of ijzer, een
container, een opslagvat, een buis of een ander daarmee gelijk te stellen voorwerp;
b. carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas
afkomstig van een reactie tussen carbid (calciumacetylide) en water of van een
gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen.
Artikel 2:73b Vrijstelling verbod
1. Carbidschieten in de open lucht is verboden.
2. Het in het eerste lid gestelde geldt niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december
tussen 10.00 en 16.00 uur buiten de bebouwde kom, mits:
a. daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 30 liter.
b. daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het
carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar,
schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;
c. degene die het carbidschieten verricht, een schriftelijke toestemming daartoe kan
overleggen van de eigenaar van het terrein van waaraf wordt geschoten;
d. de plaats op het terrein van waaraf wordt geschoten is gelegen:
1. op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing;
2. op een afstand van ten minste 150 meter van inrichtingen voor de intramurale
zorg;
3. op een afstand van ten minste 150 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor
het houden van dieren;
4. op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied;
e. wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de
dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;
f. het vrijschootsveld ten minste 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen
of paden liggen;
g. er geen busdeksels of andere gevaarzettende voorwerpen worden weggeschoten;
h. het gebruik van (voet)ballen of andere afsluitingen zodanig is dat daardoor geen
schade aan mens, dier of goed kan worden veroorzaakt;
i. het terrein van waaraf wordt geschoten is afgezet met linten of ander vergelijkbaar
materiaal;
j. binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het
carbidschieten plaatsvindt, in totaal niet meer dan zes bussen voor het carbidschieten
worden gebruikt dan wel gebruiksklaar voor carbidschieten aanwezig worden
gehouden;
k. de bussen zodanig stevig in de bodem, in een frame of op andere wijze zijn
verankerd, dat terugslag wordt voorkomen;
l. het carbidschieten plaatsvindt door een persoon van ten minste 16 jaar oud die niet
verkeert onder invloed van alcohol of drugs;
m. teneinde de veiligheid van het publiek en de eigen veiligheid te waarborgen, toezicht
op het carbidschieten wordt gehouden door ten minste één persoon van ten minste
18 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of drugs;
Artikel 2:73c Bij zich hebben van carbid
1. Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen dan op 31
december tussen 10.00 en 16.00 uur.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is
afgeleverd, gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die
aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.
Artikel 2:73d Aanwijzing gebieden zonder vrijstelling.
Het college kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de
natuurbescherming, een of meer gedeelten van de gemeente of een of meer bepaalde
plaatsen aanwijzen waar het gestelde in artikel 2:73c niet van toepassing is.
Artikel 2:73e Ontheffing
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het artikel 2:73b lid 1
gestelde verbod.
Artikel 2:73f Toepasselijkheid
Deze afdeling is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de
Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 2:73g Gebruik klaphamer, knalhamer of knalijzer
1. Het is verboden om op een openbare plaats gebruik te maken van een klaphamer,
knalhamer of knalijzer waarbij door middel van een poeder zoals een mengsel van
zwavel en kaliumchloraat, kaliumnitraat of kaliumcarbonaat, een knal of ontploffing wordt
veroorzaakt.
2. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de
Wet milieubeheer, de Wet precursoren en voor explosieven, de Omgevingswet, de Wet
wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.
AFDELING 14 DRUGSOVERLAST
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op
te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de
artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te
verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek
toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop
gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of
ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2:74b Verzameling van personen in verband met harddrugs of heling
1. Het is verboden op of aan wegen die door de burgemeester zijn aangewezen (zij
bijgevoegd besluit), omdat de openbare orde dit in verband met het openlijk gebruik van
of de handel in harddrugs of heling naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, deel te nemen
aan een verzameling van meer dan 4 personen waarvan redelijkerwijs kan worden
aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in
harddrugs dan wel heling.
2. De aanwijzing van wegen, zoals bedoel in het eerste lid wordt gegeven voor ten hoogste
zes maanden, welke termijn kan worden verlengd.
3. Degene die zich bevindt in een verzameling als in het eerste lid bedoeld is verplicht om
op verzoek van een ambtenaar van de politie of buitengewone opsporingsambtenaren de
plaats te verlaten.
Artikel 2:74c Verblijfsontzeggingen in verband met harddrugs
1. Degene die in een gebied, dat door de burgemeester is aangewezen (zie bijgevoegd
besluit), omdat naar zijn oordeel de openbare orde in dat gebied ernstig is verstoord door
de aanwezigheid van verslaafden en/of handelaren in harddrugs, zich gedraagt in strijd
met:
a. De artikelen 2:1, 2:49 en 2:54 voor zover de gedragingen in verband staan met
harddrugs.
b. Artikel 2:74 (drugshandel op straat);
c. Artikel 2:74b (verzameling personen i.v.m. harddrugs of heling);
2. Degene die messen of andere voorwerpen, die als wapen kunnen worden gebruikt zoals
verboden in de Wet wapens en munitie, openlijk voorhanden heeft, is verplicht zich direct
uit een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, te
verwijderen en zich daar gedurende een tijdvak van vierentwintig uur niet te bevinden
nadat de burgemeester hem daartoe een bevel heeft gegeven.
3. Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste
lid in een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden ten minste drie
ordeverstorende gedragingen heeft begaan, is verplicht zich direct uit dat gebied te
verwijderen en zich daar gedurende een tijdvak van één maand niet te bevinden nadat
de burgemeester hem daartoe een bevel heeft gegeven.
4. Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste
lid overeenkomstig het derde lid een bevel van de burgemeester heeft gekregen zich te
verwijderen uit dat gebied en die in een aaneengesloten periode van ten hoogte één jaar
weer een ordeverstorende gedraging heeft begaan, is verplicht zich direct uit dat gebied
te verwijderen en zich daar gedurende twee maanden niet te bevinden nadat de
burgemeester hem daartoe een bevel heeft gegeven.
5. Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste
lid overeenkomstig het vierde lid een bevel van de burgemeester heeft gekregen zich te
verwijderen uit dat gebied en die in een aaneengesloten periode van ten hoogste één
jaar weer een ordeverstorende gedraging heeft begaan, is verplicht zich direct uit dat
gebied te verwijderen en zich daar gedurende een tijdvak van drie maanden niet te
bevinden nadat de burgemeester hem daartoe een bevel heeft gegeven.
6. Onder ordeverstorende gedragingen als bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid worden
verstaan de gedragingen als bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede het niet
voldoen aan een opgelegd verwijderingsbevel, geweldsdelicten en diefstallen uit auto’s
op of aan de weg, voor zover een verband bestaat tussen het delict en harddrugs.
AFDELING 15 BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN,
CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN EN GEBIEDSONTZEGGING
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het
tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem
aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50,
2:54, 2:73, 2:74 en 2:74a groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van
de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het
ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek
openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot
plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een
openbare plaats.
2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van andere - door het
college aan te wijzen – openbare plaatsen.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken
van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat,
de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een
persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een
tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste 24 uur in een of meer bepaalde
delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.
2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een
persoon aan wie ten minste eenmaal een tijdelijk verbod is opgelegd als bedoeld in dat
lid en die binnen 6 maanden na een eerder tijdelijk verbod opnieuw strafbare feiten of
openbare orde verstorende handelingen verricht, een tijdelijk verbod opleggen om
gedurende ten hoogste 8 weken in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een
openbare plaats aanwezig te zijn.
3. De burgemeester beperkt het krachtens het eerste of tweede lid opgelegde verbod, als
hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk
oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een tijdelijk
verbod.
4. Het is verboden te handelen in strijd met een krachtens het eerste of tweede lid opgelegd
verbod.
5. Als de officier van justitie een persoon een gedragsaanwijzing heeft gegeven als bedoeld
in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, legt de
burgemeester aan deze persoon voor hetzelfde gebied niet een tijdelijk verbod op als
bedoeld in het eerste of tweede lid.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in
gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf
of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke
hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste
lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:
a. geluid-, licht-, rook- of geurhinder;
b. hinder van dieren;
c. hinder van afval;
d. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig
zijn;
e. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
f. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
Artikel 2:80 Sluiting voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking
van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat besluiten tot de gehele
of gedeeltelijke sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat
gebouw behorend erf.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 2:30, eerste lid, of artikel
13b van de Opiumwet voorziet.
3. De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit aan op of nabij de toegang van het
voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf.
4. Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft,
zolang de sluiting van kracht is.
5. Het is verboden een gesloten gebouw of erf te bezoeken, als bezoeker daarin of daarop
te verblijven of een bezoeker daarin of daarop te laten verblijven zonder toestemming
van de burgemeester.
6. De burgemeester kan een sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en
omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat
geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal
plaatsvinden.
AFDELING 16 Ondermijning
Artikel 2:81 Begripsbeschrijving
In dit artikel wordt verstaan onder:
a. exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van
toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke
persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
b. beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke
leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;
c. bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk
gebouw, of daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als
zodanig in gebruik is.
Artikel 2:82 Aanwijzing gebied, straat of gebouw waar vergunningplicht geldt
voor bepaalde bedrijvigheid
1. In het belang van de openbare orde en veiligheid, het woon- en leefklimaat of als er
bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de burgemeester een gebied,
straat, gebouw of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod van artikel 2:83
van toepassing is. Een aanwijzing kan zich tot één of meer bedrijfsactiviteiten beperken.
2. De burgemeester wijst in het besluit de activiteiten aan waarvoor de vergunningplicht
geldt en geeft desgewenst aan welke specifieke voorwaarden aan de vergunningplicht
worden verbonden.
3. De burgemeester kan de aanwijzing intrekken zodra deze bedrijfsmatige activiteiten naar
zijn oordeel niet langer de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten
of anderszins ondermijning veroorzaken.
Artikel 2:83 Exploitatie van een bedrijf in een aangewezen gebied, straat of
gebouw
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen in
een door de burgemeester aangewezen gebouw of gebied voor de door de burgemeester
benoemde bedrijfsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 2:82.
Artikel 2:84 Aanvraag vergunning bedrijf in een aangewezen gebied, straat of
gebouw
1. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant.
2. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de
burgemeester vastgesteld formulier
3. Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag kan hij
verlangen dat aanvullende gegevens worden overlegd.
4. Indien er een verandering van omstandigheden optreedt, waardoor er een wijziging van
de vergunning dient te komen, moet de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag
indienen. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering
van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een
vergunning vervalt, wanneer de vergunning, strekkende tot vervanging van
eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
Artikel 2:85 Bijzondere weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning weigeren als:
a. naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijf of de openbare
orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed of er om andere redenen sprake is van
ondermijning door het bedrijf;
b. indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed
of dreigt te worden beïnvloed;
c. de wijze van bedrijfsvoering daartoe aanleiding geeft;
d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in
de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
e. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
f. er aanwijzingen zijn dat in strijd wordt gehandeld met de Wet arbeid vreemdelingen of de
Vreemdelingenwet 2000;
g. indien de vestiging of exploitatie in strijd is met het omgevingsplan.
Artikel 2:86 Bijzondere gronden voor intrekking en wijziging
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld
in het derde lid intrekken of wijzigen indien;
a. het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of
b. door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig
wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of
c. de voorwaarden uit de vergunning niet worden nageleefd; of
d. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of
e. de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij
activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat
strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt
beïnvloed; of
f. er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of
g. de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd danwel sprake is van een
gewijzigde exploitatie; of
h. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de
vergunning vermelde in overeenstemming is; of
i. er aanwijzingen zijn dat er in strijd wordt gehandeld met de Wet arbeid vreemdelingen of
de Vreemdelingenwet 2000;
j. indien de vestiging of exploitatie in strijd is met het omgevingsplan.
Artikel 2:87 Bestaande bedrijven
Voor aangewezen bedrijfsmatige activiteiten die op het tijdstip van de aanwijzing reeds
worden uitgeoefend stelt de burgemeester een termijn vast waarop de vergunningplicht als
bedoeld in artikel 2:83 in werking treedt.
Artikel 2:88 Sluiting bedrijf
1. Indien een bedrijf in strijd met artikel 2:83 wordt geëxploiteerd of indien een van de
situaties als bedoeld in artikel 2:86 sub a tot en met j, van toepassing is, kan de
burgemeester voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten van het bedrijf
bevelen.
2. Het is een ieder verboden een gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.
3. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden
feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- prostitutie: het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met
of voor een ander tegen vergoeding;
- prostituee: degene die zich beschikbaar stelt voor het verrichten van seksuele
handelingen met of voor een ander tegen vergoeding;
- seksuele handeling: in ieder geval een aanraking van de geslachtsorganen welke niet
medisch is, en lust- of gemoedstoestand opwekkend is;
- seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of
in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting
worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een
inrichting voorzien van een darkroom, een seksclub, een parenclub, een erotisch café,
een prostitutiehotel, een privé-huis of een prostitutiebedrijf waaronder een erotischemassagesalon, al dan niet in combinatie;
- escortbedrijf: een bedrijf waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is,
bemiddeld wordt in prostitutie, die op een andere plaats wordt uitgeoefend dan waar de
bemiddeling plaatsvindt;
- sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk zaken
van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of
verhuurd;
- exploitant: de natuurlijke persoon, of de natuurlijke persoon die bestuurder is van een
rechtspersoon, voor wiens rekening en risico een seksinrichting of escortbedrijf wordt
geëxploiteerd;
- beheerder: de door de exploitant aangestelde natuurlijke persoon die de algemene en
onmiddellijke leiding geeft aan een seksinrichting, escortbedrijf of sekswinkel;
- bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
- de exploitant;
- de beheerder;
- de prostituee;
- het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
- de toezichthouder aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;
- een andere persoon wiens aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen
noodzakelijk is.
- geschiktheidsverklaring: besluit van het college waaruit blijkt dat het pand waarin de
seksinrichting wordt gevestigd voldoet aan de op grond van artikel 3.1.3 vastgestelde
nadere regels.
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het
betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in
artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 3:3 Nadere regels
Met het oog op de in artikel 3.13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening
van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
AFDELING 2 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE EN DERGELIJKE
Artikel 3:4 Vergunningplicht seksinrichting of escortbedrijf
1. Het is verboden een seksinrichting respectievelijk escortbedrijf te exploiteren of te
wijzigen zonder vergunning van de burgemeester respectievelijk het college.
2. Het college kan het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum binden.
3. Bij de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld, dan wel bij de
aanvraag wordt in ieder geval gevoegd:
a. de persoonsgegevens van de exploitant;
b. de persoonsgegevens van de beheerder;
c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;
d. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte
bestemd voor de seksinrichting of het escortbedrijf;
e. een plattegrond van de inrichting met een schaal van tenminste 1:100 waarop
duidelijk het aantal werkruimten is aangegeven;
f. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een
situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;
g. een lijst met telefoonnummers en/of websites waarmee c.q. waarop de exploitatie zal
plaatsvinden;
h. het aantal werkzame prostituees;
i. een bedrijfsplan, waarin in ieder geval beschreven de maatregelen die waarborgen
dat tegen de prostituees geen enkele dwang wordt uitgeoefend en die tevens de
veiligheid van de prostituees waarborgen. Het bedrijfsplan beschrijft tevens de
geneeskundige zorg en voorlichting op het gebied van beroepsgerelateerde ziektes
ten behoeve van bij het bedrijf werkzame prostituees.
j. in geval van een seksinrichting, de door het college afgegeven
geschiktheidsverklaring;
k. indien van toepassing een kopie van de Alcoholwetvergunning, voorheen Drank- en
Horecavergunning;
l. indien van toepassing, een origineel bewijs van inschrijving in het handelsregister van
de Kamer van Koophandel alsmede ingeval van een rechtspersoon de statuten van
de betreffende rechtspersoon;
m. indien van toepassing een bewijs van inschrijving bij de belastingdienst ten aanzien
van loon-, inkomsten- en/of omzetbelastingen, met bijbehorende BTW- nummer(s).
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve
fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3:5 Eisen exploitant en beheerder
1. De exploitant en de beheerder:
a. staat niet onder curatele;
b. is niet ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij;
c. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag, en
d. heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.
2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch
ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van
Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de
drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint
Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar
Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid
van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk
veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een
andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van
Strafrecht, wegens dan wel mede wegens, overtreding van:
1. bepalingen gesteld bij of op grond van de Alcoholwet, de Opiumwet, de
Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a,
273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het
Wetboek van Strafrecht;
3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel
163 van de Wegenverkeerswet 1994;
4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van
het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op
de aanvraag van de vergunning;
b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking
van deze vergunning.
5. De exploitant en de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder
geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor tenminste een maand door het
bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning genoemd in artikel 3:4,
eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:6 Sluitingstijden
1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin
bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 en 11.00 uur.
2. De burgemeester kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een
afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
3. Het is verboden zich als bezoeker in een seksinrichting te bevinden op tijden waarop de
seksinrichting voor het publiek gesloten dient te zijn.
4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde
voorschriften.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van
strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan de burgemeester, te zijner
beoordeling:
a. tijdelijk andere dan de op grond van artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende
sluitingsuren vaststellen;
b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele
sluiting bevelen.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de
burgemeester het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42
Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8 Verplichtingen exploitant en beheerder
1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de in
de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
2. Het is verboden een escortbedrijf in bedrijf te hebben zonder dat de in de vergunning
vermelde exploitant of beheerder op de plaats waar de bemiddeling plaatsvindt,
aanwezig is.
3. De exploitant en de beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf, dienen er
voortdurend op toe te zien dat tijdens of in verband met de exploitatie waarvoor de
vergunning is verleend er:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de
titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke
vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van
het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie, en
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of op grond van
de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;
c. geen prostitutie wordt uitgeoefend door een minderjarige prostituee;
d. geen personen jonger dan 18 jaar toegang tot de seksinrichting wordt verleend.
4. De exploitant en de beheerder treffen maatregelen ter voorkoming van feiten genoemd in
het derde lid.
5. De exploitant en de beheerder dienen er zorg voor te dragen dat dagelijks een actuele
bedrijfsadministratie bij wordt gehouden, dat deze administratie in het bedrijf aanwezig is
en op eerste vordering van een ambtenaar belast met toezicht op het bepaalde in dit
hoofdstuk of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage wordt
afgegeven.
6. Het bevoegde orgaan kan nadere regels stellen ten aanzien van wat in de
bedrijfsadministratie wordt opgenomen.
Artikel 3:9 Raam- en straatprostitutie.
Het is verboden:
a. door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, op of aan de weg, op of in
voor het publieke toegankelijke plaatsen (winkels daaronder begrepen), in
deuropeningen, dan wel zich binnenshuis bevindende zichtbaar voor het publiek, iemand
tot prostitutie uit te nodigen of aan te lokken, dan wel op deze uitnodiging of uitlokking in
te gaan;
b. op of zichtbaar vanaf de weg ontuchtige handelingen te verrichten, indien dit kennelijk
geschiedt in het kader van prostitutie.
c. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door
politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te
verwijderen.
Artikel 3:10 Sekswinkels
1. Het is verboden, zonder vergunning van de burgemeester, een sekswinkel te exploiteren
of te wijzigen, in door het college, in het belang van de openbare orde of de woon- en
leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
2. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste
lid, dan zijn artikel 3:4 lid 3 sub a tot en met e, sub h, artikel 3:5, artikel 3:8 lid 1 en lid 2,
en de afdelingen 3.3, 3.4, en 3.5 van overeenkomstige toepassing.
3. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste
lid, dan is het verbod op een al bestaande sekswinkel niet van toepassing:
a. gedurende 12 weken nadat het college gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid;
b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn
een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend,
totdat op die aanvraag door de burgemeester een besluit is genomen.
4. Gedurende een periode genoemd in het derde lid, kan de burgemeester met het oog op
de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het
treffen van in die aanschrijving vermelde voorziening.
5. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste
lid, dan is de weigeringsgrond genoemd in artikel 3:13, eerste lid, onder b, op een reeds
bestaande sekswinkel niet van toepassing, voor zover de perso(o)n(en) die deze
sekswinkel exploiteerde(n), de exploitatie daarvan sindsdien onafgebroken heeft of
hebben voortgezet en de bruto vloeroppervlakte van deze sekswinkel sindsdien
ongewijzigd is gebleven.
6. Deze bepaling is niet van toepassing indien ná voormelde dag tevens een andere
persoon of andere personen de exploitatie van een in dit lid bedoelde sekswinkel op zich
heeft of hebben genomen.
7. Het is de exploitant van een sekswinkel verboden, toe te laten, dat in de winkel
aanwezige of werkzame personen aan bezoekers aanbieden om met hen tegen
vergoeding seksuele handelingen te verrichten.
8. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve
fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotischpornografische goederen, afbeeldingen e.d.
1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop zaken,
opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van
erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a. indien het bevoegde bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt
dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare
orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van
de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen,
aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of
geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten
en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
AFDELING 3 BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN
Artikel 3:12 Beslistermijn/tenaamstelling en geldigheidsduur
1. Het besluit op de aanvraag om een vergunning wordt genomen binnen twaalf weken na
de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
2. Het besluit kan voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd, hiervan wordt
mededeling gedaan aan de aanvrager.
3. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is gebonden aan het bedrijf
en aan het adres waarvoor zij is verleend en is niet overdraagbaar.
4. De vergunning wordt op naam gezet van de exploitant en de beheerder.
5. De vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste 3 jaar. Uiterlijk 12
weken voor het verstrijken van de termijn dient de exploitant een nieuwe aanvraag te
hebben ingediend.
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning geweigerd als:
a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;
b. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of
zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag
is;
c. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;
d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de
aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met
aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;
f. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of
zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben
bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben
bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het
bepaalde bij of op grond van de Vreemdelingenwet 2000;
g. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de
vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot
een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;
h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de
vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of
strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete
van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid,
onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding
van:
1. bepalingen, gesteld bij of op grond van de Alcoholwet, de Opiumwet, de
Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze
verordening;
2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met
420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;
3. artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
4. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de
Wegenverkeerswet 1994;
5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of
6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
i. een maximum als bedoeld in artikel 3:5 is vastgesteld en dit maximum al is bereikt;
j. voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met het
omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan [of een aanwijzing
als bedoeld in artikel 3:4].
2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gelijkgesteld:
a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;
b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van
het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.
3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking
van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze
vergunning.
4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h,
telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.
Artikel 3:14 Intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd,
gedeeltelijk of geheel worden ingetrokken indien:
a. de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder niet feitelijk de exploitatie en het
beheer voert;
b. de exploitant of beheerder de nadere regels bedoeld in artikel 3:3 overtreedt, dan wel niet
of niet langer voldoet aan het gestelde in afdeling 3.2;
c. de exploitant of beheerder de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;
d. er door de exploitant of beheerder onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang
van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de voor hem,
namens hem, onder zijn leiding, of door zijn bemiddeling, werkzame personen, alsmede
ter bescherming van de volksgezondheid;
e. aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid
kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting of het escortbedrijf, die
een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woonof leefklimaat;
f. zich anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de exploitatie
gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of
leefklimaat in de omgeving;
g. aan een exploitant meerdere vergunningen zijn verleend en een van deze vergunningen
op grond van lid 1 sub a tot en met f, wordt ingetrokken. Datzelfde kan indien een in een
andere gemeente verleende vergunning is ingetrokken.
Artikel 3:15 Sluiting
1. De burgemeester kan een seksinrichting, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten
verklaren, indien:
a. de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
b. de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden
voorschriften;
c. naar zijn oordeel, een van de in artikel 3:14 genoemde situaties waarin intrekking van
de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
2. De sluiting wordt bekendgemaakt door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op
of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting. De sluiting treedt in werking op
het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.
3. Eenieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt
aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.
4. Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting, verboden daarin bezoekers toe
te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.
5. Het is eenieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te
bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.
6. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbenden(n) worden
opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe
aanleiding geven en naar het oordeel van het bevoegde orgaan, voldoende garanties
aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal
plaatsvinden.
7. Het college kan op de gronden zoals vermeld in lid 1 een escortbedrijf, al dan niet voor
een bepaalde duur, gesloten verklaren tenzij het bedrijf gevestigd is in een woning. Het
bepaalde in lid 2 tot en met 6 is van overeenkomstige toepassing.
AFDELING 4 BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER
Artikel 3:16 Wijziging of beëindiging exploitatie
1. Elke wijziging in de bedrijfsvoering of van de exploitatievorm dient schriftelijk en direct te
worden medegedeeld aan het bevoegde orgaan.
2. De vergunning vervalt zodra de op de vergunning vermelde exploitant de exploitatie
feitelijk beëindigt.
3. Uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, meldt de
exploitant dat schriftelijk.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 2 en 3 vervalt, behoudens zwaarwegende
omstandigheden en feiten, de vergunning verleend voor een sekswinkel niet indien, bij de
wijziging bedoeld in lid 1, aangegeven is dat de bedrijfsactiviteiten door een ander
worden voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen 2 weken na de
mededeling is ingediend totdat op de aanvraag een besluit is genomen.
Artikel 3:17 Wijziging of beëindiging beheer
1. Indien een beheerder het beheer feitelijk beëindigt, meldt de exploitant dat uiterlijk binnen
een week na de feitelijke beëindiging schriftelijk aan het bevoegde orgaan.
2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien op aanvraag van
de exploitant is besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het
beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van
overeenkomstige toepassing.
3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer reeds voorlopig
worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als
bedoeld in het tweede lid heeft ingediend en, met betrekking tot de nieuwe beheerder,
door de politie een positief advies is uitgebracht.
AFDELING 5 OVERGANGSBEPALING
Artikel 3:18 Overgangsbepalingen
(Vervallen)
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN
ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
AFDELING 1 GELUIDHINDER EN VERLICHTING
Artikel 4:1 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde
direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
- collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen
is verbonden;
- gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het
Activiteitenbesluit milieubeheer;
- gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het
Activiteitenbesluit milieubeheer;
- houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of
anderszins een inrichting drijft;
- incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal
inrichtingen;
- inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer,
zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet,
met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op
inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het
Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 gelden niet voor Rosen Montag (Carnaval),
1e en 2e paasdag, Koningsdag en Koningsnacht, Hemelvaartsdag, 1e en 2e pinksterdag,
2e kerstdag en oudjaarsnacht.
2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de
buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer
gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten
gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de
aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:
a. één of meer in dat besluit aangeduide soorten inrichtingen;
b. één of meer in dat besluit aangegeven gedeelten van de gemeente.
4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw
kalenderjaar bekend.
5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een
festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer
dan 65 dB(A) en 78 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte
van 1,5 meter. Onder het equivalente geluidsniveau wordt verstaan, het in de meterstand
LAeq (“Fast”) gemeten niveau gedurende minimaal één minuut.
7. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en wordt niet
gecorrigeerd met 10 dB (A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de
bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
8. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek
hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van
het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, uiterlijk om 24.00 uur buiten de
inrichting en 01.30 uur binnen de inrichting beëindigd.
Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten
1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal 8 dagen of dagdelen per kalenderjaar
incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17,
2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, niet van
toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang
van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 dagen of dagdelen per
kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer
aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het
Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting
ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft
gedaan aan het college.
3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.
4. De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is
ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
5. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder
van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was,
terstond toestaat.
6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer
dan 65 dB(A) en 78 dB(C) gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte
van 1,5 meter. Onder het equivalente geluidsniveau wordt verstaan, het in de meterstand
LAeq (“Fast”) gemeten niveau gedurende minimaal één minuut.
7. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en wordt niet
gecorrigeerd met 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de
bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
8. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van muziek hoger
dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het
Activiteitenbesluit milieubeheer, uiterlijk om 24.00 uur buiten en om 01.30 uur binnen het
bebouwde gedeelte van de inrichting beëindigd.
9. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de
inrichting en niet voor de buitenruimte.
10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten,
behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Artikel 4:4 Verbod oplaten ballonnen
1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht
afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten
stijgen;
2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion,
Thaise wensballon, papierballon, geluksballon etc.
3. Onder een ballon wordt in dit verband niet bedoeld een luchtballon, bedoeld voor
personenvervoer.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
(Vervallen)
Artikel 4:5a Traditioneel schieten
(Vervallen)
Artikel 4:5b Geluidhinder in de openlucht
1. Het is verboden buiten een inrichting in de openlucht een geluidsapparaat, toestel of
machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of
overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op
het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van
geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het
college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:
a. het maximale geluidsniveau;
b. de situering van geluidsbronnen;
c. de frequentie en tijden van gebruik.
5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of op grond van
de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit
of de provinciale omgevingsverordening.
Artikel 4:5c Geluidhinder door dieren
(Vervallen)
Artikel 4:5d Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen
Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te
gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder
ontstaat.
Artikel 4:5e Geluidhinder door vrachtauto’s
1. Het is verboden buiten een inrichting een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te
lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder
wordt veroorzaakt.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
Artikel 4:5f Routering
1. Het is verboden buiten een inrichting met een vrachtauto als bedoeld in artikel 4:5e,
waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500
kilogram of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan zes meter of
een hoogte van meer dan twee meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan
door het college aangewezen weg te rijden.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of
geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een
omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of op grond van
de Omgevingswet, het omgevingsplan, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties,
het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.
Artikel 4:6a Mosquito
(Vervallen)
AFDELING 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 4:7 Straatvegen
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de
gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig
ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte
te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en
putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich
niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de
gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN
Artikel 4:10 Definities
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
- houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
- hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.
2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten,
alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of
ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
(Vervallen)
Artikel 4:12 Kapverbod
(Vervallen)
AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de
gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade
aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van
de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding
van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of
stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of
onderdelen daarvan;
b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het
plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of
anderszins voor een commercieel doel; of
d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling
ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en
oude metalen.
2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of op grond van de
Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
(Vervallen)
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren
door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in
gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
2. Het verbod is niet van toepassing in alle gevallen waarin een omgevingsvergunning is
verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame
(Vervallen)
AFDELING 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
Artikel 4:17 Definitie
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen
of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor
recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of
geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is
bestemd of mede bestemd.
2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de
rechthebbende op een terrein.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het
belang van de bescherming van:
a. natuur en landschap; of
b. een stadsgezicht.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
1. Artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd
in artikel 4:18, vierde lid.
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER
GEMEENTE
AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN
Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen
(Vervallen)
Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke
1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of
b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in
totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt
wordt voor deze werkzaamheden; of
b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt
voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te
parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van
deze voertuigen;
b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met
het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen
gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de
weg te parkeren.
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en/of
in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of op grond van
de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan
verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
a. Langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen en buiten de bebouwde
kom op de weg te plaatsen of te hebben;
b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel
schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en
onder a.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot
een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of op grond van de provinciale
omgevingsverordening.
4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:7 Reclamevoertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op
de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:8 Grote voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer
dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college
aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van
de gemeente.
2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer
dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn
oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans
en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende
dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
4. Het tweede lid is ook niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag,
dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.
6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan
6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor
bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor
het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt
belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor
het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter
plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan
(Vervallen)
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen
1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van
gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten
staan.
2. Dit verbod is niet van toepassing op:
a. de weg;
b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een
bestuursorgaan of openbaar lichaam;
c. voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel
zijn bestemd.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
Artikel 5:12 Overlast van fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen
1. Het is verboden een fiets, bromfiets of gehandicaptenvoertuig te parkeren als daardoor:
a. op de weg de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;
b. de veiligheid of de doorstroming van of het uitzicht voor het verkeer wordt gehinderd;
c. schade wordt veroorzaakt aan de openbare ruimte of aan het uiterlijk aanzien van de
gemeente;
d. voor een bewoner of gebruiker van het gebouw waartegen of waarvoor de fiets,
bromfiets of het gehandicaptenvoertuig staat geparkeerd de doorgang of het uitzicht
wordt belemmerd en dit tegen de uitdrukkelijk verklaarde wil van die bewoner of
gebruiker is.
2. Het college kan in het belang van de veiligheid en ter voorkoming van hinder een gebied
aanwijzen waarin fietsen of bromfietsen uitsluitend in een daarvoor bestemde voorziening
mogen worden geplaatst.
3. Het is verboden om een fiets of bromfiets in een gebied als bedoeld in het tweede lid
buiten een daarvoor bestemde voorziening te plaatsen.
Artikel 5:12a Weesfietsen en fietswrakken
Het is verboden:
1. in een door het college daarvoor aangewezen parkeervoorziening, fietsen of bromfietsen
langer dan een door het college aangewezen periode te laten staan (weesfietsen)
2. Fietsen, bromfietsen of snorfietsen die rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud
en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren op of aan de weg te laten staan
(fietswrakken).
AFDELING 2 COLLECTEREN
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of
goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden
van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel
bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te
kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele
voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
5. Het college kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.
AFDELING 3 VENTEN
Artikel 5:14 Definitie
1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante
handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een
openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.
2. Onder venten wordt niet verstaan:
a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel
als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden
van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef
en onder g, van de Gemeentewet of artikel 5:22;
c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden
van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
Artikel 5:15 Ventverbod
1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, openbare veiligheid,
verkeersveiligheid, volksgezondheid en het milieu in gevaar komt.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op zondagen op
maandag tot en met zaterdag tussen 21.00 en 08.00 uur.
3. Bij het venten moet, naast het bepaalde in het eerste lid, worden voldaan aan de
volgende algemene regels:
a. Het innemen van een standplaats is niet toegestaan.
b. Bij het venten mag geen gebruik worden gemaakt van geluidsversterkende
apparatuur.
c. Het is niet toegestaan om zonder schriftelijke toestemming van de vergunninghouder
(organisator evenement) te venten op een weg waar een evenement plaatsvindt.
4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door
artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
(Vervallen)
AFDELING 4 STANDPLAATSEN
Artikel 5:17 Definitie
1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een
openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren
van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam,
een wagen of een tafel.
2. Onder standplaats wordt niet verstaan:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid,
aanhef en onder g, van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te
hebben.
2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:
a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan
redelijke eisen van welstand; of
b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden
in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een
dwingende reden van algemeen belang.
4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder
vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
1. Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met
betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of op grond
van de Omgevingswet, het omgevingsplan of de provinciale omgevingsverordening.
2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op
bouwwerken.
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
(Vervallen)
AFDELING 5 SNUFFELMARKTEN
Artikel 5:22 Definitie
1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek
toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden
verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.
2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:
a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van
de Gemeentewet;
b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Meldingsplicht
1. Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:
a. wegens strijd met het omgevingsplan.
b. als de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het
belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het
milieu; of
c. als degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren daarvan niet tevoren
melding heeft gedaan.
2. De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c, binnen 6 weken
voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:
a. naam en adres van de organisator;
b. adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;
c. de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;
d. de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;
e. het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;
f. het aantal standplaatsen; en
g. het te verwachten aantal bezoekers.
3. De snuffelmarkt kan worden gehouden als de burgemeester niet binnen 2 weken na
ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt
verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de
volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen 2 weken na
ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.
4. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en
voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
AFDELING 6 OPENBAAR WATER
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water
te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving,
constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het
openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een
belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een
permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk
twee weken tevoren een melding aan het college.
3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een
beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.
4. Van de melding wordt kennis gegeven op de voor de gemeente gebruikelijke wijze van
bekendmaking.
5. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot
een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of op grond van de Omgevingswet,
het omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening
of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de
Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of op grond
van de Telecommunicatiewet.
Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen
1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een
ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen
gedeelten van openbaar water.
2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met
dan wel voor een vaartuig op niet op grond van het eerste lid aangewezen gedeelten van
openbaar water:
a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid,
veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot
een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of op grond van de Omgevingswet,
het omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening
of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het
overige bepaalde bij of op grond van de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het
Binnenvaartpolitiereglement.
4. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met
betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de
openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de
gemeente.
5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven
aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op
te volgen.
Artikel 5:26 Aanwijzing ligplaats
(Vervallen)
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
(Vervallen)
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de
toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden,
beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen,
gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek
van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water
aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik
ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
1. Het is aan eenieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt,
verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar
kan ondervinden.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het
Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of
op grond van de Omgevingswet.
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar
water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan
een openbaar water, los te maken.
AFDELING 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN
NATUURGEBIEDEN
Artikel 5:31a Begripsbepalingen
(Vervallen)
Artikel 5:32 Crossterreinen
1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets
te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een
wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te
nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe
aanwezig te hebben.
2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college
kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
a. het voorkomen of beperken van overlast;
b. het behoud, het in stand houden en beschermen van fysieke omgevingswaarden, als
natuur, bodem, water en lucht, die deze hebben voor mens, dier en plant en ter
bescherming van andere milieuwaarden;
c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en
ritten of van het publiek.
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de
Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of
het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen
of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een
motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.
2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college
kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
a. het voorkomen van overlast;
b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
c. de veiligheid van het publiek.
3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere op
grond van artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens
1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;
b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen
als in het eerste lid bedoeld;
c. die worden gebruikt in verband met werken die op grond van wettelijk voorschrift
moeten worden uitgevoerd;
d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn
binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d
bedoelde personen.
4. Het verbod is ook niet van toepassing:
a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;
b. binnen de bij of op grond van de provinciale omgevingsverordening aangewezen
stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of op grond van die verordening
zijn aangewezen als toestel.
5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
AFDELING 8 VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins
vuur te stoken
1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin
van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de
inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te
hebben.
2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast, hinder of schade voor de omgeving, is het
verbod niet van toepassing op:
a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
b. enkel gebruik van schoon en droog hout;
c. vuur voor koken, bakken en braden.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter
bescherming van de flora en fauna.
5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429,
aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale
omgevingsverordening.
AFDELING 9 VERSTROOIING VAN AS
Artikel 5:35 Definitie
In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als
bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n)
gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:
a. verharde delen van de weg;
b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die
genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de as-bus op grond
van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het
eerste lid, onder a.
4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor
derden.
HOOFDSTUK 6 SANCTIE-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 6:1 Sanctiebepaling
1. Overtreding van alle verbodsbepalingen, gegeven voorschriften en beperkingen in de
hoofdstukken 2 tot en met 5 (uitgezonderd de in artikel 6:1 onder 2 genoemde artikelen)
en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen worden
gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie.
2. Overtreding van het bij of op grond van de volgende artikelen bepaalde en de daarbij op
grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een
geldboete van de eerste categorie: 2:45, 2:46, 2:51, 2:52, 2:64, 5:11, 5:12, 5:12a.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische
delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of op grond van de artikelen
2:10 en 2:11 als sprake is van een omgevingsvergunningsplichtige activiteit op grond van
artikel 2:12 eerste lid.
4. In geval van overtreding van de op grond van artikel 3, derde lid, van de Wet
veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van
ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.
Artikel 6:2 Toezichthouders
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of op grond van deze verordening bepaalde
zijn belast: de toezichthouders en de buitengewoon opsporingsambtenaren van de
gemeente Hof van Twente en de opsporingsambtenaren van de politie eenheid Oost.
2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht
belasten.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de
bij of op grond van deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van
de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van
personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de
bewoner.
Artikel 6:4 Overgangsbepaling
Besluiten, genomen op grond van de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het
moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening
overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen op grond van deze
verordening.
Artikel 6:5 Inwerkingtreding
1. De Algemene plaatselijke verordening 2024 komt te vervallen op de dag dat de
Algemene plaatselijke verordening 2025 in werking treedt.
2. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.
Artikel 6:6 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING
HOF VAN TWENTE 2025.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof van Twente
d.d. 1 april 2025.
De raad van Hof van Twente,
de griffier, de voorzitter,
H.M. Meerman drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM
Ondertekening
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl