Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR740305
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR740305/1
Regeling vervalt per 01-10-2029
Subsidieregeling maatregel gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties Drenthe
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-07-2025 t/m 30-09-2029
Intitulé
Subsidieregeling maatregel gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties DrentheGedeputeerde Staten van Drenthe;
gelet op:
- -
artikel 3, derde lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Drenthe 2023 en de Algemene wet bestuursrecht;
- -
de Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 22 november 2024, nr. WJZ/89410470, houdende specifieke uitkeringen aan provincies ten behoeve van de beëindiging van veehouderijlocaties, ter ondersteuning van de gebiedsgerichte aanpak voor natuur, stikstof, water en klimaat (Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties);
overwegende;
- -
dat de provincie Drenthe subsidie beschikbaar wil stellen aan veehouderijondernemingen voor de volledige beëindiging van veehouderijactiviteiten op een veehouderijlocatie, met het oog op een blijvende vermindering van de stikstofemissie vanaf de desbetreffende veehouderijlocatie, alsmede met het oog op het realiseren van gebiedspecifieke maatregelen voor natuur, water en klimaat;
BESLUITEN:
de Subsidieregeling maatregel gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties Drenthe vast te stellen
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Asv: Algemene subsidieverordening provincie Drenthe 2023;
diersoorten met productierecht: melkvee, kippen, kalkoenen en varkens;
landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;
landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in Bijlage I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie plaatsvindt;
landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);
Lvv: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking an de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L 327);
marktwaarde: het geschatte bedrag waartegen een onroerende zaak tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke marktwerking in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld;
melkvee: dieren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, van de Meststoffenwet;
minister: Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;
Natura 2000-gebied: een gebied als bedoeld in Bijlage 1.1 van de Omgevingswet;
natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet of soortgelijke vergunningen op basis van eerder geldende wet- en regelgeving;
omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
Omgevingsregeling: Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen, de Staatssecretaris van Defensie, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 november 2019, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving;
Omgevingswet: Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving;
omgevingsvergunning milieu: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in Bijlage 1.1 van de Omgevingswet;
productiecapaciteit: onroerende zaken van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden zijn, hetzij direct of indirect steun vinden in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee, niet zijnde het erf, de erfverharding, de cultuurgrond(en), de bedrijfswoning en de mestvergister die voor minder dan 50 % van de totaal te behandelen dierlijke meststoffen afhankelijk is van de dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van de volledig of gedeeltelijk te sluiten veehouderijlocatie van de betreffende veehouderijonderneming;
productierecht: productierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet, dat wordt uitgedrukt in:
- a.
voor fosfaatrecht: kilogrammen fosfaat;
- b.
voor varkensrecht: varkenseenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;
- c.
voor pluimveerecht: pluimvee-eenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;
referentiejaar: het voor de berekening van stikstofemissie van een veehouderijlocatie gebruikte kalenderjaar, als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a en vierde lid, van deze regeling;
stalcapaciteit: productiecapaciteit voor het houden van landbouwhuisdieren, uitgedrukt in het aantal dierplaatsen;
stikstofemissie: het totaal van de stikstofemissie vanaf een veehouderijlocatie, uitgedrukt in kilogram ammoniak per jaar, bepaald door optelling van de stikstofemissie per diercategorie en overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van deze regeling;
taxateur: taxateur die is ingeschreven in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs;
Unienorm: norm van de Unie als bedoeld in randnummer 33, onder 64, van het landbouwsteunkader;
veehouder: natuurlijke persoon of rechtspersoon (of samenwerkingsverband daarvan) die een veehouderijonderneming drijft;
veehouderijlocatie: vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;
veehouderijonderneming: een onderneming waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of de vermeerdering van de desbetreffende dieren. Deze onderneming kan uit meerdere veehouderijlocaties bestaan;
vleesrunderen: diercategorieën met codes HA2, HA4, HA5 en HA6, bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling.
Artikel 2 Doel
Subsidie op grond van deze regeling heeft als doel de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden door veehouderijondernemingen blijvend te verminderen door de beëindiging van veehouderijactiviteiten op veehouderijlocaties te stimuleren.
Artikel 3 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de onomkeerbare volledige sluiting van een veehouderijlocatie overeenkomstig artikel 15 van deze regeling.
Artikel 4 Doelgroep
Subsidie op grond van deze regeling kan worden verstrekt aan een veehouderijonderneming met een veehouderijlocatie die zich bevindt in een door de provincie aangewezen gebied, zoals opgenomen in de openstelling.
Artikel 5 Openstelling
-
1. Gedeputeerde Staten kunnen één of meer openstellingen vaststellen.
-
2. Per openstelling stellen Gedeputeerde Staten vast:
- a.
het geografische gebied waarbinnen een veehouderijlocatie gelegen moet zijn;
- b.
de periode waarbinnen een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend;
- c.
één of meer subsidieplafonds.
- a.
Artikel 6 Aanvraagvereisten
Een aanvraag voor subsidie wordt schriftelijk en ondertekend ingediend met behulp van het elektronisch beschikbaar gestelde aanvraagformulier en wordt vergezeld van de vereiste bijlagen.
Artikel 7 Subsidievereisten
-
1. Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat de vermindering van de stikstofemissie van de veehouderijlocatie, die met de volledige sluiting wordt gerealiseerd, meer bedraagt dan de volgende drempelwaarde:
- a.
250 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee, in combinatie met het houden van maximaal 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;
- b.
750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie uitsluitend wordt gebruikt voor het houden van andere landbouwhuisdieren dan vleesrunderen of melkvee;
- c.
750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee, en voor het houden van meer dan 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie.
- a.
-
2. De stikstofemissie door de veehouderijlocatie wordt per diercategorie, als bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling, bepaald door vermenigvuldiging van:
- a.
de emissie van ammoniak per dierplaats per jaar, bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van de Omgevingsregeling, uitgaand van de emissiefactor die voor het toepasselijke huisvestingssysteem van toepassing is, met;
- b.
het gemiddelde aantal gehouden landbouwhuisdieren van de diercategorie.
- a.
-
3. Bij de toepassing van het eerste lid, wordt voor de bepaling van de bestaande stikstofemissie uitgegaan van:
- a.
het huisvestingssysteem dat van toepassing was en het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld werd gehouden in het kalenderjaar dat twee kalenderjaren voorafgaat aan het kalenderjaar waarin een subsidieaanvraag op grond van deze subsidieregeling is ingediend; en
- b.
artikel 4.6 van de Omgevingsregeling (rekenregels emissie ammoniak), zoals dat luidt op de datum waarop de subsidieaanvraag op grond van deze regeling wordt ingediend.
- a.
-
4. Als de veehouder aannemelijk kan maken dat de situatie in het, in het derde lid, onderdeel a, genoemde kalenderjaar, niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in een kalenderjaar of twee kalenderjaren voorafgaand aan het in het derde lid, onderdeel a, genoemde kalenderjaar.
Artikel 8 Subsidievorm
Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling subsidies in de vorm van een geldbedrag.
Artikel 9 Subsidiabele kosten
-
1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:
- a.
het waardeverlies van het te laten vervallen productierecht voor zover sprake is van een veehouderijonderneming met productierecht;
- b.
het waardeverlies van de stilgelegde productiecapaciteit, als gevolg van de onomkeerbare volledige sluiting van het veehouderijgedeelte van de agrarische onderneming, tenzij artikel 15, tweede lid van toepassing is;
- c.
de kosten van het volledig afbreken en verwijderen van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit;
- d.
de legeskosten voor vergunningen en planologische procedures, direct verbonden met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten;
- e.
de kosten voor adviesdiensten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.
- a.
-
2. Onder kosten voor adviesdiensten, bedoeld in het eerste lid, sub e, wordt verstaan:
- a.
kosten voor de accountant en de financiële instelling in verband met het volledig sluiten van een veehouderijlocatie;
- b.
een door een fiscalist uitgevoerd onderzoek naar de fiscale gevolgen van de volledige sluiting van een veehouderijlocatie voor de veehouder;
- c.
een door een bedrijfseconomisch geschoold deskundige gegeven bedrijfseconomisch advies inzake de volledige sluiting van een veehouderijlocatie.
- a.
-
3. De subsidie voor de in het tweede lid genoemde kosten voor adviesdiensten wordt uitsluitend verstrekt, indien het advies:
- a.
wordt uitgevoerd door een onafhankelijke, gediplomeerde deskundige, die is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, en over aantoonbare kennis beschikt over het onderwerp waarop het advies betrekking heeft;
- b.
een eenmalig karakter heeft en enkel betrekking heeft op de sluiting van de productiecapaciteit;
- c.
niet behoort tot de gewone bedrijfsuitgaven van de veehouderijonderneming; en
- d.
wordt uitgevoerd door een die is opgenomen in het bedrijfsadviseringssysteem, bedoeld in artikel 15, eerste lid van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en Verordening (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L435).
- a.
-
4. De in het eerste lid genoemde subsidiabele kosten, komen alleen in aanmerking voor subsidie, indien het redelijk gemaakte kosten betreft die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten en die voldoen aan de eisen van het landbouwsteunkader.
Artikel 10 Niet subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:
- a.
kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de subsidieaanvraag;
- b.
verrekenbare of compensabele btw.
Artikel 11 Hoogte van het subsidiebedrag
-
1. Subsidie voor de kosten, als bedoeld in artikel 9, sub a, bedraagt 100% van de waarde van het geheel vervallen productierecht voor zover dat productierecht niet meer bedraagt dan het productierecht dat vereist is voor het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de veehouderijlocatie is gehouden.
-
2. De in het eerste lid bedoelde waarde wordt in opdracht van de provincie bepaald op basis van:
- a.
de marktwaarde van het productierecht benodigd voor een varkenseenheid, respectievelijk een pluimvee-eenheid of een kilogram fosfaat; en
- b.
de omvang van het productierecht dat vervalt.
- a.
-
3. Bij het taxeren van de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van indiening van de subsidieaanvraag.
-
4. Subsidie voor de kosten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b bedraagt 100% van het waardeverlies van de productiecapaciteit.
-
5. Het in het vierde lid bedoelde waardeverlies wordt uitsluitend bepaald op basis van een in opdracht van de provincie uit te voeren taxatie van de marktwaarde van de op de veehouderijlocatie volledig af te breken en de te verwijderen productiecapaciteit door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk.
-
6. Bij het taxeren van de in het vijfde lid genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van de indiening van de subsidieaanvraag.
-
7. Subsidie voor de kosten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub c, bedraagt 100% van de kosten die zijn gemaakt voor het volledig afbreken en verwijderen van de op de veehouderijlocatie aanwezige productiecapaciteit, mits de opdrachtverlening voor die werkzaamheden heeft plaatsgevonden op marktconforme wijze.
-
8. Onvoorwaardelijk ontvangen gelden voor bij de sloop van de productiecapaciteit vrijgekomen materialen die worden vervreemd, worden verrekend met de subsidie die wordt ontvangen op grond van artikel 9, lid 1, sub c.
-
9. Subsidie voor de legeskosten voor vergunningen en planologische procedures, als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub d bedraagt 100%.
-
10. Subsidie voor de kosten van adviesdiensten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub e, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 5000,-- per veehouderijonderneming.
-
11. Indien eerder door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens deze regeling kan worden verstrekt noch meer bedraagt dan toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.
Artikel 12 Verdeling van het subsidieplafond
-
1. Het bedrag dat beschikbaar is voor de te verstrekken subsidies, wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.
-
2. Op het moment dat verstrekking van subsidie voor gelijktijdig binnengekomen subsidieaanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, wordt de subsidie verdeeld op basis van loting.
Artikel 13 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 14 van de Asv weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:
- a.
de aanvrager niet daadwerkelijk een veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie drijft en de desbetreffende productiecapaciteit niet onafgebroken gedurende de vijf jaren voorafgaande aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag op bedrijfseconomisch gangbare wijze is gebruikt;
- b.
de veehouder zich reeds heeft verplicht om de veehouderijlocatie volledig te sluiten of reeds een aanvang heeft gemaakt met het volledig sluiten van de veehouderijlocatie;
- c.
de veehouder de vrijkomende ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied, die voor de veehouderijlocatie bestaat of bestond ingevolge de bestaande vergunningen, in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning;
- d.
de veehouderijonderneming niet voldoet of niet heeft voldaan aan de Unienormen of aan de wettelijke vereisten voor het drijven van een veehouderijonderneming en in verband hiermee zijn activiteiten als veehouder moet beëindigen;
- e.
de veehouder failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel er een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;
- f.
de veehouderijonderneming een onderneming is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in randnummer 25 van het landbouwsteunkader;
- g.
de veehouderijonderneming een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in randnummer 33, onder 63, van het landbouwsteunkader;
- h.
de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;
- i.
de veehouder artikel 19, eerste lid, artikel 20, eerste lid, of artikel 21b, eerste lid, van de Meststoffenwet heeft overtreden;
- j.
de veehouderijonderneming niet voldoet aan artikel 2, eerste lid, van bijlage I van de Lvv.
Artikel 14 Verplichtingen bij sluiting veehouderijlocatie
-
1. Bij subsidieverlening voor de onomkeerbare volledige sluiting van een veehouderijlocatie, heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:
- a.
niet langer landbouwhuisdieren houden op de veehouderijlocatie uiterlijk vanaf 12 maanden na subsidieverlening;
- b.
dierlijke meststoffen verwijderen van de veehouderijlocatie binnen 12 maanden na subsidieverlening met uitzondering van de bezinklaag in mestkelders. Deze wordt bij het slopen van de desbetreffende mestkelder verwijderd;
- c.
voor zover de veehouder een veehouderij met productierecht drijft:
- 1°.
dient hij binnen 12 maanden na subsidieverlening overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet een kennisgeving te doen van het geheel vervallen van de productierechten behorende bij deze veehouderijlocatie;
- 2°.
en indien de veehouderijonderneming bestaat uit meerdere veehouderijlocaties en hierdoor onduidelijk is welke productierechten behoren bij de desbetreffende locatie, dient hij de productierechten voor de dieren op de te sluiten locatie te laten vervallen. Hierbij geldt dat ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat gemiddeld in het voor de berekening van de stikstofemissie gebruikte referentiejaar op de locatie is gehouden:
- -
varkens: 80%
- -
pluimvee: 80%
- -
melkvee: 95%
- -
- 1°.
- d.
afhankelijk van de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving binnen 12 maanden na subsidieverlening:
- 1°.
een omgevingsrechtelijke melding doen bij het bevoegd gezag dat de veehouderij-onderneming op de veehouderijlocatie niet langer landbouwhuisdieren houdt; of
- 2°.
mededeling doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder de omgevingsvergunning milieu voor de locatie heeft ingetrokken of zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden;
- 1°.
- e.
indien de veehouder beschikt over een natuurvergunning voor de veehouderijlocatie, binnen 6 maanden na subsidieverlening bij het bevoegd gezag een verzoek indienen tot intrekking van de natuurvergunning en bij het verzoek tot subsidievaststelling aantonen dat de natuurvergunning is ingetrokken, tenzij onderdeel f van toepassing is;
- f.
in het geval de veehouder voornemens is om op de locatie na de sluiting andere activiteiten te gaan verrichten, binnen 15 maanden na subsidieverlening een mededeling doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder een besluit heeft genomen:
- 1°.
op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 5% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend,
- 2°.
waarbij, voor zover het besluit een wijziging van een natuurvergunning betreft, de vergunninghouder wordt verplicht om de toestemming voor de stikstofemissie van de andere activiteiten te laten intrekken ten behoeve van een of meer Natura 2000-gebieden, wanneer hij niet langer gebruik maakt van die toestemming;
- 1°.
- g.
binnen 12 maanden na subsidieverlening een mededeling doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente, binnen de grenzen waarvan de veehouderijlocatie zich bevindt, een verzoek van de veehouder in behandeling heeft genomen om het omgevingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderijonderneming kan worden gevestigd;
- h.
binnen 12 maanden na subsidieverlening een overeenkomst sluiten met Gedeputeerde Staten, met gebruikmaking van de in bijlage 1 opgenomen modelovereenkomst, waarin de veehouder zich verbindt om:
- 1°.
niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;
- 2°.
zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en
- 3°.
niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband; en
- 1°.
- i.
de voor de veehouderijonderneming op de locatie gebruikte productiecapaciteit wordt binnen 24 maanden na subsidieverlening afgebroken en verwijderd.
- a.
-
2. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderijonderneming, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, binnen een door de provincie te bepalen termijn nadat de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.
-
3. Indien een subsidieontvanger een verplichting, bedoeld in de voorgaande leden, wegens onvoorziene omstandigheden niet binnen de genoemde termijn kan naleven, dan kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van de termijn met telkens maximaal 12 maanden.
Artikel 15 Voorwaardelijke subsidieverlening
-
1. De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat binnen 3 maanden na subsidieverlening tussen de subsidieontvanger en de provincie Drenthe een overeenkomst zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling, wordt gesloten waarin een kwalitatieve verplichting is opgenomen als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek betreffende een onomkeerbare volledige sluiting van de betreffende veehouderijlocatie.
-
2. De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 16 Gegevensverwerking
-
1. De provincie maakt, met inachtneming van randnummers 112 en 114 van het landbouwsteunkader, na de datum van subsidievaststelling de volgende gegevens over de subsidieverstrekking bekend:
- a.
de naam van de subsidieontvanger;
- b.
de hoogte van het verstrekte subsidiebedrag;
- c.
de datum van de subsidievaststelling;
- d.
het feit dat de subsidieverstrekking betrekking heeft op een onderneming die voldoet aan de in artikel 2, eerste lid van bijlage I van de Lvv vastgestelde criteria;
- e.
de provincie op het grondgebied waarvan de veehouderijlocatie zich bevindt;
- f.
de voornaamste economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de subsidieaanvraag actief was.
- a.
-
2. De gegevens die door de veehouderijonderneming zijn verstrekt aan de provincie op grond van deze subsidieregeling, kunnen door de provincie worden verstrekt aan de Minister, voor zover nodig voor:
- a.
de beoordeling of die gegevens overeenkomen met de gegevens waarover de minister beschikt;
- b.
de vaststelling door de minister van de uitkering die de minister heeft verstrekt aan de provincie ten behoeve van deze subsidieregeling;
- c.
het opnemen van depositieruimte in het Aerius Register, bedoeld in hoofdstuk 17A van de Omgevingsregeling;
- d.
de toepassing van artikel 20.1, eerste lid, van de Omgevingswet, de artikelen 11.68, 11.69, 11.69a, 11.69c, 12.26b en 12.26c van het Besluit kwaliteit Leefomgeving en de artikelen 10.36dc en 15.5 van het Omgevingsbesluit, met inbegrip van de verstrekking van die gegevens aan kennisinstellingen met het oog op werkzaamheden ten behoeve van die toepassing.
- a.
-
3. De minister kan voor de in het eerste lid in onderdeel a bedoelde beoordeling gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in registraties op grond van de volgende wettelijke voorschriften:
- a.
Meststoffenwet;
- b.
Wet dieren;
- c.
Landbouwwet;
- d.
Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’);
- e.
Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren.
- a.
Artikel 17 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2025 en vervalt op 1 oktober 2029.
Artikel 18 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling MGB Drenthe.
Ondertekening
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. J. Klijnsma, voorzitter
W.F. Brenkman MSc, secretaris
Assen, 3 juni 2025
Kenmerk 23/4.11/2025000745
BIJLAGE 1 - Behorende bij artikel 15 van de Subsidieregeling maatregel gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties Drenthe
Modelovereenkomst
Ondergetekenden:
... (naam), in zijn/haar hoedanigheid van privé persoon en als natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderijonderneming drijft, verder te noemen: de veehouder en
De Provincie […..], vertegenwoordigd door ….., namens deze, ........
overwegende:
- -
dat de Subsidieregeling gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie […] in artikel ………. als voorwaarde bevat voor subsidieverstrekking dat de subsidie ontvangende veehouder zich bij overeenkomst moet hebben verbonden om:
- 1°.
niet langer op de locatie landbouwhuisdieren 1 te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;
- 2°.
zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden;
- 3°.
niet op een andere locatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie dezelfde diersoorten met productierecht te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;
- 1°.
- -
dat de aanvraag van de veehouder om subsidie op grond van de regeling te ontvangen voor het beëindigen van de veehouderijlocatie met adres ... (verder te noemen: de locatie), is toegewezen;
komen het volgende overeen:
- 1.
De veehouder zal, na te hebben voldaan aan de vereisten, bedoeld in artikel … van de regeling, op de locatie niet opnieuw landbouwhuisdieren gaan houden;
- 2.
De veehouder zal bij overdracht van de locatie of een deel daarvan in de koopovereenkomst een zogenaamd kettingbeding opnemen luidende dat de locatie niet gebruikt zal worden voor het houden van landbouwhuisdieren en dat elke volgende verkrijger aan dezelfde verplichting wordt verbonden;
- 3.
De veehouder gaat de kwalitatieve verplichting aan als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek om de locatie niet te gebruiken voor het houden van landbouwhuisdieren en schrijft deze kwalitatieve verplichting in de openbare registers in;
- 4.
De veehouder zal niet op een andere locatie dan de hiervoor bedoelde locatie, in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, dezelfde diersoorten gaan houden, behoudens voor zover het een locatie betreft waar hij ten tijde van de aanvraag om subsidie op grond van de regeling reeds dezelfde diersoorten met productierecht hield.
- 5.
Deze overeenkomst treedt in werking om datum van ondertekening, maar vervalt van rechtswege indien de subsidie door Gedeputeerde Staten van provincie Drenthe niet onherroepelijk wordt vastgesteld en toegekend.
Datum en plaats:
................, ..........
....
....
(.... = naam vertegenwoordiger van de Provincie)
(...
= naam veehouder, geboortedatum en BSN-nummer)
.... (...
= naam echtgenote / echtgenoot van veehouder, geboortedatum en BSN-nummer)
TOELICHTING
ALGEMEEN
Deze subsidieregeling is enerzijds gericht op het realiseren van een structurele, blijvende reductie van de stikstofbelasting en stikstofemissie vanuit veehouderijlocaties en anderzijds op het via vrijwillige basis sluiten van veehouderijlocaties om beweging te krijgen in provinciale gebiedsprocessen die gericht zijn op het realiseren van opgaven voor stikstof, water, klimaat en natuur.
Vermindering van de stikstofemissie uit veehouderijen is nodig om natuurbehoud te verzekeren en natuurherstel en -verbetering mogelijk te maken. De stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur is in veel gebieden dusdanig hoog dat het noodzakelijk is om via een generiek spoor de stikstofemissies, waaronder veehouderijen, fors terug te dringen. Dit draagt bij aan het terugdringen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur. Veehouderijlocaties komen in aanmerking voor subsidie op grond van deze subsidieregeling indien de volledige sluiting van de productiecapaciteit meer emissiereductie oplevert dan de in de regeling genoemde drempelwaarden.
Bij de aanvraag om subsidie vraagt de provincie de agrarische onderneming diverse gegevens en stukken te overleggen. Denk hierbij aan bedrijfsgegevens en andere bescheiden van de ondernemer. Ook taxatierapport(en) en de verplicht te sluiten overeenkomst in het kader van de subsidieverlening worden aan het dossier toegevoegd.
Bij de beoordeling van de aanvragen zal de provincie, om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen, ondersteuning krijgen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). De RVO controleert of de aangeleverde gegevens op het gebied van dieraantallen juist zijn en stelt de gemiddeld gehouden dieraantallen in het referentiejaar vast. Op basis van deze gegevens wordt berekend of de desbetreffende veehouderijlocatie voldoet aan de drempelwaarde stikstofemissie. Aan de hand van de berekening stelt de provincie ook vast hoeveel dierrechten/productierechten ten minste doorgehaald moeten worden. De ondernemer moet zelf bij RVO het verzoek indienen om productierecht door te halen.
Daarna moet de veehouder aan de provincie het verzoek aan RVO voor het intrekken van de productierechten overleggen. De provincie controleert vervolgens of aan het vereiste percentage is voldaan.
Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om subsidie binnen 22 weken nadat de aanvraag is ingediend (artikel 10, vierde lid, onderdeel c van de Asv). Deze termijn is nodig om o.a. de noodzakelijke taxatie(s) uit te voeren. De taxatie is een essentieel onderdeel van het (beoordelings)proces, omdat dit Gedeputeerde Staten in staat stelt om de marktwaarde van de op de veehouderijlocatie volledig af te breken en te verwijderen productiecapaciteit nauwkeurig te bepalen.
Artikelsgewijze artikelen
Artikel 1 Begripsbepalingen
Landbouwhuisdier
De omschrijving van dit begrip komt overeen met die in het Besluit activiteiten leefomgeving. Niet alleen zoogdieren en vogels die worden gehouden voor de directe productie van landbouwproducten zoals vlees, eieren en melk vallen onder het begrip landbouwhuisdier maar ook dieren die worden gehouden voor vermeerdering van dergelijke dieren. Het betreft bijvoorbeeld zeugen en ouderdieren in de pluimveehouderij, maar ook paarden en pony’s die voor het fokken worden gehouden. Paarden die worden gehouden voor een rijschool vallen er daarentegen niet onder. Omdat productie naar zijn aard bedrijfsmatige activiteiten betreft, vallen hobbymatig gehouden dieren niet onder het begrip landbouwhuisdier.
Productiecapaciteit
De met de onroerende zaken verbonden bestanddelen die niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een of meer bestanddelen (‘aard- en nagelvast verbonden'), zijn te beschouwen als onderdelen van de onroerende zaak. Tot de onroerende zaken verbonden met en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering behoren de dierenverblijven, silo's, schuren en bergingen, werkruimtes en vaste opslagen voor onder andere voer en mest.
Veehouder en veehouderijonderneming
Een veehouder is degene die een veehouderijonderneming drijft, hetzij een natuurlijke persoon (eenmanszaak), hetzij een rechtspersoon (vennootschap), hetzij een samenwerkingsverband (een maatschap, een vennootschap onder firma of een coöperatie).
Subsidieaanvragen op grond van deze regeling worden gedaan door degene of degenen die bevoegd zijn namens de onderneming te handelen.
In de praktijk komt het voor dat een veehouder voor zijn bedrijf een stal gebruikt die eigendom is van een ander. Die eigenaar drijft dan niet de veehouderijonderneming en beschikt ook niet over een zogenaamd uniek bedrijfsnummer (UBN). Hij is ook niet te beschouwen als exploitant in de zin van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 (PbEU 2016, L 84; ‘diergezondheidswetgeving’). Een dergelijke exploitant (‘iedere natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dieren of producten’) is op grond van de verordening en ook de Regeling houders van dieren verplicht om het bevoegd gezag (RVO) gegevens te verstrekken over zijn bedrijfsvestiging en over de daar gehouden dieren. De bedrijfsvestiging wordt geregistreerd met het UBN. Degene aan wiens naam het UBN is gekoppeld, kan dus bij twijfelgevallen als veehouder worden aangemerkt.
Veehouderijlocatie
Een veehouderijlocatie is omschreven als de plaats van een bedrijfsvestiging, meer concreet het erf van de vestiging. Voor het begrip erf is verwezen naar de in het omgevingsrecht gebruikte definitie, die volgens het Besluit omgevingsrecht luidt: een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
Zoals hiervoor al aan de orde was, moet een veehouder zijn vestiging laten registreren met een uniek bedrijfsnummer (UBN). Indien een veehouder zijn bedrijf uitoefent op aangrenzende percelen, kan de vraag opkomen of sprake is van één of meer veehouderijlocaties. In dergelijke gevallen zal op basis van de UBN-registratie bepaald worden of sprake is van één of van twee vestigingsplaatsen. Bij een gekoppeld bouwblok kan sprake zijn van één UBN en dus ook één locatie, ook al heeft betrokkene voor elk van de delen een aparte omgevingsvergunning of een aparte meldingsverplichting. In dat geval gelden de vereisten van deze regeling betreffende de omgevingsvergunning en melding aan het bevoegd gezag voor beide delen.
Artikel 4 Doelgroep
Voor subsidie op grond van deze regeling komen in aanmerking veehouderijlocaties gelegen binnen een veenweidegebied, rondom een beekdal, rondom een Natura 2000-gebied of op zandgrond. Het aantal meters waarbinnen een veehouderijlocatie binnen die gebieden moet zijn gelegen, wordt vastgesteld in een openstelling behorende bij deze regeling. Indien een veehouderijlocatie niet geheel binnen de vastgestelde gebieden is gelegen, kan de veehouderijlocatie alsnog in aanmerking komen voor subsidie, mits minstens 50% van het erf/de locatie binnen het betreffende gebied is gelegen.
Artikel 7 Subsidievereisten
In dit artikel wordt bepaald hoe groot de vermindering van stikstofemissie door sluiting van de veehouderij bedraagt. Hierbij wordt uitgegaan van de rekenregels emissie ammoniak van de Omgevingsregeling.
Omdat wordt uitgegaan van volledige sluiting is de reductie in emissie gelijk aan de volledige emissie vóór sluiting.
Rekenvoorbeeld
Een veehouderijonderneming dient op 22 februari 2025 een subsidieaanvraag in voor de volledige beëindiging van zijn veehouderijlocatie. Het referentiejaar (twee kalenderjaren voor het kalenderjaar van de aanvraag) is in dat geval dus 1 januari t/m 31 december 2023. In referentiejaar 2023 had de veehouderijonderneming gemiddeld 200 vleesrunderen.
Onder vleesrunderen vallen dierencategorieën met de code HA2, HA4, HA5 en HA6 uit bijlage V van de Omgevingsregeling . In dit rekenvoorbeeld gaan we uit van een situatie zoals beschreven onder HA6: overig rundvee van 2 jaar en ouder, in een stal uit de categorie ''overige huisvestigingssystemen''. De daargenoemde emissiefactor bedraagt 6,2 kg ammoniak per jaar per dierplaats.
Stap 1: Bereken stikstofemissie in referentiejaar 2023:
Rekensom: (Emissie van ammoniak per dierplaats per jaar) x (gemiddeld aantal gehouden landbouwhuisdieren in referentiejaar 2023).
Dit betekent dat de veehouderij uit ons voorbeeld 6,2 kg x 200 dieren = 1240 kg ammoniak heeft uitgestoten in 2023.
Stap 2: Bereken vermindering stikstofemissie
Bij volledige sluiting van veehouderijlocatie gaat de stikstofemissie (in beginsel) naar 0.
Rekensom: (stikstofemissie na volledige sluiting) - (stikstofemissie in referentiejaar 2023) = afname stikstofemissie
Stikstofemissie na volledige sluiting = 0 kg ammoniak
Stikstofemissie in referentiejaar 2023 = 1240 kg ammoniak
Na de volledige sluiting is er derhalve 0 kilogram – 1240 kg = 1240 kg ammoniak vermindering aan stikstofemissie.
De van toepassing zijnde emissiefactoren zijn opgenomen in bijlage V (voor stalsystemen) en bijlage VI (voor aanvullende technieken) van de Omgevingsregeling2.
Er zijn 4 situaties beschreven:
- 1.
Een huisvestingssysteem zonder aanvullende techniek. Dan is de emissie hetzelfde als de emissiefactor van het huisvestingssysteem.
- 2.
Een huisvestingssysteem met 1 aanvullende techniek. Dan is de emissie EF x (100%-R%). Hierbij is EF de emissiefactor en R% is het reductiepercentage van de aanvullende techniek.
- 3.
Er zijn 2 of meer aanvullende technieken. Dan is de gecorrigeerde emissie factor EF x (100%-R%) x (100%-R%).
- 4.
Er is een luchtwasser als aanvullende techniek, en het huisvestingssysteem reduceert al meer dan 70%. Dan is de emissie EFO x (100%-LW%) x 0,3. Hierbij is EFO de emissiefactor van overige huisvesting voor die diercategorie. LW% is het reductiepercentage van de luchtwasser.
Voor melkveehouders en pluimveehouders met een volièrestal die in het bezit zijn van bepaalde stalsystemen is het toegestaan om bij de emissieberekening gebruik te maken van specifieke emissiecijfers. In de handleiding ‘Overzicht aangepaste emissiecijfers (Regeling ammoniak en veehouderij code (Rav-codes) AERIUS Check’3 staat een overzicht van de staltypes waar het precies om gaat. Op de in de voetnoot genoemde website zijn ook de oude emissiefactoren en de nieuwe emissiecijfers te vinden.
Artikel 9 Subsidiabele kosten
Lid 3, onderdeel d
De advisering wordt verricht door erkende bedrijfsadviseurs. Dit zijn adviseurs die zijn opgenomen in het bedrijfsadviseringssysteem, het zogenaamde BAS-register. Het BAS-register is een register waarin onafhankelijke agrarische bedrijfsadviseurs zijn opgenomen. Er zijn kwaliteitscriteria opgesteld, waarop adviseurs worden getoetst. Het BAS-register draagt bij aan de kwaliteitsborging van de adviseur en daarmee van zijn advies. De doelgroep kan van dergelijke adviseurs een onafhankelijk en kwalitatief goed advies verwachten.
Artikel 11 Hoogte van het subsidiebedrag
Lid 5
Taxaties moeten gelet op grond van deze regeling in alle gevallen in opdracht van de provincie zijn uitgevoerd door onafhankelijk taxateurs, gespecialiseerd in taxatie van agrarische onroerende zaken (vastgoed). De taxateur moet als zodanig ingeschreven zijn in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT). Taxaties moeten daarmee worden uitgevoerd conform de geldende Reglementen van de NRVT en de geldende Praktijkhandreiking Landelijk en Agrarisch Vastgoed zoals deze door het NRVT is vastgesteld (zie https://www.nrvt.nl/ voor de meest actuele versie). Taxatierapporten dienen te voldoen aan de hiervoor genoemde kwaliteitseisen van het NRVT.
Lid 7
De op de veehouderijlocatie aanwezige productiecapaciteit moet volledig of gedeeltelijk worden gesloopt en verwijderd. Veehouderijondernemingen die productiecapaciteit sluiten met gebruik van deze subsidieregeling kunnen een bijdrage krijgen van 100% van de sloopkosten. Daarbij is voorwaarde dat de opdrachtverlening marktconform heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat in beginsel meer dan één offerte wordt gevraagd en dat de opdracht wordt verleend aan degene die de offerte heeft geleverd met de beste prijs-kwaliteit-verhouding.
Lid 8
In geval bij de sloop van productiecapaciteit materialen of onderdelen van de productiecapaciteit inclusief nagel- en aardvaste onderdelen van de productiecapaciteit te gelde worden gemaakt, wordt de opbrengst hiervan verrekend met de te ontvangen subsidie.
Artikel 14 Verplichtingen bij sluiting veehouderijlocatie
Lid 1, onderdeel b
De verwijdering van meststoffen, bedoeld in sub b, heeft betrekking op meststoffen in de zin van de Meststoffenwet en betreft alle plaatsen waar op de locatie mest is opgeslagen, zoals in mestkelders of -bassins, tanks etc. Voor zover sprake is van vloeibare mest moet deze uit dergelijke opslagen worden opgepompt. De vaste meststof (bezinklaag) moet dan bij de sloop worden afgevoerd.
Lid 1, onderdeel c
Bij de beëindiging van de productie op een melkvee-, varkens- of pluimveehouderijlocatie hoort, naast de afvoer van de aanwezige dieren en mest, tevens het definitief laten doorhalen van het productierecht door RVO. Het is niet wenselijk dat bedrijfsbeëindiging op de ene locatie via overdracht van het productierecht kan leiden tot het starten of vergroten van een veehouderij op een andere locatie. Daarom is voorzien dat het overgrote deel van het productierecht dat voor de te sluiten productielocatie is gebruikt, definitief komt te vervallen (sub c). Hiertoe dient de veehouder een kennisgeving te doen aan RVO via het formulier ‘Wijziging; vervallen van dierproductierechten’4.
De regeling bevat een norm voor het gedeelte van het productierecht, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat of in varkens- of pluimvee-eenheden, dat ten minste moet komen te vervallen. Daarbij is het volgende van belang. Het productierecht is bij RVO geregistreerd op naam van de veehouderij-onderneming, zonder vermelding van de locatie. Indien een veehouder meer dan één veehouderijlocatie heeft, is niet uit de registratie bij RVO af te leiden welk deel van het productierecht rust op de locatie waarvan de beëindiging is voorzien. In dat geval beoordeelt RVO het deel van het productierecht dat moet vervallen aan de forfaitaire productie van fosfaat door melkvee in het referentiejaar, dan wel het aantal varkens of stuks pluimvee, uitgedrukt in varkens- respectievelijk pluimvee-eenheden, dat in het referentiejaar gemiddeld is gehouden op de betreffende locatie.
Als referentiejaar geldt in beginsel twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt ingediend (artikel 2, derde lid). Dat referentiejaar dient dan te worden gebruikt voor de berekening van de omvang van het minimaal door te halen productierecht.
Het te vervallen varkens- of pluimveerecht, uitgedrukt in varkens- respectievelijk pluimvee-eenheden, bedraagt minimaal 80% van dat varkens- of pluimveerecht. Het te vervallen fosfaatrecht, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, bedraagt minimaal 95% van dat fosfaatrecht. Op grond van de regeling geldt ook een maximum: voor het laten doorhalen van maximaal 100% van het benodigde productierecht kan subsidie worden verstrekt.
De hoogte van de te verstrekken subsidie is afhankelijk van de omvang van het productierecht dat feitelijk komt te vervallen. Een veehouder dient in verband hiermee bij de subsidieaanvraag op te geven hoeveel kilogrammen fosfaat of varkens- of pluimvee-eenheden hij wil laten vervallen.
Met het percentage van het productierecht dat minimaal moet komen te vervallen, wordt recht gedaan aan de situatie die in de praktijk veel voorkomt, namelijk dat een veehouder niet het gehele productierecht dat op zijn bedrijf rust volledig in eigendom heeft, maar deels ook gebruik maakt van kilogrammen fosfaat of van varkens- en pluimvee-eenheden die worden geleased van derden.
Een vereiste waarbij veehouders het gehele productierecht dat nodig is voor een productielocatie zouden moeten laten vervallen, zou een aanzienlijk deel van de doelgroep bij voorbaat uitsluiten of zou betekenen dat veehouders eerst extra productierecht moeten verwerven (in eigendom) om aan het vereiste te kunnen voldoen. Uit gegevens van RVO blijkt dat het leasen van productierecht in de varkens- en pluimveehouderij een meer gangbare praktijk is dan in de melkveehouderij. Dit rechtvaardigt een hoger percentage te vervallen productierecht voor melkvee (95%) dan voor varkens en pluimvee (80%).
Lid 1, onderdeel f
Onderdeel f heeft betrekking op de situatie dat de veehouder na de sluiting van de veehouderijlocatie daar bestaande niet-veehouderijactiviteiten voortzet of er andere niet-veehouderijactiviteiten gaat verrichten – waarvoor uiteraard zo nodig het bevoegd gezag een omgevingsvergunning milieu moet verlenen. Dan moet met een afzonderlijk besluit worden geborgd dat de eventuele stikstofemissie van die activiteiten niet meer bedraagt dan 5% van de oorspronkelijk toegestane emissie.
Het besluit vergt maatwerk in de zin dat de toegestane stikstofemissie moet worden gekoppeld aan de door betrokkene beoogde activiteiten. Veelal zal deze emissie ver onder het plafond van 5% blijven.
Lid 1, onderdeel h
In dit artikellid is bepaald dat de veehouderijonderneming na subsidieverlening een overeenkomst moet sluiten met Gedeputeerde Staten.
Zoals blijkt uit de modelovereenkomst moet de overeenkomst worden gesloten door degene(n) die de zeggenschap in de veehouderijonderneming uitoefent c.q. uitoefenen. In geval van een samenwerkingsverband (maatschap of vennootschap onder firma) zijn dit de maten respectievelijk de vennoten. In geval van een besloten vennootschap zijn dit de bestuurders en de aandeelhouders.
Lid 1, onderdeel i
Indien voor de sloop van de gebouwen door de aanwezigheid van beschermde diersoorten een vergunning noodzakelijk is kan het voorkomen dat de termijn van 24 maanden voor het slopen niet gehaald kan worden. In dat geval kan Gedeputeerde Staten op verzoek de termijn verlengen.
Lid 2
Bij het verzoek tot ontheffing van het sloopvereiste dient de veehouder een bewijs te voegen waaruit blijkt dat het bevoegd gezag instemt met het handhaven van (een deel van) de bouwwerken die onder de sloopverplichting vallen en met het gewijzigd gebruik ervan. Dit bewijs moet op een door de provincie te bepalen uiterste datum na het sluiten van de overeenkomst ingediend zijn bij de provincie.
Alle niet voor de nieuwe economische activiteit benodigde (delen van de) bouwwerken dienen gesloopt en verwijderd te worden. Als ontheffing op het sloopvereiste wordt verleend, wordt de te verstrekken bijdrage voor het waardeverlies van de productiecapaciteit hierop aangepast: de oppervlakte van de stallen die hergebruikt gaan worden wordt niet meegenomen in de berekening van de bijdrage voor het waardeverlies.
Artikel 15 Voorwaardelijke subsidieverlening
De subsidie wordt verleend onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de veehouder binnen drie maanden na de datum van subsidieverlening de overeenkomst sluit met Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. De subsidieverlening treedt dus pas in werking nadat partijen de overeenkomst bij de notaris ondertekend hebben. Tot op dat moment kunnen er geen rechten worden ontleend aan de beschikking. Indien de overeenkomst niet binnen de gestelde termijn tot stand komt, komt de subsidieverlening van rechtswege te vervallen en wordt de subsidie teruggevorderd.
De overeenkomst heeft daarentegen meteen rechtskracht en -werking op het moment van ondertekening. Echter, in de overeenkomst is opgenomen dat indien de subsidieverlening niet onherroepelijk wordt, de overeenkomst eveneens van rechtswege komt te vervallen, zonder dat hiervoor een nadere rechtshandeling vereist is. Dit is om ervoor te zorgen dat de veehouder niet gebonden blijft aan de overeenkomst wanneer de subsidie niet ontvangen wordt.
Artikel 16 Gegevensverwerking
Lid 1
Hiermee wordt voldaan aan de publicatieverplichtingen die voortvloeien uit het feit dat het gaat om (goedgekeurde dus geoorloofde) staatssteun. Het betreft de transparantieverplichtingen van de Richtsnoeren, randnummer 112. Betreffende sub f, de economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de aanvraag actief was, is van belang dat voor de aanduiding van de relevante sector gebruik moet worden gemaakt van de indeling van economische activiteiten van het NACE-stelsel, op groepsniveau.
Lid 2
Bij het uitvoeren van deze regeling, verwerkt de provincie persoonsgegevens in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).
Dit is het gevolg van het feit dat veehouders hun bedrijf veelal voeren in de vorm van een eenmansbedrijf, een maatschap of een vennootschap onder firma. Gegevens over een dergelijk bedrijf kunnen te herleiden zijn tot de natuurlijke persoon die het bedrijf voert. Bij het selecteren van kandidaten voor deelname aan de regeling en het komen tot een overeenkomst en de afwikkeling daarvan worden bedrijfsgegevens en mogelijk ook persoonsgegevens verwerkt. Deze gegevensverwerking moet voldoen aan de wettelijke vereisten van in het bijzonder de AVG.
Niet alleen de provincie, ook het Rijk heeft een betrokkenheid bij de uitvoering van deze regeling. Dat vloeit voort uit het feit dat de controle van bepaalde aanvraaggegevens op verzoek van de provincie plaatsvindt door RVO. Hierop is reeds ingegaan in het algemeen deel van de toelichting. Hiernaast is van belang dat RVO van het Rijk de taak heeft gekregen om na uitvoering van deze subsidieregeling, de specifieke uitkering vast te stellen, die de provincie heeft ontvangen van Rijk op basis van de “Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties”, mede aan de hand van de door de provincie door tussenkomst van BZK beschikbaar gestelde verantwoordingsinformatie. Ook in dat kader is mogelijk sprake van gegevensverwerking van bijvoorbeeld de bedrijfsnamen.
Daarnaast is relevant dat de regeling mede erop is gericht om de met de beëindiging gerealiseerde stikstofruimte op te nemen in het stikstofregistratie-register. Tenslotte is sprake van gegevensverwerking in het kader van de uitvoering van de Omgevingsregeling betreffende de opname van stikstofruimte in het AERIUS-register. De vermindering van de stikstofuitstoot, die het gevolg is van de beëindiging van een veehouderijlocatie met gebruikmaking van deze regeling, wordt benut om het AERIUS-register te vullen. Om in een concreet geval te kunnen bepalen welke stikstofruimte in het AERIUS-register kan worden opgenomen, moeten de bedrijfsgegevens (mogelijkerwijs ook persoonsgegevens) van de veehouders die hun locatie hebben gesloten, gebruikt kunnen worden.
Ook kunnen de in het kader van deze subsidieregeling verstrekte gegevens worden verwerkt ten behoeve van de monitoring van en rapportage over de wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie, het Programma stikstofreductie en natuurverbetering en het Legalisatieprogramma PAS-meldingen. Voor monitoring, voortgang en evaluatie kunnen deze gegevens ook worden verstrekt aan kennisinstellingen zoals het RIVM en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).
De verwerkingen van persoonsgegevens die plaatsvinden in het kader van deze regeling, zijn noodzakelijk en proportioneel voor een goede uitvoering van deze regeling en dragen bij aan een doelmatige besteding van middelen. Bij de opstelling van de regeling worden alleen gegevens verwerkt voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor een doelmatige en rechtmatige uitvoering van de subsidieregeling, voor zover er geen minder belastend alternatief is. Het gaat in het bijzonder om het verifiëren van de juistheid van de desbetreffende gegevens zonder dat dit leidt tot grote administratieve lasten voor subsidieaanvragers.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl