Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR740902
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR740902/1
Verordening op de vermakelijkhedenretributie te water 2025
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-07-2025
Intitulé
Verordening op de vermakelijkhedenretributie te water 2025De raad van de gemeente Amsterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 mei 2025,
gelet op artikelen 216 en 229, eerste lid, onder c, van de Gemeentewet,
besluit de volgende verordening vast te stellen:
Verordening op de vermakelijkhedenretributie te water 2025
Artikel 1 Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a)
vermakelijkheden: activiteiten waarbij wordt, of mede wordt beoogd, het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak te verschaffen of waarbij het publiek dit amusement, deze verstrooiing, deze ontspanning of dit vermaak zoekt, ondergaat, vindt, pleegt te vinden of kan vinden, een en ander in of op daartoe bestemd of geschikt voor eenieder of voor iedere groep van personen toegankelijk binnen de gemeente gelegen water;
- b)
vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebezigd, dan wel bestemd of geschikt is voor het dragen of vervoer te water van personen of voor het dragen of vervoer van al dan niet met het drijvend lichaam een geheel uitmakende voorwerpen;
- c)
stationerend vaartuig: een vaartuig dat duurzaam op een bepaalde locatie te water is afgemeerd;
- d)
gemotoriseerd vaartuig: een vaartuig, bestemd om te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, daaronder begrepen zonne-energie en waterstof;
- e)
rondvaart: een tocht met een vaartuig volgens een bepaalde of afgesproken route die in hoofdzaak gericht is op het tonen van specifieke gemeentelijke karakteristieken.
Artikel 2 Belastbaar feit
-
1. Onder de naam vermakelijkhedenretributie worden rechten geheven ter zake van het, tegen betaling of vergoeding van welke aard dan ook en voor welk onderdeel van de vermakelijkheden dan ook, bedrijfsmatig geven van vermakelijkheden met, aan, op of in een vaartuig waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur wordt getroffen.
-
2. Onder vermakelijkheid in de zin van deze Verordening wordt in elk geval, doch niet uitsluitend, begrepen een rondvaart zoals bedoeld in artikel 1 van deze Verordening.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is degene die de vermakelijkheden verschaft, organiseert of de gelegenheid daartoe biedt of op wiens naam of voor wiens verantwoordelijkheid de vermakelijkheden plaatsvinden.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
-
1. De rechten worden berekend naar het aantal betalende bezoekers respectievelijk deelnemers aan de vermakelijkheden dan wel, bij rondvaarten, naar het aantal passagiers, met dien verstande dat de eerste 250 bezoekers, dan wel deelnemers, dan wel passagiers, gerekend over een kalenderjaar, voor de bepaling van dat aantal niet meetellen.
-
2. Belastingplichtigen zijn vrij te bepalen in welk belastingtijdvak de vrijstelling, bedoeld in het vorige lid, wordt toegepast, waarbij geldt dat spreiding van de vrijstelling over verschillende belastingtijdvakken binnen één kalenderjaar mogelijk is, met dien verstande dat het aantal bezoekers dat voor de heffing niet meetelt per kalenderjaar niet meer dan 250 kan bedragen.
Artikel 5 Tarieven
-
1. De rechten bedragen € 2,60 per bezoeker, passagier, respectievelijk deelnemer aan de vermakelijkheden, voor zover de vermakelijkheid plaatsvindt met, op, in of aan een gemotoriseerd, niet stationerend vaartuig.
-
2. In afwijking van lid 1 bedraagt het tarief € 0,80 per bezoeker respectievelijk deelnemer aan de vermakelijkheden ingeval de vermakelijkheden plaatsvinden met, op, in of aan een stationerend vaartuig of niet-gemotoriseerd vaartuig.
Artikel 6 Belastingtijdvak
Het belastingtijdvak is een kalenderkwartaal.
Artikel 7 Wijze van heffing
De rechten worden geheven bij wege van voldoening op aangifte.
Artikel 8 Aangifte en betaling
-
1. De betaling wordt gelijktijdig met het doen van aangifte gedaan binnen een maand na het einde van het belastingtijdvak.
-
2. Een naheffingsaanslag moet worden betaald uiterlijk één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.
-
3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
-
4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
-
5. Het doen van aangifte kan naast de op de in artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze geschieden door het invullen van een elektronisch aangiftebiljet. In dat geval geschiedt, in afwijking van de in artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze, de aangifte langs elektronische weg door het inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden via een daartoe door de gemeente opengestelde digitale voorziening.
Artikel 9 Kwijtschelding
Van de rechten wordt geen kwijtschelding verleend.
Artikel 10 Vrijstelling
De rechten worden niet geheven indien en voor zover met toepassing van artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake van het geven van vermakelijkheden, waarbij gebruik wordt gemaakt van de in artikel 2 van deze Verordening bedoelde voorzieningen, een bedrag wordt gevorderd.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van vermakelijkhedenretributie te water.
Artikel 12 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
-
1. De Verordening op de vermakelijkheidsretributie te water 2020 vervalt, met dien verstande dat deze verordening, zoals die luidde op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor de inwerkingtreding van deze verordening hebben voorgedaan.
-
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2025.
-
3. De datum van ingang van heffing is 1 juli 2025.
-
4. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de vermakelijkhedenretributie te water 2025.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 12 juni 2025.
De voorzitter
Femke Halsema
De plaatsvervangend raadsgriffier
Dafne Struijk
Toelichting
Algemeen deel
Inleiding
In dit deel van de toelichting wordt voornamelijk ingegaan op de afweging van belangen die heeft plaatsgevonden ten aanzien van de heffing van VMR, en meer specifiek de gehanteerde tarieven. In voorgaande verordeningen zijn ook toelichtingen opgenomen. Wat daarin is opgemerkt geldt nog steeds, voor zover de Verordening op de vermakelijkhedenretributie te water 2025 niet anders regelt of deze toelichting niet anders aangeeft.
De vermakelijkhedenretributie (VMR) is een belangrijk fiscaal instrument om een deel van de kosten te dekken die de gemeente maakt en waar eigenaren en gebruikers van de passagiersvaart van profiteren. Bezoekers leveren zo een eerlijke en redelijke financiële bijdrage aan de stad.
De gemeentelijke belangen bij de VMR en de hoogte van het tarief zijn afgewogen tegen de belangen van de exploitanten.
De gemeentelijke belangen
Een belangrijk doel voor de gemeente met de heffing van VMR is het genereren van opbrengsten in verband met de kosten van de voorzieningen die de gemeente maakt, waarvan degenen die bedrijfsmatig vermakelijkheden tegen vergoeding aanbieden profijt hebben. Dat belang is ook al onderkend bij de invoering van de VMR te water in 1995. Bij die invoering zijn de bezwaren van de rederijen nadrukkelijk gehoord en gewogen.
Bij de invoering van de VMR te water in 1995 is een indicatie gegeven van de kosten die de gemeente maakt waar aanbieders en gebruikers van rondvaarten profijt van hebben, te weten ongeveer ƒ 53.000.000 (circa € 24.000.000). Daarbij was nog geen rekening gehouden met de kosten van de gemeente voor onderhoud en verlichting van monumenten, afmeervoorzieningen, extra reinigingskosten en dergelijke meer. Sinds de invoering van de VMR te water in 1995 is het aantal bezoekers aan de stad alsmaar toegenomen. Deze voor de bedrijfsvoering van de exploitanten gunstige ontwikkeling heeft voor de gemeente geresulteerd in sterk toegenomen financiële lasten voor het aanbrengen en in stand houden van diezelfde voorzieningen waarvan de exploitanten profiteren. Het is evident dat de gemeentelijke kosten anno nu fors hoger zijn en een veelvoud bedragen van de opbrengsten van de VMR te water, die voor kalenderjaar 2024 zijn geraamd op € 12.400.000. Het gegeven dat de gemeente tegenwoordig aanzienlijk meer kosten maakt voor de voorzieningen waar de exploitanten hun toegenomen profijt mede aan te danken hebben, rechtvaardigt een verhoging van de VMR.
Het is van belang om nog op te merken dat er bij de VMR geen wettelijke opbrengstlimiet geldt. De gemeente hoeft alleen te laten zien dat de vermakelijkheden voor de gemeente kosten met zich meebrengen. Het gemeentelijk belang bij de (verhoging van de) opbrengst van de VMR wordt in dat opzicht dus niet beperkt.
