Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR740349
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR740349/1
Beleidsregel Wet kinderopvang De Wolden
Geldend van 12-06-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregel Wet kinderopvang De WoldenHet college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden,
gelezen het ambtelijk voorstel;
overwegende, dat het gewenst is om een beleidsregel vast te stellen voor
de uitvoering van de gemeentelijke taken op grond van de Wet kinderopvang ;
omdat het gewenst is om beleid vast te stellen over het:
- -
toezicht houden op de kwaliteit van de kinderopvang;
- -
afhandelen van aanvragen tot exploitatie en wijzigingsverzoeken voor kinderopvang;
- -
handhaven naar aanleiding van het niet naleven van voorschriften van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving;
gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste en vierde lid, 1.66 en 1.72, eerste lid, van de Wet kinderopvang;
Gelet op het feit dat op de Beleidsregel Wet kinderopvang De Wolden inspraak is verleend in overeenstemming met de Inspraakverordening 2005 en op de terinzagelegging geen zienswijzen zijn ingediend
besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:
Beleidsregel Wet kinderopvang De Wolden
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
-
a. afwegingsmodel kinderopvang: het afwegingsmodel kinderopvang handhaving kinderopvang waarin per domein de kwaliteitseisen geclusterd worden weergegeven en voorzien van een hersteltermijn, de hoogte van de bestuurlijke boete en de last onder dwangsom;
-
b. boetebedrag: bedrag van de op te leggen bestuurlijk boete;
-
c. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden;
-
d. houder: houder van een kinderopvangvoorziening;
-
e. GGD: GGD Drenthe;
-
f. grote organisatie: kinderopvangvoorziening met een totale capaciteit van meer dan 150 kindplaatsen;
-
g. herstelaanbod: het aanbod wat de GGD doet aan de houder als er een overtreding is geconstateerd, gericht op het herstellen van de overtreding;
-
h. hersteltermijn: de termijn die het college aan de houder geeft bij een op herstel gerichte handhavingsmaatregel, om de overtreden kwaliteitseis alsnog na te leven;
-
i. informeel herstellend handhaven: overleg en overreding of het geven van een schriftelijke waarschuwing;
-
j. kinderopvangvoorziening: kindercentrum voor dagopvang, kindercentrum voor buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid Wet kinderopvang;
-
k. kleine organisatie: kinderopvangvoorziening met een totale capaciteit van minder dan 51 kindplaatsen;
-
l. kwaliteitseisen: de kwaliteitseisen vastgelegd in voorschriften, welke door de houder nageleefd moeten worden, genoemd in de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving;
-
m. middelgrote organisatie: kinderopvangvoorziening met een totale capaciteit van 51 tot en met 150 kindplaatsen;
-
n. OM: openbaar ministerie;
-
o. prioriteit: afhankelijk van de overtredingen geeft het college daar een lage, gemiddelde of hoge prioriteit aan, wat tot uiting komt in de duur van de hersteltermijn, de hoogte van de last onder dwangsom en de hoogte van de bestuurlijke boete opgenomen het bijgevoegde afwegingsmodel kinderopvang;
-
p. recidive: dezelfde of soortgelijke overtreding van een kwaliteitseis op een kinderopvangvoorziening begaan door dezelfde houder of gastouder binnen twee jaar;
-
q. toezichthouder: de aangewezen toezichthouder van de GGD. De toezichthouder kinderopvang onderzoekt de naleving van de kwaliteitseisen en legt de bevindingen vast in een inspectierapport;
-
r. voorziening voor kinderopvang: kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang op een specifiek adres;
-
s. voorziening voor gastouderopvang: een gastouder is iemand die in gezinsverband betaalde kinderopvang verzorgt voor maximaal 6 kinderen tegelijkertijd;
-
t. werkwijze ‘Streng aan de Poort’: dit is een werkwijze die is afgesproken tussen GGD’en en gemeenten over het toezicht op de kinderopvang. Daarbij is de gemeente streng bij het nemen van een besluit over een aanvraag in het kader van de Wet kinderopvang en verzoekt de toezichthouder kinderopvang van de GGD om het kindercentrum intensief te onderzoeken. Het onderzoek is breed en betreft niet alleen de nieuwe voorziening. De GGD kijkt bij de beoordeling ook naar de naleving van kwaliteitseisen bij eventueel andere kindercentra die u eerder heeft geopend. De GGD onderzoekt of exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen uit de Wet kinderopvang (Wko) en onderliggende regelgeving.
Artikel 2 Toepassingsbereik
Deze beleidsregel is van toepassing op de volgende gemeentelijke inzet op het vlak van naleving van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving, te weten:
-
a. afhandelen van aanvragen tot exploitatie en wijzigingsverzoeken voor kinderopvang;
-
b. toezicht houden op de kwaliteit van de kinderopvang; en
-
c. handhaven naar aanleiding van het niet naleven van voorschriften van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving.
Hoofdstuk 2 Aanvragen tot exploitatie en wijzigingsverzoeken
Artikel 3 Aanvragen tot exploitatie van kinderopvang
-
1. Bij aanvragen tot exploitatie van kinderopvang geeft het college alleen toestemming voor exploitatie als de toezichthouder van oordeel is dat een houder van een kinderopvangvoorziening vanaf de start kan voldoen aan de kwaliteitseisen en verantwoorde en kwalitatief goede opvang kan aanbieden als bedoeld bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving. Het college volgt daarbij de werkwijze Streng aan de Poort.
-
2. In afwijking van het eerste lid, geeft het college alleen toestemming voor exploitatie voor een gastouderbureau wanneer deze direct vanaf de start de werkzaamheden zo kan uitvoeren dat zowel het gastouderbureau als de gastouders die het begeleidt, aan de kwaliteitseisen voldoen.
-
3. Bij de beoordeling van de aanvraag neemt het college de kwaliteit bij andere kinderopvangvoorzieningen van de houder mee. Handhaving bij een andere voorziening van de houder, kan aanleiding zijn om te besluiten dat een houder geen nieuwe opvang mag starten totdat alle overtredingen zijn hersteld.
-
4. De beoordeling van de aanvraag op de eisen vanuit de Wet kinderopvang door het college vindt in afstemming met andere betrokken afdelingen van de gemeente plaats, die gaan over:
- a.
vergunningen. Het gaat om vergunningen die van belang zijn voor de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen. Zoals het voldoen aan alle relevante eisen met betrekking tot bouw, brandveiligheid en bestemmingen. Relevante stukken moeten aanwezig en in orde zijn. Niet voldoen aan onder andere milieuvereisten, bouwtechnische en brandveiligheidseisen kan directe gevolgen hebben voor de veiligheid van de kinderopvang; en
- b.
het omgevingsplan. De kinderopvang moet ook passen in de geldende bestemming van het omgevingsplan. Als dat niet het geval is, dan heeft dit gevolgen voor de beschikbaarheid van het gebouw en het gebruik van de binnen- en buitenruimtes.
- a.
-
5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op:
- a.
een aanvraag bij een verhuizing van een reeds bestaand en geregistreerd kindercentrum naar een ander adres; en
- b.
een aanvraag tot wijziging van de houder.
- a.
Hoofdstuk 3 Toezicht en handhaving
Artikel 4 Onderzoek toezichthouder
De toezichthouder voert de volgende onderzoeken uit namens het college:
-
a. Onderzoek voor registratie: naar aanleiding van een ingediende aanvraag tot exploitatie onderzoekt de toezichthouder of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden volgens de voorschriften van de Wko en onderliggende regelgeving;
-
b. Onderzoek na registratie: binnen 3 maanden na registratie in het LRK vindt een onderzoek plaats (dit onderzoek vindt niet plaats bij voorzieningen voor gastouderopvang);
-
c. Jaarlijks onderzoek: alle voorzieningen voor kinderopvang en gastouderbureaus worden jaarlijks onderzocht. Wanneer voor de voorziening kinderopvang of gastouderbureau een risicoprofiel is opgesteld, wordt het jaarlijks onderzoek volgens de flexibele inspectieactiviteit ingericht;
-
d. Onderzoek voorzieningen voor gastouderopvang; jaarlijks wordt op basis van een steekproef minimaal 50% van de voorzieningen voor gastouderopvang onderzocht;
-
e. Nader onderzoek: naar aanleiding van eerder geconstateerde overtreding(en) kan de toezichthouder onderzoeken of de overtreding hersteld is en hersteld blijft. Wanneer er een handhavingsmaatregel is ingezet, onderzoekt de toezichthouder nadat de hersteltermijn is verstreken of de overtreding is hersteld en de handhavingsmaatregel is opgevolgd; en
-
f. Incidenteel onderzoek: een onderzoek naar aanleiding van onder meer een incident, een signaal, een wijzigingsverzoek ingediend door een houder of bijvoorbeeld een thema-onderzoek passend bij onderwerpen die het college belangrijk vindt.
Artikel 5 Handhaving
-
1. Het college treedt handhavend op als de toezichthouder een overtreding van de kwaliteitseisen vaststelt op een kinderopvangvoorziening. Het college maakt daarbij onderscheid tussen informeel herstellend, formeel herstellend en formeel bestraffend handhaven.
-
2. Het college handhaaft op naleving van de kwaliteitseisen conform het afwegingsmodel kinderopvang, dat als bijlage aan deze beleidsregel is toegevoegd en integraal onderdeel uitmaakt van deze beleidsregel.
-
3. Het college kan gelijktijdig een herstelmaatregel en een bestuurlijke boete opleggen voor dezelfde overtreding.
-
4. Als een overtreding niet in de beleidsregel opgenomen is, zoekt het college aansluiting bij vergelijkbare overtredingen in de beleidsregel.
Artikel 6 Onderwerpen van handhaving
-
1. Het college handhaaft de kwaliteitseisen per kinderopvangvoorziening.
-
2. Het college kan handhaven per houder of gastouder, als deze dezelfde overtreding bij verschillende kinderopvangvoorzieningen begaat.
-
3. Het college kan een aanwijzing geven en een sanctie opleggen aan de, op het moment van de overtreding, feitelijk leidinggevende van de kinderopvangvoorziening.
Hoofdstuk 4 Handhavingstrajecten
Paragraaf 4.1 Herstellend handhaven
Artikel 7 Herstelmaatregelen
-
1. Het college legt een herstelmaatregel op om de overtreding te beëindigen of om herhaling van de overtreding te voorkomen.
-
2. Het college volgt bij het opleggen van een herstelmaatregel de volgende stappen:
- a.
stap 1: aanwijzing;
- b.
stap 2: last onder dwangsom, last onder bestuursdwang of exploitatieverbod;
- c.
stap 3: intrekking van de beschikking waarin toestemming tot exploitatie is gegeven én verwijdering uit het landelijk register kinderopvang.
- a.
-
3. Het college kan de stappen, bedoeld in het tweede lid, overslaan of meerdere keren toepassen, als de overtreding of de omstandigheden waaronder deze is begaan hiertoe aanleiding geven.
-
4. Het college kan beginnen met stap 2, bedoeld in het tweede lid, onder b, als sprake is van recidive.
-
5. Bij het geven van een aanwijzing gelden de volgende hersteltermijnen:
- a.
prioriteit hoog: maximaal twee weken;
- b.
prioriteit gemiddeld: maximaal twee maanden; en
- c.
prioriteit laag: maximaal vier maanden.
- a.
-
6. Bij het opleggen van een last onder dwangsom gelden de volgende hersteltermijnen:
- a.
prioriteit hoog: maximaal twee weken;
- b.
prioriteit gemiddeld: maximaal een maand; en
- c.
prioriteit laag: maximaal twee maanden.
- a.
-
7. Het college kan een langere hersteltermijn geven, als de overtreding of de omstandigheden waaronder deze is begaan hiertoe aanleiding geven.
-
8. In afwijking van het tweede lid kan het college volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij sprake is van recidive.
Artikel 8 Hoogte last onder dwangsom
-
1. De hoogte van de maximale last onder dwangsom is afhankelijk van de overtreding en de prioriteit die het college daaraan geeft: hoog, gemiddeld of laag. Daarbij is de hoogte van de last onder dwangsom:
- a.
bij grote organisaties: het bedrag dat als last onder dwangsom is opgenomen in het afwegingsmodel kinderopvang;
- b.
bij middelgrote organisaties: twee derde deel van het bedrag dat als last onder dwangsom is opgenomen in het afwegingsmodel kinderopvang;
- c.
bij kleine organisaties: één derde deel van het bedrag dat als last onder dwangsom is opgenomen in het afwegingsmodel kinderopvang;
- d.
bij voorzieningen voor gastouderopvang: is het bedrag dat als last onder dwangsom is opgenomen in het afwegingsmodel kinderopvang gelijk aan een vijfde deel van de last onder dwangsom bij grote organisaties.
- a.
-
2. Bij de vaststelling van de hoogte van de last onder dwangsom op grond van het eerste lid, worden de bedragen naar beneden afgerond op hele euro’s.
-
3. Bij de bepaling van de grootte van de organisatie als bedoeld in het eerste lid, is de registratie in het Landelijk Register Kinderopvang op het moment van het begaan van de overtreding het uitgangspunt. Voor het bepalen van de grootte van de organisatie neemt het college ook dat deel van de organisatie mee dat niet in de gemeente De Wolden is gevestigd.
-
4. Het college verhoogt de last onder dwangsom met 50% van het bedrag als bedoeld in het eerste, indien de eerder opgelegde last onder dwangsom niet tot herstel van de overtreding heeft geleid dan wel sprake is van is van recidive.
-
5. Als het afwegingsmodel kinderopvang bij de overtreding van een kwaliteitseis in een last onder dwangsom per onderdeel voorziet, is de som van deze bedragen nooit hoger dan de last onder dwangsom voor het in zijn geheel niet voldoen aan de kwaliteitseis.
-
6. In afwijking van het eerste, vierde en vijfde lid kan het college de last onder dwangsom op een hoger bedrag vaststellen, indien de financiële prikkel niet voldoende is om de herstelmaatregel op te volgen, gelet op de financiële draagkracht van de houder.
Paragraaf 4.2 Bestraffend handhaven
Artikel 9 Bestuurlijke boete
-
1. Het college kan een boete opleggen indien de houder de aanwijzing als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, niet heeft opgevolgd.
-
2. In afwijking van het eerste lid kan het college ook een boete opleggen, wanneer:
- a.
sprake is van recidive; of
- b.
de herstelmaatregel niet van toepassing is.
- a.
Artikel 10 Hoogte bestuurlijke boete
-
1. De hoogte van de bestuurlijke boete is afhankelijk van de overtreding en de prioriteit die het college op handhaving daarvan heeft gegeven en is bij normale verwijtbaarheid:
- a.
bij grote organisaties: het bedrag dat als bestuurlijke boete is opgenomen in het afwegingsmodel kinderopvang;
- b.
bij middelgrote organisaties: twee derde deel van het bedrag dat als bestuurlijke boete is opgenomen in het afwegingsmodel kinderopvang;
- c.
bij kleine organisaties: één derde deel van het bedrag dat als bestuurlijke boete is opgenomen in het afwegingsmodel kinderopvang;
- d.
bij voorzieningen voor gastouderopvang: is het bedrag dat als bestuurlijke boete is opgenomen in het afwegingsmodel kinderopvang gelijk aan een vijfde deel van de bestuurlijke boete bij grote organisaties.
- a.
-
2. Bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete op grond van het eerste lid, worden de bedragen naar beneden afgerond op hele euro’s.
-
3. Bij de bepaling van de grootte van de organisatie als bedoeld in het eerste lid, is de registratie in het Landelijk Register Kinderopvang op het moment van het begaan van de overtreding het uitgangspunt. Voor het bepalen van de grootte van de organisatie neemt het college ook dat deel van de organisatie mee dat niet in de gemeente De Wolden is gevestigd.
-
4. Als het afwegingsmodel kinderopvang bij de overtreding van een kwaliteitseis in een boetebedrag per onderdeel voorziet, is de som van deze bedragen nooit hoger dan het boetebedrag voor het in zijn geheel niet voldoen aan de kwaliteitseis.
Artikel 11 Matiging of verhoging van de bestuurlijke boete
-
1. Het college matigt ambtshalve de bestuurlijke boete met 50% als een bestuurlijke boete wordt opgelegd aan de houder waarbij nog geen reguliere inspectie, als bedoeld in artikel 1.62, tweede lid, van de Wet kinderopvang heeft plaatsgevonden.
-
2. Als met één feitelijke gedraging twee of meer overtredingen zijn begaan, legt het college alleen een bestuurlijke boete op voor de overtreding met het hoogste boetebedrag.
-
3. Het college verhoogt de bestuurlijke boete met 50% van het bedrag als bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid, indien sprake is van is van recidive.
-
4. Indien de overtreding met opzet is begaan, dan wel sprake is van grove schuld (roekeloosheid) verhoogt het college de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid, met 50% indien het OM afziet van strafvervolging of niet binnen dertien weken een reactie heeft gegeven op de aangifte bij het OM door het college.
-
5. Het college kan de boete matigen, als de aard van de overtreding, de omstandigheden waaronder deze is begaan hiertoe aanleiding geven of degene die de bestuurlijke boete opgelegd krijgt deze gelet op zijn financiële draagkracht, op het moment dat de boete wordt opgelegd, niet binnen één jaar kan aflossen. In geval van grove schuld is de aflostermijn achttien maanden en bij opzet twee jaar.
Hoofdstuk 5 Hardheidsclausule
Artikel 12 Hardheidsclausule
Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 13 Overgangsrecht
Op overtredingen die zijn begaan vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel blijft het Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzaalwerk De Wolden 2012 van toepassing, indien toepassing van de huidige beleidsregel tot een hogere last onder dwangsom of bestuurlijke boete leiden.
Artikel 14 Slotbepalingen
-
1. Het Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzaalwerk De Wolden 2012 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregel in werking treedt.
-
2. Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking.
-
3. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Wet kinderopvang De Wolden.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 27-05-2025.
De secretaris, De burgemeester,
Roelof Pieter Koning Inge C.J. Nieuwenhuizen
Bijlage: Afwegingsmodel Wet kinderopvang
Voor de toepassing van het afwegingsmodel wordt verwezen naar de artikelen 7 tot en met 11 van deze nadere regels. Daarin staat welke volgorde het college hanteert bij het opleggen van een herstelmaatregel. Ook staan daarin de hersteltermijnen (begunstigingstermijnen) die het college hanteert bij het geven van een aanwijzing of het opleggen van een last onder dwangsom. Verder staat in de nadere regels op welke wijze het college de hoogte van de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete vaststelt. Om inzichtelijk te maken waar de overtreding betrekking op heeft, maakt het model onderscheid tussen kinderopvang, buitenschoolse opvang, een voorziening gastouderbureau en een gastouderbureau.
De in het afwegingsmodel opgenomen bedragen voor bestuurlijke boetes en dwangsommen zijn in beginsel maximumbedragen.
Afkortingen afwegingsmodel;
Soorten opvang:
BSO: buitenschoolse opvang
GOB: gastouderbureau
KDV: kinderdagverblijf
VGO: voorziening gastouderopvang
Prioritering:
P: prioriteit
L: lage prioriteit
G: gemiddelde prioriteit
H: hoge prioriteit
Afwegingsmodel kinderopvang
Algemenevoorwaardenkwaliteitennaleving |
|||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
|
1.1 Registratie |
|||||
1.1.1 |
Een kindercentrum wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de daarvoor gestelde regels. (art 1.45 lid 3 en 1.46 lid 2 Wet kinderopvang) |
H |
€ 25.750 |
€ 25.750 |
|
1.2 Wijzigingen |
|||||
1.2.1 |
De houder van een kindercentrum doet van een wijziging in de daartoe aangewezen gegevens onverwijld mededeling aan het college, nadat deze wijziging hem bekend is geworden. Hierbij verzoekt de houder de gegevens te wijzigen. (art 1.47 lid 1 Wet kinderopvang; art 7 lid 2 en 3 Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
1.3 Administratie |
|||||
1.3.1 |
Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een kindercentrum en de ouder. (art 1.52 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
1.3.2 |
De administratie van een kindercentrum is zodanig ingericht dat op verzoek van de toezichthouder tijdig de gegevens kunnen worden verstrekt die voor naleving van bij en krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3 van de Wet kinderopvang gegeven voorschriften van belang zijn. De administratie bevat de volgende gegevens:
|
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
(art 1.53 Wet kinderopvang; art 11 lid 1 onder a, 2 en 4 Regeling Wet kinderopvang) |
|||||
1.4 Medewerking en naleving |
|||||
1.4.1 |
De houder verleent binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn alle medewerking die redelijkerwijs kan worden gevraagd, aan een vordering die of verzoek dat binnen het kader van het onderzoek en de bevoegdheid van de toezichthouder wordt gedaan. (art 1.50 lid 1, art 1.62 lid 1, 2 en 4 Wet kinderopvang; art 5:20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
1.4.2 |
De houder van het kindercentrum neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn. (art 1.65 lid 5 Wet kinderopvang) |
n.v.t |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
1.4.3 |
De houder van het kindercentrum neemt het door het college opgelegde exploitatieverbod in acht. (art 1.66 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; exploitatieverbod) |
Verwijdering uit landelijk register |
|||
1.5 Maatregelen aanpak A-ziekten |
|||||
1.5.1 |
De houder houdt zich aan maatregelen die gelden wanneer de minister een regeling heeft opgesteld waarmee de houder tijdelijk wordt vrijgesteld van een of meer artikelen uit de wet, als sprake is van bijzondere omstandigheden die verband houden met de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1. Alleen van toepassing als sprake is van regelgeving in de Wet kinderopvang en/of Wet publieke gezondheid in verband met epidemiologische ontwikkelingen, én de toezichthouder kinderopvang is aangewezen als toezichthouder. (art 1.57e Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.6 Ouderparticipatieopvang |
||||
1.6.1 |
Er is sprake van ouderparticipatieopvang doordat:
(1.60a Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
1.6.2 |
De houder van een ouderparticipatiecrèche beschrijft in concrete termen op welke wijze hij zorgdraagt voor de geschiktheid van de participerende ouder voor het verzorgen van ouderparticipatieopvang, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op: het scholingsprogramma, afgerond door iedere participerende ouder alvorens kinderopvang te kunnen bieden, waarbij het programma zowel theorie- als praktijkelementen gericht op verantwoorde kinderopvang bevat;
(art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c Wet kinderopvang; art 19b lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
1.6.3 |
De houder van een ouderparticipatiecrèche beschrijft in concrete termen op welke wijze hij zorgdraagt voor de herkenbaarheid van personen, waarbij in ieder geval dient te worden ingegaan op:
(art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c Wet kinderopvang; art 19b lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
1.6.4 |
De houder van een ouderparticipatieopvang beschrijft in het pedagogisch beleidsplan:
(art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c Wet kinderopvang; art 19b lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2 Pedagogischklimaat |
|||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
|
2.1 Pedagogisch beleid |
|||||
2.1.1 |
Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan. De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat in de dagopvang conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld. (art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
2.1.2 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan aspecten van verantwoorde dagopvang, bedoeld in artikel 2 van het Besluit kwaliteit kinderopvang. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
2.1.3 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop de ontwikkeling van het kind wordt gevolgd en gestimuleerd en daarbij naar een doorlopende ontwikkellijn met het basisonderwijs en de buitenschoolse opvang wordt gestreefd, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de wijze waarop:
(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
2.1.4 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop de mentor de verkregen informatie over de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders bespreekt en de wijze waarop aan de ouders en het kind bekend wordt gemaakt welke beroepskracht de mentor is van het kind. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
2.1.5 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroepen alsmede de wijze waarop, in ieder geval door middel van de personele inzet, wordt voldaan aan de beroepskracht-kindratio. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.6 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop kinderen kunnen wennen aan een nieuwe stamgroep waarin zij zullen worden opgevangen. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.7 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de kaders waarbinnen voor ten hoogste drie uren per dag verantwoord kan worden afgeweken van de benodigde personele inzet, met dien verstande dat ten minste de helft van het vereiste aantal beroepskrachten wordt ingezet. (art 1.50 lid 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.8 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de aard en de organisatie van de activiteiten waarbij kinderen de stamgroep of de stamgroepruimte kunnen verlaten. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.9 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van het beleid ten aanzien van het gebruik kunnen maken van dagopvang gedurende extra dagdelen. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.10 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de taken die beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers in de dagopvang kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij worden begeleid. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.11 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop de emotionele veiligheid van en stabiliteit voor de betreffende kinderen wordt geborgd, als wordt afgeweken van de verplichting dat per dag ten minste een vaste beroepskracht aanwezig is in de stamgroep. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder e en art 9a Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.12 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop meertalige kinderopvang in het kindercentrum wordt vormgegeven, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:
(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder f Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.2 Pedagogische praktijk |
||||
2.2.1 |
In het kader van het bieden van verantwoorde dagopvang, draagt de houder van een kindercentrum er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:
(art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3 Voorschoolse educatie |
||||
2.3.1 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zo concreet en toetsbaar mogelijk, de voor het kindercentrum kenmerkende visie op de voorschoolse educatie en de wijze waarop deze visie is te herkennen in het aanbod van activiteiten. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 1 onder a Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.2 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zo concreet en toetsbaar mogelijk, de wijze waarop de ontwikkeling van het jonge kind wordt gestimuleerd, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 1 onder b Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.3 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zo concreet en toetsbaar mogelijk, de wijze waarop de ontwikkeling van peuters wordt gevolgd en de wijze waarop het aanbod van voorschoolse educatie hierop wordt afgestemd. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 1 onder c Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.4 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zo concreet en toetsbaar mogelijk, de wijze waarop de ouders worden betrokken bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 1 onder d Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.5 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, op zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze, de inrichting van een passende ruimte waarin voorschoolse educatie wordt verzorgd en de wijze waarop passend materiaal voor voorschoolse educatie beschikbaar wordt gesteld. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 1 onder e Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.6 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zo concreet en toetsbaar mogelijk, de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 1 onder f Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.7 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zo concreet en toetsbaar mogelijk, hoe het aanbod voorschoolse educatie zodanig is ingericht dat een kind vanaf de dag dat het tweeëneenhalf jaar oud wordt in anderhalf jaar ten minste 960 uur voorschoolse educatie kan ontvangen. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 1 onder g Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.8 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zo concreet en toetsbaar mogelijk, de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichting tot inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker voorschoolse educatie, en hoe daarmee de kwaliteit van de voorschoolse educatie wordt bevorderd. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 1 onder h Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.9 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden geeft uitvoering aan het pedagogisch beleidsplan wat de aanvullende onderwerpen voor voorschoolse educatie betreft, evalueert de uitvoering jaarlijks, en stelt het plan zo nodig aan de hand hiervan bij. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.10 |
Het aanbod voorschoolse educatie is zodanig ingericht dat een kind vanaf de dag dat het tweeëneenhalf jaar oud wordt in anderhalf jaar ten minste 960 uur voorschoolse educatie kan ontvangen. Voor zover het gerealiseerde aanbod voorschoolse educatie meer dan zes uur per dag omvat, blijft dat daarbij buiten beschouwing. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 2 lid 1 en 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.11 |
De verhouding tussen het aantal beroepskrachten voorschoolse educatie en het feitelijk aantal aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste één beroepskracht voorschoolse educatie per acht kinderen. (art 1.50b en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 3 lid 1 en 3 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.12 |
De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 3 lid 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.13 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt geboden draagt er zorg voor dat beroepskrachten voorschoolse educatie in het bezit zijn van: Een getuigschrift van een opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang. OF Een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hen te verrichten beroepswerkzaamheden. (art 1.50b en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 1, 5 en 7 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie; art 10c Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.14 |
Onderdeel van een beroepsopleiding vormt ten minste een met gunstig gevolg afgesloten keuzedeel dat is gericht op het ontwikkelingsgericht werken in de voorschoolse educatie en dat ten minste kennis en vaardigheden omvat met betrekking tot:
In afwijking hiervan is het keuzedeel niet vereist indien de genoemde kennis en vaardigheden al onderdeel zijn van de beroepsopleiding waarop de kwalificatie is gericht. (art 1.50b en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 2 en 3 onder a Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) OF De bezitter van een getuigschrift dat niet een keuzedeel voorschoolse educatie in de beroepsopleiding omvat, maakt aantoonbaar dat met gunstig gevolg scholing is afgerond, bestaande uit ten minste 12 dagdelen, die specifiek is gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden met betrekking tot voorschoolse educatie als genoemd in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. (art 1.50b en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder b Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.15 |
De beroepskracht voorschoolse educatie beheerst aantoonbaar ten minste niveau 3F op de onderdelen Mondelinge Taalvaardigheid en Lezen. (art 1.50b en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 3a Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.3.16 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, stelt jaarlijks voor elke locatie voorschoolse educatie een opleidingsplan vast dat in elk geval tot uitdrukking brengt op welke wijze de kennis en vaardigheden (als genoemd in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) van de beroepskracht voorschoolse educatie worden onderhouden. De houder geeft op concrete en toetsbare wijze uitvoering aan het opleidingsplan, evalueert het plan jaarlijks en stelt het plan aan de hand van de evaluatie zo nodig bij. (art 1.50b en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.3.17 |
Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.4 Inzet pedagogisch beleidsmedewerker voorschoolse educatie |
||||
2.4.1 |
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden zet een pedagogisch beleidsmedewerker in voor de verhoging van de kwaliteit van de voorschoolse educatie. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 2a lid 1 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.4.2 |
De inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker ten behoeve van de verhoging van de kwaliteit van voorschoolse educatie betreft de totstandkoming en implementatie van beleidsvoornemens met betrekking tot voorschoolse educatie of coaching van beroepskrachten voorschoolse educatie. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 2a lid 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.4.3 |
De inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker ten behoeve van de verhoging van de kwaliteit van voorschoolse educatie omvat per kindercentrum een minimaal aantal uren per jaar, dat jaarlijks wordt bepaald door het aantal kinderen waaraan in het kindercentrum op 1 januari van het betreffende jaar voorschoolse educatie wordt aangeboden te vermenigvuldigen met tien uur. Hierbij worden slechts kinderen meegeteld die tussen tweeëneenhalf en vier jaar oud zijn en behoren tot de vastgestelde doelgroep, zoals bepaald in de Wet op het primair onderwijs. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 2a lid 3 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie; art 167 lid 1 onder a sub 2 Wet op het primair onderwijs) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.4.4 |
De houder legt vast aan hoeveel doelgroep-peuters op 1 januari voorschoolse educatie wordt aangeboden. (art 1.50b Wet kinderopvang; art 2a lid 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3 Personeelengroepen |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-item |
P |
Boete |
Dwangsom |
3.1 Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang |
||||
3.1.1 |
In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:
Voor zover het natuurlijke personen betreft is eenieder als bedoeld in de onderdelen a tot en met f ingeschreven in het personenregister kinderopvang en gekoppeld aan de houder. (art 1.50 lid 3 en 1.48d lid 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.1.2 |
Na inschrijving van een persoon als bedoeld in artikel 1.50 derde lid van de wet in het personenregister kinderopvang en na koppeling met de houder kan de persoon zijn werkzaamheden aanvangen. (art 1.48d lid 3 en 1.50 lid 4 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.1.3 |
Een verklaring omtrent het gedrag wordt door de houder van een kindercentrum binnen een door de toezichthouder gestelde termijn overgelegd indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat de houder, een persoon werkzaam bij de onderneming of een persoon van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig is in het kindercentrum, niet zou voldoen aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee maanden. (art 1.50 lid 6 en 8 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.1.4 |
Wanneer de houder van een kindercentrum redelijkerwijs mag vermoeden dat een van de personen die op basis van artikel 1.50 lid 3 in het bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag, niet langer aan de vereisten voor het afgeven daarvan voldoet, verlangt hij al dan niet op verzoek van de toezichthouder een nieuwe verklaring omtrent het gedrag van de betreffende persoon. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee maanden. (art 1.50 lid 7 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.2 Opleidingseisen |
||||
3.2.1 |
Beroepskrachten beschikken over een passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 2 Wet kinderopvang; art 6 lid 1, 2 en 19a Besluit kwaliteit kinderopvang; art 7 lid 1 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.2.2 |
Pedagogisch beleidsmedewerkers beschikken over een voor de werkzaamheden passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 6 lid 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 7 lid 2 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.2.3 |
De houder van een kindercentrum beschikt over een kopie van een bewijsstuk waaruit blijkt dat een Nederlandssprekende beroepskracht voldoet aan de taaleis IKK. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; ; art 6 lid 1, 2 en 19a Besluit kwaliteit kinderopvang; art 7 lid 3 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.2.4 |
De houder van een kindercentrum beschikt over een kopie van een bewijsstuk waaruit blijkt dat een beroepskracht die uitsluitend als Friessprekende beroepskracht werkzaam is voldoet aan de taaleis IKK. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; ; art 6 lid 1, 2 en 19a Besluit kwaliteit kinderopvang; art 7 lid 3 en 4 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3 Aantal beroepskrachten en eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs |
||||
3.3.1 |
De houder van een kindercentrum zet voldoende beroepskrachten in voor het aantal kinderen dat wordt opgevangen. De verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep wordt bepaald op grond van rekenregels. Indien een stamgroep wordt gecombineerd met een basisgroep, wordt de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in de gecombineerde groep bepaald op grond van de rekenregels. Gedurende de dagopvang bestaat maximaal de helft van het totaal aantal benodigde beroepskrachten uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs. Daarbij mag maximaal een derde van het totaal aantal benodigde beroepskrachten bestaan uit stagiairs. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 7 lid 1, 2, 3, 4, 7, 9, 11 en bijlage 1 onderdeel a en c Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9 lid 3, 4 en 5 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.2 |
Gedurende de uren dat conform het pedagogische beleidsplan minder beroepskrachten worden ingezet, wordt ten minste de helft van het conform de beroepskracht-kindratio benodigde aantal beroepskrachten ingezet. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder a en 7 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.3 |
De houder toont door middel van een overzicht van de ingezette beroepskrachten en presentielijsten van kinderen, inclusief een indicatie van de aankomst- en vertrektijden, aan dat hij voldoet aan de benodigde beroepskracht-kindratio en indien van toepassing de afwijking daarvan. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 7a en 7 lid 2 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.4 |
De inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs geschiedt overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang. Bij het bepalen van de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden. De inzet van de beroepskracht in opleiding vindt plaats overeenkomstig een begeleidingsplan waarmee schriftelijk is ingestemd door de beroepskracht in opleiding, de praktijkbegeleider en de opleidingsbegeleider. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 1, 2, 8 en 9 en art 9b Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9 lid 1 en 2 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.5 |
Op een stamgroep waar een of meerdere beroepskrachten in opleiding worden ingezet, wordt ten minste een beroepskracht per dag ingezet. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 1, 2, 8 en 11 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
3.3.6 |
Indien de inzet van het aantal in te zetten beroepskrachten als bedoeld in artikel 7, lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang ertoe leidt dat in het kindercentrum slechts één beroepskracht aanwezig is, is tevens een volwassene beschikbaar die telefonisch bereikbaar is en die binnen vijftien minuten in het kindercentrum aanwezig kan zijn in geval van een calamiteit. De houder van een kindercentrum informeert de bij het kindercentrum werkzame personen over de naam en het telefoonnummer van deze persoon. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 7 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
3.3.7 |
Indien de afwijkende inzet van het aantal beroepskrachten, als bedoeld in artikel 7, lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang, ertoe leidt dat slechts één beroepskracht op het kindercentrum wordt ingezet, is ter ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 7 lid 6 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
3.4 Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers |
|||||
3.4.1 |
De houder van het kindercentrum zet de pedagogisch beleidsmedewerker voor het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden en de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens voor het vereiste aantal uren in. Het minimaal aantal uren inzet wordt jaarlijks bepaald op grond van de rekenregels in het besluit. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 8 lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
3.4.2 |
De houder van een kindercentrum bepaalt jaarlijks, indien hij meer dan één kindercentrum exploiteert, de wijze waarop hij het verplichte minimaal aantal uren waarvoor pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet, verdeelt over de verschillende kindercentra en legt dit schriftelijk vast zodat dit inzichtelijk is voor de beroepskrachten en ouders. De houder geeft de verdeling zodanig vorm dat iedere beroepskracht jaarlijks coaching ontvangt in de uitvoering van de werkzaamheden. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 8 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.5 Stabiliteit van de opvang voor kinderen |
||||
3.5.1 |
Bij dagopvang vindt de opvang plaats in stamgroepen. Een kind wordt opgevangen in één stamgroep. De maximale groepsgrootte wordt bepaald op grond van tabel 1 in bijlage 1, onderdeel a van het Besluit kwaliteit kinderopvang. Indien een stamgroep wordt gecombineerd met een basisgroep wordt de maximale grootte van de gecombineerde groep bepaald op grond van bijlage 1, onderdeel c van het Besluit kwaliteit kinderopvang. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 1, 2, 7, 8, 9 en 10 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.5.2 |
De houder van een kindercentrum deelt de ouders en het kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht dan wel beroepskrachten op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 9 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
3.5.3 |
Aan een kind in de leeftijd tot één jaar worden ten hoogste twee vaste beroepskrachten toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de stamgroep van dat kind, tenzij de houder hiervan onder de voorwaarden van het Besluit kwaliteit kinderopvang artikel 9a rechtmatig is afgeweken. Indien er vanwege de grootte van de stamgroep met drie of meer beroepskrachten tegelijkertijd gewerkt wordt dan worden er ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen aan een kind in de leeftijd tot één jaar. Een binnen de formatie ingezette beroepskracht in opleiding kan na afronding van het eerste leerjaar van de opleiding op basis van een opgesteld begeleidingsplan gelden als vaste beroepskracht. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 4, 9a, 9b en 19a Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.5.4 |
Aan een kind van één jaar of ouder worden ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de stamgroep van dat kind, tenzij de houder hiervan onder de voorwaarden van het Besluit kwaliteit kinderopvang artikel 9a rechtmatig is afgeweken. Indien er vanwege de grootte van de stamgroep met drie of meer beroepskrachten tegelijkertijd gewerkt wordt dan worden er ten hoogste vier vaste beroepskrachten toegewezen aan een kind van één jaar of ouder. Een binnen de formatie ingezette beroepskracht in opleiding kan na het eerste jaar van de opleiding op basis van een vastgesteld begeleidingsplan gelden als vaste kracht. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 5, 9a, 9b en 19a Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.5.5 |
Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 6, 8 en 9 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
3.5.6 |
Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen. De mentor is een beroepskracht van het kind en bespreekt de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders. Tevens is de mentor voor de ouders aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en het welbevinden van het kind. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 9 lid 11 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
3.6 Gebruik van de voertaal |
||||
3.6.1 |
De Nederlandse taal wordt als voertaal gebruikt. Daar waar naast de Nederlandse taal de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. Indien de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt, kan mede een andere taal als voertaal worden gebruikt, overeenkomstig een door de houder van het kindercentrum vastgestelde gedragscode. (art 1.55 lid 1 en 2 Wet kinderopvang) OF Een kindercentrum kan in afwijking van Nederlands als voertaal, meertalige kinderopvang aanbieden waarbij voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd per dag de Duitse, Engelse of Franse taal als voertaal wordt gebruikt, met uitzondering van de voorgeschreven tijd die het kindercentrum minimaal besteedt aan voorschoolse educatie. In afwijking daarvan kan onder voorwaarden een hoger percentage gehanteerd worden in geval van ziekte, vakantie of verlof. (art 1.50 lid 2 onder b, 1.55 lid 1, 3, 4 en 5 Wet kinderopvang; art 9c lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.6.2 |
De houder van een kindercentrum beschikt over een kopie van een bewijsstuk waaruit blijkt dat de Duits-, Engels- of Franssprekende beroepskracht meertalige kinderopvang voldoet aan de taaleisen meertalige kinderopvang. (art 1.55 lid 2 onder b Wet kinderopvang; art 7a Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4 Veiligheidengezondheid |
|||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
|
4.1 Veiligheids- en gezondheidsbeleid |
|||||
4.1.1 |
De houder van een kindercentrum heeft voor elk kindercentrum een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder draagt er zorg voor dat er in de dagopvang conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
4.1.2 |
De houder of voorgenomen houder van een kindercentrum stelt het veiligheids- en gezondheidsbeleid schriftelijk vast en verstrekt dit bij de aanvraag tot exploitatie. De houder evalueert, en indien nodig actualiseert, het veiligheids- en gezondheidsbeleid binnen drie maanden na opening van het kindercentrum. Daarna houdt de houder het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
4.1.3 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum er zorg voor draagt dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met de beroepskrachten een continu proces is van het vormen van beleid, implementeren, evalueren en actualiseren. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
4.1.4 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de risico’s die de opvang van kinderen van het desbetreffende kindercentrum met zich brengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:
(art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
4.1.5 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een plan van aanpak waarin in concrete termen is aangegeven welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen, teneinde deze voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid, gezondheid en het risico op grensoverschrijdend gedrag in te perken en de handelswijze indien deze risico’s zich verwezenlijken. De houder van een kindercentrum beschrijft bij de maatregelen die gericht zijn op het inperken van het risico op grensoverschrijdend gedrag, in ieder geval de wijze waarop hij de dagopvang zodanig organiseert dat een beroepskracht, beroepskracht in opleiding of stagiair de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
4.1.6 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een beschrijving in algemene zin van de wijze waarop kinderen wordt geleerd om te gaan met risico’s waarvan de gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van kinderen beperkt zijn en welke derhalve niet zijn aan te merken als voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid en gezondheid en als risico op grensoverschrijdend gedrag. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder d en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
4.1.7 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum er zorg voor draagt dat het actuele veiligheids- en gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk zijn voor de beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers en ouders. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
4.1.8 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop de achterwacht is geregeld indien er met inachtneming van de beroepskracht-kindratio of bij het afwijken van de inzet van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grond van de beroepskracht-kindratio, slechts een beroepskracht op het kindercentrum aanwezig is. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 4 lid 3 onder f en 7 lid 5 en 6 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
4.1.9 |
De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de dagopvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen conform de in de Regeling Wet kinderopvang aan deze kwalificatie gestelde nadere regels. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 8 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.2 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling |
||||
4.2.1 |
Vaststellen meldcode De houder van een kindercentrum stelt voor het personeel een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De door de houder voor het personeel vast te stellen meldcode bevat ten minste de volgende elementen:
(art 1.51a lid 1, 2, 3 en 5 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 14 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.2.2 |
Stappenplan meldcode Het door de houder van een kindercentrum in de meldcode vastgestelde stappenplan bevat ten minste de volgende stappen:
(art 1.51a lid 1, 2, 3 en 5 Wet kinderopvang; art 14 lid 1 onder a en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.2.3 |
Bevorderen kennis en gebruik meldcode De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode. (art 1.51a lid 4 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3 Meld-, overleg-, en aangifteplicht |
||||
4.3.1 |
Meldplicht medewerker De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, als een bij de houder werkzaam persoon bekend is geworden dat een ander ten behoeve van die houder werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, deze persoon de houder daarvan onverwijld in kennis stelt. (art 1.51b lid 3 en 5 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.2 |
Overlegmogelijkheid medewerker De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, als een bij de houder werkzaam persoon bekend is geworden dat de houder of diens eindverantwoordelijke zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, de medewerker in contact kan treden met de vertrouwensinspecteur kinderopvang. (art 1.51c lid 1 en 3 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.3 |
Aangifteplicht medewerker De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, als een medewerker bekend is geworden dat de houder of diens eindverantwoordelijke zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, deze persoon in geval van een redelijk vermoeden onverwijld aangifte bij de politie doet. (art 1.51 b lid 4 en 5 en 1.51c lid 1 en 2 en 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.4 |
Overlegplicht houder Als het de houder bekend is geworden dat een bij de onderneming werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, treedt hij onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur kinderopvang. (art 1.51b lid 1 en 5 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.5 |
Aangifteplicht houder Als na overleg met de vertrouwensinspecteur geconcludeerd moet worden dat er sprake is van een redelijk vermoeden dat een medewerker zich schuldig heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, doet de houder hiervan onverwijld aangifte. De houder stelt de vertrouwensinspecteur hiervan onverwijld in kennis. (art 1.51b lid 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
5 Accommodatie |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
5.1 Eisen aan ruimtes |
||||
5.1.1 |
De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G, tenzij acuut dan H |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
5.1.2 |
Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste stamgroepruimte. Een kindercentrum beschikt over ten minste 3,5m² binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. Passend voor spelactiviteiten ingerichte binnenruimtes buiten de stamgroepruimte worden naar evenredigheid aan de groepen van het kindercentrum toebedeeld. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G, tenzij acuut dan H |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
5.1.3 |
Een kindercentrum beschikt over ten minste 3m² vaste buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. De buitenspeelruimte is voor kinderen in de leeftijd tot twee jaar aangrenzend aan het kindercentrum. Voor kinderen van twee jaar of ouder is de buitenspeelruimte bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum, maar in ieder geval aangrenzend aan het gebouw waarin het kindercentrum is gevestigd. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G, tenzij acuut dan H |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
5.1.4 |
Een kindercentrum beschikt voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar over een op het aantal aanwezige kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G, tenzij acuut dan H |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
6 Ouderrecht |
|||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
|
6.1 Informatie |
|||||
6.1.1 |
De houder van een kindercentrum informeert de ouders en eenieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid zoals beschreven in artikel 1.48d tot en met 1.57d van de wet. (art 1.54 lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
6.1.2 |
De houder van een kindercentrum informeert ouders en personeel over het inspectierapport door het zo spoedig mogelijk na ontvangst op de eigen website te plaatsen op een gemakkelijk vindbare plaats. Indien geen website aanwezig is legt de houder een afschrift van het inspectierapport ter inzage op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats. (art 1.54 lid 2 en 3 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
6.1.3 |
De houder van een kindercentrum brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders. (art 1.57c lid 2 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
6.2 Oudercommissie |
|||||
6.2.1 |
De houder van een kindercentrum heeft voor de oudercommissie, tenzij er op grond van artikel 1.58, tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, zes maanden na registratie een reglement oudercommissie vastgesteld. (art 1.46 lid 2 en 1.58 lid 2 en 1.59 lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
6.2.2 |
Het reglement voor de oudercommissie omvat in ieder geval regels omtrent:
(art 1.59 lid 2 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
6.2.3 |
Het reglement voor de oudercommissie bevat geen regels omtrent de werkwijze van de oudercommissie. (art 1.59 lid 3 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
6.2.4 |
De houder van een kindercentrum wijzigt het reglement voor de oudercommissie na instemming van de oudercommissie. (art 1.59 lid 5 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.5 |
De houder heeft, zes maanden na registratie, voor het kindercentrum een oudercommissie ingesteld die tot taak heeft de houder van een kindercentrum te adviseren over de onderwerpen in artikel 1.60 van de Wet. In afwijking hiervan kan een gecombineerde oudercommissie voor meerdere kindercentra zijn ingesteld als de houder in hetzelfde of een aangrenzend gebouw meer dan een kindercentrum exploiteert. OF De verplichting tot het instellen van een oudercommissie geldt niet omdat het een kindercentrum betreft waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen en de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen. (art 1.58 lid 1 en 2 en 1.58a lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.6 |
Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn geen lid van de oudercommissie. (art 1.58 lid 5 en 1.60c lid 2 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.7 |
De leden van de oudercommissie worden gekozen uit en door de ouders van wie de kinderen in het kindercentrum worden opgevangen. Als sprake is van een gecombineerde oudercommissie bestaat die in elk geval uit een ouder per afzonderlijk kindercentrum. (art 1.58 lid 4 en 1.58a lid 3 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.8 |
De oudercommissie bepaalt haar eigen werkwijze. (art 1.58 lid 6 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.9 |
Als er conform artikel 1.58 tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, betrekt de houder van een kindercentrum de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij:
Ook blijft de houder ouders de gelegenheid bieden om deel te nemen aan een oudercommissie. (art 1.58 lid 2 en 3 en 1.60 lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
|
|
|||
6.3 Klachten en geschillen |
||||
6.3.1 |
De houder van een kindercentrum treft een regeling voor de afhandeling van klachten over:
(art 1.57b lid 1 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
L |
€ 2.575 |
€ 2.575 |
6.3.2 |
De regeling is schriftelijk vastgelegd, voorziet er in dat de ouder de klacht schriftelijk bij de houder van een kindercentrum indient en dat de houder:
(art 1.57b lid 2 Wet kinderopvang) |
L |
€ 2.575 |
€ 2.575 |
6.3.3 |
De houder van een kindercentrum brengt de klachtenregeling ten behoeve van ouders en wijzigingen daarvan op een passende wijze onder de aandacht van ouders en handelt overeenkomstig deze klachtenregeling. (art 1.57b lid 3 Wet kinderopvang) |
L |
€ 2.575 |
€ 2.575 |
6.3.4 |
De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat, indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, over elk kalenderjaar in het eerstvolgende kalenderjaar voor 1 juni een jaarverslag klachten wordt opgesteld. In het jaarverslag wordt ten minste opgenomen:
Het jaarverslag is niet herleidbaar tot natuurlijke personen tenzij het de houder zelf betreft en bevat geen adresgegevens, uitgezonderd het kindercentrum dat is gevestigd op het woonadres van de houder die een natuurlijke persoon is. (art 1.57b lid 2 onder e en f, 4, 5, 6 en 9 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.3.5 |
De houder van een kindercentrum zendt, indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, het jaarverslag klachten voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders. (art 1.57b lid 8 en 9 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.3.6 |
De houder van een kindercentrum is aangesloten bij de Geschillencommissie Kinderopvang voor het behandelen van:
(art 1.57b, 1.57c lid 1, 1.60 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
Afwegingsmodel buitenschoolse opvang
1Algemenevoorwaardenkwaliteitennaleving |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
1.1 Registratie |
||||
1.1.1 |
Een kindercentrum wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de daarvoor gestelde regels. (art 1.45 lid 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 25.750 |
€ 25.750 |
1.2 Wijzigingen |
||||
1.2.1 |
De houder van een kindercentrum doet van een wijziging in de daartoe aangewezen gegevens onverwijld mededeling aan het college, nadat deze wijziging hem bekend is geworden. Hierbij verzoekt de houder de gegevens te wijzigen. (art 1.47 lid 1 Wet kinderopvang; art 7 lid 2 en 3 Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.3 Administratie |
||||
1.3.1 |
Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een kindercentrum en de ouder. (art 1.52 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
1.3.2 |
De administratie van een kindercentrum is zodanig ingericht dat op verzoek van de toezichthouder tijdig de gegevens kunnen worden verstrekt die voor naleving van bij en krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3 van de Wet kinderopvang gegeven voorschriften van belang zijn. De administratie bevat de volgende gegevens:
(art 1.53 Wet kinderopvang; art 9c lid 2 en art 11 lid 1 onder a, 2 en 4 Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
1.4 Medewerking en naleving |
1.4.1 |
De houder verleent binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn alle medewerking die redelijkerwijs kan worden gevraagd, aan een vordering die of verzoek dat binnen het kader van het onderzoek en de bevoegdheid van de toezichthouder wordt gedaan. (art 1.50 lid 1, art 1.62 lid 1, 2 en 4 Wet kinderopvang; art 5:20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.4.2 |
De houder van het kindercentrum neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn. (art 1.65 lid 5 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.4.3 |
De houder van het kindercentrum neemt het door het college opgelegde exploitatieverbod in acht. (art 1.66 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; exploitatieverbod) |
Verwijdering uit Landelijk Register |
||
1.5 Maatregelen aanpak A-ziekten |
||||
1.5.1 |
De houder houdt zich aan maatregelen die gelden wanneer de minister een regeling heeft opgesteld waarmee de houder tijdelijk wordt vrijgesteld van een of meer artikelen uit de wet, als sprake is van bijzondere omstandigheden die verband houden met de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1. Alleen van toepassing als sprake is van regelgeving in de Wet kinderopvang en/of Wet publieke gezondheid in verband met epidemiologische ontwikkelingen, én de toezichthouder kinderopvang is aangewezen als toezichthouder. (art 1.57e Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.6 Ouderparticipatieopvang |
||||
1.6.1 |
Er is sprake van ouderparticipatieopvang doordat:
(art 1.60a Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
1.6.2 |
De houder van een ouderparticipatiecrèche beschrijft in concrete termen op welke wijze hij zorgdraagt voor de geschiktheid van de participerende ouder voor het verzorgen van ouderparticipatieopvang, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:
(art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c Wet kinderopvang; art 19b lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
1.6.3 |
De houder van een ouderparticipatiecrèche beschrijft in concrete termen op welke wijze hij zorgdraagt voor de herkenbaarheid van personen, waarbij in ieder geval dient te worden ingegaan op:
(art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c Wet kinderopvang; art 19b lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
1.6.4 |
De houder van een ouderparticipatieopvang beschrijft in het pedagogisch beleidsplan:
|
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2Pedagogischklimaat |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
2.1 Pedagogisch beleid |
||||
2.1.1 |
Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan. De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat in de buitenschoolse opvang conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld. (art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.1.2 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aspecten van verantwoorde buitenschoolse opvang, bedoeld in artikel 11 van het Besluit kwaliteit kinderopvang. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.3 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop bijzonderheden in de ontwikkeling van het kind of problemen worden gesignaleerd en ouders worden doorverwezen naar passende instanties voor verdere ondersteuning. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.4 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop de mentor de verkregen informatie over de ontwikkeling van het kind met de ouders bespreekt en de wijze waarop aan de ouders en het kind bekend wordt gemaakt welke beroepskracht de mentor is van het kind. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.5 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de basisgroepen alsmede de wijze waarop, in ieder geval door middel van de personele inzet, wordt voldaan aan de beroepskracht-kindratio. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.6 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop kinderen kunnen wennen aan een nieuwe basisgroep waarin zij zullen worden opgevangen. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.7 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de overwegingen van de houder met betrekking tot de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in het kindercentrum. De houder gaat daarbij in ieder geval in op de verdeling van het aantal beroepskrachten over de verschillende basisgroepen, de behoeften van het kind, de vormgeving van de basisgroepen en de stabiliteit van de opvang. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder f Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.8 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de kaders waarbinnen voor ten hoogste drie uren per dag verantwoord kan worden afgeweken van de benodigde personele inzet, met dien verstande dat ten minste de helft van het vereiste aantal beroepskrachten wordt ingezet. (art 1.50 lid 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.9 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de aard en de organisatie van de activiteiten waarbij kinderen de basisgroep kunnen verlaten. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.10 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van het beleid ten aanzien van het gebruik kunnen maken van buitenschoolse opvang gedurende extra dagdelen. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.11 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de omgang met de basisgroep bij activiteiten in groepen groter dan dertig kinderen. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.12 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de taken die ander gekwalificeerde beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers in de buitenschoolse opvang kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij worden begeleid. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.13 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop meertalige kinderopvang in het kindercentrum wordt vormgegeven, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:
(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder f Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.14 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder kindercentrum-overstijgende opvang op schoolvrije dagen vormgeeft, waarbij de houder in ieder geval ingaat op: de wijze waarop invulling wordt gegeven aan verantwoorde kinderopvang; de geregistreerde voorzieningen van de houder waar deze opvang plaats kan vinden; de wijze waarop dit van toegevoegde waarde is voor de ontwikkeling van het kind, en de wijze waarop kinderen worden toegewezen aan een basisgroep. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder g Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.15 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop deskundigheid van anders gekwalificeerde beroepskrachten bijdraagt aan het activiteitenaanbod van het kindercentrum en de ontwikkeling van het kind. (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder h Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.2 Pedagogische praktijk |
||||
2.2.1 |
In het kader van het bieden van verantwoorde buitenschoolse opvang, draagt de houder van een kindercentrum er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:
(art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 11 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3Personeelengroepen |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
3.1 Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang |
||||
3.1.1 |
In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:
Voor zover het natuurlijke personen betreft is eenieder als bedoeld in de onderdelen a tot en met f ingeschreven in het personenregister kinderopvang en gekoppeld aan de houder. (art 1.50 lid 3 en 1.48d lid 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.1.2 |
Na inschrijving van een persoon als bedoeld in artikel 1.50 derde lid van de wet in het personenregister kinderopvang en na koppeling met de houder van een kindercentrum kan de persoon zijn werkzaamheden aanvangen. (art 1.48d lid 3 en 1.50 lid 4 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.1.3 |
Een verklaring omtrent het gedrag wordt door de houder van een kindercentrum binnen een door de toezichthouder gestelde termijn overgelegd indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat de houder, een persoon werkzaam bij de onderneming of een persoon van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig is in het kindercentrum, niet zou voldoen aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee maanden. (art 1.50 lid 6 en 8 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.1.4 |
Wanneer de houder van een kindercentrum redelijkerwijs mag vermoeden dat een van de personen die op basis van artikel 1.50 lid 3 in het bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag, niet langer aan de vereisten voor het afgeven daarvan voldoet, verlangt hij al dan niet op verzoek van de toezichthouder een nieuwe verklaring omtrent het gedrag van de betreffende persoon. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee maanden. (art 1.50 lid 7 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.2 Opleidingseisen |
||||
3.2.1 |
Beroepskrachten en anders gekwalificeerde beroepskrachten beschikken over een passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 1, 2 en 19a Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9a lid 1 en 3 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.2.2 |
Pedagogisch beleidsmedewerkers beschikken over een voor de werkzaamheden passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9a lid 2 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.2.3 |
De houder van een kindercentrum beschikt over een kopie van een bewijsstuk waaruit blijkt dat een Nederlandssprekende beroepskracht voldoet aan de taaleis IKK. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 1, 2 en 19a Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9a lid 4 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.2.4 |
De houder van een kindercentrum beschikt over een kopie van een bewijsstuk waaruit blijkt dat een beroepskracht die uitsluitend als Friessprekende beroepskracht werkzaam is voldoet aan de taaleis IKK. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 1, 2 en 19a Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9a lid 4 en 5 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3.3 Aantal beroepskrachten en eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding, anders gekwalificeerde beroepskrachten en stagiairs |
||||
3.3.1 |
De houder van een kindercentrum zet voldoende beroepskrachten in voor het aantal kinderen dat wordt opgevangen. De verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen op het kindercentrum wordt bepaald op grond van de rekenregels bij het besluit. Gedurende de buitenschoolse opvang bestaat maximaal de helft van het totaal aantal benodigde beroepskrachten uit beroepskrachten in opleiding, stagiairs of anders gekwalificeerde beroepskrachten. Daarbij mag maximaal een derde van het totaal aantal benodigde beroepskrachten bestaan uit stagiairs of anders gekwalificeerde beroepskrachten. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 16 lid 1, 2, 3, 4, 8 en bijlage 1 onderdeel b en c Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9c lid 3, 4 en 5 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.2 |
Gedurende de uren dat voor en na de dagelijkse schooltijd alsmede gedurende vrije middagen van de basisschool voor ten hoogste een half uur per dag minder beroepskrachten worden ingezet, of indien conform het pedagogisch beleidsplan minder beroepskrachten worden ingezet, wordt ten minste de helft van het benodigde aantal beroepskrachten ingezet. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder a en 16 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.3 |
De houder toont door middel van een overzicht van de ingezette beroepskrachten en presentielijsten van kinderen, inclusief een indicatie van de aankomst- en vertrektijden, aan dat hij voldoet aan de benodigde beroepskracht-kindratio en indien van toepassing de afwijking daarvan op vrije dagen en bij schoolvakanties. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 16a en 16 lid 2 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.4 |
De inzet van beroepskrachten in opleiding, anders gekwalificeerde beroepskrachten en stagiairs geschiedt overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang. Bij het bepalen van de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden. De inzet van de beroepskracht in opleiding vindt plaats overeenkomstig een begeleidingsplan waarmee schriftelijk is ingestemd door de beroepskracht in opleiding, de praktijkbegeleider en de opleidingsbegeleider. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 16 lid 1, 2, 7 en 8 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9c lid 1 en 2 Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.5 |
Bij de inzet van een anders gekwalificeerde beroepskracht is ter ondersteuning van deze anders gekwalificeerde beroepskracht ten minste een andere beroepskracht op het kindercentrum of op de locatie van een activiteit aanwezig. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 16 lid 1, 2, 8 en 10 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9c Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.6 |
Indien de inzet van het aantal in te zetten beroepskrachten als bedoeld in art 16 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang ertoe leidt dat in het kindercentrum slechts één beroepskracht aanwezig is, is tevens een volwassene beschikbaar die telefonisch bereikbaar is en die binnen vijftien minuten in het kindercentrum aanwezig kan zijn in geval van een calamiteit. De houder van een kindercentrum informeert de bij het kindercentrum werkzame personen over de naam en het telefoonnummer van deze persoon. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 16 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.3.7 |
Indien de afwijkende inzet van het aantal beroepskrachten, als bedoeld in artikel 16 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang, ertoe leidt dat slechts één beroepskracht op het kindercentrum wordt ingezet, is ter ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 16 lid 6 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.4 Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers |
||||
3.4.1 |
De houder van het kindercentrum zet de pedagogisch beleidsmedewerker voor het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden en de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens voor het vereiste aantal uren in. Het minimaal aantal uren inzet wordt jaarlijks bepaald op grond van de rekenregels in het besluit. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 17 lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.4.2 |
De houder van een kindercentrum bepaalt jaarlijks, indien hij meer dan één kindercentrum exploiteert, de wijze waarop hij het verplichte minimaal aantal uren waarvoor pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet, verdeelt over de verschillende kindercentra en legt dit schriftelijk vast zodat dit inzichtelijk is voor de beroepskrachten en ouders. De houder geeft de verdeling zodanig vorm dat iedere beroepskracht jaarlijks coaching ontvangt in de uitvoering van de werkzaamheden. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 17 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.5 Stabiliteit van de opvang voor kinderen |
||||
3.5.1 |
Bij buitenschoolse opvang vindt de opvang plaats in basisgroepen. Een kind wordt opgevangen in één basisgroep. Gedurende schoolvrije dagen kan kindercentrum-overstijgende opvang op een voorziening voor buitenschoolse opvang plaatsvinden. De maximale grootte van de basisgroep is 30 kinderen. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 18 lid 1, 2, 3, 4, 6 en 7 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.5.2 |
Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen. De mentor is een beroepskracht van het kind en bespreekt, indien wenselijk, de ontwikkeling van het kind met de ouders. Tevens is de mentor voor de ouders en het kind aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en het welbevinden van het kind. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 18 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
3.6 Gebruik van de voertaal |
||||
3.6.1 |
De Nederlandse taal wordt als voertaal gebruikt. Daar waar naast de Nederlandse taal de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. Indien de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt, kan mede een andere taal als voertaal worden gebruikt, overeenkomstig een door de houder van het kindercentrum vastgestelde gedragscode. (art 1.55 lid 1 en 2 Wet kinderopvang) OF Een kindercentrum kan in afwijking van Nederlands als voertaal, meertalige kinderopvang aanbieden waarbij voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd per dag de Duitse, Engelse of Franse taal als voertaal wordt gebruikt, met uitzondering van de voorgeschreven tijd die het kindercentrum minimaal besteedt aan voorschoolse educatie. In afwijking daarvan kan onder voorwaarden een hoger percentage gehanteerd worden in geval van ziekte, vakantie of verlof. (art 1.50 lid 2 onder b, 1.55 lid 1, 3, 4 en 5 Wet kinderopvang; art 18a lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.6.2 |
De houder van een kindercentrum beschikt over een bewijsstuk waaruit blijkt dat de Duits-, Engels- of Franssprekende beroepskracht meertalige kinderopvang voldoet aan de taaleisen meertalige kinderopvang. (art 1.55 lid 2 onder b Wet kinderopvang; art 9aa Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4Veiligheidengezondheid |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
4.1 Veiligheids- en gezondheidsbeleid |
||||
4.1.1 |
De houder van een kindercentrum heeft voor elk kindercentrum een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder draagt er zorg voor dat er in de buitenschoolse opvang conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.1.2 |
De houder of voorgenomen houder van een kindercentrum stelt het veiligheids- en gezondheidsbeleid schriftelijk vast en verstrekt dit bij de aanvraag tot exploitatie. De houder evalueert, en indien nodig actualiseert, het veiligheids- en gezondheidsbeleid binnen drie maanden na opening van het kindercentrum. Daarna houdt de houder het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.1.3 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum er zorg voor draagt dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met de beroepskrachten een continu proces is van het vormen van beleid, implementeren, evalueren en actualiseren. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
4.1.4 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de risico’s die de opvang van kinderen van het desbetreffende kindercentrum met zich meebrengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:
(art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
4.1.5 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een plan van aanpak waarin in concrete termen is aangegeven welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen, teneinde deze voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid, gezondheid en het risico op grensoverschrijdend gedrag in te perken en de handelswijze indien deze risico’s zich verwezenlijken. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
4.1.6 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een beschrijving in algemene zin van de wijze waarop kinderen wordt geleerd om te gaan met risico’s waarvan de gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van kinderen beperkt zijn en welke derhalve niet zijn aan te merken als voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid en gezondheid en als risico op grensoverschrijdend gedrag. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
4.1.7 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum er zorg voor draagt dat het actuele veiligheids- en gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk zijn voor de beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers en ouders. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
4.1.8 |
Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop de achterwacht is geregeld indien er met inachtneming van de beroepskracht-kindratio of bij het afwijken van de inzet van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grond van de beroepskracht-kindratio, slechts een beroepskracht op het kindercentrum aanwezig is. (art 1.49 lid 1, 1.50 lid 1 en 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder f en art 16 lid 5 en 6 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
4.1.9 |
De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen conform de in de Regeling Wet kinderopvang aan deze kwalificatie gestelde nadere regels. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9b Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.2 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling |
||||
4.2.1 |
Vaststellen meldcode De houder van een kindercentrum stelt voor het personeel een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De door de houder voor het personeel vast te stellen meldcode bevat ten minste de volgende elementen:
(art 1.51a lid 1, 2, 3 en 5 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang; art 14 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.2.2 |
Stappenplan meldcode Het door de houder van een kindercentrum in de meldcode vastgestelde stappenplan bevat ten minste de volgende stappen:
(art 1.51a lid 1, 2, 3 en 5 Wet kinderopvang; art 14 lid 1 onder a en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
4.2.3 |
Bevorderen kennis en gebruik meldcode De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode. (art 1.51a lid 4 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3 Meld-, overleg-, en aangifteplicht |
||||
4.3.1 |
Meldplicht medewerker De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, als een bij de houder werkzaam persoon bekend is geworden dat een ander ten behoeve van die houder werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, deze persoon de houder daarvan onverwijld in kennis stelt. (art 1.51b lid 3 en 5 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.2 |
Overlegmogelijkheid medewerker De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, als een bij de houder werkzaam persoon bekend is geworden dat de houder of diens eindverantwoordelijke zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, de medewerker in contact kan treden met de vertrouwensinspecteur kinderopvang. (art 1.51c lid 1 en 3 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.3 |
Aangifteplicht medewerker De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, als een medewerker bekend is geworden dat de houder of diens eindverantwoordelijke zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, deze persoon in geval van een redelijk vermoeden onverwijld aangifte bij de politie doet. (art 1.51 b lid 4 en 5 en 1.51c lid 1 en 2 en 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.4 |
Overlegplicht houder Als het de houder bekend is geworden dat een bij de onderneming werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, treedt hij onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur kinderopvang. (art 1.51b lid 1 en 5 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.5 |
Aangifteplicht houder Als na overleg met de vertrouwensinspecteur geconcludeerd moet worden dat er sprake is van een redelijk vermoeden dat een medewerker zich schuldig heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, doet de houder hiervan onverwijld aangifte. De houder stelt de vertrouwensinspecteur hiervan onverwijld in kennis. (art 1.51b lid 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
5Accommodatie |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
5.1 Eisen aan ruimtes |
||||
5.1.1 |
De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 19 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G, tenzij acuut dan H |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
5.1.2 |
Een kindercentrum beschikt over ten minste 3,5m² binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 19 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G, tenzij acuut dan H |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
5.1.3 |
Een kindercentrum beschikt over ten minste 3m² vaste buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. De buitenspeelruimte is bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum. In het geval een buitenspeelruimte niet aangrenzend is, is deze gelegen in de directe nabijheid van het kindercentrum en voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar. (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 19 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G, tenzij acuut dan H |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
€ 5.150 tenzij acuut dan € 10.300 |
6Ouderrecht |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
6.1 Informatie |
||||
6.1.1 |
De houder van een kindercentrum informeert de ouders en eenieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid zoals beschreven in artikel 1.48d tot en met 1.57d van de wet. (art 1.54 lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.2 |
De houder van een kindercentrum informeert ouders en personeel over het inspectierapport door het zo spoedig mogelijk na ontvangst op de eigen website te plaatsen op een gemakkelijk vindbare plaats. Indien geen website aanwezig is legt de houder een afschrift van het inspectierapport ter inzage op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats. (art 1.54 lid 2 en 3 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.3 |
De houder informeert, indien van toepassing, de ouders over de schoolvrije dagen waarop kindercentrum-overstijgende opvang plaats zal vinden en de vormgeving hiervan, zoals dat beschreven is in het pedagogisch beleidsplan. (art 1.50 lid 1 en 2 en 1.54 lid 1; art 12 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.4 |
De houder van een kindercentrum brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders. (art 1.57c lid 2 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2 Oudercommissie |
||||
6.2.1 |
De houder van een kindercentrum heeft voor de oudercommissie, tenzij er op grond van artikel 1.58, tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, zes maanden na registratie een reglement oudercommissie vastgesteld. (art 1.46 lid 2, 1.58 lid 2 en 1.59 lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.2 |
Het reglement voor de oudercommissie omvat in ieder geval regels omtrent:
(art 1.59 lid 2 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.3 |
Het reglement voor de oudercommissie bevat geen regels omtrent de werkwijze van de oudercommissie. (art 1.59 lid 3 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.4 |
De houder van een kindercentrum wijzigt het reglement voor de oudercommissie na instemming van de oudercommissie. (art 1.59 lid 5 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.5 |
De houder heeft, zes maanden na registratie, voor het kindercentrum een oudercommissie ingesteld die tot taak heeft de houder van een kindercentrum te adviseren over de onderwerpen in artikel 1.60 van de Wet. In afwijking hiervan kan een gecombineerde oudercommissie voor meerdere kindercentra zijn ingesteld als de houder in hetzelfde of een aangrenzend gebouw meer dan een kindercentrum exploiteert. OF De verplichting tot het instellen van een oudercommissie geldt niet omdat het een kindercentrum betreft waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen en de houder van een kindercentrum zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen. (art 1.58 lid 1 en 2 en 1.58a lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.6 |
Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn geen lid van de oudercommissie. (art 1.58 lid 5 en 1.60c lid 2 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.7 |
De leden van de oudercommissie worden gekozen uit en door de ouders van wie de kinderen in het kindercentrum worden opgevangen. Als sprake is van een gecombineerde oudercommissie bestaat die in elk geval uit een ouder per afzonderlijk kindercentrum. (art 1.58 lid 4 en 1.58a lid 3 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.8 |
De oudercommissie bepaalt haar eigen werkwijze. (art 1.58 lid 6 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.9 |
Als er conform artikel 1.58 tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, betrekt de houder van een kindercentrum de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij:
Ook blijft de houder ouders de gelegenheid bieden om deel te nemen aan een oudercommissie. (art 1.58 lid 2 en 3 en 1.60 lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.3 Klachten en geschillen |
||||
6.3.1 |
De houder van een kindercentrum treft een regeling voor de afhandeling van klachten over:
(art 1.57b lid 1 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
L |
€ 2.575 |
€ 2.575 |
6.3.2 |
De regeling is schriftelijk vastgelegd en voorziet erin dat de ouder de klacht schriftelijk bij de houder van een kindercentrum indient en dat de houder:
(art 1.57b lid 2 Wet kinderopvang) |
L |
€ 2.575 |
€ 2.575 |
6.3.3 |
De houder van een kindercentrum brengt de klachtenregeling ten behoeve van ouders en wijzigingen daarvan op een passende wijze onder de aandacht van ouders en handelt overeenkomstig deze klachtenregeling. (art 1.57b lid 3 Wet kinderopvang) |
L |
€ 2.575 |
€ 2.575 |
6.3.4 |
De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat, indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, over elk kalenderjaar in het eerstvolgende kalenderjaar voor 1 juni een jaarverslag klachten wordt opgesteld. In het jaarverslag wordt ten minste opgenomen:
Het jaarverslag is niet herleidbaar tot natuurlijke personen tenzij het de houder zelf betreft en bevat geen adresgegevens, uitgezonderd het kindercentrum dat is gevestigd op het woonadres van de houder die een natuurlijke persoon is. (art 1.57b lid 2 onder e en f, 4, 5, 6 en 9 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.3.5 |
De houder van een kindercentrum zendt, indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, het jaarverslag klachten voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders. (art 1.57b lid 8 en 9 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.3.6 |
De houder van een kindercentrum is aangesloten bij de Geschillencommissie Kinderopvang voor het behandelen van:
(art 1.57b, 1.57c lid 1, 1.60 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
Afwegingsmodel gastouderbureau
1 Algemenevoorwaardenkwaliteitennaleving |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
1.1 Registratie |
||||
1.1.1 |
Een gastouderbureau wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de daarvoor gestelde regels. (art 1.45 lid 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 25.750 |
€ 25.750 |
1.1.2 |
Gastouderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een gastouderbureau en de ouder. (art 1.56 lid 4 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.2 Wijzigingen |
||||
1.2.1 |
De houder van een gastouderbureau doet van een wijziging in de daartoe aangewezen gegevens onverwijld mededeling aan het college, nadat deze wijziging hem bekend is geworden. Hierbij verzoekt de houder de gegevens te wijzigen. (art 1.47 lid 1 Wet kinderopvang; art 7 lid 2 en 3 Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.3 Medewerking en naleving |
||||
1.3.1 |
De houder van het gastouderbureau verleent binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn alle medewerking die redelijkerwijs kan worden gevraagd, aan een vordering die of verzoek dat binnen het kader van het onderzoek en de bevoegdheid van de toezichthouder wordt gedaan. (art 1.56 lid 1, art 1.62 lid 1, 2 en 4 Wet kinderopvang; art 5:20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.3.2 |
De houder van het gastouderbureau neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn. (art 1.65 lid 5 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.3.3 |
De houder van het gastouderbureau neemt het opgelegde exploitatieverbod in acht. (art 1.66 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; exploitatieverbod) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
1.4 Maatregelen aanpak A-ziekten |
||||
1.4.1 |
De houder houdt zich aan maatregelen die gelden wanneer de minister een regeling heeft opgesteld waarmee de houder tijdelijk wordt vrijgesteld van een of meer artikelen uit de wet, als sprake is van bijzondere omstandigheden die verband houden met de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1. Alleen van toepassing als sprake is van regelgeving in de Wet kinderopvang en/of Wet publieke gezondheid in verband met epidemiologische ontwikkelingen, én de toezichthouder kinderopvang is aangewezen als toezichthouder. (art 1.57e Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2 Pedagogischbeleid |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-item |
P |
Boete |
Dwangsom |
2.1 Pedagogisch beleidsplan |
||||
2.1.1 |
De houder van een gastouderbureau stelt een pedagogisch beleidsplan vast waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. (art 1.56 lid 1 en art 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
2.1.2 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen om persoonlijke en sociale competenties te ontwikkelen en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt. (art 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 11 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 12a lid 1 onder a Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.3 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen een beschrijving van het aantal kinderen dat door de gastouder wordt opgevangen en de leeftijden van die kinderen. (art 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 11 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 12a lid 1 onder b Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.1.4 |
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen een beschrijving van de eisen die aan de voorzieningen voor gastouderopvang worden gesteld. (art 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 11 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 12a lid 1 onder c Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
2.2 Pedagogische praktijk |
||||
2.2.1 |
De houder van een gastouderbureau voert een zodanig beleid dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders een pedagogisch beleid uitvoeren dat in de praktijk leidt tot verantwoorde gastouderopvang. (art 1.49 lid 4a en 1.56 lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
3 Personeel |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
3.1 Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang |
||||
3.1.1 |
In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:
Voor zover het natuurlijke personen betreft is eenieder ingeschreven in het personenregister kinderopvang. (art 1.56 lid 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.1.2 |
De houder van een gastouderbureau draagt zorg voor het leggen van een koppeling met de in artikel 1.50, derde lid van de Wet kinderopvang genoemde personen, inclusief hemzelf en met de in artikel 1.56b, derde lid van de wet bedoelde personen. (art 1.48d lid 2 en 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.1.3 |
Na inschrijving van de houder van een gastouderbureau en de personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een gastouderbureau exploiteert en na koppeling met de houder kunnen deze personen hun werkzaamheden aanvangen. (art 1.56 lid 3 en 1.50 lid 4 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.1.4 |
Wanneer de houder van een gastouderbureau redelijkerwijs mag vermoeden dat een van zijn medewerkers niet langer aan de vereisten voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag voldoet, verlangt hij al dan niet op verzoek van de toezichthouder een nieuwe verklaring omtrent het gedrag van de betreffende persoon. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee maanden. (art 1.56 lid 3 en 1.50 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
3.2 Personeelsformatie per gastouder |
||||
3.2.1 |
De houder van het gastouderbureau draagt er zorg voor dat er per aangesloten gastouder op jaarbasis tenminste 16 uur wordt besteed aan begeleiding en bemiddeling. (art 1.56 lid 7 Wet kinderopvang; artikel 11b lid 2 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4 Veiligheidengezondheid |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
4.1 Risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid |
||||
4.1.1 |
De houder van een gastouderbureau organiseert zijn werkzaamheden zodanig dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders handelen volgens de opgestelde risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen op het adres waar de opvang plaatsvindt door de gastouder zoveel mogelijk is gewaarborgd. (art 1.49 lid 4 onder a, 1.51 en 1.56 lid 1 Wet kinderopvang; art 7 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.1.2 |
De houder van een gastouderbureau inventariseert jaarlijks de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes met zich brengt. Dit gebeurt samen met de gastouder. Daartoe draagt de houder er zorg voor dat elk adres waar opvang plaatsvindt ten minste één keer per jaar wordt bezocht door een bemiddelingsmedewerker werkzaam bij het gastouderbureau. (art 1.49 lid 4 onder a, 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.1.3 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat de risico- inventarisatie van de voorziening voor gastouderopvang de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes met zich meebrengt, beschrijft. De risico’s die in ieder geval beschreven moeten worden zijn de risico’s op het terrein van: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken, snijden, ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen. (art 1.49 lid 4 onder a en 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 2, 3 en 6 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11 lid 3 onder a en b Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.1.4 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat samen met de gastouder in het plan van aanpak wordt aangegeven welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen in verband met de beschreven veiligheid- en gezondheidsrisico’s. (art 1.49 lid 4 onder a en 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 5 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.1.5 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat de risico- inventarisatie veiligheid en gezondheid inzichtelijk is voor de vraagouders. (art 1.49 lid 4 onder a en 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.2 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling |
||||
4.2.1 |
Vaststellen meldcode De houder van een gastouderbureau stelt voor de gastouders een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De door de houder voor de gastouders vast te stellen meldcode bevat ten minste de volgende elementen:
(art 1.51a lid 1, 2, 3 en 5 Wet kinderopvang; art 8 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.2.2 |
Stappenplan meldcode Het door de houder van een gastouderbureau in de meldcode vastgestelde stappenplan bevat ten minste de volgende stappen:
(art 1.51a lid 5 Wet kinderopvang; art 8 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.2.3 |
Bevorderen kennis en gebruik meldcode De houder van een gastouderbureau bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode. (art 1.51a lid 4 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3 Meld-, overleg-, en aangifteplicht |
||||
4.3.1 |
Meldplicht medewerker GOB De houder van een gastouderbureau bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, als het een medewerker van het GOB bekend is geworden dat een andere medewerker, of een gastouder of een persoon van 18 jaar of ouder woonachtig of structureel aanwezig op het opvangadres, zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, deze persoon de houder daarvan onverwijld in kennis stelt. (art 1.51b lid 3 en 5 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.2 |
Overlegmogelijkheid medewerker of gastouder De houder van een gastouderbureau bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, als een medewerker of een gastouder bekend is geworden dat de houder of diens eindverantwoordelijke zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, de medewerker of gastouder in contact kan treden met de vertrouwensinspecteur kinderopvang. (art 1.51c lid 1 en 3 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.3 |
Aangifteplicht medewerker en gastouder De houder van een gastouderbureau bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, als een medewerker of gastouder bekend is geworden dat de houder of diens eindverantwoordelijke zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, deze persoon in geval van een redelijk vermoeden onverwijld aangifte bij de politie doet. (art 1.51 b lid 4 en 5 en 1.51c lid 1 en 2 en 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.4 |
Overlegplicht houder Als het de houder bekend is geworden dat een medewerker, of een gastouder of een persoon van 18 jaar of ouder woonachtig of structureel aanwezig op het opvangadres, zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling jegens een kind, treedt hij onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur kinderopvang. (art 1.51b lid 1 en 5 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.5 |
Aangifteplicht houder Als na overleg met de vertrouwensinspecteur kinderopvang geconcludeerd moet worden dat sprake is van een redelijk vermoeden dat een medewerker, of een gastouder of een persoon van 18 jaar of ouder woonachtig of structureel aanwezig op het opvangadres, zich schuldig heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling van een opgevangen kind, doet de houder hiervan onverwijld aangifte. De houder stelt de vertrouwensinspecteur kinderopvang hiervan onverwijld in kennis. (art 1.51b lid 2 en 1.60c lid 1 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.1 |
De houder van een gastouderbureau bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, indien het de houder bekend is geworden dat een bij de onderneming werkzaam persoon of een gastouder die door tussenkomst van het gastouderbureau gastouderopvang biedt, alsmede een huisgenoot van de gastouder, stagiair of vrijwilliger, zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door hem geboden gastouderopvang, de houder onverwijld in overleg treedt met de vertrouwensinspecteur kinderopvang. Indien uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een dergelijk misdrijf doet de houder van het gastouderbureau onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar en stelt de houder de vertrouwensinspecteur kinderopvang onverwijld in kennis. (art 1.51b lid 1, 2 en 5 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.2 |
De houder van een gastouderbureau bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, indien het een bij de houder werkzaam persoon bekend is geworden dat een ander ten behoeve van die houder werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door hem geboden gastouderopvang, hij de houder van het gastouderbureau daarvan onverwijld in kennis stelt. Indien degene die van het vermoeden op de hoogte moet worden gesteld dezelfde persoon is als degene die zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan dit misdrijf, is artikel 1.51c lid 1 en 2 van toepassing. (art 1.51b lid 3, 4 en 5 Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
4.3.3 |
De houder van een gastouderbureau bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, indien het een bij de onderneming werkzaam persoon of een gastouder die door tussenkomst van het gastouderbureau gastouderopvang biedt bekend is geworden, dat de natuurlijke persoon die tevens houder is zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind dat gebruik maakt van de door de houder aangeboden gastouderopvang, deze persoon in contact kan treden met de vertrouwensinspecteur kinderopvang en in geval van een redelijk vermoeden onverwijld aangifte doet bij een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. (art 1.51c Wet kinderopvang) |
H |
€ 10.300 |
€ 10.300 |
5 Ouderrecht |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
5.1 Informatie |
||||
5.1.1 |
De houder van een gastouderbureau laat in de schriftelijke overeenkomst met de vraagouder duidelijk zien welk deel van het betaalde bedrag naar het gastouderbureau gaat (uitvoeringskosten) en welk deel van het betaalde bedrag naar de gastouder gaat. (art 1.56 lid 4 Wet kinderopvang; art 11b Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.1.2 |
De houder van een gastouderbureau informeert vraagouders en eenieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid. (art 1.54a lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.1.3 |
De houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een goede bereikbaarheid van het gastouderbureau voor de vraagouder en de gastouder en informeert de vraagouders en gastouders hierover. (1.56 lid 2 Wet kinderopvang; art 9 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11b lid 3 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.1.4 |
De houder van een gastouderbureau informeert vraagouders, gastouders en personeel over het inspectierapport inzake zijn gastouderbureau of inzake een bij dat gastouderbureau aangesloten voorziening voor gastouderopvang, door het zo spoedig mogelijk na ontvangst op de eigen website te plaatsen. Indien geen website aanwezig is, legt de houder een afschrift van het inspectierapport op een voor vraagouders, gastouders en personeel toegankelijke plaats. (art 1.54a lid 2 en 3 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.1.5 |
De houder van een gastouderbureau brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders. (art 1.57c lid 2 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.2 Oudercommissie |
5.2.1 |
De houder van een gastouderbureau heeft voor de oudercommissie, tenzij er op grond van artikel 1.58 tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, zes maanden na registratie een reglement oudercommissie vastgesteld. (art 1.59 lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.2.2 |
Het reglement omvat regels omtrent de wijze waarop de leden van de oudercommissie worden gekozen, de zittingsduur en het aantal leden. (art 1.59 lid 2 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.2.3 |
Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie. (art 1.59 lid 3 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.2.4 |
De houder van een gastouderbureau wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie. (art 1.59 lid 5 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.2.5 |
De houder van een gastouderbureau stelt binnen zes maanden na registratie een oudercommissie in. In afwijking hiervan kan een gecombineerde oudercommissie voor meerdere gastouderbureaus zijn ingesteld als de houder in hetzelfde of een aangrenzend gebouw meer dan een gastouderbureau exploiteert. OF De verplichting tot het instellen van een oudercommissie geldt niet omdat het een gastouderbureau betreft waarbij maximaal 50 gastouders zijn aangesloten. De houder heeft zich aantoonbaar voldoende ingespannen om een oudercommissie in te stellen. (art 1.58 lid 1 en 2 en 1.58a lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.2.6 |
De houder van een gastouderbureau en personen werkzaam bij het gastouderbureau zijn geen lid van de oudercommissie. (art 1.58 lid 5 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.2.7 |
De leden van de oudercommissie worden gekozen uit en door de vraagouders. Als sprake is van een gecombineerde oudercommissie bestaat die in elk geval uit een ouder per afzonderlijk gastouderbureau. (art 1.58 lid 4 en 1.58a lid 3 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.2.8 |
De houder van een gastouderbureau stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen. (art 1.58 lid 6 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.2.9 |
Als er conform artikel 1.58 tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, betrekt de houder van een gastouderbureau de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij:
Ook blijft de houder ouders de gelegenheid bieden om deel te nemen aan een oudercommissie. (art 1.58 lid 2 en 3 en 1.60 lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.3 Klachten en geschillen |
||||
5.3.1 |
De houder van een gastouderbureau treft ten behoeve van ouders een regeling voor de afhandeling van klachten over:
(art 1.57b lid 1 Wet kinderopvang) |
L |
€ 2.575 |
€ 2.575 |
5.3.2 |
De regeling is schriftelijk vastgelegd, voorziet er in ieder geval in dat:
(art 1.57b lid 2 Wet kinderopvang) |
L |
€ 2.575 |
€ 2.575 |
5.3.3 |
De houder van een gastouderbureau brengt de klachtenregeling ten behoeve van ouders en wijzigingen daarvan op passende wijze onder de aandacht van de ouders en handelt overeenkomstig deze klachtenregeling. (art 1.57b lid 3 Wet kinderopvang) |
L |
€ 2.575 |
€ 2.575 |
5.3.4 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat, als een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, over elk kalenderjaar in het eerstvolgende kalenderjaar voor 1 juni een jaarverslag klachten wordt opgesteld. In het jaarverslag wordt ten minste opgenomen:
Het jaarverslag is niet herleidbaar tot natuurlijke personen tenzij het de houder zelf betreft en bevat geen adresgegevens, uitgezonderd het gastouderbureau dat is gevestigd op het woonadres van de houder die een natuurlijk persoon is. (art 1.57b lid 4, 5, 6 en 9 en 1.57c lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.3.5 |
De houder van een gastouderbureau zendt, indien een jaarverslag klachten vereist is, het jaarverslag klachten voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders. (art 1.57b lid 8 en 9 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
5.3.6 |
De houder van een gastouderbureau is aangesloten bij de Geschillencommissie Kinderopvang voor het behandelen van:
(art 1.57c lid 1 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6 Kwaliteitgastouderbureauenzorgplicht |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
6.1 Kwaliteitscriteria |
||||
6.1.1 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat per voorziening voor gastouderopvang beoordeeld wordt hoeveel kinderen en van welke leeftijd verantwoord opgevangen kunnen worden. (1.49 lid 4 onder a en 1.56 lid 2 Wet kinderopvang; art 9 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11b lid 1 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.2 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders tijdens de opvang de Nederlandse taal als voertaal gebruikt. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. (art 1.56 lid 1 en 1.55 lid 1 Wet kinderopvang) OF Er wordt mede een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder van het gastouderbureau vastgestelde gedragscode. (art 1.56 lid 1 en 1.55 lid 2 Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.3 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat een intakegesprek met de gastouder plaatsvindt bij de voorgenomen voorziening voor gastouderopvang. Dit gesprek wordt gevoerd door een bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau. (art 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11a lid 1 onder a en 2 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.4 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat een intakegesprek met de vraagouder plaatsvindt. Dit gesprek wordt gevoerd door een bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau. (art 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11a lid 1 onder b en 2 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.5 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat een koppelingsgesprek plaatsvindt bij een koppeling tussen vraag- en gastouder bij de voorziening voor gastouderopvang. Dit gesprek wordt gevoerd door een bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau. (art 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11a lid 1 onder c en 2 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.6 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat een bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau in ieder geval tweemaal per jaar het adres waar de opvang door de gastouder plaatsvindt bezoekt. Het jaarlijkse voortgangsgesprek met de gastouder is een onderdeel van één van deze bezoeken. (art 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11a lid 1 onder d en f en 2 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.7 |
De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat de gastouderopvang jaarlijks mondeling met de vraagouders wordt geëvalueerd en legt de evaluatie schriftelijk vast. (art 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11a lid 1 onder e Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.1.8 |
De houder van een gastouderbureau toetst jaarlijks bij een bezoek aan de voorziening voor gastouderopvang of deze aan de volgende eisen voldoet:
(art 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 14 lid 2 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2 Administratie gastouderbureau |
||||
6.2.1 |
De administratie van een gastouderbureau bevat een overzicht waarin van de houder van een gastouderbureau en van alle personen die werkzaam zijn bij de onderneming waarmee de houder een gastouderbureau exploiteert in ieder geval naam, burgerservicenummer en geboortedatum staan vermeld. (art 1.56 lid 1 en 6 onder a Wet kinderopvang; art 11 lid 3 aanhef en lid 2 onder a Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.2 |
De administratie van een gastouderbureau bevat een overzicht van de omvang en de samenstelling van de oudercommissie. (art 1.56 lid 1 en 6 onder a Wet kinderopvang; art 11 lid 3 aanhef en lid 2 onder c Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.3 |
De administratie van een gastouderbureau bevat een afschrift van het reglement van de oudercommissie. (art 1.56 lid 1 en 6 onder a Wet kinderopvang; art 11 lid 3 aanhef en lid 2 onder d Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.4 |
De administratie van een gastouderbureau bevat een overzicht van alle bij het gastouderbureau ingeschreven kinderen, vermeldende per kind: naam, burgerservicenummer, geboortedatum, adres, postcode, woonplaats, telefoonnummer en het adres en telefoonnummer van de ouders. (art 1.56 lid 1 en 6 onder a Wet kinderopvang; art 11 lid 3 aanhef en lid 2 onder e Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.5 |
De administratie van een gastouderbureau bevat een overzicht van alle personen die op grond van artikel 1.56b, derde lid, van de wet over een verklaring omtrent het gedrag moeten beschikken, vermeldende in ieder geval naam, burgerservicenummer, geboortedatum, en voor wat betreft de bij dat gastouderbureau aangesloten gastouders eveneens adres, postcode, woonplaats en telefoonnummer. (art 1.56 lid 6 onder a Wet kinderopvang; art 11 lid 3 onder a Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.6 |
De administratie van een gastouderbureau bevat afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst. (art 1.52 lid 1 en 1.56 lid 1 en 6 onder a en c Wet kinderopvang; art 11 lid 3 onder b Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.7 |
De administratie van een gastouderbureau bevat bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau blijken. (art 1.49 lid 4 onder b en 1.56 lid 6 onder a en b Wet kinderopvang; art 11 lid 3 onder c Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.8 |
De administratie van een gastouderbureau bevat bankafschriften waaruit de betalingen van het gastouderbureau aan de gastouder blijken. (art 1.49 lid 4 onder b en 1.56 lid 6 onder a en b Wet kinderopvang; art 11 lid 3 onder d Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.9 |
De administratie van een gastouderbureau bevat een jaaroverzicht per voorziening voor gastouderopvang, met vermelding van het unieke registratienummer, de naam en de geboortedatum van de gastouder, met daarin:
(art 1.49 lid 4 onder b en 1.56 lid 1 en 6 onder a Wet kinderopvang; art 11 lid 3 onder e Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.10 |
De administratie van een gastouderbureau bevat een jaaroverzicht en de maandoverzichten per vraagouder, met vermelding van de naam, het burgerservicenummer en de geboortedatum van de vraagouder, met daarin:
(art 1.49 lid 4 onder b en art 1.56 lid 6 onder a Wet kinderopvang; art 11 lid 3 onder f Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.11 |
De administratie van een gastouderbureau bevat een door de gastouder en bemiddelingsmedewerker ondertekend origineel van de inventarisatie van veiligheid- en gezondheidsrisico´s. (art 1.49 lid 4 onder a, 1.51 en 1.56 lid 1 en 6 onder a Wet kinderopvang; art 7 lid 4 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11 lid 3 onder g Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.12 |
De administratie van een gastouderbureau bevat gegevens wanneer de datum waarop de overeenkomst met de ouder is of wordt beëindigd. (art 1.56 lid 1 en 6 onder a Wet kinderopvang; art 11 lid 3 onder h Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
6.2.13 |
De administratie van een gastouderbureau is zodanig ingericht dat op verzoek van de toezichthouder tijdig de gegevens kunnen worden verstrekt die voor naleving van bij en krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3 van de Wet kinderopvang gegeven voorschriften van belang zijn. (art 1.56 lid 1 en 6 onder a Wet kinderopvang; art 11 lid 1 onder a en lid 4 Regeling Wet kinderopvang) |
G |
€ 5.150 |
€ 5.150 |
Afwegingsmodel voorziening voor gastouderopvang
1 Algemenevoorwaardenkwaliteitennaleving |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
1.1 Registratie |
||||
1.1.1 |
Een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de wettelijke eisen. (art 1.45 lid 3 Wet kinderopvang) |
H |
Verwijdering uit Landelijk Register |
|
1.1.2 |
De voorziening voor gastouderopvang voldoet aan de volgende voorwaarden uit de definitie voor gastouderopvang in de zin van de wet. De opvang vindt plaats:
De gastouder:
(art 1.56b en art 1.1 Wet kinderopvang) |
H |
Verwijdering uit Landelijk Register |
|
1.1.3 |
De voorziening voor gastouderopvang voldoet aan onderstaande voorwaarden uit de definitie voor gastouderopvang in de zin van de wet. De gastouder:
(art 1.56b en art 1.1 Wet kinderopvang) |
H |
Verwijdering uit Landelijk Register |
|
1.2 Medewerking en naleving |
||||
1.2.1 |
De gastouder verleent binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn alle medewerking die redelijkerwijs kan worden gevraagd, aan een vordering die of verzoek dat binnen het kader van het onderzoek en de bevoegdheid van de toezichthouder wordt gedaan. (art 1.56b lid 1, art 1.62 lid 1, 3 en 4 Wet kinderopvang; art 5:20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
1.2.2 |
De gastouder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn. (art 1.65 lid 5 Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
1.2.3 |
De gastouder neemt het door het college opgelegde exploitatieverbod in acht. (art 1.66 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; exploitatieverbod) |
H |
Verwijdering uit Landelijk Register |
|
1.3 Maatregelen aanpak A-ziekten |
||||
1.3.1 |
De houder houdt zich aan maatregelen die gelden wanneer de minister een regeling heeft opgesteld waarmee de houder tijdelijk wordt vrijgesteld van een of meer artikelen uit de wet, als sprake is van bijzondere omstandigheden die verband houden met de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1. Alleen van toepassing als sprake is van regelgeving in de Wet kinderopvang en/of Wet publieke gezondheid in verband met epidemiologische ontwikkelingen, én de toezichthouder kinderopvang is aangewezen als toezichthouder. (art 1.57e Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
2 Pedagogischklimaat |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
2.1 Pedagogische praktijk |
||||
2.1.1 |
De gastouder voert een zodanig pedagogisch beleid en organiseert de gastouderopvang op zodanige wijze, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde gastouderopvang. De gastouder heeft kennis van en handelt overeenkomstig het pedagogisch beleidsplan van het gastouderbureau waarbij hij is aangesloten. (art 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 16 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
3 Eisen aan de gastouder |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
3.1 Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang |
||||
3.1.1 |
De volgende personen zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag en staan ingeschreven in het personenregister kinderopvang:
(art 1.56b lid 3 Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
3.1.2 |
De gastouder overlegt op verzoek van het gastouderbureau of de toezichthouder:
De verklaring omtrent het gedrag wordt door de gastouder binnen een door het gastouderbureau of de toezichthouder gestelde termijn overgelegd en is bij overlegging niet ouder dan twee maanden. (art 1.56b lid 5 Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
3.1.3 |
De gastouder overlegt op verzoek van de toezichthouder een verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot een persoon van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig is op het adres waar de opvang door de gastouder plaatsvindt en waarvan de toezichthouder vermoedt dat deze persoon niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag. De verklaring omtrent het gedrag wordt door de gastouder binnen een door de toezichthouder gestelde termijn overgelegd en is bij overlegging niet ouder dan twee maanden. (art 1.56b lid 7 Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
3.2 Deskundigheid gastouder |
||||
3.2.1 |
De gastouder beschikt over een getuigschrift conform de ministeriële regeling. OF De gastouder beschikt over een EVC-bewijsstuk afgegeven vóór 1 januari 2012 waaruit blijkt dat de gastouder voldoet aan alle competenties van de bij ministeriële regeling aangewezen MBO-2 opleiding(en). (art 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 1 onder a en lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 10, 10a en 10b Regeling Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
3.2.2 |
De gastouder beschikt over een geregistreerd certificaat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen conform de ministeriële regeling. (art 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 1 onder b en lid 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 1 Regeling aanwijzing geregistreerde certificaten voor kinderopvang inzake met goed gevolg afgesloten onderricht verlenen van eerste hulp aan kinderen) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
3.3 Gebruik van de voorgeschreven voertaal |
||||
3.3.1 |
In de voorziening voor gastouderopvang wordt de Nederlandse taal als voertaal gebruikt. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. (art 1.56b lid 1 en 1.55 lid 1 Wet kinderopvang) OF In de voorziening voor gastouderopvang wordt de Nederlandse taal als voertaal gebruikt. Indien de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt, kan mede een andere taal als voertaal worden gebruikt, overeenkomstig een door de houder van het gastouderbureau vastgestelde gedragscode. (art 1.56b lid 1 en 1.55 lid 2 Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
4 Accommodatieeninrichting |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
4.1 Speel- en slaapruimte en buitenspeelmogelijkheid |
||||
4.1.1 |
De voorziening voor gastouderopvang beschikt over voldoende speel- en slaapruimte voor kinderen, waaronder begrepen een voor kinderen tot de leeftijd van 1,5 jaar op het aantal kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte. De ruimte is afgestemd op het aantal kinderen. De binnenruimtes waar de kinderen, gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, verblijven zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 15 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 14 lid 1 onder a Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
4.1.2 |
De voorziening voor gastouderopvang beschikt over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. De buitenruimtes waar de kinderen, gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, verblijven zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 15 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 14 lid 1 onder b Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
4.1.3 |
De voorziening voor gastouderopvang is voorzien van voldoende en goed functionerende rookmelders conform de eisen uit het vigerende Besluit bouwwerken leefomgeving. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 14 lid 1 onder c Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
4.1.4 |
De voorziening voor gastouderopvang is te allen tijde rookvrij. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 14 lid 1 onder d Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
4.2 Groepssamenstelling |
||||
4.2.1 |
Bij een gastouder worden maximaal 6 kinderen gelijktijdig opgevangen, waarvan maximaal 5 kinderen tot 4 jaar, waarvan maximaal 4 kinderen tot 2 jaar, waarvan maximaal 2 kinderen tot 1 jaar. Eigen kinderen tot 10 jaar worden meegerekend. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 14 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 13 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
4.3 Achterwacht |
||||
4.3.1 |
De gastouder is goed telefonisch bereikbaar. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
4.3.2 |
De gastouder zorgt voor een adequate vervanging bij calamiteiten. Dit houdt in dat in ieder geval bij de opvang van meer dan drie aanwezige kinderen een achterwachtregeling wordt getroffen waarin een achterwacht beschikbaar is die bij calamiteiten binnen 15 minuten bij het opvangadres aanwezig is. Deze persoon is tijdens opvangtijden altijd telefonisch bereikbaar. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 en 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 12 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
5 Veiligheidengezondheid |
||||
Artikel |
Overtreding/Inspectie-items |
P |
Boete |
Dwangsom |
5.1 Risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid |
||||
5.1.1 |
De gastouder heeft op het opvangadres een door de bemiddelingsmedewerker en de gastouder ondertekende risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, die jaarlijks is opgesteld en is toegespitst op dat specifieke adres. De risico- inventarisatie veiligheid en gezondheid is door de gastouder samen met de bemiddelingsmedewerker uitgevoerd. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 1 en 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11 lid 1 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
5.1.2 |
De inventarisatie van de risico’s is inzichtelijk voor vraagouders en bevat in ieder geval een beschrijving van de veiligheids-en gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes met zich brengt. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11 lid 3 onder a en b Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
5.1.3 |
De gastouder draagt er zorg voor dat de veiligheids- en gezondheidsmaatregelen uit het plan van aanpak binnen de gestelde termijn zijn respectievelijk worden genomen. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 1 en 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11 lid 2 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
5.1.4 |
De gastouder draagt er zorg voor dat de lijst van ongevallen die hebben plaatsgevonden actueel is en voldoet aan de gestelde eisen. (art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11 lid 3 onder c en lid 4 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
5.2 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling |
||||
5.2.1 |
Kennis van de meldcode De gastouder heeft kennis van de door de houder van het gastouderbureau voor gastouders vastgestelde meldcode, waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De gastouder is verantwoordelijk voor de naleving van de door de houder van het gastouderbureau vastgestelde meldcode. (art 1.56b lid 1 en art 1.51a lid 4 Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
5.3 Meld-, overleg- en aangifteplicht |
||||
5.3.1 |
Overlegmogelijkheid gastouder De gastouder heeft kennis van de handelswijze hoe in contact te treden met de vertrouwensinspecteur kinderopvang, indien het de gastouder op enigerlei wijze bekend is geworden dat de houder van het gastouderbureau of diens eindverantwoordelijke zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling jegens een opgevangen kind. (art 1.56b lid 1 en 1.51c lid 1 onder b Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
5.3.2 |
Aangifteplicht gastouder De gastouder heeft kennis van de handelswijze hoe, in geval van een redelijk vermoeden dat de houder van het gastouderbureau of diens eindverantwoordelijke zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf of mishandeling jegens een opgevangen kind, onverwijld aangifte te doen bij de politie. (art 1.56b lid 1 en 1.51c lid 2 Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
5.3.1 |
De gastouder heeft kennis van de handelswijze hoe, indien het de gastouder op enigerlei wijze bekend is geworden dat de houder van het gastouderbureau zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind dat gebruik maakt van de door de houder aangeboden opvang, in contact te treden met de vertrouwensinspecteur kinderopvang en in geval van een redelijk vermoeden aangifte te doen bij een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. (art 1.56b lid 1 en 1.51c lid 1 onder b en lid 2 Wet kinderopvang) |
H |
€ 2.060 |
€ 2.060 |
Toelichting
Algemeen
In deze beleidsregel staat hoe het college toezicht houdt op de kwaliteit van de kinderopvang, aanvragen afhandelt tot exploitatie en wijzigingsverzoeken voor kinderopvang en hoe het college handhaaft op overtredingen van de Wet kinderopvang en daarop gebaseerde regelgeving. Het college kan herstellende en bestraffende maatregelen opleggen. Door het prioriteren (laag, gemiddeld en hoog) van iedere overtreding geeft het college aan hoe ernstig hij een overtreding vindt. Dit heeft gevolgen voor de handhaving. In het afwegingsmodel kinderopvang, dat als bijlage bij de beleidsregel is opgenomen, is per overtreding de prioriteit, de hoogte van de last onder dwangsom en het boetebedrag opgenomen. Het doel van de beleidsregel is de kwaliteit van de kinderopvang in de gemeente De Wolden te waarborgen.
De systematiek van deze beleidsregel is deels gebaseerd op het model van de VNG en het Beleid gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Gemeente De Wolden 2024. Op basis van een evaluatie van de voorheen geldende beleidsregel en wijzigingen in de wet- en regelgeving is deze beleidsregel aangepast en geactualiseerd. Vanwege de aard en omvang van de wijzigingen is een nieuwe beleidsregel vastgesteld.
In de Wet kinderopvang zijn minimale kwaliteitseisen opgenomen. De houder en gastouder moeten hieraan voldoen. Zij zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening. GGD Drenthe houdt toezicht door inspecties bij kinderopvangvoorzieningen en stelt hiervan inspectierapporten op. De GGD Drenthe houdt jaarlijks een inspectie (regulier toezicht), maar kan dit ook naar aanleiding van meldingen of eerdere inspecties doen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2 Toepassingsbereik
Als bij een voorziening voor gastouderopvang in de gemeente De Wolden een overtreding is begaan en deze voorziening voor gastouderopvang is aangesloten bij een gastouderbureau dat niet in de gemeente De Wolden gelegen of gevestigd is, kan het college een bestuurlijke boete opleggen aan dit gastouderbureau.
Artikel 3 Aanvragen tot exploitatie
Bij aanvragen volgt het college de werkwijze ‘Streng aan de Poort’.
Pas als de toezichthouder van oordeel is dat de exploitatie van de kinderopvangvoorziening redelijkerwijs zal plaatsvinden volgens de voorschriften van de Wko en onderliggende regelgeving geeft het college toestemming voor exploitatie. Daarbij is van belang dat ook de vergunningen op orde zijn en de exploitatie in overeenstemming is met het bestemmingsplan plaatsvindt. Bij de beoordeling speelt verder de kwaliteit bij andere kinderopvangvoorzieningen van de houder een rol. Indien bij andere kinderopvangvoorzieningen van de houder het college heeft moeten overgaan tot bestuursdwang en/of het opleggen van een bestuurlijke boete zal het college de aanvraag tot exploitatie afwijzen, tenzij de toezichthouder geconstateerd heeft dat de houder de overtreding heeft hersteld. De houder heeft dan immers een eerdere aanwijzing niet opgevolgd of er is sprake van recidive waardoor meteen tot bestuursdwang is overgegaan. Zie toelichting artikel 6 over de herstelmaatregelen.
Artikel 4 Onderzoek toezichthouder
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 5 Handhaving
In het Beleid gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Gemeente De Wolden 2024 staat welke onderzoeken de toezichthouders doen voor de gemeente. De bevindingen van de toezichthouders worden in een inspectierapport vastgelegd. Op basis van dit rapport en het daarin door de toezichthouders gegeven advies, treedt het college handhavend op. Dit doet het college op basis van het afwegingsmodel kinderopvang dat als bijlage onderdeel uitmaakt van deze beleidsregel. Daarin zijn verkort de overtredingen weergegeven in het afwegingsmodel kinderopvang. Voor de volledige kwaliteitseisen wordt verwezen naar de wet- en regelgeving. Per overtreding is een prioriteit gegeven, die tot uiting komt in de duur van de gegeven hersteltermijn en de hoogte van de last onder dwangsom en de hoogte van de bestuurlijke boete. Naarmate de prioriteit hoger is, is de hersteltermijn korter en de last onder dwangsom en/of bestuurlijke boete hoger. Een overtreding kan een lage, gemiddelde of hoge prioriteit hebben. Een hoog geprioriteerde overtreding vindt het college ernstig.
De bevoegdheid van het college om te handhaven volgt uit de wet- en regelgeving, niet uit deze beleidsregel. Als een overtreding niet in de beleidsregel opgenomen is, kan het college hierop wel handhaven. Reden waarom het vierde lid is opgenomen in dit artikel.
Artikel 6 Onderwerpen van handhaving
Het college gaat terughoudend om met de bevoegdheid in het derde lid. Deze mogelijkheid ontstaat wanneer de feitelijk leidinggevende kennis heeft of had moeten hebben van de overtreding én hij het in zijn macht heeft of had moeten hebben om de overtreding te voorkomen. Zo kunnen leidinggevenden zich niet verschuilen achter rechtspersonen.
Artikel 7 Herstelmaatregelen
Tweede lid
De stappen in het tweede lid volgen elkaar op. Wanneer een stap leidt tot het gewenste resultaat, bijvoorbeeld het beëindigen van een overtreding, stopt het hersteltraject. De volgende stap wordt dan niet uitgevoerd.
Aanwijzing, last onder dwangsom en -bestuursdwang
Met een aanwijzing, een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang verplicht het college de houder om binnen een gestelde termijn een herstelmaatregel te nemen. Als de houder de aanwijzing niet opvolgt, volgt een last onder dwangsom. Wanneer een houder de last onder dwangsom niet opvolgt, moet deze een dwangsom betalen. Als de houder de last onder bestuursdwang niet opvolgt, kan het college door feitelijk handelen zelf de maatregel nemen op kosten van de overtreder.
Exploitatieverbod
Het verbieden van het in exploitatie houden van een kinderopvangvoorziening is een tijdelijke maatregel. Het college kan een exploitatieverbod opleggen:
- -
zolang de houder een aanwijzing of een bevel (gegeven door de toezichthouder) niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is;
- -
bij één of meerdere zeer ernstige overtredingen of bij veel overtredingen;
- -
als sprake is van illegale kinderopvang.
Wanneer de overtreding aantoonbaar is beëindigd en de houder naar verwachting redelijkerwijs blijft voldoen aan de kwaliteitseisen, geeft het college toestemming aan de houder om de exploitatie te hervatten.
Intrekken toestemming tot exploitatie
Het college kan de beschikking waarin toestemming tot exploitatie is gegeven intrekken en de kinderopvangvoorziening verwijderen uit het landelijk register kinderopvang als:
- -
laatste stap in de handhaving als de kinderopvangvoorziening naar verwachting niet (langer) zal voldoen aan de kwaliteitseisen;
- -
blijkt dat de houder of de gastouder de kinderopvangvoorziening niet langer exploiteert;
- -
drie maanden na de registratie in het landelijk register kinderopvang de exploitatie niet is gestart.
Illegale kinderopvang
Er is sprake van illegale kinderopvang als:
- -
is nagelaten een aanvraag voor het exploiteren van een kinderopvangvoorziening te doen bij het college;
- -
het positieve collegebesluit op de aanvraag niet is afgewacht;
- -
exploitatie wordt voortgezet ondanks een exploitatieverbod.
Dit kan leiden tot vervolging door het Openbaar Ministerie vanwege het overtreden van de Wet op de economische delicten of tot een bestuurlijke boete van het college.
Vijfde lid
De in het vijfde lid vastgestelde hersteltermijnen zijn maximale termijnen. Naarmate de overtreding door het college ernstiger wordt geacht, is de hersteltermijn korter.
Het college kan de houder verplichten de maatregel per direct te nemen. Bijvoorbeeld bij een overtreding van de beroepskracht-kindratio. Om te controleren of een overtreding tijdig is beëindigd, kan het college:
- -
bewijsstukken opvragen;
- -
de toezichthouder vragen om een nader onderzoek;
- -
de toezichthouder vragen dit te onderzoeken bij de eerstvolgende inspectie.
Als de overtreding niet is beëindigd, volgt de volgende stap van de herstelmaatregelen.
Zesde lid
Bij de last onder dwangsom is de maximale hersteltermijn (begunstigingstermijn) korter dan bij de aanwijzing als het gaat overtredingen met een gemiddelde of lage prioriteit. De houder is bij de aanwijzing immers al in de gelegenheid gesteld om de overtreding te herstellen.
Zevende lid
Van belang is wel dat het herstel haalbaar moet zijn binnen de gegeven hersteltermijn (begunstigingstermijn).
Artikel 8 Hoogte last onder dwangsom
Eerste lid
De hoogte van de last onder dwangsom is afhankelijk van de overtreding. Naarmate de overtreding door het college ernstiger wordt geacht, geeft het college aan handhaving daarvan een hogere prioriteit en is de last onder dwangsom hoger zoals weergegeven in het afwegingsmodel kinderopvang. Bij de vaststelling van de hoogte van de last onder dwangsom kijkt het college naar de grootte van de organisatie. Hoe en op welk moment het college dat doet staat in het derde lid. In het afwegingsmodel kinderopvang staan maximumbedragen. Dit kan betekenen dat in een individueel geval ook een lagere dwangsom kan worden opgelegd.
Vijfde lid
Van een dwangsom moet een financiële prikkel uitgaan voor de houder om de overtreding te herstellen. Indien de last onder dwangsom niet in verhouding staat tot de financiële draagkracht, moet het college kunnen afwijken van de maximale bedragen in het afwegingsmodel kinderopvang.
Artikel 9 Bestuurlijke boete
In beginsel legt het college pas een bestuurlijke boete als de houder de aanwijzing niet heeft opgevolgd. Dit is alleen anders indien er sprake is van recidive of in situaties waarin een herstelmaatregel niet van toepassing is. De boete heeft primair een bestraffende functie. Beëindiging van de overtreding betekent niet dat de bestuurlijke boete niet kan worden opgelegd.
Artikel 10 Hoogte bestuurlijke boete
Eerste lid
Bij het opleggen van een boete gaat het college er in beginsel vanuit dat sprake is van normale verwijtbaarheid. Het is aan de houder om in zijn zienswijze aan te geven waarom sprake is van verminderde verwijtbaarheid op het moment dat de overtreding werd begaan.
Verder is de hoogte van de bestuurlijke boete afhankelijk van de ernst van de overtreding en de prioriteit die het college heeft gegeven aan het handhaven daarvan, zoals weergegeven in het afwegingsmodel kinderopvang. Bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete kijkt het college naar de grootte van de organisatie. Hoe en op welk moment het college dat doet, staat weergegeven in het derde lid.
Vierde lid
Van een document, bijvoorbeeld het pedagogisch beleidsplan, kunnen meerdere onderdelen ontbreken. Wanneer het college per ontbrekend onderdeel een boete oplegt, kan de totale bestuurlijke boete nooit hoger worden dan het boetebedrag voor het totaal ontbreken van het pedagogisch beleidsplan.
Artikel 11 Matiging of verhoging van de bestuurlijke boete
Bij het opleggen en vaststellen van de hoogte van een bestuurlijke boete houdt het college rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Om eventueel tot matiging over te gaan, verwacht het college een actieve houding van de overtreder. Het is belangrijk dat niet alleen gesteld wordt dat bepaalde omstandigheden zich hebben voorgedaan, maar dat dit ook wordt aangetoond met bewijs.
Is sprake van opzet of grove schuld (roekeloosheid, dan hanteert het college ruimere aflostermijnen voor de op te leggen boete. De draagkracht op het moment dat de boete wordt opgelegd is daarbij van belang. Indien sprake is van opzet of grove schuld en de overtreding een direct gevaar oplevert voor de gezondheid of veiligheid van personen, doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie. Bij opzet en grove schuld ligt de bewijslast bij het college. Zo moet het college bij opzet aantonen dat de houder willens en wetens de overtreding heeft begaan.
Artikelen 12 tot en met 14
De hardheidsclausule en de overgangs- en slotbepalingen behoeven geen nadere toelichting.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl