Beleidskader uitwegen gemeente Veere

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 13-06-2025

Intitulé

Beleidskader uitwegen gemeente Veere

1. Waarom een uitwegvergunning?

1.1 Aanleiding en doel

In de gemeente Veere is het verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken of verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar een openbare weg. De gemeentelijke Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL) bevat weigeringsgronden voor de vergunningverlening, met betrekking tot verkeerveiligheid, openbare parkeerplaatsen en openbaar groen. Omdat deze weigeringsgronden zeer algemeen zijn, is behoefte aan duidelijke toetsingscriteria. In deze beleidsregel zijn de weigeringsgronden nader uitgewerkt, zodat voor zowel de aanvrager als de gemeente duidelijk is of een aanvraag voor een omgevingsvergunning verleend of geweigerd moet worden.

1.2 Reikwijdte

Deze beleidsregel is uitsluitend van toepassing voor het maken of aanpassen van een uitweg vanaf een gemeentelijke weg naar een aangrenzend niet openbaar perceel. Voor uitwegen vanaf een waterschapsweg of een provinciale weg is respectievelijk Waterschap Scheldestromen en de provincie Zeeland het bevoegd gezag.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de definitie beschreven en het wettelijk kader. Hoofdstuk 3 beschrijft aan de hand van een vragenboom/ vragenlijst en de weigeringsgronden zoals die in de Verordening Fysieke Leefomgeving zijn opgenomen of een vergunning voor een uitweg wenselijk is. In hoofdstuk 4 is een algemene uitzonderingsregel opgenomen.

Hoofdstuk 5 behandeld de procedure voor het aanvragen van een uitweg. De hierbij behorende kosten, en rechten en plichten zijn opgenomen in hoofdstuk 6 en 7. In hoofdstuk 8 is opgenomen wat er gebeurt als een uitweg zonder omgevingsvergunning wordt aangelegd of gewijzigd. Hoofdstuk 9 behandeld de rechten en plichten van de gemeente. Tot slot is in hoofdstuk 10 het overgangsbeleid opgenomen.

In de bijlagen staan de begrippen en figuren die van toepassing zijn verder uitgewerkt.

2. Ik wil mijn perceel ontsluiten op een gemeentelijke weg door middel van een uitweg.

2.1 Wat is een uitweg?

Om een perceel te kunnen bereiken met gemotoriseerd verkeer vanaf de openbare weg is op grond van de Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL) toestemming nodig. Deze verbinding van een niet openbaar terrein met de openbare weg ten behoeve van rijdend wegverkeer heet een uitweg (ook wel inrit, uitrit of oprit genoemd).

Onder niet-openbare uitwegen worden verstaan: aansluitingen van een privéterrein op een voor het openbaar verkeer openstaande weg door middel van een in-/uitritconstructie. Voorbeelden van privéterreinen zijn: particulier erf (woning), bedrijfsterrein, privé parkeerplaatsen (zoals garageboxen) en agrarische percelen.

De aansluiting van een voet- of tuinpad van een eigen perceel op de openbare weg/trottoir is geen uitweg. Daarop zijn deze beleidsregels dan ook niet van toepassing. Het gebruik van het aan een uitweg grenzende terrein (bijvoorbeeld het parkeren in de voortuin) valt eveneens niet onder deze beleidsregel.

In veel gevallen is aanpassing van de openbare ruimte noodzakelijk voor de aanleg van een uitweg. Maar ook als geen aanpassing van de openbare ruimte nodig is, omdat een perceel bijvoorbeeld direct op hetzelfde niveau bereikbaar is vanaf de openbare weg, is het niet toegestaan zonder vergunning een uitweg te realiseren en te gebruiken. Het gaat daarom om het aanwezig zijn en het gebruiken van een toegang vanaf de openbare weg naar een niet openbaar terrein voor gemotoriseerd verkeer.

2.2 Waarom is er een vergunning voor een uitweg nodig?

In artikel 42 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is uitdrukkelijk de ondergeschikte positie bepaald van de bestuurder die een bijzondere manoeuvre uitvoert, ten opzichte van bestuurders die op een normale wijze aan het verkeer deelnemen. Vanaf een uitweg de openbare weg oprijden wordt door de wetgever gezien als een bijzondere manoeuvre. De uitweg is een middel om de voorrang te regelen doordat ze het ondergeschikte karakter van de aansluiting accentueert.

Voor de gemeente Veere zijn de weigeringsgronden voor vergunningverlening met betrekking tot verkeerveiligheid, openbare parkeerplaatsen en openbaar groen vastgelegd in artikel 3.28 van de Verordening Fysieke Leefomgeving.

Artikel 3.28 Maken of veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te ma- ken of verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.10 wordt de vergunning slechts geweigerd:

a. Ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

b. Als de uitrit zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. Als door de uitrit het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

d. Als er sprake is van een uitrit van een perceel dat al door een andere uitrit wordt ont- sloten, en de aanleg van deze tweede uitrit ten koste gaat van een openbare parkeer- plaats of het openbaar groen.

3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de Omgevingsverordening Zeeland of de Waterschapsverordening.

In deze beleidsregel zijn deze weigeringsgronden nader uitgewerkt, zodat voor zowel de aanvrager als de gemeente duidelijk is of een aanvraag voor een omgevingsvergunning verleend of geweigerd moet worden.

Op 6 november 2024 is de Nota Parkeernormen gemeente Veere vastgesteld. Ten grondslag aan deze nota ligt CROW-publicatie 744 ‘Parkeerkencijfers 2024, Basis voor parkeernormering (augustus 2024). Deze nota beantwoord de vraag hoeveel parkeerruimte beschikbaar moet worden gesteld bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en welke soorten parkeeroplossingen ingezet kunnen worden. De nota geldt als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met als doel het voorkomen van parkeerproblemen in de openbare ruimte als gevolg van deze ontwikkelingen.

Uitgangspunt blijft dat voorliggende Beleidskader uitwegen het toetsingskader is voor de beoordeling en toetsing van vergunningaanvragen in het kader van de Verordening Fysieke Leefomgeving.

3. Drie verschillende mogelijkheden

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van een vragenboom/ vragenlijst beoordeeld of de aansluiting van een uitweg met een niet-openbaar perceel op een openbare weg wenselijk is. Hierbij zijn 3 verschillende uitgangspunten; er is nu nog geen uitweg aanwezig, het is wenselijk de bestaande uitweg te verbreden of er is een tweede uitweg gewenst.

Afhankelijk van de aanvraag kan per situatie de vragenlijst worden doorlopen, deze zijn afgeleid van de weigeringsgronden zoals opgenomen in de VFL.

3.1 Ik heb nu nog geen uitweg maar wil wel een uitweg. Waar moet mijn uitweg aan voldoen? 3.1.1 Mag ik op mijn terrein parkeren op basis van het omgevingsplan?

De gewenste uitweg en het daarmee samenhangende gebruik van de achterliggende gronden (bijvoorbeeld parkeren, laden of lossen), moet passen binnen het omgevingsplan Veere. Check www.omgevingsloket.nl.

3.1.2 Wordt de uitweg gebruikt om parkeren op eigen terrein mogelijk te maken?

Het realiseren van een uitweg kan tot gevolg hebben dat de parkeermogelijkheden op de openbare weg worden beperkt (zie Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990; verboden om voor een inrit te parkeren). Daarom wordt enkel een omgevingsvergunning verleend, als de uitweg gebruikt wordt om het parkeren van een gemotoriseerd voertuig op eigen terrein mogelijk te maken.

3.1.3 Voldoet de uitweg aan de gestelde maten?

  • a.

    Is de uitweg ten behoeve van een woon- of onbebouwd perceel maximaal 3,5 meter breed? [figuur 4]

  • b.

    Is de frontbreedte van het bedrijfsperceel kleiner dan 30 meter? Dan wordt één uitweg toegestaan van maximaal 12 meter breed.

  • c.

    Is de frontbreedte van het bedrijfsperceel tussen de 30 en 50 meter? Dan worden twee uitwegen toegestaan, welke samen een breedte van maximaal 12 meter hebben, mits er minimaal 12 meter tussen beide uitwegen aanwezig is.

  • d.

    Is de frontbreedte van het bedrijfsperceel groter dan 50 meter? Dan worden twee uitwegen toegestaan, beide van maximaal 12 meter, mits er minimaal 12 meter tussen beide uitwegen aanwezig is.

  • e.

    Ligt de uitweg van het bedrijfsperceel ten minste 0,50 meter van de perceelgrens af?

3.1.4 I s er sprake van een veilige situatie?

Weigeringsgrond 1: “Ter voorkoming van het gevaar voor verkeer op de weg”

Een uitweg komt altijd op de openbare weg uit. Het verlaten of indraaien vanaf een uitweg is het begin of het eind van actief deelnemen aan het verkeer. Iedere uitweg verstoort in principe het doorgaande verkeer en vormt dan ook een potentieel conflictpunt.

Om te zorgen dat het verkeer op de weg niet in gevaar wordt gebracht, wordt een aanvraag in ieder geval beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De beleidsmedewerker verkeer wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Wordt de uitweg niet aangesloten op een gebiedsontsluitingsweg?

  • b.

    Is er vanuit de uitweg voldoende zicht op de openbare weg (rijbaan, fietsvoorziening, trottoir enzovoorts)?

  • c.

    Is er vanaf de openbare weg voldoende zicht op de uitweg?

  • d.

    Is er binnen 5 meter vanuit de uitweg geen bijzonder gevaarpunt, zoals bocht van weg, oversteekplaats, verkeersdrempel, wegversmalling, kruispunt plateau of kruising? [Zie figuur 2 en figuur 5]

  • e.

    Is de uitweg niet gelegen tegenover een zijstraat of ter plaatse van een bushalte?

  • f.

    Is de rijbaan zo breed dat de uitweg direct kan worden opgereden en niet gemanoeuvreerd moet worden?

  • g.

    Is er een bruikbare parkeerplaats op eigen terrein, waarbij de beschikbare diepte op eigen terrein minimaal 6,00 meter is en de beschikbare breedte minimaal 3,00 meter is? [Zie figuur 3]

  • h.

    Is vanaf de weg duidelijk herkenbaar dat de uitweg leidt naar een eigen terrein?

  • i.

    Maakt de uitweg geen gebruik van een fiets- en/of voetpad, anders dan het kruisen ervan om het perceel te bereiken? [Zie figuur 6]

3.1.5 Gaat de uitweg ten koste van een openbare parkeerplaats?

Weigeringsgrond 2: ‘Als de uitrit zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats’

Een uitweg is in principe niet toegestaan als hiervoor een openbare parkeerplaats moet worden opgeofferd. Een parkeerplaats op de openbare weg telt zwaarder dan één parkeerplaats op eigen terrein omdat de openbare parkeerplaats door iedereen (en dus intensiever) gebruikt kan worden. Het vervallen van een parkeerplaats in de openbare ruimte kan alleen als de noodzaak hiervan wordt aangetoond.

Om te zorgen dat de parkeerdruk in de omgeving niet wordt vergroot, wordt een aanvraag in ieder geval beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De beleidsmedewerker verkeer wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Is er sprake van parkeren van drie of meer voertuigen op eigen terrein? Of;

  • b.

    Is er sprake van parkeren van “grote” voertuigen op eigen terrein? Of;

  • c.

    Zijn er andere vormen die een reductie van de parkeerdruk in de omgeving tot gevolg hebben?

3.1.6 Gaat de uitweg ten koste van openbaar groen?

Weigeringsgrond 3: ‘Als door de uitrit het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast’

Een uitweg is niet toegestaan als dit leidt tot onaanvaardbare aantasting van openbaar groen. De gemeentelijke groenvoorzieningen hebben vaak een afschermende functie en hoge belevingswaarde. Het doorsnijden van gemeentelijke groenstroken wordt ongewenst geacht. Door versnippering van aaneensluitende plantsoenstroken wordt ook de mogelijkheid tot een fatsoenlijk beheer van het groen beperkt.

Om te zorgen dat het openbaar groen niet op een onaanvaardbare wijze wordt aangetast, wordt een aanvraag in ieder geval beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De beleidsmedewerker groen wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Worden er waardevolle en monumentale bomen verwijderd?

  • b.

    Wordt er openbaar groen opgeofferd/ versnipperd en/of

  • c.

    Wordt er een afstand van 5 meter tot de stam van een boom aangehouden om mogelijke schade aan de wortels te voorkomen?

3.1.7. Doet de uitweg afbreuk aan de omgeving?

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt vormt de voortuin de overgang van openbaar naar een eigen terrein. Deze zachte overgangen dragen bij aan een vriendelijk en prettig straatbeeld. Wanneer deze overgang door verharding en parkeren in voortuinen vervaagt, bijvoorbeeld doordat het gebruik van de voortuin meer naar het openbare gebied verschuift, wordt de visuele buffer van de voortuin tenietgedaan. Dit zorgt voor een rommelig straatbeeld, zeker wanneer dit per woning verschilt.

De afweging of er sprake is van het bewaken van de omgevingskwaliteit wordt beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De gemeentelijke stedenbouwkundige wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Wordt de uitweg voor de voorgevel gerealiseerd?

    In het geval de uitweg aan de voorzijde van de woning wordt gerealiseerd mag de uitweg niet voor de voorgevel van de woning worden gerealiseerd, tenzij in bouwkundige vormgeving sprake is van aangebouwd bijgebouw en/of de vormgeving van de woning, de inrichting van het perceel en de inrichting van de omgeving zijn bedoeld om parkeren vóór de woning te faciliteren (drive-inwoningen)?

  • b.

    Beslaat de uitweg max. 40% van de breedte van het perceel?

    Een uitweg mag maximaal 40% van de breedte van het perceel beslaan. Daar waar sprake is van hoekpercelen wordt dat voor beide zijden afzonderlijk beoordeeld.

3.1.8 Is er voor de aanleg van de uitweg nog een andere omgevingsvergunning nodig?

Het kan zijn dat er voor het aanleggen van de uitweg meerdere omgevingsvergunningen nodig zijn, zoals het kappen van een boom of een aanlegactiviteit vanwege de aanwezigheid van leidingen. Deze maken geen onderdeel uit van deze omgevingsvergunning. Hiervoor dient www.omgevingsloket.nl te worden geraadpleegd.

3.2 Ik heb al een uitweg maar wil mijn uitweg verbreden. Waar moet mijn uitweg aan voldoen? 3.2.1 Is er een aantoonbare noodzaak voor een verbrede uitweg?

Bij een woon- of onbebouwd perceel is een uitweg toegestaan van maximaal 3,5 meter breed. Verbreding, tot maximaal 6 meter, is alleen mogelijk indien aangetoond wordt dat dit noodzakelijk is om op een veilige wijze van of op het erf te komen.

De afweging of er sprake is van een noodzaak voor het verbreden van een uitweg wordt beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De gemeentelijke verkeerskundige wordt betrokken bij de afweging.

a. Is er in de openbare ruimte onvoldoende ruimte om te draaien bij in- en uitrijden?

3.2.2 Mag ik op mijn terrein parkeren op basis van het omgevingsplan?

De gewenste uitweg en het daarmee samenhangende gebruik van de achterliggende gronden (bijvoorbeeld parkeren, laden of lossen), moet passen binnen het omgevingsplan Veere. Check www.omgevingsloket.nl.

3.2.3 Wordt de uitweg gebruikt om parkeren op eigen terrein mogelijk te maken?

Het realiseren van een uitweg kan tot gevolg hebben dat de parkeermogelijkheden op de openbare weg worden beperkt (zie Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990; verboden om voor een inrit te parkeren). Daarom wordt enkel een omgevingsvergunning verleend, als de uitweg gebruikt wordt om het parkeren van een gemotoriseerd voertuig op eigen terrein mogelijk te maken.

3.2.4 Voldoet de uitweg aan de gestelde maten?

  • a.

    Is de verbrede uitweg ten behoeve van een woon- of onbebouwd perceel maximaal 6 meter breed? [Zie figuur 4]

  • b.

    Is de uitweg ten behoeve van een bedrijfsperceel en overige functies maximaal 12 meter breed per 50 meter frontbreedte van het bedrijfsperceel?

3.2.5 Is er sprake van een veilige situatie?

Weigeringsgrond 1: “ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg”

Een uitweg komt altijd op de openbare weg uit. Het verlaten of indraaien vanaf een uitweg is het begin of het eind van actief deelnemen aan het verkeer. Iedere uitweg verstoort in principe het doorgaande verkeer en vormt dan ook een potentieel conflictpunt.

Om te zorgen dat het verkeer op de weg niet in gevaar wordt gebracht, wordt een aanvraag in ieder geval beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De beleidsmedewerker verkeer wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Wordt de uitweg niet aangesloten op een gebiedsontsluitingsweg?

  • b.

    Is er vanuit de uitweg voldoende zicht op de openbare weg (rijbaan, fietsvoorziening, trottoir enzovoorts)?

  • c.

    Is er vanaf de openbare weg voldoende zicht op de uitweg?

  • d.

    Is er binnen 5 meter vanuit de uitweg geen bijzonder gevaarpunt, zoals bocht van weg, oversteekplaats, verkeersdrempel, wegversmalling, kruispunt plateau of kruising? [Zie figuur 2 en figuur 5]

  • e.

    Is de uitweg niet gelegen tegenover een zijstraat of ter plaatse van een bushalte?

  • f.

    Is de rijbaan zo breed dat de uitweg direct kan worden opgereden en niet gemanoeuvreerd moet worden?

  • g.

    Is er een bruikbare parkeerplaats op eigen terrein, waarbij de beschikbare diepte op eigen terrein minimaal 6,00 meter is en de beschikbare breedte minimaal 3,00 meter is? [Zie figuur 3]

  • h.

    Is vanaf de weg duidelijk herkenbaar dat de uitweg leidt naar een eigen terrein?

  • i.

    Maakt de uitweg geen gebruik van een fiets- en/of voetpad, anders dan het kruisen ervan om het perceel te bereiken? [Zie figuur 6]

3.2.6 Gaat de uitweg ten koste van een openbare parkeerplaats?

Weigeringsgrond 3: “Als de uitrit zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats”

Een uitweg is in principe niet toegestaan als hiervoor een openbare parkeerplaats moet worden opgeofferd. Een parkeerplaats op de openbare weg telt zwaarder dan één parkeerplaats op eigen terrein omdat de openbare parkeerplaats door iedereen(en dus intensiever) gebruikt kan worden. Het vervallen van een parkeerplaats in de openbare ruimte kan alleen als de noodzaak hiervan wordt aangetoond.

Om te zorgen dat de parkeerdruk in de omgeving niet wordt vergroot, wordt een aanvraag in ieder geval beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De beleidsmedewerker verkeer wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Is er sprake van parkeren van drie of meer voertuigen op eigen terrein? of;

  • b.

    Is er sprake van parkeren van “grote” voertuigen op eigen terrein? of;

  • c.

    Zijn er andere vormen die een reductie van de parkeerdruk in de omgeving tot gevolg hebben?

3.2.7 Gaat de uitweg ten koste van openbaar groen?

Weigeringsgrond 3: “Als door de uitrit het openbare groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast”

Een uitweg is niet toegestaan als dit leidt tot onaanvaardbare aantasting van openbaar groen. De gemeentelijke groenvoorzieningen hebben vaak een afschermende functie en hoge belevingswaarde. Het doorsnijden van gemeentelijke groenstroken wordt ongewenst geacht. Door versnippering van aaneensluitende plantsoenstroken wordt ook de mogelijkheid tot een fatsoenlijk beheer van het groen beperkt.

De afweging of er sprake is van onaanvaardbare aantasting van het openbaar groen wordt beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De beleidsmedewerker groen wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Worden er waardevolle en monumentale bomen verwijderd?

  • b.

    Wordt er openbaar groen opgeofferd/ versnipperd en/of

  • c.

    Wordt er een afstand van 5 meter tot de stam van een boom aangehouden om mogelijke schade aan de wortels te voorkomen?

3.2.8. Doet de uitweg afbreuk aan de omgeving?

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt vormt de voortuin de overgang van openbaar naar een eigen terrein. Deze zachte overgangen dragen bij aan een vriendelijk en prettig straatbeeld. Wanneer deze overgang door verharding en parkeren in voortuinen vervaagt, bijvoorbeeld doordat het gebruik van de voortuin meer naar het openbare gebied verschuift, wordt de visuele buffer van de voortuin tenietgedaan. Dit zorgt voor een rommelig straatbeeld, zeker wanneer dit per woning verschilt.

De afweging of er sprake is van het bewaken van de omgevingskwaliteit wordt beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De gemeentelijke stedenbouwkundige wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Wordt de uitweg voor de voorgevel gerealiseerd?

    In het geval de uitweg aan de voorzijde van de woning wordt gerealiseerd mag de uit- weg niet voor de voorgevel van de woning worden gerealiseerd, tenzij in bouwkundige vormgeving sprake is van aangebouwd bijgebouw en/of de vormgeving van de woning, de inrichting van het perceel en de inrichting van de omgeving zijn bedoeld om parkeren vóór de woning te faciliteren (drive-inwoningen)?

  • b.

    Beslaat de uitweg max. 40% van de breedte van het perceel?

    Een uitweg mag maximaal 40% van de breedte van het perceel beslaan. Daar waar sprake is van hoekpercelen wordt dat voor beide zijden afzonderlijk beoordeeld.

3.2.9 Is er voor de aanleg van de uitweg nog een andere omgevingsvergunning nodig?

Het kan zijn dat er voor het aanleggen van de uitweg meerdere omgevingsvergunning nodig zijn, zoals het kappen van een boom of een aanlegactiviteit vanwege de aanwezigheid van leidingen. Deze maken geen onderdeel uit van deze omgevingsvergunning. Hiervoor dient www.omgevingsloket.nl te worden geraadpleegd.

3.3 Ik heb al een uitweg maar wil een tweede uitweg. Waar moet mijn uitweg aan voldoen? 3.3.1 Is er een aantoonbare noodzaak voor een tweede uitweg?

Uitgangspunt is maximaal één uitweg per perceel/woning. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt bij brede percelen of percelen grenzend aan meerdere straten.

De afweging of er sprake is van een uitzondering wordt beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De gemeentelijke verkeerskundige wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Heeft het woon- of onbebouwd perceel een breedte van meer dan 25 meter, gemeten aan de wegzijde van het perceel? Én is de afstand tussen de uitwegen, gemeten aan de wegzijde van het perceel, groter dan 15 meter? Of;

  • b.

    Grenst het woon- of onbebouwd perceel aan meerdere straten? Of;

  • c.

    Heeft het bedrijfsperceel een frontbreedte van meer dan 50 meter? Én is de afstand tussen de uitwegen, gemeten aan de wegzijde van het perceel, groter dan 12 meter?

3.3.2 Mag ik op mijn terrein parkeren op basis van het omgevingsplan?

De gewenste uitweg en het daarmee samenhangende gebruik van de achterliggende gronden (bijvoorbeeld parkeren, laden of lossen), moet passen binnen het omgevingsplan Veere. Check www.omgevingsloket.nl.

3.3.3 Wordt de uitweg gebruikt om parkeren op eigen terrein mogelijk te maken?

Het realiseren van een uitweg kan tot gevolg hebben dat de parkeermogelijkheden op de openbare weg worden beperkt (zie Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990; verboden om voor een inrit te parkeren). Daarom wordt enkel een omgevingsvergunning verleend, als de uitweg gebruikt wordt om het parkeren van een gemotoriseerd voertuig op eigen terrein mogelijk te maken.

3.3.4 Voldoet de uitweg aan de gestelde maten?

  • a.

    Is de tweede uitweg ten behoeve van een woon- of onbebouwd perceel maximaal 3,5 meter breed?

  • b.

    Is een dubbele uitweg naar twee woon- of onbebouwde percelen die wordt samengevoegd tot één uitweg maximaal 7,00 meter breed? [Zie figuur 7]

  • c.

    Is de tweede uitweg ten behoeve van een bedrijfsperceel maximaal 12 meter breed?

  • d.

    Ligt de uitweg van het bedrijfsperceel ten minste 0,50 meter van de perceelgrens af?

3.3.5 Is er sprake van een veilige situatie?

Weigeringsgrond 1: “ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg”

Een uitweg komt altijd op de openbare weg uit. Het verlaten of indraaien vanaf een uitweg zal het begin of het eind zijn van actief deelnemen aan het verkeer. Iedere uitweg verstoort in principe het doorgaande verkeer en vormt dan ook een potentieel conflictpunt.

Om te zorgen dat het verkeer op de weg niet in gevaar wordt gebracht, wordt een aanvraag in ieder geval beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De beleidsmedewerker verkeer wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Wordt de uitweg niet aangesloten op een gebiedsontsluitingsweg?

  • b.

    Is er vanuit de uitweg voldoende zicht op de openbare weg (rijbaan, fietsvoorziening, trottoir enzovoorts)?

  • c.

    Is er vanaf de openbare weg voldoende zicht op de uitweg?

  • d.

    Is er binnen 5 meter vanuit de uitweg geen bijzonder gevaarpunt, zoals bocht van weg, oversteekplaats, verkeersdrempel, wegversmalling, kruispunt plateau of kruising? [Zie figuur 2 en figuur 5]

  • e.

    Is de uitweg niet gelegen tegenover een zijstraat of ter plaatse van een bushalte?

  • f.

    Is de rijbaan zo breed dat de uitweg direct kan worden opgereden en niet gemanoeuvreerd moet worden?

  • g.

    Is er een bruikbare parkeerplaats op eigen terrein, waarbij de beschikbare diepte op eigen terrein minimaal 6,00 meter is en de beschikbare breedte minimaal 3,00 meter is? [Zie figuur 3]

  • h.

    Is vanaf de weg duidelijk herkenbaar dat de uitweg leidt naar een eigen terrein?

  • i.

    Maakt de uitweg geen gebruik van een fiets- en/of voetpad, anders dan het kruisen ervan om het perceel te bereiken? [Zie figuur 6]

3.3.6 Gaat de tweede uitweg ten koste van een openbare parkeerplaats of openbaar groen?

Als er al een uitweg naar het perceel aanwezig is zal er voor de aanvraag van een extra uitweg geen openbare parkeerplaats worden verwijderd.

Voor realisatie van een tweede uitweg bij woningen worden geen openbare groenvoorzieningen verwijderd.

3.3.7. Doet de uitweg afbreuk aan de omgeving?

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt vormt de voortuin de overgang van openbaar naar een eigen terrein. Deze zachte overgangen dragen bij aan een vriendelijk en prettig straatbeeld. Wanneer deze overgang door verharding en parkeren in voortuinen vervaagt, bijvoorbeeld doordat het gebruik van de voortuin meer naar het openbare gebied verschuift, wordt de visuele buffer van de voortuin tenietgedaan. Dit zorgt voor een rommelig straatbeeld, zeker wanneer dit per woning verschilt.

De afweging of er sprake is van het bewaken van de omgevingskwaliteit wordt beoordeeld op de onderstaande vraagpunten. De gemeentelijke stedenbouwkundige wordt betrokken bij de afweging.

  • a.

    Wordt de uitweg voor de voorgevel gerealiseerd?

    In het geval de uitweg aan de voorzijde van de woning wordt gerealiseerd mag de uit- weg niet voor de voorgevel van de woning worden gerealiseerd, tenzij in bouwkundige vormgeving sprake is van aangebouwd bijgebouw en/of de vormgeving van de woning, de inrichting van het perceel en de inrichting van de omgeving zijn bedoeld om parkeren vóór de woning te faciliteren (drive-inwoningen)?

  • b.

    Beslaat de uitweg max. 40% van de breedte van het perceel?

    Een uitweg mag maximaal 40% van de breedte van het perceel beslaan. Daar waar sprake is van hoekpercelen wordt dat voor beide zijden afzonderlijk beoordeeld.

3.3.8 Is er voor de aanleg van de uitweg nog een andere omgevingsvergunning nodig?

Het kan zijn dat er voor het aanleggen van de uitweg meerdere omgevingsvergunningen nodig zijn, zoals het kappen van een boom of een aanlegactiviteit vanwege de aanwezigheid van leidingen. Deze maken geen onderdeel uit van deze omgevingsvergunning. Hiervoor dient www.omgevingsloket.nl te worden geraadpleegd.

4. Ik heb een uitzonderlijke situatie

In gevallen die betrekking hebben op uitwegen en waarin deze beleidsregel niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Bij een aanvraag voor maatwerk wordt de noodzaak van het toepassen van dat maatwerk aangetoond waarbij ook de effecten op de omgeving worden meegenomen, waaronder in elk geval de parkeerdruk in de omgeving en de specifieke kenmerken en ligging van een perceel/ locatie, zoals oppervlakte, breedte en grootte van een perceel.

De verkeersveiligheid is een belangrijk criterium en wordt in onderlinge samenhang met andere aspecten afgewogen. Ten aanzien van de toets of er sprake is van een aantoonbare verbetering van de verkeersveiligheid wordt nader advies ingewonnen bij de beleidsmedewerker verkeer.

Indien als gevolg van het toepassen van maatwerk groen moet worden aangepast of verwijderd kan dit alleen indien de uitweg strikt noodzakelijk is in verband met de verkeersveiligheid. Over het verwijderen of aanpassen of verbeteren van groenvoorzieningen wordt nader advies ingewonnen bij de beleidsmedewerker groen.

Indien als gevolg van het toepassen van maatwerk er sprake is van een afname van het aantal (openbare) parkeerplaatsen, moet worden aangetoond dat dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving, en de groenstructuur/ het openbaar groen wordt verbeterd. Hierover wordt nader advies ingewonnen bij de beleidsmedewerkers verkeer en groen.

5. Hoe moet ik een uitwegvergunning aanvragen?

De procedure voor het aanvragen van een uitweg bestaat uit de volgende stappen.

Stap 1 Vooroverleg

De gemeente wordt betrokken in het vooroverleg aanvraag omgevingsvergunning en denkt mee in de geschikte locatie van de uitweg en of er nog andere vergunningen nodig zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van maatwerk zoals opgenomen in hoofdstuk 4 levert de aanvrager zelf benodigde gegevens.

Als een uitweg een watergang of bermsloot een nieuwe uitweg kruist, wordt de omgevingsvergunning verleend, met inachtneming van deze beleidsregel. Wel is in deze situatie nog een toestemming (keur) benodigd van de beheerder/eigenaar van het water.

Stap 2 Aanleg en keuze bestrating

De gemeente schrijft aanleg en keuze bestrating openbare ruimte voor. Losse verharding, zoals grint/ kiezels op eigen terrein tot 1 meter vanaf het openbaar gebied is niet toegestaan. Losse verharding kan op de openbare weg terecht komen en zo zorgen voor slip- en valgevaar voor weggebruikers.

Stap 3 Aanvraag omgevingsvergunning

De bewoner/aanvrager dient een aanvraag in bij de gemeente via www.omgevingsloket.nl.

Stap 4 Beoordeling gemeente

De gemeente beoordeelt de aanvraag op verschillende punten zoals verwoord in deze notitie.

Stap 5 Werkomschrijving en omgevingsvergunning

Als de vergunning verleend kan worden, wordt door de gemeente een werkomschrijving gemaakt en wordt deze samen met de vergunning naar de aanvrager opgestuurd.

De voor gemeente en eigenaar van belang zijnde rechten en plichten worden vastgelegd in een publiekrechtelijke vergunning, inclusief een werkomschrijving. De vergunning behelst de ontheffing van een verbod en de daaraan verbonden voorschriften met betrekking tot onder andere (de wijziging van) het gebruik. De werkomschrijving omschrijft de kosten- en taakverdeling voor de aanleg en ook die voor het onderhoud.

Stap 6 Afstemming aannemer

  • a.

    De bewoner/aanvrager is, als hij/zij de uitweg wil realiseren, vervolgens verplicht in contact te treden met een aannemer, die voldoet aan de eisen zoals genoemd in de werkomschrijving, om opdracht te geven voor uitvoering van de werkzaamheden.

  • b.

    De aannemer rekent, zonder tussenkomst van de gemeente, af met de bewoner. Als er in de werkomschrijving afspraken zijn gemaakt over overige werkzaamheden (bijvoorbeeld: verleggen kabels en leidingen, kappen van bomen) dan worden die verrekend zoals afgesproken in deze werkomschrijving.

Stap 7 Melden aanvang werkzaamheden

De aanvrager meldt de aanvang van de werkzaamheden.

Stap 8 Controle

Indien de uitweg niet volgens de door de gemeente opgestelde uitvoeringseisen en andere hiervoor genoemde regels wordt aangelegd, zal de vergunninghouder, als opdrachtgever, hierover worden benaderd om nadere uitleg, en indien noodzakelijk worden verplicht tot herstel.

6. Wat zijn de kosten voor de aanleg van een uitweg?

Voor het maken van een uitweg maakt de gemeente Veere onderscheid in 2 procedures, namelijk:

  • Uitweg in bestaande straten/wijken voor nieuw aan te leggen uitweg of het wijzigen van een uitweg.

  • Uitweg bij in aanleg zijnde nieuwbouwstraten/wijken.

De procedures verlopen op eenzelfde wijze; het verschil zit in de kosten. Voor een uitweg in bestaande straten/wijken is een vergunning vereist. Hiervoor zijn leges verschuldigd en dienen de aanlegkosten door de aanvrager te worden betaald.

6.1 Vergunningkosten (leges)

Voor de behandeling van de omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg zijn leges verschuldigd. In de ‘Legesverordening Veere’ is de hoogte van de leges vastgelegd. Voor zowel een vergunning voor het aanleggen van een uitweg in bestaande straat/wijk alsook voor een uitweg bij een in aanleg zijnde nieuwbouwstraat/wijk zijn leges verschuldigd.

Indien een omgevingsvergunning benodigd is voor meerdere onderdelen, zoals het kappen van een boom, zijn hiervoor leges verschuldigd. Deze zijn in de Legesverordening Veere vastgesteld.

6.2 Aanlegkosten

Bij het verdelen van taken en kosten voor de aanleg en het onderhoud van een uitweg staan de zorg voor de weg, goed wegbeheer, uniformiteit van het wegbeeld en de veiligheid van het gebruik van de weg centraal. Door de aanleg van de uitweg door een gecertificeerde aannemer zorgt de gemeente ervoor dat de kwaliteit van de uitweg gewaarborgd is en voorkomt ze dat de uitweg zonder noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in het verkeersgebied wordt aangelegd.

De kosten voor de aanleg van een uitweg kunnen per situatie verschillen, waardoor er geen vast bedrag te noemen is. De kosten omvatten onder andere de aanleg, het materiaal en eventuele bijkomende kosten, zoals het verplaatsen van wegmeubilair, het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom (inclusief de kosten voor het kappen en het afvoeren van het afval, evenals de kosten voor een eventuele herplantplicht), en het verplaatsen van ondergrondse of bovengrondse nutsvoorzieningen.

De kosten voor de daadwerkelijke aanleg komen volledig voor rekening van de vergunninghouder. Als de aanpassingen aan de uitweg voortkomen uit initiatieven van de gemeente, draagt de gemeente de kosten. Voor uitwegen in nieuwbouwplannen wordt vaak eerst een tijdelijke uitweg aangelegd. De definitieve uitweg wordt samen met het woonrijp maken van de wijk (de definitieve inrichting van de straat) aangelegd. De kosten voor zowel de tijdelijke als de definitieve uitweg zijn voor de gemeente. (De legeskosten zijn wel voor rekening van de aanvrager.)

6.3 Beheerskosten

Veel mensen zijn in de veronderstelling dat zij een uitweg ‘kopen’. Dat is niet correct. Een uitweg wordt zoals gezegd publiekrechtelijk vergund. Hiervoor zijn leges verschuldigd. Daarnaast moet een vergunninghouder de werkelijke kosten voor de aanleg van de uitweg vergoeden door middel van een overeenkomst met een gecertificeerd aannemer. Dit is niet meer dan een onkostenvergoeding voor de werkzaamheden die door de aannemer worden verricht. Hieruit kunnen nooit andere rechten worden afgeleid dan die in de vergunning zijn vastgelegd.

7. Welke rechten en plichten heb ik als de uitweg is aangelegd?

Uitwegen dienen te passen binnen de functie van de weg. De gemeente als wegbeheerder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de bij haar in beheer zijnde wegen. Het beleid van de gemeente Veere is er ten aanzien van uitwegen, voor dat gedeelte dat tot de weg behoort, eveneens op gericht de kwaliteit hiervan te waarborgen. Dit kan alleen worden gerealiseerd als de uitwegen worden ingericht volgens de door de gemeente opgestelde ontwerpuitgangspunten. Ook een voldoende staat van onderhoud draagt bij aan het onderhoud van de uitweg (en de weg). De verantwoordelijkheid ten aanzien van het onderhoud van de uitwegen, voor zover gelegen binnen de beheersgrenzen, berust bij de wegbeheerder.

8. Wat gebeurt er als een uitweg niet is aangevraagd?

Als een uitweg zonder omgevingsvergunning wordt aangelegd of gewijzigd, is er sprake van een overtreding. Zodra de gemeente ontdekt dat er een uitweg zonder vergunning is, moet de overtreder direct stoppen met de werkzaamheden. De gemeente kan dit afdwingen door middel van bestuursdwang.

De gemeente zal hiertegen optreden en eerst kijken of de uitweg gelegaliseerd kan worden. De aanvrager krijgt de kans om binnen een redelijke termijn alsnog een omgevingsvergunning aan te vragen. Deze aanvraag wordt beoordeeld volgens de regels in de VFL, met inachtneming van de criteria en eisen die in dit beleidskader staan.

Als de gemeente de vergunning niet kan verlenen op basis van de regels in dit beleid, of als er geen vergunning wordt aangevraagd binnen de gestelde termijn, zorgt de gemeente ervoor dat de openbare ruimte weer in de oorspronkelijke staat wordt hersteld. De kosten voor het aanleggen, aanpassen of verwijderen van de uitweg zijn voor de aanvrager.

Er is echter één uitzondering: als kan worden aangetoond dat de uitweg is aangelegd of aangepast is vóór 27 mei 2025, wordt de aanvraag wel beoordeeld volgens de regels in de VFL, maar worden de beleidsregels in dit document niet toegepast.

9. Welke rechten heeft de gemeente?

9.1 Intrekking vergunning

In uitzonderlijke situaties kan het college van burgemeester en wethouders een uitweg aanpassen of opheffen en de vergunning intrekken. Dit is afhankelijk van de situatie en zal met de direct aanpalende percelen vooraf worden gecommuniceerd. Dit kan bijvoorbeeld als een uitweg niet meer als zodanig kan worden gebruikt.

Als aanpassingen noodzakelijk zijn (door de aard van de werkzaamheden of vanuit goed wegbeheer) door initiatieven van de gemeente, dan draagt de gemeente de kosten. De vergunninghouder wordt daarvan in kennis gesteld.

9.2 Afwijken van het beleid

Het college is bevoegd van dit beleid af te wijken in gevallen waarin dit voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels in te dienen doelen.

10. Tot slot

10.1 Overgangsregeling

In het verleden is niet eenduidig omgegaan met de voorwaarden waaronder wel of geen omgevingsvergunning werd verleend. Met ingang van de inwerkingtreding van deze beleidsregel worden alle nieuwe aanvragen getoetst aan deze beleidsregel. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan wat in het verleden is gebeurd.

Bestaande legale uitwegen vallen onder deze overgangsregeling.

10.2 Inwerkingtreding

Op de vaststelling van deze beleidsregels is de openbaar voorbereidingsprocedure zoals opgenomen in artikel 3.4 van de Algemene wet Bestuursrecht van toepassing. Deze beleidsregels treden in werking na bekendmaking.

10.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidskader uitwegen gemeente Veere’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 27 mei 2025.

Het college van burgemeester en wethouders van Veere

De secretaris, de burgemeester,

E.T. Israël, drs. F.J. Schouwenaar

11. Begrippen

Begrip Omschrijving

aan- en uitbouw

Een aan het hoofgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

bebouwde kom

Het gebied dat als zodanig is aangegeven in afdeling 2.1 Verordening fysieke leefomgeving

bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

bocht

De plaats waar een weg buigt, ongeacht het aantal graden.

perceel

Een aaneengesloten oppervlakte van gronden.

frontbreedte

Volledige voorzijde van een hoofdgebouw.

gebiedsontsluitingsweg

(GOW) Weg die een stroomweg verbindt met een erftoegangsweg, zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

gemotoriseerd wegverkeer

Personenauto's, bedrijfsmotorvoertuigen (bestelauto's, vrachtauto's, trekkers, speciale voertuigen, bussen), motorfietsen. Op rails rijdende voertuigen en fietsen met trapondersteuning vallen hier niet onder.

haaks parkeren/ inrijden

Loodrecht op de rijbaan parkeren/ in- en uitrijden van een perceel.

hoofdgebouw

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

kruisingsvlak

Het gebied op het kruispunt of de rotonde waar verschillende verkeersstromen en verkeerssoorten elkaar kunnen ontmoeten.

kruispunt

Een kruispunt is een locatie waar wegen en verkeersstromen elkaar kruisen of splitsen en waar verkeer van weg mag wisselen.

motorvoertuig

Motorvoertuig als bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

openbaar gebied

wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, en pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen alleen bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

openbaar groen

Onder openbaar groen wordt verstaan openbare tuinen, parken en openbare groenstroken, soms ook onbebouwde stads- en dorpsranden, speelplaatsen en water.

openbare weg

Openbare weg als bedoeld in de Wegenwet.

openbare parkeerplaats

Een in een openbaar gebied voor iedereen (feitelijk) toegankelijke parkeerplaats. Deze hoeft niet speciaal door middel van markeringen op het wegdek te zijn aangegeven. Een plaats buiten een gemarkeerde parkeerplaats, die zich op een rijbaan van de weg bevindt waar hier niet verboden is om te parkeren, is ook als een openbare parkeerplaats te beschouwen.

rotonde

Een rotonde is een gelijkvloers kruispunt waar het verkeer in een rondgaande beweging wordt afgewikkeld, waarbij het verkeer op de rotonde voorrang heeft en waarop de wegen radiaal aansluiten.

uitweg

de ruimte (uitgedrukt in lengte en breedte) die dienst doet als in- en uitgang voor voertuigen ter ontsluiting van gebouwen, bouwwerken niet zijnde gebouwen (bijv. telecommunicatiemasten) of percelen op de openbare weg. Met uitwegen worden ook de in het spraakgebruik voorkomende termen “in- en uitritten” en “opritten” bedoeld. Ook de verbreding van “uitwegen”, ”in- en uitritten” en “opritten” valt onder het begrip uitweg.

verordening fysieke leefomgeving

https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR708196/1

voordeur

De toegangsdeur aan de voorgevel van een gebouw.

voorgevel

Het meest naar de wegzijde gekeerde deel van het hoofdgebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekperceel), bepaalt het bevoegd gezag welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd.

waardevolle en monumentale bomen

De als zodanig door het college aangegeven solitaire bomen of groepen van bomen, zoals opgenomen op de lijst van waardevolle bomen in de Verordening fysieke leefomgeving.

weg

Een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.

woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden als hoofdverblijf, tenzij anders bepaald als gevolg van het in de Huisvestingsverordening tweede woningen 2023, dan wel diens rechtsopvolger(s), opgenomen werkingsgebied.

12. Figuren

Figuur 1: meten van de breedte van de uitweg.

Figuur 2: afstand tot bocht groter dan 5 meter.

Figuur 3: afmetingen parkeerplaats op eigen terrein 6x3 meter.

Figuur 4: maximale breedte (verbrede)uitweg.

Figuur 5: afstand tot oversteekplaats groter dan 5 meter.

Figuur 6: gebruik van een fiets- en/of voetpad, anders dan het kruisen ervan om het perceel te bereiken, niet toegestaan.

Figuur 7: maximale breedte één samengevoegde uitweg naar twee woonpercelen.

afbeelding binnen de regeling