Besluit van de regeringscommissaris van 2 december 2019 no. 8 in plaats van de eilandsraad tot vaststelling van de Basis Eilandsverordening Kinderopvang St. Eustatius

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Besluit van de regeringscommissaris van 2 december 2019 no. 8 in plaats van de eilandsraad tot vaststelling van de Basis Eilandsverordening Kinderopvang St. Eustatius

De regeringscommissaris voor Sint Eustatius, krachtens de Tijdelijke wet verwaarlozing Sint Eustatius handelende in plaats van de eilandsraad

overwegende dat het van belang is om de kwaliteit te garanderen van de kinderopvang op St. Eustatius;

overwegende dat ter borging van de kwaliteit voornoemd het van belang is om zowel op pedagogisch als op gezondheidsgebied kwaliteitseisen vast te stellen;

gehoord het advies van de Directie Maatschappij en Welzijn, sector Sociaal & Domein;

gelet op de artikel 149 lid 1 van de Wet Openbare lichaam Bonaire, St. Eustatius en Saba;

Besluit:

vast te stellen

Basis Eilandsverordening Kinderopvang St. Eustatius

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze eilandsverordening wordt verstaan onder:

  • a.

    beroepskracht: de persoon van achttien jaar of ouder die in dienst van de exploitant van een kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;

  • b.

    beroepskracht in opleiding: degene die in dienst van de exploitant van een kindercentrum en ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen bij een kindercentrum;

  • c.

    buitenschoolse opvang: kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd evenals gedurende vrije dagen of middagen en in schoolvakanties;

  • d.

    dagopvang: kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs gaan volgen;

  • e.

    exploitant: een natuurlijk persoon van achttien jaar of ouder of rechtspersoon die een kindercentrum of gastouderopvang exploiteert;

  • f.

    gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie die betrekking heeft op gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of zijn partner, waarbij de opvang plaatsvindt:

    • i.

      op het woonadres van de gastouder, dan wel

    • ii.

      op het woonadres van een van de ouders van de kinderen voor wie de gastouder opvang biedt;

  • g.

    gastouder: degene van achttien jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van degene:

    • i.

      van wie een of meer kinderen onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES, die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen is ontheven uit het ouderlijk gezag als bedoeld in artikel 266 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES of die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen is ontzet van het gezag als bedoeld in artikel 269 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES,

    • ii.

      die op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in het bevolkingsregister als de ouder of diens partner van het kind aan wie opvang wordt geboden, of

    • iii.

      die ten behoeve van de opvang van kinderen in enigerlei vorm personeel in dienst heeft;

  • h.

    kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt anders dan gastouderopvang;

  • i.

    kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

  • j.

    klachtencommissie: een commissie zoals bedoeld in artikel 27;

  • k.

    kwaliteitscommissie: de door het bestuurscollege in te stellen commissie voor de kinderopvang, genoemd in artikel 2 van deze eilandsverordening;

  • l.

    ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft;

  • m.

    oudercommissie: de commissie bedoeld in artikel 24 eerste lid;

  • n.

    stagiair: degene die een opleiding volgt, waarvan het praktijkdeel een beperkt deel van de totale studieduur is, belast is met werkzaamheden bij de exploitant ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding en geen beroepskracht in opleiding is;

  • o.

    stamgroep: vaste groep kinderen in de kinderopvang;

  • p.

    stamgroepruimte: binnenspeelruimte waar de stamgroep hoofdzakelijk aanwezig is;

  • q.

    verklaring omtrent het gedrag natuurlijke personen: een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES; en

  • r.

    voorschoolse educatie: uitvoering van een programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot het onderwijs kunnen worden toegelaten.

Artikel 2

  • 1. Om de kwaliteit van de kinderopvang te verbeteren wordt bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen door het bestuurscollege een kwaliteitscommissie ingesteld.

  • 2. De kwaliteitscommissie bestaat uit onafhankelijk van het kindercentrum en gastouderopvang opererende vertegenwoordigers van voor de kwaliteit van de kinderopvang relevante organisaties.

  • 3. De kwaliteitscommissie heeft voor wat betreft de uitvoering van de eilandsverordening als taak:

    • a.

      het adviseren van het bestuurscollege bij de beoordeling van aanvragen voor een vergunning;

    • b.

      het adviseren van het bestuurscollege bij de uitvoering van deze eilandsverordening; en

    • c.

      op verzoek van het bestuurscollege of op eigen initiatief adviseren van het bestuurscollege over onderwerpen die de kinderopvang betreffen.

Hoofdstuk II Vergunning

Artikel 3

  • 1. Het is verboden zonder exploitatievergunning of een verklaring van tijdelijke ontheffing van het bestuurscollege een kindercentrum of gastouderopvang te exploiteren.

  • 2. Kindercentra en gastouderopvang die op 31 december 2019 kinderopvang hebben aangeboden kunnen de exploitatie voortzetten totdat de exploitatievergunning is verstrekt onder de voorwaarde dat zij voor 1 april 2020 een aanvraag voor een exploitatievergunning hebben ingediend.

Artikel 4

  • 1. De aanvraag voor een exploitatievergunning dient schriftelijk te worden ingediend bij het bestuurscollege.

  • 2. De aanvraag voor een exploitatievergunning vermeldt alle noodzakelijke gegevens voor het beoordelen van de aanvraag en omvat in ieder geval:

    • a.

      een kopie van de vestigingsvergunning zoals door het bestuurscollege gegeven;

    • b.

      indien de aanvrager een eenmanszaak is: naam, adres, telefoonnummer en bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel niet ouder dan 3 maanden van aanvrager;

    • c.

      bewijs van inschrijving in het bevolkingsregister en voor zover van toepassing een afschrift van de verblijfstitel en/of werkvergunning van aanvrager en beroepskrachten (in opleiding);

    • d.

      indien de aanvrager een rechtspersoon is: namen, adressen en geboortedata van alle bestuursleden of directieleden, alsmede een afschrift van de statuten, een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel niet ouder dan 3 maanden indien van toepassing een kopie van het aandelenregister;

    • e.

      een verklaring omtrent het gedrag niet ouder dan twee maanden van aanvrager en beroepskrachten (in opleiding);

    • f.

      het maximum aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen waaraan per dagdeel kinderopvang of gastouderopvang wordt geboden;

    • g.

      het maximum aantal beroepskrachten (in opleiding) dat per dagdeel in het kindercentrum werkzaam zal zijn;

    • h.

      de openings- en sluitingstijden van het kindercentrum of gastouderopvang;

    • i.

      het adres of voorgenomen locatie van het kindercentrum of gastouderopvang;

    • j.

      indien sprake is van kinderopvang het pedagogisch beleidsplan als bedoeld in artikel 12;

    • k.

      het stappenplan huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 17;

    • l.

      veiligheids- en gezondheidsbeleid als bedoeld in artikel 22 eerste lid van deze eilandsverordening;

    • m.

      een plattegrond op schaal 1:100 met beschrijving van de ligging en indeling van het beoogde kindercentrum of gastouderopvang; en

    • n.

      een betalingsbewijs van de leges als bedoeld in lid 7.

  • 3. De aanvrager ontvangt van het bestuurscollege een schriftelijke bevestiging van de vergunningaanvraag en het bestuurscollege informeert de aanvrager daarbij schriftelijk over de verdere behandeling.

  • 4. Indien de aanvraag niet voldoet aan de eisen uit het tweede lid , stelt het bestuurscollege de aanvrager in de gelegenheid de gebreken binnen een termijn van vier weken te herstellen.

  • 5. Indien de in het vorige lid gestelde termijn onbenut verstrijkt, dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel niet-ontvankelijk verklaard en moet een nieuwe aanvraag worden ingediend.

  • 6. Bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de vergunningsaanvraag.

  • 7. Het legestarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning wordt door de eilandsraad bij verordening vastgesteld.

Artikel 5

  • 1. Het bestuurscollege vraagt binnen twee weken na ontvangst van een volledige aanvraag advies aan de kwaliteitscommissie.

  • 2. De kwaliteitscommissie onderzoekt of de voorgenomen kinderopvang inclusief ruimtes in overeenstemming is met de vereisten bij of krachtens deze eilandsverordening gesteld.

  • 3. De aanvrager verstrekt de inlichtingen die door de kwaliteitscommissie worden verzocht.

  • 4. De kwaliteitscommissie brengt binnen vier weken na ontvangst van een volledige aanvraag onder vermelding van de gronden advies uit aan het bestuurscollege.

Artikel 6

  • 1. Het bestuurscollege beslist op de aanvraag binnen twee weken na ontvangst van het advies van de kwaliteitscommissie.

  • 2. De in het vorige lid genoemde termijn kan eenmaal met ten hoogste twee weken worden verlengd.

  • 3. Indien de beslissing van het bestuurscollege afwijkt van het advies van de kwaliteitscommissie, worden de gronden hiervoor in het besluit aangegeven.

  • 4. Indien de beslissing van het bestuurscollege niet binnen de in het eerste en tweede lid gestelde termijn wordt genomen, kan de aanvrager hiertegen bezwaar indienen bij het bestuurscollege.

Artikel 7

  • 1. De exploitatievergunning kan worden verleend onder voorwaarden. Deze voorwaarden kunnen volgen uit beleidsregels die door het openbaar lichaam kunnen worden opgesteld.

  • 2.

    • a.

      De exploitatievergunning staat op naam van een natuurlijke persoon of van een rechtspersoon, is niet overdraagbaar en wordt slechts verleend voor de in de exploitatievergunning vermelde lokaliteit.

    • b.

      Wijzigingen die raken aan de op naamstelling van de exploitatievergunning moeten worden doorgegeven aan het openbaar lichaam.

  • 3. Een exploitatievergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de exploitant;

    • b.

      de namen en de adressen van de leden van de directie;

    • c.

      het adres van het kindercentrum of gastouderopvang;

    • d.

      welke vorm van opvang het kindercentrum of gastouderopvang aanbiedt, zijnde dagopvang of buitenschoolse opvang en

    • e.

      het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen waaraan maximaal kinderopvang kan worden geboden.

  • 4. De exploitatievergunning voor het houden van een kindercentrum of gastouderopvang wordt op een voor ieder zichtbare plaats in het kindercentrum of gastouderopvang aangebracht.

Artikel 8

  • 1. Een verzoek voor wijziging van een exploitatievergunning door de exploitant wordt schriftelijk bij het bestuurscollege ingediend onder vermelding van de redenen voor de wijziging en de gevolgen hiervan voor de kinderopvang.

  • 2. Het bestuurscollege vraagt binnen twee weken na ontvangst van het verzoek tot wijziging advies aan de kwaliteitscommissie.

  • 3. De kwaliteitscommissie onderzoekt of de voorgenomen wijziging van de kinderopvang inclusief de ruimtes in overeenstemming is met de vereisten bij of krachtens deze eilandsverordening gesteld.

  • 4. De exploitant verstrekt de inlichtingen die door de kwaliteitscommissie worden verzocht.

  • 5. De kwaliteitscommissie brengt binnen vier weken na ontvangst van een adviesverzoek voor wijziging onder vermelding van de gronden advies uit aan het bestuurscollege.

  • 6. Het bestuurscollege beslist op het verzoek voor wijziging binnen twee weken na ontvangst van het advies van de kwaliteitscommissie.

  • 7. De in het vorige lid genoemde termijn kan, onder kennisgeving aan de exploitant, eenmaal met ten hoogste twee weken worden verlengd.

  • 8. Indien de beslissing van het bestuurscollege afwijkt van het advies van de kwaliteitscommissie, worden de gronden hiervoor in het besluit aangegeven.

  • 9. In geval van wijziging zal onder intrekking van de exploitatievergunning een nieuwe exploitatievergunning worden verstrekt.

Artikel 9

  • 1. Het bestuurscollege kan aan exploitanten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze eilandsverordening reeds een kinderopvang beheren, een tijdelijke ontheffing verlenen ten aanzien van een aantal verplichtingen dat voortvloeit uit deze eilandsverordening , met uitzondering van de verplichtingen uit artikel 22.

  • 2. Bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de ontheffing bedoeld uit het vorige lid.

Hoofdstuk III Kwaliteitseisen kinderopvang

Paragraaf 1 Eisen

Artikel 10

  • 1. Een exploitant van een kindercentrum of gastouderopvang biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen.

  • 2. De exploitant van een kindercentrum organiseert de kinderopvang op zodanige wijze, voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief, als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid dat dit redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang. Ter uitvoering van de eerste zin besteedt de exploitant van het kindercentrum in ieder geval aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, het dagritme en de herkenbaarheid van ruimtes en personen, de opleidingseisen waaraan beroepskrachten voldoen, de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden belast met de verzorging, opvoeding en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen.

  • 3. De exploitant dient de administratie ter uitvoering van lid 1, 2 en 4 minimaal 5 jaar te bewaren en desgevraagd aan de toezichthouder ter beschikking te stellen.

  • 4. Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de exploitant en de ouder.

Artikel 11

  • 1. In het kader van het bieden van verantwoorde kinderopvang, draagt de exploitant er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

    • a.

      op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan en structuur wordt geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;

    • b.

      kinderen spelenderwijs worden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;

    • c.

      kinderen worden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden; en

    • d.

      kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.

  • 2. De exploitant draagt er zorg voor dat het activiteitenprogramma en de beschikbare voorzieningen (ruimte en spelmaterialen) aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen.

Artikel 12

  • 1. Elk kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan. De exploitant draagt er zorg voor dat er in het kindercentrum conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

  • 2. Een pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van:

    • a.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aspecten van verantwoorde kinderopvang, bedoeld in artikel 11 waarbij indien aan de orde onderscheid wordt gemaakt voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs gaan volgen en kinderen in de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan;

    • b.

      de wijze waarop de ontwikkeling van het kind wordt gevolgd en gestimuleerd en daarbij naar een doorlopende ontwikkellijn met het basisonderwijs en in geval van dagopvang met de buitenschoolse opvang wordt gestreefd, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de wijze waarop:

      • 1°.

        met toestemming van de ouders kennis over de ontwikkeling van het kind wordt overgedragen aan de school bij de overgang van het kind naar het basisonderwijs en aan de buitenschoolse opvang bij de overgang van het kind naar de buitenschoolse opvang, en

      • 2°.

        bijzonderheden in de ontwikkeling van het kind of problemen worden gesignaleerd en ouders worden doorverwezen naar passende instanties voor verdere ondersteuning;

    • c.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de sociale veiligheid van de kinderen en het personeel, waaronder valt hoe omgegaan wordt met (vermoedens van) kindermishandeling binnen het kindercentrum;

    • d.

      het activiteitenprogramma en dagritme;

    • e.

      de wijze waarop ontwikkel- en leerachterstanden worden voorkomen en bestreden en het programma dat gebruikt wordt voor voorschoolse educatie;

    • f.

      de taken die beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers in de kinderopvang kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij worden begeleid en ingezet, waarbij het uitgangspunt is dat vrijwilligers altijd boventallig zijn; en

    • g.

      de wijze waarop wordt omgegaan met kinderen die een bijzondere zorgbehoefte hebben en welke afspraken hieromtrent zijn gemaakt met ketenpartners.

  • 3. De exploitant van het kindercentrum maakt het pedagogisch beleid schriftelijk bekend aan de ouders van de kinderen.

Artikel 13

De exploitant van een gastouderopvang draagt er zorg voor dat de uitvoering van het pedagogische beleid zoals bedoel in artikel 10, eerste lid en artikel 11 schriftelijk is vastgelegd.

Paragraaf 2 Personeel

Artikel 14

  • 1. Beroepskrachten en gastouders beschikken minimaal over een pedagogische opleiding op MBO-2/CVQ-2 niveau of volgen een opleiding/scholing hiervoor. Indien sprake is van bereidheid om de opleiding te volgen, dan dient de werkgever schriftelijk vast te leggen wanneer door de beroepskracht met de opleiding wordt gestart.

  • 2. De exploitant draagt er zorg voor dat er gedurende de kinderopvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen. Ten behoeve van het bijhouden van kennis en vaardigheden dient er jaarlijks kinder-EHBO-training gevolgd te worden. Bij eilandelijk besluit kunnen nadere regels worden gesteld aan de kwalificaties.

  • 3. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de pedagogische opleiding van de beroepskracht.

Artikel 15

  • 1. Binnen het kindercentrum dient minimaal één beroepskracht werkzaam te zijn die beschikt over een opleiding op MBO-3/CVQ-3 niveau die specifiek gericht is op de signalering van leer- en ontwikkelingsachterstanden.

  • 2. De beroepskrachten die beschikken over een opleiding op MBO-3/CVQ-3 niveau dienen minimaal drie dagen per week werkzaam te zijn.

Paragraaf 3 Verklaring omtrent gedrag

Artikel 16

  • 1. In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:

    • a.

      de exploitant of voorgenomen exploitant, zijnde de directeur en bestuurders, van een kindercentrum of gastouderopvang;

    • b.

      de personen die in dienst zijn van de exploitant of met een uitzendorganisatie tijdens opvanguren werkzaam zijn, dan wel zullen zijn, op de locatie waar de exploitant een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

    • c.

      de personen die op basis van een andere overeenkomst met de exploitant structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie waarde exploitant een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

    • d.

      de personen die op vrijwillige basis structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie van waar de exploitant een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

    • e.

      de personen van 18 jaar en ouder die structureel aanwezig zijn op de locatie waar gastouderopvang plaatsvindt; en

    • f.

      de personen die uit hoofde van hun functie toegang hebben of zullen hebben tot informatie over de kinderen die worden opgevangen.

  • 2. De verklaring omtrent gedrag mag op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder zijn dan drie maanden en dient tweejaarlijks te worden geactualiseerd.

  • 3. De exploitant van het kindercentrum of gastouderopvang dient de verklaringen omtrent gedrag te bewaren bij zijn administratie.

Paragraaf 4 Stappenplan huiselijk geweld en kindermishandeling

Artikel 17

  • 1. De exploitant van een kindercentrum stelt voor het personeel het stappenplan huiselijk geweld en kindermishandeling vast zoals gehanteerd door het openbaar lichaam. Dit stappenplan omvat een omschrijving van de stappen voor het omgaan door het personeel met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling.

  • 2. Aanvullend aan het stappenplan kan de exploitant van een kindercentrum de volgende elementen vaststellen:

    • a.

      een afwegingskader op basis waarvan het personeel het risico op en de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling weegt en dat het personeel in staat stelt te beoordelen of sprake is van dusdanig ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling, dan wel van een vermoeden daarvan, dat een melding is aangewezen;

    • b.

      een toebedeling van verantwoordelijkheden aan de diverse personeelsleden bij de stappen, bedoeld het eerste lid, inclusief vermelding van de functie van degene die eindverantwoordelijk is voor de beslissing over het al dan niet doen van een melding;

    • c.

      specifieke aandacht, indien van toepassing, voor bijzondere vormen van geweld, die speciale kennis en vaardigheden van personeel vereisen; en

    • d.

      specifieke aandacht voor de wijze waarop het personeel omgaat met gegevens waarvan zij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde stappenplan, bevat de volgende stappen:

    • a.

      Signalen en zorgen zo feitelijk mogelijk in kaart brengen.

    • b.

      Advies vragen aan een collega en/of aan de coördinator meldingen

    • c.

      Gesprek met de ouders en, indien mogelijk, het kind, tenzij

    • d.

      Wegen van aard en ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling

    • e.

      Beslissen: hulp organiseren en/of melden bij de coördinator meldingen

  • 4. De exploitant van gastouderopvang hanteert het stappenplan huiselijk geweld en kindermishandeling op voor die situaties waarin de gastouder signalen heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling.

  • 5. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de toepassing van het stappenplan huiselijk geweld en kindermishandeling.

Paragraaf 6 Stabiliteit van de opvang voor kinderen

Artikel 18

  • 1. In een kindercentrum vindt de opvang plaats in stamgroepen. Een kind wordt opgevangen in één stamgroep. De maximale grootte van de stamgroep wordt afgestemd op de leeftijd van de kinderen in de stamgroep, waarbij naarmate de kinderen in de stamgroep ouder zijn, de stamgroep uit meer kinderen mag bestaan.

  • 2. Per stamgroep wordt er zoveel mogelijk gewerkt met vaste beroepskrachten.

  • 3. De maximale grootte van de stamgroep wordt bepaald op grond van de bij deze eilandsverordening als bijlage opgenomen tabel 1.

  • 4. De exploitant van een kindercentrum deelt de ouders en het kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht dan wel beroepskrachten op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen.

  • 5. Een kind mag niet langer dan elf uren achtereenvolgend in een kindercentrum verblijven.

Paragraaf 7 Aantal beroepskrachten

Artikel 19

  • 1. Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op een stamgroep wordt afgestemd op het aantal aanwezige kinderen in de stamgroep, waarbij naarmate de kinderen ouder zijn, minder beroepskrachten hoeven te worden ingezet.

  • 2. De verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep wordt bepaald op grond van de bij deze eilandsverordening als bijlage opgenomen tabel 1 .

  • 3. Indien per dag ten minste tien aaneengesloten uren dagopvang wordt geboden, kunnen in afwijking van het tweede lid voor ten hoogste drie uren per dag minder beroepskrachten worden ingezet, met dien verstande dat gedurende de uren dat minder beroepskrachten worden ingezet ten minste de helft van het aantal beroepskrachten zoals vereist op grond van het tweede lid wordt ingezet.

  • 4. Indien sprake is van een combinatiegroep dagopvang en buitenschoolse opvang wordt de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in de gecombineerde groep bepaald op basis van de beroepskracht-kind ratio voor de dagopvang.

  • 5. Indien sprake is van gastouderopvang betreft het gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of zijn partner en waarbij maximaal drie kinderen van nul tot anderhalf jaar aanwezig zijn.

  • 6. Bij de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden.

  • 7. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen voorwaarden gesteld worden met betrekking tot de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs, waarbij kan worden bepaald dat en onder welke voorwaarden beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden meegeteld bij de berekening van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grond van dit artikel.

Paragraaf 8 Voeding

Artikel 20

  • 1. De exploitant draagt zorg voor (gezonde) voeding.

  • 2. De exploitant draagt zorg dat bij de verstrekking van voeding wordt aangesloten bij de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en het voedingscentrum of vergelijkbare richtlijnen.

  • 3. Bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van voeding.

Paragraaf 9 Eisen aan ruimtes

Artikel 21

  • 1. De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden opgevangen in een kindercentrum of gastouderopvang, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

  • 2. Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste stamgroepruimte.

  • 3. Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes.

  • 4. Een kindercentrum beschikt over ten minste 3 vierkante meter (m2) binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind.

  • 5. Een kindercentrum beschikt over ten minste 3 vierkante meter (m2) gedeeltelijk overdekte of schaduwrijke buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. De buitenspeelruimte is bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum. In het geval een buitenspeelruimte niet aangrenzend is, is deze gelegen in de directe nabijheid van het kindercentrum en voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar.

  • 6. Een kindercentrum beschikt voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar over een op het aantal aanwezige kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte.

  • 7. Alle ruimtes in een kindercentrum of gastouderopvang dienen voor een gezond binnen milieu voorzien te zijn van goede ventilatie.

  • 8. Een gastouderopvang beschikt over voldoende speel- en slaapruimte voor kinderen, waaronder begrepen een voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar op het aantal kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte.

  • 9. Een gastouderopvang beschikt over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Paragraaf 10 Veiligheid en gezondheid

Artikel 22

  • 1. De exploitant heeft voor elk kindercentrum of gastouderopvang een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. De exploitant draagt er zorg voor dat er in de kinderopvang conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld.

  • 2. De exploitant of voorgenomen exploitant van een kindercentrum stelt het veiligheids- en gezondheidsbeleid schriftelijk vast en verstrekt dit bij het indienen van de aanvraag, bedoeld in artikel 4, aan het bestuurscollege. De exploitant evalueert, en indien nodig actualiseert, het veiligheids- en gezondheidsbeleid binnen drie maanden na opening van het kindercentrum. Daarna houdt de exploitant het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel.

  • 3. Het in het vorige lid genoemde en schriftelijke vastgestelde veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de wijze waarop de exploitant er zorg voor draagt dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met de beroepskrachten een continue proces is van het vormen van beleid, implementeren, evalueren en actualiseren;

    • b.

      een beschrijving van de risico’s die de opvang van kinderen van het desbetreffende kindercentrum met zich brengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:

      • 1.

        de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de veiligheid van kinderen;

      • 2.

        de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de gezondheid van kinderen; en

      • 3.

        het risico op grensoverschrijdend gedrag door beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers, overige aanwezige volwassenen en kinderen;

    • c.

      een plan van aanpak waarin in concrete termen is aangegeven welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen teneinde de onder b genoemde risico’s in te perken en de handelswijze indien deze risico’s zich verwezenlijken;

    • d.

      een beschrijving in algemene zin van de wijze waarop kinderen wordt geleerd om te gaan met risico’s waarvan de gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van kinderen beperkt zijn en welke derhalve geen risico’s vormen als bedoeld onder b;

    • e.

      een beschrijving van de wijze waarop de exploitant zorgdraagt dat het actuele veiligheids- en gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk zijn voor de beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers en ouders; en

    • f.

      een beschrijving van de wijze waarop wordt omgegaan met de inrichting, brandveiligheid, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum voor zover deze voorschriften noodzakelijk zijn voor de kinderopvang.

  • 4. In het kader van de in het plan van aanpak, bedoeld in het derde lid, onder c, te beschrijven maatregelen die gericht zijn op het inperken van het risico op grensoverschrijdend gedrag, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, onder 3°, beschrijft de exploitant in ieder geval de wijze waarop hij de kinderopvang zodanig organiseert dat een beroepskracht, beroepskracht in opleiding of stagiair de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene.

  • 5. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen conform het Bouwbesluit BES nadere regels worden gesteld ten aanzien van de onderwerpen die genoemd zijn in lid 3 sub f.

Artikel 23

De exploitant van een gastouderopvang draagt er zorg voor dat de uitvoering van het veiligheids- en gezondheidsbeleid zoals bedoel in artikel 22 eerste lid schriftelijk is vastgelegd.

Paragraaf 11 Oudercommissie

Artikel 24

  • 1. Een exploitant van een kindercentrum stelt binnen zes maanden nadat de exploitatievergunning of de ontheffing, bedoeld in respectievelijk artikel 3 en artikel 9 van deze eilandsverordening, is verleend voor elk door hem geëxploiteerd kindercentrum een oudercommissie in die tot taak heeft hem te adviseren over de aangelegenheden, genoemd in artikel 26.

  • 2. De verplichting tot het instellen van een oudercommissie, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien:

    • a.

      de exploitant zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen; en

    • b.

      het een kindercentrum, waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen, betreft.

  • 3. In de situatie, bedoeld in het tweede lid, betrekt de exploitant de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij de onderwerpen, bedoeld in artikel 26 eerste lid, biedt de exploitant de ouders de gelegenheid deel te nemen aan een oudercommissie, stelt de exploitant voor die oudercommissie in dat geval een reglement vast en zijn artikel 25 tweede en derde lid, en artikel 26 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De leden van de oudercommissie worden gekozen uit en door de ouders van wie de kinderen in het kindercentrum worden opgevangen.

  • 5. Personen werkzaam bij een kindercentrum zijn geen lid van de oudercommissie van dat kindercentrum.

  • 6. De oudercommissie bepaalt haar eigen werkwijze.

Artikel 25

  • 1. De exploitant van een kindercentrum stelt binnen zes maanden nadat de exploitatievergunning of de ontheffing, bedoeld in respectievelijk artikel 3 en artikel 9 van deze eilandsverordening, is verleend voor de oudercommissie een reglement vast.

  • 2. Het reglement bevat in ieder geval regels omtrent:

    • a.

      het aantal leden van de oudercommissie;

    • b.

      de wijze waarop de leden van de oudercommissie worden gekozen; en

    • c.

      de zittingsduur van de leden van de oudercommissie.

  • 3. Wijziging van het reglement behoeft instemming van de oudercommissie.

Artikel 26

  • 1. De exploitant van een kindercentrum stelt de oudercommissie in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot:

    • a.

      de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 10 tweede lid, in het bijzonder het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd;

    • b.

      voedingsaangelegenheden en het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid of gezondheid;

    • c.

      openingstijden;

    • d.

      de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 27 eerste lid; en

    • e.

      wijziging van de prijs van kinderopvang.

  • 2. Van een advies als bedoeld in het eerste lid kan de exploitant van het kindercentrum slechts afwijken indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.

  • 3. De oudercommissie is bevoegd de exploitant van een kindercentrum ook ongevraagd te adviseren over de onderwerpen, genoemd in het eerste lid.

  • 4. De exploitant van een kindercentrum voert ten minste eenmaal per twaalf maanden overleg met de oudercommissie over de invulling van het nog te voeren pedagogisch beleid en over het al gevoerde pedagogisch beleid, bedoeld in artikel 10 tweede lid.

  • 5. De exploitant van een kindercentrum verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.

  • 6. De exploitant van een kindercentrum brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de oudercommissie.

Hoofdstuk IV Klachtenprocedure

Artikel 27

  • 1. De exploitant van een kindercentrum stelt een klachtencommissie in en treft ten behoeve van ouders een regeling voor de afhandeling van klachten over:

    • a.

      een gedraging jegens een ouder of een kind van de exploitant of van voor de exploitant of door zijn tussenkomst werkzame personen; en

    • b.

      de overeenkomst tussen de exploitant en de ouder.

  • 2. De klachtenprocedure is schriftelijk vastgelegd en kenbaar voor de ouders.

  • 3. De klachtenprocedure bevat in ieder geval een beschrijving van de wijze waarop:

    • a.

      het ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht verloopt;

    • b.

      een beslissing over de klacht wordt genomen; en

    • c.

      wordt verzekerd dat eventuele naar aanleiding van de beslissing over de klacht genomen maatregelen worden uitgevoerd.

  • 4. Een onderzoek naar een klacht wordt zorgvuldig uitgevoerd.

  • 5. De indiener van een klacht wordt:

    • a.

      geïnformeerd over de ontvangst van de klacht;

    • b.

      geïnformeerd over de voortgang van de behandeling van de klacht; en

    • c.

      met redenen omkleed medegedeeld tot welk oordeel het onderzoek van de klacht heeft geleid en welke beslissing is genomen.

  • 6. Het ontvangen, onderzoeken en beoordelen van, en het beslissen over de klacht vindt plaats door niet bij de klacht betrokken personen.

  • 7. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de klachtenprocedure.

Hoofdstuk V Toezicht en handhaving

Artikel 28

  • 1. Het toezicht op de kinderopvang en de kwaliteit ervan is opgedragen aan de Inspectie van het Onderwijs.

  • 2. De toezichthouder, zoals bedoeld in het eerste lid, kan bij de uitoefening van het toezicht op de kinderopvang een deel van de uit te voeren taken mandateren aan een GGD en/of een andere lokale organisatie.

Artikel 29

  • 1. Het bestuurscollege is belast met de handhaving van deze eilandsverordening.

  • 2. Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat de werkzaamheden die voortvloeien uit het eerste lid gescheiden worden uitgevoerd van de werkzaamheden die voortvloeien uit artikel 28.

  • 3. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels gesteld worden omtrent handhaving. Het gaat daarbij onder meer om de instrumenten die kunnen worden ingezet door de handhaver, inhoudende:

    • a.

      het intrekken van een vergunning;

    • b.

      het intrekken van een tijdelijke ontheffing zoals bedoeld in artikel 9 eerste lid.

Hoofdstuk VI Slotbepalingen

Artikel 30

  • 1. Deze verordening treedt in werking per 1 Januari 2020

  • 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Eilandsverordening Kinderdagverblijf, A.B. 2009 no 14 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten door de regeringscommissaris op 3 December 2019

De Wnd Regeringscommissaris,

w.g.De heer M. Stegers

Bijlage bij de Basis Eilandsverordening Kinderopvang

Tabel 1

Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen bij groepen waar alle kinderen dezelfde leeftijd hebben (horizontale groepen):

Leeftijd kinderen

Minimaal aantal beroepskrachten

Maximaal aantal kinderen

Minimaal aantal beroepskrachten

Maximaal aantal kinderen

0 tot 1

1

4

2

8

1 tot 2

1

6

2

12

2 tot 4

1

8

2

16

Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen bij groepen waar kinderen verschillende leeftijden hebben (verticale groepen):

Leeftijd kinderen

Minimaal aantal beroepskrachten

Maximaal aantal kinderen

Minimaal aantal beroepskrachten

Maximaal aantal kinderen

0 tot 2

1

5 1

2

102

0 tot 4

1

63

2

124

2 tot 4

1

8

2

16

Het minimaal in te zetten beroepskrachten en de maximale groep in de buitenschoolse opvang:

Leeftijd kinderen

Minimaal aantal beroepskrachten

Maximaal aantal kinderen

Minimaal aantal beroepskrachten

Maximaal aantal kinderen

4 tot 7

1

10

2

20

7 tot leeftijd waarop basisonderwijs eindigt

1

12

2

24

4 tot leeftijd waarop basisonderwijs eindigt

1

115

2

226

 

Aldus vastgesteld door de regeringscommissaris op 3 December 2019

De Wnd. Regeringscommissaris,

De heer M. Stegers


Noot
1

Waarvan maximaal drie kinderen van 0 tot 1 jaar

Noot
2

Waarvan maximaal zes kinderen van 0 tot 1 jaar

Noot
3

Waarvan maximaal drie kinderen van 0 tot 1 jaar

Noot
4

Waarvan maximaal zes kinderen van 0 tot 1 jaar

Noot
5

Waarvan maximaal acht kinderen van 4 tot 7 jaar

Noot
6

Waarvan maximaal tien kinderen van 4 tot 7 jaar