Verordening onderzoeksrecht raad gemeente Nuenen c.a. 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 20-06-2025

Intitulé

Verordening onderzoeksrecht raad gemeente Nuenen c.a. 2025

De raad van de gemeente Nuenen c.a.;

gezien het voorstel van het fractievoorzittersoverleg van 8 mei 2025;

gelet op de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening onderzoeksrecht raad gemeente Nuenen c.a. 2025

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de wet;

  • b.

    onderzoekscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de wet;

  • c.

    voorzitter: de voorzitter van de onderzoekscommissie;

  • d.

    wet: de Gemeentewet.

Artikel 2. Instelling onderzoek en onderzoekscommissie

  • 1. Op voorstel van een of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in te stellen.

  • 2. In de eerstvolgende raadsvergadering na dit besluit stelt de raad een onderzoekscommissie in.

  • 3. De raad wijst een genoegzaam aantal (plaatsvervangende) leden aan.

  • 4. Bij de instelling van de onderzoekscommissie stelt de raad nadere regels vast met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad.

Artikel 3. Voorzitter

  • 1. De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met:

    • a.

      het leiden van de zitting en beraadslaging;

    • b.

      het handhaven van de orde;

    • c.

      het doen naleven van bij of krachtens de wet dan wel deze verordening gestelde regels;

    • d.

      hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.

Artikel 4. Beëindiging van het lidmaatschap

  • 1. Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt, indien:

    • a.

      de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;

    • b.

      een lid ophoudt lid te zijn van de raad;

    • c.

      de onderzoekscommissie besluit een lid van de commissie te horen;

    • d.

      een lid ontslag neemt.

  • 2. Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis.

  • 3. In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk door de raad voorzien.

  • 4. De leden 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5. Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

  • 1. De onderzoekscommissie besluit, alvorens het eerste getuigenverhoor plaats vindt, of getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van de eed of belofte.

  • 2. De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid, van de wet genoemde personen tevens anderen verzoeken om op vrijwillige basis medewerking aan het onderzoek te verlenen.

  • 3. De onderzoekscommissie kan besluiten derden in te schakelen voor het uitvoeren van opdrachten die zij in het kader van het onderzoek dan wel de uitoefening van haar taak nodig acht.

  • 4. De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.

  • 5. De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen.

Artikel 6. Ambtelijke bijstand

  • 1. De griffier is belast met de ondersteuning van de onderzoekscommissie.

  • 2. De griffier is bij iedere zitting aanwezig.

  • 3. Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt zijn plaats ingenomen door de plaatsvervangend griffier.

  • 4. De vigerende Verordening ambtelijke bijstand en fractieondersteuning is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7. Zittingen

  • 1. De voorzitter bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis.

  • 2. De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor de zitting op.

  • 3. Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 4. De beslissing van de voorzitter op een verzoek als bedoeld in het derde lid wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.

Artikel 8. Toehoorders en pers

  • 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3. De voorzitter is bevoegd, toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.

Artikel 9. Geluid- en beeldregistraties

Degenen die tijdens een openbare zitting geluid- of beeldregistraties willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 10. Verslaglegging zitting

  • 1. Van een zitting wordt bij voorkeur een audiovisueel verslag gemaakt.

  • 2. De griffier draagt zorg voor een schriftelijk verslag, indien een audiovisueel verslag niet mogelijk is.

    Een schriftelijk verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en, voor zover van belang, hun hoedanigheid en houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd alsmede wat verder ter zitting is voorgevallen. Voorts verwijst het verslag naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 3. Een schriftelijk verslag wordt ondertekend door de voorzitter en medeondertekend door de griffier.

Artikel 11. Beraadslagingen

  • 1. De onderzoekscommissie beraadslaagt, indien een lid dat nodig acht.

  • 2. De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.

Artikel 12. Afronding onderzoek

Na afronding van het onderzoek door de onderzoekscommissie worden haar bevindingen schriftelijk voorgelegd aan de raad.

Artikel 13. Kosten onderzoek

  • 1. In het instellingsbesluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze verordening stelt de raad de door hem geraamde kosten vast voor een onderzoek in een bepaald jaar en brengt dit ter kennis van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Onder de kosten als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de kosten verstaan van:

    • a.

      externe deskundigen die eventueel door de onderzoekscommissie worden ingeschakeld;

    • b.

      overige uitgaven die de onderzoekscommissie nodig oordeelt voor de uitvoering van haar taak.

  • 3. Voor de door de onderzoekscommissie gemaakte kosten is zij verantwoording schuldig aan de raad.

Artikel 14. Inwerkingtreding, intrekking oude verordening en citeertitel

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening onderzoeksrecht raad gemeente Nuenen c.a. 2025.

  • 2. Deze verordening treedt een dag na bekendmaking in werking.

  • 3. De Verordening op het onderzoeksrecht van de Raad wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 5 juni 2025.

DE RAAD VOORNOEMD,

voorzitter,

mr. dr. M.M. van Toorenburg

griffier,

J. Oostdijk

Toelichting

Algemeen

Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155h van de wet, waarbij de artikelen 155g en 155h van de wet zien op een gemeenschappelijke onderzoekscommissie. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen uit de wet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot het onderzoeksrecht. Het onderzoeksrecht is het zwaarste instrument dat de raad kan inzetten en is exclusief aan de raad voorbehouden. Ingevolge artikel 156, tweede lid onder b, van de wet kan de raad de bevoegdheid tot de instelling van een onderzoek niet overdragen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 2. Instelling onderzoek en onderzoekscommissie

Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van een of meer leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur.

Indien de Raad tot een onderzoek besloten heeft dient in de eerstvolgende raadsvergadering besloten te worden omtrent het aantal leden dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn (samenstelling).

De Gemeentewet bepaalt hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de Raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de Raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 6 van deze modelverordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen.

Het derde lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van bevoegdheden van de onderzoekscommissie gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijkere commissie achterwege blijven.

Het vierde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de Raad rapporteert. Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen.

Artikel 3. Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

In deze verordening is ervoor gekozen dat de onderzoekscommissie zelf haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. Het staat de Raad echter vrij om te bepalen dat de Raad deze "uit zijn midden" benoemt. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.

Artikel 4. Beëindiging van het lidmaatschap

In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de Raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de Raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe Raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de Raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie.

Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De Raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.

Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5. Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.

Artikel 155b, eerste lid, Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.

Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.

Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f Gemeentewet dient het college de door de Raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting. Voorstelbaar is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van externen. Tot het aangaan van eventuele overeenkomsten met derden ter ondersteuning van de onderzoekscommissie moet het college beslissen.

De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan is gekozen voor hetzelfde regime. Er kan uiteraard bepaald worden dat alle of enkele van de bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend bij de aanwezigheid van een kleiner aantal leden. Uit praktische overwegingen zou er bijvoorbeeld voor gekozen kunnen worden om het voeren van informatieve gesprekken ook door individuele leden mogelijk te maken. Daarnaast zegt het zesde lid dat de onderzoekscommissie beslist met een meerderheid van stemmen. Ook om deze reden wordt aanbevolen een oneven aantal leden te benoemen.

De verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers enz.

Artikel 6. Ambtelijke bijstand

Artikel 155a, achtste lid, van de Gemeentewet, bepaalt dat de Raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie.

Artikel 6 van deze verordening regelt, dat de ambtelijke ondersteuning van de onderzoekscommissie door de griffier (of diens plaatsvervanger) zal worden geboden. Het staat de Raad uiteraard vrij om te bepalen dat ambtelijke bijstand binnen of buiten de raadsgriffie gezocht dient te worden. Het is voorstelbaar dat daartoe tijdelijke krachten van buiten worden ingehuurd of dat direct een beroep wordt gedaan op het ambtelijke apparaat.

Artikel 7. Zitting

Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de

beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaats heeft. Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid, van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt.

De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet. In artikel 86, eerste lid, wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is er of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van 'gewichtige redenen'. Het bepaalde in artikel 86, eerste lid, is derhalve op de onderzoekscommissie niet van toepassing.

Artikel 8. Toehoorders en de pers

Artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de Raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet hierin.

Artikel 9. Geluid en beeldregistraties

Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio en tv stations geluids en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling.

Artikel 10. Verslaglegging zitting

Het verdient aanbeveling om tijdens de verhoren een geluidsband mee te laten draaien of op andere wijze het gezegde exact vast te leggen. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is.

Artikel 11. Beraadslaging

Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.

De Raad kan op basis van artikel 2, derde lid, van deze verordening, nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de Raad.

Artikel 12. Afronding onderzoek

Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar bevindingen voor aan de Raad. De vorm waarin dit geschiedt wordt hier niet nader bepaald en is aan de Raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, derde lid, van deze verordening. Hierbij zijn verschillende vormen mogelijk, variërend van een rapport tot een voorstel aan de Raad. De vraag luidt hierbij wat de Raad onder bevindingen wenst te verstaan. Is dit slechts een feitenrelaas van de onderzoekscommissie waarover de Raad zich een oordeel vormt of dient er door de commissie ook zelf een oordeel gevormd te worden alvorens de Raad zich erover buigt.

Artikel 13. Kosten onderzoek

...

Artikel 14. Inwerkingtreding, intrekking oude verordening en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.