De belangen van de belastingplichtigen
Anderzijds zijn er de belangen van de belastingplichtigen, te weten degenen die vermakelijkheden geven op het Amsterdamse water, de exploitanten. Het belang van exploitanten is niet alleen gelegen in een zo laag mogelijke heffing. De exploitanten hebben tevens belang bij een aantrekkelijke stad en bij de voorzieningen waarvan zij gebruikmaken en profijt hebben. Zonder deze voorzieningen zou het geven van vermakelijkheden minder aantrekkelijk, of zelfs helemaal niet mogelijk zijn. Het is dus ook in hun belang dat de gemeente voorzieningen treft, in stand houdt en dat kan blijven doen. De opbrengsten uit de VMR dragen daaraan bij.
Relevant ten aanzien van het belang van de exploitanten is verder dat zij de VMR doorberekenen in de prijzen van tickets. Ook dat belang is bij de invoering van de VMR te water in 1995 onderkend. De VMR heeft zo bezien het karakter van een gebruikersheffing: met de VMR wordt (indirect) een bijdrage van bezoekers gevraagd. De bezoekers betalen de heffing bij het kopen van een kaartje. De aanbieder brengt de VMR in rekening via zijn tickets en draagt de heffing af aan de gemeente. Aanpassingen in de tarieven hoeven daarmee geen directe effecten te hebben op de lasten voor de betreffende aanbieders. Indirect kunnen er wel effecten zijn. Wanneer een exploitant besluit de tariefverhoging door te belasten in de prijs van een ticket, leidt dit tot een hogere ticketprijs voor bezoekers. Dit zou voor bezoekers misschien aanleiding kunnen zijn om geen rondvaart te maken. Dergelijke prijselastische effecten zijn echter inherent aan veel belastingen, en vormen in dit geval geen reden voor de gemeente om niet te heffen of af te zien van een verhoging van de tarieven.
Passagiers betalen voor een rondvaart – in 2022 door Tripadvisor nog uitgeroepen als ‘beste ervaring ter wereld’ en (een van) de populairste attracties van Amsterdam én van Nederland – gemiddeld een bedrag tussen de € 15 en € 20. De raad heeft voor 2024 het tarief verhoogd van € 1,50 naar € 2,50; een dergelijke tariefverhoging vertegenwoordigt – wanneer deze tariefverhoging volledig wordt doorberekend – een aandeel in de consumentenprijs van 5 – 6,7 %. Een dergelijke verhoging van het tarief beoordelen we niet als onevenredig: de gevolgen voor de exploitanten zijn niet onevenredig nadelig in verhouding tot de doelen van de belastingheffing. We verwachten dat een dergelijke verhoging niet ertoe zal leiden dat substantieel minder rondvaarten zullen worden gemaakt vanwege de in deze orde van grootte gestegen ticketprijs.
In het coalitieakkoord 2022-2026 is aangegeven dat de indexatie van de lokale heffingen wordt geharmoniseerd vanaf 2023. Sindsdien worden de gemeentelijke belastingen jaarlijks geïndexeerd. Voor 2025 komt de index voor lokale heffingen uit op 3,5% (ramingen CPB augustus 2024):
|
2024 |
2025 |
Gemotoriseerde, niet stationerende vaartuigen |
€ 2,50 |
€ 2,60 |
Stationerend vaartuig of niet-gemotoriseerd vaartuig |
€ 0,75 |
€ 0,80 |
De tariefdifferentiatie is gebaseerd op de omstandigheid dat niet-gemotoriseerde en stationerende vaartuigen zich niet, dan wel veel minder verplaatsen door de grachten dan rondvaartboten en bovendien minder golfslag veroorzaken, en dat als gevolg daarvan minder gebruik wordt gemaakt van gemeentelijke voorzieningen. De tarieven van € 2,60 en € 0,80 staan nog steeds in verhouding tot het profijt dat de exploitanten hebben van de voorzieningen.
Alternatieven
Alternatieven in de vorm van het achterwege laten van heffing van VMR of een lager tarief zijn er redelijkerwijs niet. Het doel is het genereren van (meer) opbrengsten ter zake van belastbare feiten die worden begaan door degenen die profijt hebben van de gemeentelijke voorzieningen.
Artikelsgewijze toelichting
Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.
Ten opzichte van de Verordening op de VMR te Water 2020 is een omschrijving toegevoegd van het begrip gemotoriseerd vervoer en het begrip stationerend vaartuig. Tot 2020 werd onderscheid gemaakt in de tarieven tussen rondvaarten die in in het hoge tarief vielen en vermakelijkheden op een stationerend vaartuig of een waterfiets, waar het lage tarief voor gold. Om ook andere vermakelijkheden op het water in de heffing te kunnen betrekken, is in de verordening 2020 differentiatie aangebracht tussen gemotoriseerde vaartuigen enerzijds en niet-gemotoriseerd vaartuigen anderzijds. Hierbij is een gemotoriseerd vaartuig gedefinieerd als een vaartuig, bestemd om te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, daaronder begrepen zonne-energie. Alle andere vaartuigen zijn daarmee per definitie ongemotoriseerd. Hiermee wordt bereikt dat de kring van te belasten vaartuigen ten opzichte van de oude Verordening zodanig wordt uitgebreid dat hieronder ook niet expliciet benoemde vaartuigen als gondels, vlotten, jet packs, flyboards en pontons in de heffing kunnen worden betrokken.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
Op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven. Het bedrag van een gemeentelijke belasting mag echter niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat belastingen niet naar draagkracht geheven mogen worden.
Afgezien van de beperkingen opgenomen in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet zijn gemeenten vrij in het opnemen van heffingsmaatstaven in hun verordening. Dit blijkt uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3, pag. 77/78).
De heffingsmaatstaf is het aantal betalende bezoekers respectievelijk deelnemers aan de vermakelijkheden dan wel, bij rondvaarten, het aantal passagiers.
In de oude Verordening gold een vrijstelling van 250 bezoekers, deelnemers of passagiers per kwartaal. Deze vrijstelling is opgenomen om incidentele aanbieders, waarvan de administratieve verwerking voor zowel de belastingplichtige als de gemeente onevenredig zou zijn in relatie tot de te heffen belastingbedragen, buiten het bereik van de heffing te laten.
In lid 2 is de bepaling opgenomen dat belastingplichtigen de keuze hebben in welk kwartaal zij deze vrijstelling toepassen, zolang het totaal aantal vrijgestelde bezoekers, deelnemers of passagiers de grens van 250 per jaar niet overschrijdt.
Artikel 5 Tarieven
De Gemeentewet schrijft geen tarief voor en gemeenten zijn in beginsel vrij om een heffingsmaatstaf voor de vermakelijkhedenretributie te bepalen, zolang deze maar niet direct of indirect afhankelijk is gesteld van inkomen, winst of vermogen van de belastingplichtige.
De toelichting op de Wet materiële belastingbepalingen stelt dat gemeenten die heffingsmaatstaf mogen kiezen die het best overeenkomt met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de gemeentelijke belastingheffing. Zo mogen de heffingsmaatstaven binnen een belastingverordening variëren. Tarieven kunnen worden gedifferentieerd, bijvoorbeeld naar gebruik, voordeel of kostentoedeling; zelfs milieuaspecten kunnen bij de tariefbepaling een rol spelen.
Voor toepassing van differentiatie geldt dat deze niet mag leiden tot strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel zal niet snel sprake zijn, aangezien de vermakelijkhedenretributie meerdere doeleinden heeft, te weten: opbrengst verwerven, profijt en regulering. Hierbij kan worden aangesloten met de differentiatie.
Conform het voorstel dat in het kader van het vergroten van de bijdrage van bezoekers aan de stad is gedaan bij de Voorjaarsnota 2019, stijgt het tarief voor de rechten die worden berekend voor deelnemers aan vermakelijkheden te water met een gemotoriseerd, niet-stationerend vaartuig (zoals bijvoorbeeld een rondvaartboot of sloep) naar € 2,60 per passagier of deelnemer. Het tarief voor vermakelijkheden op stationerende of niet-gemotoriseerde vaartuigen (bijvoorbeeld waterfietsen of kano's) wordt gewijzigd in € 0,80 per passagier of deelnemer. Daarmee blijft de verhouding tussen het hoge en lage tarief gelijk aan de huidige situatie. Volgens de definitie van artikel 1 vallen onder gemotoriseerde vaartuigen ook vaartuigen die zich voortbewegen door middel van elektriciteit of door middel van zonne-energie.
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen. Artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Feiten die zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe Verordening blijven op grond van de oude Verordening belast, ook al komt deze met ingang van 30 juni 2025 te vervallen. Dit wordt bereikt door het laatste zinsdeel van artikel 12, eerste lid, van de Verordening.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl