Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 13-06-2025

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2025

De gemeenteraad Lansingerland heeft 22 mei 2025 besloten de Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2016 in te trekken en de nu volgende Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2025 vast te stellen:

Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2025

§ 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland;

  • -

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht;

  • -

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

§ 2. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 5. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6. Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3, eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 2. De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

Artikel 7. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 9. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 6 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 3. Paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 10. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 3. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 11. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 12. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

  • 3. Het college vraagt alvorens te beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning advies aan de gemeentelijke adviescommissie.

  • 4. Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13. Vervallen

Artikel 14. Weigeringsgronden

  • 1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

§ 4. Vervallen

Artikel 15. Vervallen

§ 5. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 16. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Het college zendt het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 6, eerste lid. Artikel 6, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijke omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 17. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 16, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3. Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 18. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1. Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. Artikel 14is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

§ 6. Handhaving en toezicht

Artikel 19. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 11 of het bepaalde krachtens artikel 12, derde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 20. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de aangewezen Omgevingswet-toezichthouders van de gemeente Lansingerland.

  • 2. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

§ 7. Subsidie

Artikel 21. Toepassing Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland

De Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland 2014, OF DIENS RECHTSOPVOLGER is van toepassing op het verstrekken van subsidies in gevolge deze verordening, behalve voor zover bij of krachtens deze verordening op enig punt van het gestelde bij of krachtens de Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland 2014, OF DIENS RECHTSOPVOLGER wordt afgeweken.

Artikel 22. Reikwijdte

Onderhavig hoofdstuk van deze verordening is van toepassing op subsidieaanvragen voor werkzaamheden aan gemeentelijke monumenten, die beogen de monumentale waarden in stand te houden.

Artikel 23. Subsidieplafond

  • 1. Het college stelt jaarlijks het subsidieplafond vast. Het college kan dit subsidieplafond slechts vaststellen, binnen de door de gemeenteraad vastgestelde begroting;

  • 2. Het college maakt het subsidieplafond voor aanvang van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld, bekend;

  • 3. De gemeenteraad kan richtlijnen vaststellen op basis waarvan het vaststellen van het subsidieplafond door het college dient plaats te vinden;

  • 4. Het college verdeelt het beschikbare subsidiebudget op grond van het subsidiebeleidskader, de nadere regels en de voor het specifieke terrein vastgestelde beleid.

Artikel 24. Bevoegdheid

  • 1. Het college is - binnen het kader van het jaarlijks vast te stellen subsidieplafond als bedoeld in artikel 23 - bevoegd tot het verlenen, vaststellen en uitbetalen van subsidies als bedoeld in deze verordening;

  • 2. Het college is bevoegd tot het intrekken of wijzigen van subsidieverlening- of subsidievaststelling, en tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van uitbetaalde subsidiegelden; ten aanzien van deze bevoegdheden is afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht onverkort van toepassing.

Artikel 25. Subsidietoekenning

  • 1. Aan de eigenaar van een beschermd gemeentelijk monument kan een subsidie in de kosten van instandhouding van monumentale waarden worden verstrekt;

  • 2. Beschermde gemeentelijke monumenten in eigendom van de gemeente of andere overheden worden uitgesloten van subsidiëring.

Artikel 26. Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie ten behoeve van de instandhouding van een beschermd gemeentelijk monument bedraagt 50% van de door het college vastgestelde subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,-;

  • 2. De totale subsidie bedraagt 50% van de door het college vastgestelde subsidiabele kosten met een maximum van € 7.500,- per aanvraag bij een ensemble van twee of meer beschermde gemeentelijke monumenten dat eigendom is van dezelfde eigenaar.

  • 3. Indien de werkzaamheden, zoals bedoeld in lid één en twee van dit artikel, geheel in zelfwerkzaamheid worden uitgevoerd, wordt alleen subsidie verleend in de materiaalkosten tot 50% van deze kosten met een maximum van € 2.500,-;

  • 4. In daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komende bijzondere gevallen kan de subsidie op een hoger bedrag worden vastgesteld dan voortvloeit uit het eerste en tweede lid van dit artikel;

  • 5. De in het eerste en tweede lid genoemde maximale bedragen kunnen slechts eenmaal per twee kalenderjaren per object of ensemble worden verstrekt;

  • 6. Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen de goedgekeurde subsidiabele kosten minstens € 500,- te bedragen.

Artikel 27. Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie moet schriftelijk door de eigenaar bij het college worden ingediend op een daartoe beschikbaar te stellen formulier;

  • 2. De aanvraag moet ten minste de volgende gegevens bevatten:

    • a.

      een recent bouwkundig inspectierapport, opgesteld door een, door het college aanvaardbaar geachte, onafhankelijke deskundige of instantie;

    • b.

      een werkomschrijving c.q. bestek;

    • c.

      een begroting die is gespecificeerd naar activiteit, uren en materialen;

    • d.

      foto’s van de huidige toestand en van de directe omgeving van het monument.

  • 3. Het college kan bepalen dat naast de in het tweede lid genoemde bescheiden nog andere stukken worden overlegd, waaronder:

    • a.

      tekeningen van zowel de bestaande als de nieuwe toestand;

    • b.

      een situatietekening (schaal 1:1000) gebaseerd op door of namens het college aangegeven kaartmateriaal, die inzicht geeft in de situering van het monument.

    • c.

      de plattegrond van iedere verdieping van het monument (schaal 1:100);

    • d.

      lengte- en dwarsdoorsneden (schaal 1:100);

    • e.

      alle gevelaanzichten (schaal 1:100);

    • f.

      relevante details die verband houden met het uiterlijk van het monument (schaal 1:10).

Artikel 28. Aanvullende gegevens

  • 1. Indien de aanvraag niet volledig is, of niet is voorzien van alle in artikel 21 genoemde bescheiden, dan wel wanneer de aangeleverde gegevens onvoldoende duidelijk zijn om de aanvaag in behandeling te kunnen nemen, doet het college daarvan binnen vier weken na ontvangst schriftelijk mededeling aan de aanvrager;

  • 2. De aanvrager dient binnen de in de mededeling aangegeven termijn zijn aanvraag aan te vullen met de nog ontbrekende gegevens of deze gegevens desgevraagd te verduidelijken. Indien de gevraagde gegevens en/of duidelijkheid niet binnen deze termijn zijn verstrekt, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 29. Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1. Alvorens het college een beslissing neemt op een subsidieaanvraag kan het college advies inwinnen van de gemeentelijke adviescommissie;

  • 2. De gemeentelijke adviescommissieadviseert binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag aan het college;

  • 3. Het college kan de adviestermijn in bijzondere gevallen verlengen met maximaal acht weken. Van deze beslissing wordt de aanvrager in kennis gesteld.

Artikel 30. Beschikking subsidieverlening

Voorafgaande aan de subsidievaststelling wordt op de aanvraag een beschikking tot subsidieverlening gegeven. Het college geeft deze beschikking binnen acht weken, nadat de gemeentelijke adviescommissie advies heeft uitgebracht.

Artikel 31. Weigeringsgronden

Subsidie wordt in ieder geval geweigerd:

  • 1.

    indien de vergunning, bedoeld in artikel 11 e.v. van de Monumentenwet 1988 (van toepassing krachtens Artikel 9 Overgangsrecht van de Erfgoedwet) dan wel artikel 2.2 van de Wabo, of de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12, niet is verleend;

  • 2.

    indien met de werkzaamheden is begonnen, voordat de eigenaar van het college een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen, dan wel bericht heeft gekregen welke kosten als subsidiabele kosten zijn aangemerkt;

  • 3.

    als de kosten op grond van een verzekeringsovereenkomst zijn gedekt;

  • 4.

    indien het beschermde gemeentelijke monument waarop de aanvraag betrekking heeft niet is verzekerd onder een zogenaamde uitgebreide opstalverzekering, gebaseerd op de (herbouw)waarde van het monument;

  • 5.

    als dezelfde werkzaamheden binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend al voor subsidie in aanmerking zijn gekomen;

  • 6.

    als door het verlenen van subsidie het in artikel 23 bedoelde subsidieplafond wordt overschreden.

Artikel 32. Kettingbeding

  • 1. De in dit hoofdstuk opgenomen subsidieverplichtingen gelden zowel voor de eigenaar aan wie de subsidie wordt verleend als voor iedere opvolgende eigenaar van het beschermde gemeentelijke monument, tenzij hierna in dit artikel anders is bepaald.

  • 2. Bij iedere overdracht of overgang van de eigendom, het recht van erfpacht of opstal ten aanzien van een beschermd gemeentelijk monument of deel daarvan, rust zowel op de vervreemdende als de verkrijgende partij(en) de plicht om het college hiervan schriftelijk in kennis te stellen, met dien verstande dat wanneer een van de partijen aan deze verplichting heeft voldaan de andere daarvan is ontheven.

  • 3. Bij elke overdracht van de eigendom, het recht van erfpacht of opstal, is de overdragende partij gehouden van de wederpartij te bedingen dat deze op zich neemt de verplichtingen jegens de gemeente, zoals beschreven in dit hoofdstuk, met dien verstande dat ingeval de overdracht plaatsvindt na de voltooiing van de werkzaamheden, de oplegging van de verplichtingen, achterwege kan blijven.

  • 4. De overdragende partij is verplicht om het college tijdig in kennis te stellen van uur en plaats van overdracht, zodat de gemeente bij de overdracht vertegenwoordigd kan zijn, teneinde het ten haren behoeve gemaakte beding, als bedoeld in het vorige lid, bij de akte te doen aanvaarden.

Artikel 33. Termijn aanvang en beëindiging werkzaamheden

  • 1. De eigenaar is verplicht om zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na verlening van de subsidie, te beginnen met de uitvoering van de werkzaamheden. Als niet aan deze verplichting wordt voldaan, komt de subsidieverlening te vervallen.

  • 2. De eigenaar moet, met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gesteld formulier, twee weken voor aanvang van de werkzaamheden hiervan melding maken.

  • 3. De werkzaamheden moeten uiterlijk binnen twaalf maanden na verzending van het besluit tot subsidieverlening zijn voltooid.

  • 4. Bij onvoorziene omstandigheden, die buiten de directe invloedsfeer van de aanvrager liggen, kan het college de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen op verzoek van de aanvrager schriftelijk verlengen.

Artikel 34. Toezicht

De eigenaar is verplicht om aan door het college aangewezen personen van de gemeente toegang tot de werkplaats(en) en het werk te verlenen, alsook inzage te geven in alle op het werk betrekking hebbende stukken.

Artikel 35. Verzekering

  • 1. De eigenaar is verplicht het gemeentelijke monument verzekerd te houden onder een zogenaamde uitgebreide opstalverzekering, zodanig dat de kosten van herstel of herbouw steeds door de verzekering voldoende gedekt zijn.

  • 2. In geval van schade, ook wanneer daarvoor geen verzekeringsdekking zou bestaan, is de eigenaar gehouden tot volledig herstel dan wel herbouw van het beschermde gemeentelijke monument in de staat waarin het zich bevond op het moment van het ontstaan van de schade.

Artikel 36. Onderhoud

Na voltooiing van de werkzaamheden is de eigenaar verplicht het beschermde gemeentelijke monument te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden is gebracht.

Artikel 37. Ontheffing

Het college kan uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid van de verplichtingen, zoals omschreven in dit hoofdstuk, gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen.

Artikel 38. Gereedmelding

  • 1. Binnen zes weken na het gereedkomen van de werkzaamheden dient de aanvrager, met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gestelde formulier, een verklaring in dat de werkzaamheden zijn afgerond.

  • 2. Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling van de definitieve subsidie en om uitbetaling.

  • 3. De gereedmelding c.q. aanvraag tot vaststelling van de definitieve subsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      in tweevoud en gerelateerd aan de ingediende begroting een verantwoording van de gemaakte kosten, onder overlegging van (kopieën van) de betreffende facturen en betalingsbewijzen;

    • b.

      een verklaring van de verzekeringsmaatschappij waaruit blijkt dat het gemeentelijk monument voldoende verzekerd is.

  • 4. Indien de gereedmelding naar het oordeel van het college niet voldoet aan het bepaalde in het derde lid, doen zij daarvan binnen vier weken na ontvangst schriftelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de nog te verstrekken gegevens.

  • 5. De aanvrager moet binnen de in de mededeling aangegeven termijn de ontbrekende gegevens alsnog aanleveren of deze gegevens desgevraagd verduidelijken.

  • 6. Het recht op vaststelling en uitbetaling vervalt, indien niet is voldaan aan het bepaalde in het derde of vijfde lid. De aanvrager ontvangt hiervan een schriftelijk besluit.

Artikel 39. Subsidievaststelling

  • 1. De definitieve vaststelling van de hoogte van de subsidieverlening vindt plaats nadat:

    • a.

      de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden conform artikel 38, eerste lid schriftelijk zijn gereed gemeld, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende gegevens, bedoeld in artikel 38, derde lid;

    • b.

      de onder a. bedoelde werkzaamheden namens het college zijn gecontroleerd en akkoord bevonden;

  • 2. De definitieve subsidie is in principe gelijk aan de verleende subsidie, tenzij de werkelijke subsidiabele kosten hoger of lager zijn dan aanvankelijk geraamd, dan wel er sprake is van meer- of minderwerk.

  • 3. Ingeval er sprake is van meerwerk dient de aanvrager vóór aanvang van de betreffende werkzaamheden, hiervoor goedkeuring te vragen aan het college.

  • 4. Het besluit tot subsidievaststelling wordt binnen acht weken na indiening van de gereedmelding als bedoeld in artikel 38 genomen.

  • 5. Uitbetaling geschiedt binnen acht weken na bekendmaking van het besluit tot subsidievaststelling op een bij de gereedmelding door aanvrager op te geven bankrekeningnummer.

Artikel 40. Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college in het belang van de instandhouding van een beschermd gemeentelijk monument afwijken van de bepalingen van deze verordening. De gemeentelijke adviescommissie adviseert over de afwijking.

§ 8. Slotbepalingen

Artikel 41. Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2016 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop de nieuwe verordening van kracht wordt.

Artikel 42. Overgangsrecht

  • 1. Een krachtens de Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2016 aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2016.

Artikel 43. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na de officiële elektronische bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2025.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 22 mei 2025,

de griffier,

Eveline Hamelink-van Rens

de voorzitter,

Jules Bijl

Toelichting

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet (hierna: Ow) stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de verordening vóór 1 juli 2016 zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- of dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Ow, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Ow. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Ow door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Ow wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Ow.

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert vanaf juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Ow vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat overgaat naar de Ow.

In aansluiting op de Erfgoedwet is in 2016 gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten en stads- en dorpsgezichten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moesten ook voor de Ow worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht. [Omdat er binnen de gemeente nog bestemmingsplannen zijn waarin de bescherming van archeologische monumenten niet is opgenomen die na de inwerkingtreding van de Ow deel uitmaken van het (tijdelijk) omgevingsplan, is in het overgangsrecht afzonderlijk in een vangnetbepaling voorzien (artikel 23).]

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet enartikel 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Ow zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid,) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Ow. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot en met 2029.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Definities

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen ‘gemeentelijk beschermd cultuurgoed’, ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’, ‘gemeentelijk beschermde verzameling’, ‘gemeentelijk monument’, ‘minister’ en ‘omgevingsvergunning’ waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn voorts:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • a.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Erfgoedwet;

    • b.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Erfgoedwet; of

    • c.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • -

    beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid, van de Erfgoedwet;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • -

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3, van de Erfgoedwet;

  • -

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk (beschermd) aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten,cultuurgoederen of verzamelingen.

[Tweede lid, onder b

Hier is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Het kan ook gaan om informatie via instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Ow betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.]

[Tweede lid, onder c

In onderdeel c van het tweede lid is opgenomen dat door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Ow betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht in het gemeentelijke erfgoedregister kunnen worden opgenomen.]

Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK-PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten plus gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen meer op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).

Na de inwerkingtreding van de Ow is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Ow in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2029 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Ow.

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Ow en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 5. Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeideuit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Ow blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Ow via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Ow. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 juli 2022).

Artikel 6. Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Ow. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Ow gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Ow zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Onder de Ow zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Ow) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Ow) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Ow maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Artikel 7. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Nadere toelichting bij te maken keuze eerste lid

Gemeenten kunnen afhankelijk van de gekozen beslistermijn er zelf voor kiezen of het artikel nog nadere toelichting behoeft. Als voor de termijn van 26 weken gekozen wordt kan bijvoorbeeld het volgende opgenomen worden: “Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).”

Artikel 8. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

Artikel 9. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

Artikel 10. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevingsverordening.

Artikel 11. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

Artikel 12. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.

Artikel 13.

(Vervallen)

Nadere toelichting

Artikel 15 vervalt vanwege de inwerkingtreding van de Ow en wordt vervangen door een beperkender regime. Na inwerkingtreding van de Ow zijn de intrekkingsgronden van een omgevingsvergunning uitputtend geregeld in onder andere de artikelen 5.39 en 5.40 van de Ow, artikel 8.97 e.v. van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) en – i.v.m. overgangsrecht – ook artikel 10a.12 van het Bkl.

Artikel 14. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Ow, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

Artikel 15.

(Vervallen)

Artikel 16. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- of dorpsgezichten aan te wijzen[, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Het is mogelijk dat het tijdelijke omgevingsplan, onderdelen van het bestemmingsplan of de beheersverordening, als beschermend worden aangemerkt. Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Ow nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten.. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- of dorpsgezichten mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Ow en van gemeentelijke monumenten artikel 13. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Ow regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.]

Zevende lid

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.

Artikel 17. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 18. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Ow geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

Artikel 19. Strafbepaling

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Ow en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 14 en 20, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Ow). Voor inwerkingtreding van de Ow was dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo.

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

Artikel 21 verwijst naar de artikelen 13 en 14, derde lid. Artikel 13 bevat de instandhoudingsverplichting van een gemeentelijk monument, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikel 14, derde lid, geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

Artikel 20. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste wordt in artikel 18.7 van de Ow geregeld.

Artikel 21. Subsidieplafond

Het college stelt jaarlijks het subsidieplafond vast. De raad hoeft dus op basis van de Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland 2009 niet specifiek een subsidieplafond voor gemeentelijke monumenten vast te stellen, dit is aan het college. Het college kan dit subsidieplafond echter slechts vaststellen, binnen de door de gemeenteraad vastgestelde begroting. Via het budgetrecht kan de raad erop toezien dat de begroting in evenwicht is (artikel 189 Gemeentewet).

Artikel 25. Subsidietoekenning

Subsidie wordt verleend voor de instandhouding van beschermde gemeentelijke monumenten, niet zijnde bezit van de gemeentelijke of een andere overheid. Beoogd wordt het plegen van preventief en structureel onderhoud van beschermde gemeentelijke monumenten te stimuleren. De levensduur van de oorspronkelijk toegepaste materialen wordt door het plegen van preventief en structureel onderhoud verlengd en cultuurhistorische waarden daarmee geborgd. Het gehanteerde uitgangspunt hierbij is dat behoud gaat voor herstel en herstel voor vervanging. Beoogd neveneffect is dat restauratiewerkzaam-heden hierdoor minder frequent noodzakelijk zullen zijn. Naast onderhoudswerkzaamheden worden - in beperkte mate - herstelkosten subsidiabel gesteld. De subsidie is echter niet van toepassing als er sprake is van restauratieplan. In geval een eigenaar tot restauratie van zijn of haar object overgaat, bestaat de mogelijkheid een beroep te doen op het Cultuurfonds voor Monumenten Zuid-Holland.

Artikel 26. Hoogte subsidie

De gemeente stelt op basis van de door de aanvrager aangeleverde bescheiden de subsidiabele kosten vast. Voor de berekening van de subsidiabele kosten wordt de Leidraad BRIM Subsidiabele Instandhoudingkosten 2011 gehanteerd. Deze Leidraad is ontwikkeld voor het vaststellen van subsidiabele instandhoudingkosten bij het verlenen van subsidie voor rijksmonumenten. De Leidraad geeft inzicht in de werkzaamheden die in aanmerking komen voor subsidieverlening. In deze Leidraad is het te vergoeden percentage en de maximaal verkrijgbare subsidie bepaald. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen beschermde gemeentelijke monumenten die geen en die wel deel uitmaken van een ensemble. In geval twee of meer gemeentelijke monumenten deel uitmaken van een ensemble en één eigenaar hebben, wordt een lager subsidiebedrag beschikbaar gesteld dan voor twee of meer afzonderlijke gemeentelijke monumenten aangezien er van uit wordt gegaan dat de kosten van instandhoudingwerkzaamheden bij het gelijktijdige uitvoeren lager zullen zijn.

Artikel 27. Subsidieaanvraag

In artikel 27 zijn onder het tweede lid de indieningvereisten aangegeven. Op basis van de geleverde bescheiden moet de gemeente in staat zijn de subsidiabele kosten te kunnen bepalen. Een bouwkundig inspectierapport geeft een overzicht van de staat van onderhoud en een indicatie op welke termijn onderhoudswerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. De werkomschrijving (of bestek) en de daarbij behorende begroting moeten – in samenhang met het inspectierapport - dusdanig zijn ingericht dat de gemeente de subsidiabele kosten kan bepalen. Dit houdt in dat de werkzaamheden naar soort en naar onderdeel moet zijn gespecificeerd (activiteit, manuren en materialen). Als bijvoorbeeld schilderwerkzaamheden worden beschreven en het beschermde gemeentelijke monument een moderne aanbouw heeft die niet onder de bescherming valt, zijn de schilderwerkzaamheden van deze moderne uitbouw niet subsidiabel. Uit het inspectierapport, het bestek en de begroting moet kunnen worden afgeleid over welke opgevoerde posten geen subsidie beschikbaar wordt gesteld. Indien naar het oordeel van de gemeente de bescheiden onvoldoende inzicht geven in de werkzaamheden, kunnen aanvullende bescheiden worden gevraagd (derde lid). Het zal in deze gevallen vooral gaan om werkzaamheden die verder reiken dan onderhoud alleen, derhalve werkzaamheden waarbij sprake is van kleine restauratieve ingrepen.

Om de administratieve lasten voor de aanvrager te beperken wordt bij de aan te leveren bescheiden zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bescheiden die reeds zijn aangeleverd in het kader van bij de aanvraag om omgevingsvergunning.

Artikel 29. Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Het college kan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit verzoeken een advies te geven over een subsidieaanvraag, maar is dit niet verplicht. Als sprake is van reguliere onderhoudswerkzaamheden waarbij geen sprake is van partieel herstel of een deelrestauratie kan het college besluiten af te zien van een advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Artikel 30. Beschikking subsidieverlening

In geval een advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit conform het gestelde bij de toelichting van artikel 29 niet noodzakelijk is, wordt de beschikking binnen acht weken na het indienen van een ontvankelijke aanvraag gegeven.

Artikel 31. Weigeringsgronden

In artikel 31 worden de weigeringgronden genoemd. In lid f wordt bepaald dat er geen beschikking kan worden gegeven op het moment dat het subsidieplafond wordt overschreden (zie ook de toelichting op artikel 21). Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. In geval een subsidie-aanvraag niet kan worden gehonoreerd omdat het subsidieplafond daarmee wordt overschreden, schuift de aanvraag door naar het daarop volgende jaar. Het is daarom raadzaam dat eigenaren geruime tijd voorafgaande aan de aanvraag hun voornemen tot onderhoudswerkzaamheden kenbaar maken bij de gemeente.

Artikel 32. Kettingbeding

Het kettingbeding is opgenomen om er voor zorg te dragen dat verplichtingen jegens de gemeente ten gevolge van een toegekende subsidie worden overgedragen op de opvolgende eigenaar, bijvoorbeeld wanneer een subsidiebeschikking is afgegeven en de werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar de definitieve vaststelling van de subsidie nog niet heeft plaatsgevonden op het moment dat de overdracht van een beschermd gemeentelijk monument plaatsvindt.

Artikel 33. Termijn aanvang en beëindiging werkzaamheden

Met de bepalingen van dit artikel wordt beoogd te voorkomen dat toegekende subsidie onnodig lang dient te worden gereserveerd. Plannen dienen met voortvarendheid te worden uitgevoerd. In voorkomende gevallen kan het college gebruik maken van de in het vierde lid geformuleerde afwijkingbevoegdheid.

Artikel 34. Toezicht

Dit artikel is opgenomen om te waarborgen dat de gemeente erop kan toezien dat de werkzaamheden waarvoor subsidie is aangevraagd worden verricht op een wijze die overeenkomen met de instandhoudingplannen zoals deze bij de gemeente zijn ingediend.

Artikel 35. Verzekering

De tekst uit de oude verordening kon discussie oproepen over wat herstel in de oude staat is. Om te voorkomen dat de eigenaar het gemeentelijke monument moet herstellen in de staat waarin het ooit gebouwd werd, is nu opgenomen dat het gaat om het herstel in de staat waarin het zich bevond op het moment van het ontstaan van de schade. Dit voorkomt extra hoge kosten voor de eigenaar gelet op onder andere het historisch onderzoek (hoe heeft het object er bij de oprichting uitgezien?) en gebruik van oude materialen. Wel dient in ogenschouw te worden genomen dat de staat waarin het object zich bevond op het moment van het ontstaan van de schade moet overeenstemmen met de staat op het moment van aanwijzing als gemeentelijk monument en eventueel daarna met vergunning of toestemming van het college aangebrachte wijzigingen. Hiermee wordt voorkomen dat de verplichting geldt voor herstel of herbouw van het gemeentelijke monument inclusief illegaal uitgevoerde werkzaamheden aan het object.

Artikel 39. Subsidievaststelling

Het kan voorkomen dat men tijdens het verrichten van de instandhoudingwerkzaamheden op zaken stuit die noodzakelijkerwijs moeten worden verholpen. In het werk kan bijvoorbeeld blijken dat een venster houtrot heeft. Het heeft geen zin het venster te schilderen als men het hout niet repareert. De kosten van dergelijk en ander meerwerk dient aan de gemeente te worden gemeld om eventueel subsidiabel gesteld te kunnen worden. Als de meerkosten in aanmerking komen voor subsidie, wordt dit schriftelijk door de gemeente aan de aanvrager bevestigd.