Financiële Verordening gemeente Wijk bij Duurstede 2024

Geldend van 03-06-2025 t/m heden

Intitulé

Financiële Verordening gemeente Wijk bij Duurstede 2024

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

De begripsbepalingen zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze verordening.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Vaststelling programma-indeling

  • 1. De raad kan bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college een programma-indeling voor die raadsperiode vaststellen.

  • 2. De raad kan bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college per programma de programmaonderdelen vaststellen.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. De begroting en de jaarstukken worden ingericht volgens de regelgeving in het BBV.

  • 2. Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de begrote lasten en baten per programmaonderdeel weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per programmaonderdeel weergegeven.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting en jaarstukken wordt van de investeringen:

    • a.

      Per (nieuwe) investering het benodigde investeringskrediet en indien van toepassing de bijdragen van derden en de afschrijvingstermijn weergegeven;

    • b.

      Per lopende investering het geautoriseerde investeringskrediet en in de jaarstukken de uitputting van de investeringen weergegeven.

  • 4. In de jaarstukken zijn de financiële effecten van de herzieningen van de grondexploitaties verwerkt.

  • 5. In de begroting en jaarstukken worden in de paragraaf Risicomanagement en weerstandsvermogen de kaders en hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid rondom risicomanagement beschreven.

  • 6. In de begroting en jaarstukken worden de belangrijkste beleids- en financiële risico’s toegelicht.

  • 7. In de begroting en jaarstukken zijn de paragrafen opgenomen conform BBV en op verzoek van de aangestelde accountant of de raad.

Artikel 4. Kaders begroting en meerjarenraming

  • 1. Het college biedt aan het begin van de nieuwe raadsperiode aan de raad een nota (kadernota) aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 2. Het college biedt daarna jaarlijks aan de raad ter besluitvorming een kaderbrief aan met voorstel voor actualisatie van het bestaande beleid en de kaders.

  • 3. De Macro economische verkenning augustus (MEV) vormt de basis voor indexatie van de begroting. Dit betreft de volgende indexcijfers:

    • loonvoet sector overheid (%);

    • Prijs materiële overheidsconsumptie (imoc)

    • Prijs bruto overheidsinvesteringen (iboi)

    Daar waar mogelijk wordt specifiek het cijfer toegepast. Voor algemene zaken wordt gebruik gemaakt van een gewogen gemiddelde van bovenvermelde indexcijfers. Gewogen met respectievelijk 60-20-20%.

    Voor de kosten WMO en Jeugd wordt het door de Nza gepubliceerde verwachte OVA tarief (overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling) gehanteerd.

  • 4. In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen.

  • 5. Jaarlijks wordt met de begroting het percentage van de omslagrente (=rekenrente) voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van het totaal van rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen, verminderd met de rentekosten en rentebaten van projectfinanciering. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent naar boven afgerond.

Artikel 5. Autorisatie begroting, investeringskredieten en reserves

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting per programma de baten, lasten, toevoegingen en onttrekkingen uit de reserves voor het volgende begrotingsjaar en stelt de meerjarenraming vast.

  • 2. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de uitbreidings- en vervangingsinvesteringen, tenzij deze investering al via een eerder raadsvoorstel is geautoriseerd.

  • 3. Het college informeert de raad als ze verwacht dat de scope/invulling van een project wezenlijk wijzigt.

  • 4. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportage in de raad bedoeld in artikel 6, eerste lid, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, reserves, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 6. In een investeringsvoorstel staat in ieder geval:

    • a.

      het investeringsbedrag;

    • b.

      de risico beoordeling;

    • c.

      de gehanteerde rekenrente;

    • d.

      de raming en dekking van de kapitaallasten ;

    • e.

      de wijze van financiering bij een bedrag > € 500.000,-;

    • f.

      de termijn waarbinnen de financiering wordt afgesloten;

    • g.

      de periode van financiering;

    • h.

      de afschrijvingstermijn;

    • i.

      en de verwachte opleverdatum/jaar.

  • 7. Uiterlijk één jaar na gereedkomen/in gebruik name van de investering wordt het investeringskrediet afgesloten.

  • 8. Niet bestede deel van afgesloten kredieten vallen vrij. De kapitaallasten uit de niet bestede kredieten worden verwerkt in het volgende begrotingsvoorstel.

  • 9. Niet gereed gekomen in gebruik genomen investeringen worden uiterlijk binnen één jaar na het vastgestelde opleveringsjaar aan het college voorgelegd om te worden afgesloten of bij akkoord met 1 jaar verlengd.

  • 10. Als blijkt dat een geplande (vervangings-) investering uitgesteld wordt, kan het krediet worden doorgeschoven. Dit wordt bij kadernota, begroting of bestuurlijke rapportage aan de raad gemeld. De kapitaallasten uit de niet bestede kredieten worden verwerkt in het volgende begrotingsvoorstel.

  • 11. Het college biedt de raad eens in de 4 jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt in ieder geval:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      bij welke specifiek benoemde taakvelden het verschil tussen het geraamde saldo van baten en lasten en het gerealiseerde saldo van baten en lasten mogen worden verrekend met een daartoe in het leven geroepen reserve.

  • 12. Jaarlijks biedt het college de raad de bijlage van de nota reserves en voorzieningen, met de actuele stand van de reserves en voorzieningen, aan. Deze bijlage wordt vastgesteld door de raad.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van een tussentijdse (voortgangs-) rapportage1 over de realisatie van de begroting van het lopende boekjaar van de gemeente.

  • 2. De tussentijdse rapportage bevat over relevante afwijkingen in de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma [uitgesplitst naar programmaonderdelen;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het totale saldo van de baten en lasten, volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen c en d;

    • f.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten, en de voortgang;

  • 3. In de tussenrapportage worden afwijkingen op de ramingen van de baten en lasten per programma groter dan € 50.000 toegelicht;

  • 4. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportage in de raad als bedoeld in lid 1, kan het college voorstellen doen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

Artikel 7. Beleidsevaluatie

  • 1. Gedurende de raadsperiode heeft de rekenkamer de mogelijkheid verschillende onderwerpen zelfstandig te evalueren.

  • 2. De uitkomsten van de evaluaties door de rekenkamer worden beschikbaar gesteld aan interne controle ten behoeve van de interne organisatie.

  • 3. Het college stelt jaarlijks een planning voor beleidsevaluatie vast en informeert de raad hierover. Met deze beleidsevaluatie wordt invulling gegeven aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 213a Gemeentewet.

  • 4. In de beleidsevaluatie wordt ten minste aandacht besteed aan:

    • a.

      De mate waarin de doelstellingen van beleid zijn behaald;

    • b.

      De mate waarin de beoogde beleidsmatige inzet ook daadwerkelijk is gepleegd;

    • c.

      De mate waarin de beoogde streefcijfers zijn gerealiseerd;

    • d.

      De benutting van het budget dat beschikbaar is gesteld voor het realiseren van het beoogde effect dan wel de te leveren prestaties;

    • e.

      De beleidsevaluatie van de onderzochte onderwerpen wordt afgerond met conclusies die de basis kunnen vormen voor de bijstelling van het beleid.

Artikel 8. Jaarstukken

  • 1. De jaarstukken worden opgesteld in lijn met de wettelijke voorschriften.

  • 2. Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken biedt het college de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat;

  • 3. Na het bestemmingsvoorstel over het jaarrekeningresultaat kan het college de raad overhevelingsvoorstellen voor besluitvorming voorleggen om restantmiddelen op onderdelen van het rekeningresultaat over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving van vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan wordt in dit artikel invulling gegeven. Voor de bepalingen over onder meer afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage 2 (activabeleid) en 3 (afschrijvingen). In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiële vaste activa opgenomen. Deze vorm sluit aan bij de voorheen gebruikelijke werkwijze in sommige gemeenten om de afschrijvingstermijnen in een apart document vast te leggen. De materie ten aanzien van waardering en afschrijving is afdoende geregeld in het BBV en is derhalve niet in deze verordening uitgewerkt. De afschrijvingstermijnen uit de bijlage en het startmoment van de afschrijvingen, zoals bedoeld in lid 3, gelden voor investeringen die na 1 januari 2024 door de raad worden vastgesteld.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2. Voor openstaande vorderingen betreffende gemeentelijke belastingen, heffingen en debiteuren Sociale Zekerheid wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en eventueel toerekening uit andere taakvelden, de rente van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken;

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor zover van toepassing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW), de kosten van het kwijtscheldingsbeleid en overige door de gemeente verschuldigde belastingen en heffingen;

  • 3. De toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde fte’s die worden besteed aan desbetreffende goederen, werken, diensten, rechten en heffingen, gedeeld door het aantal totale directe fte’s2 ;

  • 4. Rente vormt ook een component voor de kostprijsberekening.

  • 5. Voor de rentetoerekening aan activa wordt een omslagpercentage gehanteerd, zoals beschreven in artikel 4 lid 5. Indien voor specifieke projecten projectfinanciering is opgenomen dan geldt voor de rentetoerekening het rentepercentage van de projectfinanciering. Het rentebeleid voor grondexploitaties is opgenomen in de nota Grondbeleid.

  • 6. In geval van projectfinanciering worden de werkelijke rentekosten toegerekend.

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten en werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een algemeen belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het algemeen belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een algemeen belang3 neemt de raad een besluit waarin het algemeen belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een algemeen belang neemt de raad een besluit waarin het algemeen belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadsbesluiten met de motivering van het algemeen belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en er sprake is van een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen en de tarieven voor rechten en leges. Uitgangspunt voor de vast te stellen rechten en leges is kostendekkendheid van tarieven. De onroerend zaak belasting (ozb) tarieven worden vastgesteld in de besluitvorming in de begrotingsbehandeling.

Artikel 14. Financieringsfunctie

Om uitvoering te geven aan de financieringsfunctie stelt de raad minimaal eens in de 4 jaar een Treasurystatuut vast. In dit statuut wordt geregeld dat binnen de wettelijke kaders:

  • a.

    Het college voldoende financiële middelen kan aantrekken om de programma's binnen de door de Raad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren.

  • b.

    Hoe de risico's verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico's, koersrisico's en kredietrisico’s maximaal worden beheerst.

  • c.

    Het maximaal beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen.

  • d.

    Dat het college bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak, zoveel als mogelijk zekerheden bedingt.

Hoofdstuk 4. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 15. Verantwoordings- en rapportagegrens en rechtmatigheidsverantwoording

In de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteert het college aan de raad over afwijkingen met een verantwoordingsgrens4 van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves.

Artikel 16. Voorwaarden criterium

  • 1. Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2. Het college biedt de raad jaarlijks uiterlijk op laatste jaarvergadering van het jaar van het lopende boekjaar ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.

Artikel 17. Begrotingscriterium

  • 1. Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen.

  • 2. De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 5.

  • 3. Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaal bedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4. Uitgangspunt is dat afwijkingen van de begroting als onrechtmatig worden beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      De omvang van de overschrijding kleiner is dan de verantwoordingsgrens zoals beschreven in artikel 15.

    • b.

      Er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding compenseren.

    • c.

      Er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling.

    • d.

      De overschrijding is geautoriseerd door middel van de vaststelling van een tussentijdse rapportage.

  • 5. Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 18. Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1. Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2. Het college zorgt voor en legt de regels vast voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 5. Begroting en jaarstukken

Artikel 19. Lokale heffingen

Het college neemt bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de kostentoerekening van de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht;

  • b.

    de uitvoeringskosten van de uitvoeringsorganisatie.

Artikel 20. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

  • 1. Het college neemt in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de stand van de algemene reserve;

    • b.

      de onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting;

    • c.

      de post onvoorzien;

    • d.

      de benodigde weerstandscapaciteit;

    • e.

      de wijze waarop met risico’s en de omvang van het weerstandsvermogen wordt omgegaan.

  • 2. Het college informeert de gemeenteraad gestructureerd en periodiek over risico’s. Dit via de volgende instrumenten:

    • a.

      Bij de begroting en de jaarrekening wordt een actuele stand van de belangrijkste risico’s weergegeven. De paragraaf weerstandsvermogen en risicomanagement geeft de risico’s samenvattend weer met daarbij toelichting op de belangrijkste mutaties ten opzichte van de vorige actualisatie.

    • b.

      Indien van toepassing vindt tussentijds een separate risicorapportage plaats.

    • c.

      Besluitvormings- en informatiedocumenten (raadsvoorstellen, Raads Informatie Brieven) bevatten een duiding van de relevante risico’s met daarbij de mitigerende maatregelen die genomen worden om de risico’s zoveel mogelijk te verkleinen dan wel positieve risico’s te benutten.

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2. Het college biedt de raad periodiek, een beheerkwaliteitsplan (BKP) aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor wegen, kunstwerken, verkeer, openbare verlichting, openbaar groen, watergangen beschoeiingen, duikers en stuwen. De raad stelt het plan vast.

  • 3. Het college biedt de raad periodiek, een beheerkwaliteitsplan Water en rioleringen (WRP) aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4. Het college biedt de raad periodiek, een meerjaren-onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 22. Bedrijfsvoering

De paragraaf bedrijfsvoering geeft inzicht in de stand van zaken en de beleidsvoornemens rond de gemeentelijke bedrijfsvoering. Ook rapporteert het college in de paragraaf bedrijfsvoering over geconstateerde individuele rechtmatigheidsfouten en onzeker- en onduidelijkheden5 . Voor een toelichting op begrotingsonrechtmatigheden wordt in de paragraaf Bedrijfsvoering verwezen naar de financiële toelichtingen bij de programma’s,.

In dit artikel is de aanvullende informatievraag ten behoeve van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen, dat de raad in de paragraaf bedrijfsvoering ook wordt geïnformeerd over de kosten, de opbouw en het verloop van het personeelsbestand, de organisatieontwikkeling, de kosten inhuur derden. Naar aanleiding van een stellige uitspraak van de commissie BBV (Nota Bedrijfsvoering 2021) is opgenomen dat het college in de paragraaf bedrijfsvoering rapporteert over niet-financiële rechtmatigheidsfouten in verband met het niet naleven van de wet FIDO.

In de paragraaf Bedrijfsvoering wordt aanvullende informatie opgenomen over de individueel geconstateerde financiële rechtmatigheidsfouten boven de rapportagegrens6 .

Indien het totaal van alle rechtmatigheidsfouten, die in de paragraaf zijn opgenomen, niet uitkomt boven de verantwoordingsgrens, zal in de Rechtmatigheidsverklaring worden aangegeven dat er rechtmatig is gehandeld.

Artikel 23. Grondbeleid

Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een nota grondbeleid aan.

  • 1.

    Met de nota stelt de raad de kaders voor het grondbeleid vast.

    De nota grondbeleid bevat in ieder geval:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.

  • 2.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 3.

    In de nota grondbeleid is de bevoegdheid opgenomen door welk orgaan de grondprijzen worden vastgesteld. Op dit moment heeft het college mandaat van de raad om de grondprijzen vast te stellen.

  • 4.

    De voorziening voor verliesgevende grondexploitaties wordt gewaardeerd tegen de prijzen zoals vastgesteld in de geldende nota grondprijzen.

Hoofdstuk 6. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 24. Administratie

  • 1. Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • 2. Het college draagt zorg voor een administratie die zodanig van opzet, bestaan en werking is, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het afleggen van verantwoording door het college aan de raad over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving, en de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie.

Artikel 25. Financiële organisatie

Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Het college draagt in ieder geval zorg voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen, en het beleid en de interne regels voor het voorkomen van fraude van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan;

  • h.

    het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 26. Interne controle

  • 1. Het college draagt zorg voor de adequate invulling van de interne controle functie.

  • 2. De kaders voor de interne controle zijn opgenomen in het actuele Controleprotocol en het Controleplan interne controle.

  • 3. Het college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording.

  • 4. Het college draagt daarmee zorg voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 27. Intrekking oude regeling

De Financiële verordening gemeente Wijk bij Duurstede 2020 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 28 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 01 januari 2024.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als:

Financiële Verordening gemeente Wijk bij Duurstede 2024

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van d.d. 12 december 2023.

De voorzitter,

De griffier,

Bijlage 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Administratie:

    Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • b.

    BBV:

    Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten en provincies. Dit is een algemene maatregel van bestuur ter invulling van artikel 186 van de Gemeentewet. Het BBV regelt de financiële beleidskaders waaraan de gemeenten gebonden zijn.

  • c.

    Beleid:

    Onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel aan opvattingen over te realiseren doelstellingen, tezamen met de voorgenomen inspanningen en de daarvoor benodigde middelen om deze doelstellingen te bereiken.

  • d.

    Doelmatigheid:

    De mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten worden gerealiseerd met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen, of met de beschikbare middelen zo veel mogelijk resultaat wordt bereikt.

  • e.

    Doeltreffendheid:

    De mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten van het beleid daadwerkelijk worden behaald.

  • f.

    Fido

    Wet financiering decentrale overheden – deze wet regelt de hoofdlijnen van het verplicht schatkistbankieren: de verplichting om overtollige middelen in de schatkist aan te houden en de mogelijkheid om overtollige middelen onderling uit te lenen.

  • g.

    Onbenutte belastingcapaciteit:

    Gemeenten kunnen financiële hulp van het Rijk volgens artikel 12 Gemeentewet krijgen als hun OZB-tarief zich op 120% of hoger bevindt ten opzichte van het gewogen landelijk gemiddelde van het laatst bekende jaar. De ruimte tussen de werkelijke opbrengst en deze 120% heet de onbenutte belastingcapaciteit.

  • h.

    Organisatie-eenheid:

    Iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college of aan de directie.

  • i.

    Programma:

    Een samenhangend geheel van activiteiten.

  • j.

    Rapportagegrens:

    een door de raad vastgesteld bedrag waarboven alle rechtmatigheidsfouten in de paragraaf bedrijfsvoering worden toegelicht.

  • k.

    Rechtmatigheid:

    Het voldoen aan wet- en regelgeving en beleid zoals door de gemeente vastgesteld.

  • l.

    Rechtmatigheidsverantwoording:

    de rapportage van het college waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving.

  • m.

    Financiële rechtmatigheid:

    het overeenkomstig wet- en regelgeving en beleid zoals door de gemeente vastgesteld tot stand komen van baten en lasten en mutaties in balansposten. Het begrip financiële rechtmatigheid in het kader van de rechtmatigheidsverantwoording is een minder omvattend begrip. Bij financiële rechtmatigheid in rechtmatigheidsverantwoording bestaat er een duidelijke relatie met het financiële beheer.

  • n.

    Schulden:

    Bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa.

  • o.

    Taakveld:

    Voorgeschreven eenheden die betrekking hebben op de taken en daaraan gerelateerde activiteiten van gemeenten waar baten en lasten mee gemoeid zijn. De taakvelden worden bij ministeriële regeling vastgesteld (Iv3).

  • p.

    Verantwoordingsgrens:

    Een door de raad vastgesteld bedrag op basis van een percentage van de totale lasten, waarboven het college de afwijkingen moet opnemen in de rechtmatigheidsverantwoording. De totale lasten inclusief de toevoegingen aan de reserves vormen de te hanteren omvangbasis voor het berekenen van de verantwoordingsgrens. De verantwoordingsgrens valt binnen de bandbreedte van 0% tot 3% van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves. Voor zowel fouten als voor onduidelijkheden afzonderlijk geldt hetzelfde percentage.

  • q.

    Verplichtingen:

    Onder een verplichting wordt verstaan het aangaan van een privaatrechtelijke overeenkomst voor de inkoop van een werk, dienst of levering van goederen, daaronder begrepen raam- en concessieovereenkomsten voor zover het geen arbeidsovereenkomsten betreft.

  • r.

    Vervangingsinvesteringen:

    Een vervangingsinvestering is een investering die dient ter vervanging van versleten kapitaalgoederen.

Bijlage 2. Activabeleid

Gemeentelijk activabeleid

Activeren

Uitgaven voor zaken waar het gebruiksnut zich over meer jaren uitstrekt worden geactiveerd.

Aanschaffingen met bedragen tot € 20.000 (exclusief BTW), worden niet geactiveerd, maar rechtstreeks als last in de exploitatie verantwoord.

Wanneer bestellingen verzameld plaatsvinden (bijvoorbeeld meubilair), zal op jaarbasis het totaalbedrag bepalend zijn voor het al dan niet activeren. Een verzamelde bestelling met een omvang van meer dan € 20.000,- wordt (exclusief BTW) geactiveerd.

Afschrijven

Afschrijven is het bepalen van de jaarlijkse waardevermindering van een actief i.c. de systematiek om te bepalen voor welke bedragen de investeringsuitgaven ten laste van het jaarlijkse exploitatieresultaat komen. Deze verdeling over een reeks van jaren gebeurt om een aantal redenen:

  • a.

    de waardevermindering van de activa geschiedt in een reeks van jaren. Door middel van afschrijvingen geeft een actief in de balans een weergave van het vermogen gedurende deze periode.

  • b.

    door de afschrijvingen wordt een directe relatie gelegd tussen kosten en nuttigheid/dienstbaarheid voor gemeentelijke activiteiten. Deze afschrijvingskosten vormen samen met de rentekosten de kapitaallasten.

De afschrijvingskosten worden bepaald op basis van de werkelijk betaalde verkrijgingsprijs, het bruto investeringsbedrag. Soms dragen derden (bijvoorbeeld met subsidies) bij aan het realiseren van investeringen. Het BBV stelt dat deze bijdragen van derden op de verkrijgingsprijs in mindering moeten worden gebracht indien deze direct samenhangen met de investering. Dan ontstaat het netto investeringsbedrag, waarover de afschrijving plaatsvindt.

Afschrijvingslasten

De hoogte van de jaarlijkse afschrijvingslasten wordt bepaald door:

  • de afschrijvingsbasis, geregeld in het BBV (artikel 64 en 65)

  • de afschrijvingsmethode

  • de afschrijvingstermijn

  • de ingangsdatum van het afschrijven

  • eventuele bijdragen van derden.

Afschrijvingsmethode

Gemeenten zijn vrij om de wijze van afschrijving te bepalen. Wijk bij Duurstede hanteert als uitgangspunt de lineaire afschrijvingsmethode. Hierbij blijven de afschrijvingslasten gelijk gedurende de afschrijvingstermijn. De rentelasten dalen jaarlijks. Het bedrag aan kapitaallasten laat dan per saldo een dalend verloop zien.

Wijk bij Duurstede hanteert als uitgangspunt voor investeringen waar tarieven tegenover staan de annuïtaire afschrijvingsmethode. Hierbij blijft het totaalbedrag aan kapitaallasten jaarlijks gelijk. Binnen dit bedrag stijgen jaarlijks de afschrijvingsbedragen en dalen de rentebedragen.

Afschrijvingstermijn

Wijk bij Duurstede hanteert algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijnen, maar houdt wel rekening met voor Wijk bij Duurstede specifieke omgevingsfactoren, zoals zandgrond als ondergrond voor rioleringen.

Voor het bepalen van de afschrijvingstermijn wordt de afschrijvingstabel gehanteerd die is opgenomen als bijlage 3 bij deze Financiële verordening Wijk bij Duurstede.

Bijdragen van derden

Zie hiervoor de toelichting bij “afschrijven”.

Doelstelling

Het wettelijk kader voor de begroting, meerjarenraming en jaarstukken is opgenomen in het BBV, artikelen 1 tot en met 58a en de toelichting daarop.

Het wettelijke kader over activa is vastgelegd in het BBV, artikelen 33 tot en met 40b en 59 tot en met 65. en de toelichting daarop. De jurisprudentie is gevormd door de stellige uitspraken van de commissie BBV.

In deze bijlage 2 worden eigen gemeentelijke spelregels, als aanvulling op het wettelijk kader, toegelicht.

Restwaarde van het actief

Zie hiervoor de toelichting bij “restwaarden”.

Start afschrijving

Na oplevering van de investering in een jaar, start de afschrijving per 1 januari van het opvolgend jaar.

Termijn beschikbaarheid en afsluiten kredieten

Zie hiervoor artikel 5 van deze Financiële verordening Wijk bij Duurstede.

Restwaarden

De restwaarde is de waarde van een actief aan het eind van de gebruikstermijn. Dit wordt niet meegenomen in de bepaling van de afschrijving. Indien het actief wordt verkocht, valt het verkoopresultaat ten gunste of ten laste van de exploitatie.

Toerekenen rentelasten aan activa

Aan alle geactiveerde bedragen wordt rente toegerekend. Hiervoor wordt een percentage gehanteerd, dat bij het opstellen van de kadernota en/of kaderbrief wordt bepaald. De rentelasten worden toegerekend op basis van de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa. Voor bepaalde soorten financiële vaste activa (verstrekte langlopende geldleningen en kapitaalverstrekking aan grondexploitaties) wordt een afwijkend rentepercentage gehanteerd.

Waardering gronden

In de nota grondbeleid worden de waarderingsgrondslagen voor gronden bepaald.

Waarderingsgrondslagen

Om het juiste bedrag van afschrijving te bepalen rekent de gemeente Wijk bij Duurstede alle directe kosten toe aan programma’s, producten, projecten en investeringen.

Bijlage 3. Afschrijvingsbeleid vaste activa

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4. Toelichting op verordening voor het financieel beheer en beleid 2024

Algemeen

De Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) heeft haar basis in artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid vaststelt, en daarnaast de uitgangspunten voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan. De Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) vult daarnaast de vrije ruimte nader in die iedere gemeente heeft bij de inrichting van het eigen financieel beleid, beheer en organisatie en de rechtmatigheid.

De Gemeentewet biedt de belangrijkste kaders en regelt bijvoorbeeld dat er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting van de begroting en de jaarrekening. Dit wordt vervolgens uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording gemeentes en provincies (hierna: BBV). Het BBV schrijft voor op welke wijze de gemeente moet begroten en verantwoorden en de wijze waarop zij uitvoeringsinformatie vastlegt. Om een correcte interpretatie van deze artikelen te waarborgen is er een commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: commissie BBV). De commissie BBV draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV, en voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring (artikel 75, tweede lid, van het BBV).

Richtlijnen van de commissie BBV aan gemeenten en andere decentrale overheden zijn een belangrijk instrument van de commissie BBV om in navolging van artikel 75 van het BBV de eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV te bevorderen. De richtlijnen van de commissie BBV worden onderverdeeld naar stellige uitspraken en aanbevelingen. De stellige uitspraken zijn dwingend; een gemeente behoort zich hier aan te houden. Met stellige uitspraken geeft de commissie BBV een interpretatie van de regelgeving die leidend is. Indien een gemeente toch een afwijkende interpretatie kiest, dan moet zij dit expliciet motiveren en kenbaar maken bij de begroting en jaarstukken. De aanbevelingen zijn niet dwingend. Hierbij gaat het om uitspraken die ‘steun en richting geven aan de praktijk’. De commissie BBV spoort gemeenten aan om deze aanbevelingen te volgen, omdat dat naar haar oordeel bijdraagt aan het inzicht in de financiële positie (transparantie). Omdat deze aanbevelingen vanuit de expertise van de commissie BBV zijn opgesteld, zijn specifiek die aanbevelingen die gaan over de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) opgenomen als onderdeel van de verordening.

In artikel 75, tweede lid, onder b, van het BBV is vastgelegd dat de commissie BBV een kadernota rechtmatigheid opstelt voor het geven van een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring. Met het instellen van de rechtmatigheidsverantwoording door burgemeester en wethouders heeft de commissie BBV de Kadernota rechtmatigheid 2023 opgesteld.

Nieuwe ontwikkeling: rechtmatigheidsverantwoording door burgemeester en wethouders

Vanaf boekjaar 2023 nemen burgemeester en wethouders een rechtmatigheidsverantwoording op in de jaarrekening. Deze verantwoording is een standaardmodel dat bij wet is vastgelegd en het geeft inzicht in hoeverre de gemeente rechtmatig heeft gehandeld. Waar de accountant voorheen een oordeel vormde over de getrouwheid én rechtmatigheid van de jaarverslaggeving, beperkt de accountant zich nu tot een oordeel over het getrouwe beeld van de jaarrekening (inclusief de rechtmatigheidsverantwoording). De accountant geeft vanaf dit moment dus geen afzonderlijk oordeel meer over de rechtmatigheid.

Met de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording toetst de accountant uitsluitend of de jaarrekening getrouw is, maar toetst daarbij ook of de rechtmatigheidsverantwoording dat is. Dit betekent onder meer dat afwijkingen van rechtmatigheid (voor zover deze niet tevens van invloed zijn op het getrouwe beeld), geen invloed hebben op de strekking van de controleverklaring. Hierdoor kan het bijvoorbeeld voorkomen dat er omvangrijke afwijkingen van rechtmatigheid opgenomen zijn in de rechtmatigheidsverantwoording van burgemeester en wethouders, terwijl de strekking van de controleverklaring toch goedkeurend is, omdat de omvangrijke rechtmatigheidsfouten getrouw opgenomen zijn in de rechtmatigheidsverantwoording.

De invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is mede bedoeld om het gesprek te ondersteunen tussen de raad en burgemeester en wethouders, over de (financiële) rechtmatigheid. Het doel hiervan is om de kaderstellende en controlerende rol van de raad op dit vlak te versterken. Het is daarnaast de verwachting dat dit een kwaliteitsimpuls zal geven aan de interne processen en beheersing, zodat burgemeester en wethouders kunnen steunen op een adequaat functionerend systeem. Ook is de verwachting dat er meer vooruitgekeken gaat worden naar het oplossen van onrechtmatigheden, omdat burgemeester en wethouders ook beheersmaatregelen moeten formuleren (Kadernota rechtmatigheid 2023). Zie ook de toelichting bij artikel 6a.

Toelichting per artikel

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening is het begrip programma gedefinieerd. De autorisatie van de budgetten zoals opgenomen in de programmabegroting vindt op dit niveau plaats. De programma’s worden door het college onderverdeeld.

Met ingang van 2023 ligt de verantwoordelijkheid voor het geven van een verklaring over de financiële rechtmatigheid bij het college. De verklaring van de accountant beperkt zich tot de getrouwheid. (Financiële) rechtmatigheid kent een aantal criteria; het begrotingscriterium, het voorwaardencriterium en misbruik en oneigenlijk gebruik. De commissie BBV heeft een aantal stellige uitspraken én adviezen uitgebreid over het onderwerp rechtmatigheid. Deze uitspraken en adviezen zijn in deze geactualiseerde verordening verwerkt.

Artikel 2.

Dit artikel bevat bepalingen over de vaststelling van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s wordt door de raad vastgesteld. Het (vernieuwde) BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de taakvelden aan de programma’s toewijst.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid artikel 189 Gemeentewet).

De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Er is voor gekozen de budgetten op programmaniveau beschikbaar te stellen. Op grond van het vierde lid van artikel 8 BBV kan een gemeente of provincie de baten en lasten van een programma onderverdelen in baten en lasten voor prioriteiten. (In sommige gemeenten wordt voor het begrip prioriteit ook wel de benaming deelprogramma of na de komende wijziging Taakvelden gehanteerd.) De raad kan in afwijking van het bepaalde in deze verordening er voor kiezen de budgetten per programma te autoriseren.

Het tweede lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Het derde lid van artikel 8 BBV stelt namelijk dat per programma wordt aangegeven wat de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken. De door het college voorgestelde beleidsindicatoren bevatten ten minste de verplichte indicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Het BBV (artikel 9) schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het derde lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat de raad bij aanvang een nieuwe raadsperiode kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel schrijft een autorisatieniveau op het niveau van programma’s voor en bevat de bepaling dat de lasten en baten onder de programma’s in de begroting per programmaonderdeel worden weergegeven.

Artikel 4 Kaders Begroting en meerjarenraming

De kadernota waar artikel 4 op doelt biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht neemt. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV. In dit artikel wordt bepaald dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de kaders voor de het eerstkomende begrotingsjaar en de daarop volgende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.

Lid 3: Artikel 8 van het BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen.

Lid 5: Omslagrente (=rekenrente) is de interne rentevoet (rentepercentage) van de gemeente en betreft de toerekening van het saldo van de rentekosten over de investeringen. Dit is met uitzondering van de rente voor specifieke projecten waarvan de projectfinanciering is afgesloten; de rente wordt direct aan het project toegerekend en niet omgeslagen. De omslagrente wordt jaarlijks bij de Kadernota (nu Kaderbrief) berekend en vastgesteld. Het berekende percentage wordt naar boven afgerond op een veelvoud van 0.5.

Artikel 5: Autorisatie begroting, investeringskredieten en reserves

Artikel 5 van de financiële verordening bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s (eerste lid). Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd – denk hierbij ook aan de grondexploitatie. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Het derde lid handelt over de actieve informatieplicht die het college heeft ten aanzien van verwachte afwijkingen binnen investeringskredieten. Afwijkingen van de begroting zijn onrechtmatig, ook als deze binnen het totaal van het geautoriseerde investeringskrediet blijven. De realisatie van investeringen duren vaak langer dan een jaar en kunnen afwijken van de oorspronkelijke planning. Deze afwijkingen kunnen effect hebben op het uitgavenpatroon binnen het geautoriseerde investeringskrediet. Om te voorkomen dat dit leidt tot begrotingsonrechtmatigheden, is naar aanleiding van de stellige uitspraak van de commissie BBV (kadernota Rechtmatigheid) is in lid 4 opgenomen dat de Raad het college mandateert voor verschuivingen tussen jaren (vierde lid). Uiteraard onder voorwaarde dat het totaal van het geautoriseerde investeringskrediet niet wordt overschreden. In lid 5 is vastgelegd dat nieuwe investeringen die niet in de begroting zijn geautoriseerd ter besluitvorming aan de raad worden voorgelegd. In lid 6 staan de minimale vereiste voor een investeringsvoorstel. Lid 7 en 8 geven uitgangspunten voor het afsluiten (beëindigen) van investeringskredieten.

Lid 12 bepaalt dat het college eens in een nader aantal te bepalen jaar een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

Bij het instellen van een bestemmingsreserve kan een maximale “houdbaarheidsdatum” voor de reserve opgenomen worden. Hiervoor is in de verordening de bepaling opgenomen dat bestemmingsreserves die de houdbaarheidsdatum hebben overschreden, vrijvallen ten gunste van het rekeningresultaat. Bij de bestemming daarvan kan besloten worden dit terug te laten vloeien naar de Algemene Reserve, maar ook een andere bestemming is mogelijk.

Artikel 6: Tussentijdse rapportage

Artikel 6 regelt de totstandkoming van de tussentijdse rapportage. Overigens bestaat de verplichting voor het college om de Gemeenteraad op elk moment te informeren wanneer de actieve informatieplicht bedoeld in artikel 169 en artikel 180 van de Gemeentewet dat vereist. De tussenrapportage verschijnt éénmaal per jaar. Tevens wordt het grensbedrag aangegeven waarboven een afwijking moet worden gerapporteerd en toegelicht.

Artikel 7: De beleidsevaluatie

Dit artikel regelt de beleidsevaluatie. Een continu proces van beleidsverantwoording en –evaluatie vindt (gespreid) plaats gedurende de bestuurlijke periode van vier jaar. De rekenkamer heeft zelfstandig de mogelijkheid om onderwerpen op doelmatigheid te evalueren.

Het college informeert de raad jaarlijks over de planning voor de 213a onderzoeken die binnen de organisatie worden uitgevoerd. Deze planning kan in overleg met de raad aangepast worden als de actualiteit daartoe aanleiding geeft. Expliciet is in de verordening opgenomen dat met de permanente beleidsevaluatie invulling wordt gegeven aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 213 a gemeentewet.

Artikel 8: Jaarstukken

Eerste lid

De jaarrekening zal een positief, dan wel een negatief saldo kennen. In het eerste lid wordt geregeld dat het college een voorstel doen voor de bestemming van het positieve saldo, dan wel de afdekking van een eventueel negatief saldo.

Tweede lid

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om vooruitlopend op de bestemming van het rekeningresultaat budgetten die niet tot besteding zijn gekomen over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar. Bedacht moet worden dat dit uiteraard gevolgen heeft voor de mate waarin het rekeningsaldo nog kan worden bestemd, zoals bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9: Waardering en afschrijving vaste activa.

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 9 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiële vaste activa opgenomen.. De materie ten aanzien van waardering en afschrijving is afdoende geregeld in het BBV en is derhalve niet in deze verordening uitgewerkt.

De afschrijvingstermijnen uit de bijlage en het startmoment van de afschrijvingen, zoals bedoeld in lid 3, gelden voor investeringen die na 1 januari 2024 door de raad worden vastgesteld.

Artikel 10 Voorziening voor oninbaarheid vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen. Vorderingen worden individueel beoordeeld op oninbaarheid. Voor de in het tweede lid genoemde gemeentelijke aanslagen, heffingen en debiteuren Sociale Zekerheid wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid.

Artikel 11 Kostprijsberekening

In dit artikel van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten die worden geleverd aan derden. Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de opbouw van de kostprijs van de goederen en diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. In het tweede lid is aangegeven dat onder de kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen, de compensabele BTW, de kosten van het kwijtscheldingsbeleid en de overige door de gemeente verschuldigde belastingen en heffingen.

Het tweede lid bepaalt dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het derde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan specifieke uitkeringen en subsidies, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding aan specifieke uitkeringen en subsidies worden toegerekend. Dit afzonderen kan door voor deze kosten aparte (hulp-)kostenplaatsen aan te maken en de kosten voortaan op deze (hulp-) kostenplaatsen te boeken.

Het derde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Er wordt voor de toerekening van de overheadkosten bepaald, dat deze plaatsvindt naar rato van het aandeel directe Fte’s. Het aantal fte’s direct is het saldo van het totaal fte minus overhead fte.

Het vierde lid handelt over de toerekening van rente over de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van activa aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en aan de kostprijs van goederen, werken en diensten die aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Het vierde lid bepaalt dat in de kostprijs ook de kosten van de financiering van de materiele activa worden meegenomen in de vorm van rente.

Artikel 12 Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht. Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het algemeen belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het algemeen belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Naar deze uitzonderingen wordt verwezen in het vierde lid, waarvoor geldt dat die uitzonderingen gebaseerd zijn op artikel 25h van de Mededingingswet.

Artikel 13 Vaststelling hoogte belastingen, rechten heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.

Artikel 14 Financieringsfunctie

Minimaal eens in de 4 jaar stelt de raad het treasurystatuut vast waarin de regels voor het aantrekken van geldleningen en het verstrekken van geldleningen en garanties wordt geregeld. Het periodiek herzien van het treasurystatuut wordt daarmee geborgd. Kaders voor de inrichting van het treasurystatuut zijn opgenomen in deze verordening.

Artikel 15 Verantwoordings- en rapportagegrens en rechtmatigheidsverantwoording

Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Burgemeester en wethouders leggen verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. Zie Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021, blz. 9 e.v. voor de criteria en bijbehorende toelichting. De eerste zes criteria zijn niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium.

Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:

  • -

    begrotingscriterium: de financiële handelingen passen binnen het kader van de geautoriseerde begroting;

  • -

    voorwaardencriterium: voorwaarden in wet- en regelgeving worden nageleefd, zoals subsidievoorwaarden;

  • -

    misbruik en oneigenlijk gebruik criterium: er vindt een toetsing op juistheid en volledigheid van gegevens die door derden zijn verstrekt plaats, met het oog op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Eerste lid

In relatie tot de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is in het eerste lid opgenomen dat de raad bij aanvang van iedere raadsperiode vaststelt op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken geïnformeerd wil worden over rechtmatigheid (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).

Tweede lid

In het tweede lid stelt de raad de verantwoordingsgrens vast, waarboven burgemeester en wethouders moeten rapporteren aan de raad (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021). Deze grens moet tussen 0 en 3% liggen van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves.

Alle rechtmatigheidsfouten boven verantwoordingsgrens van 1% worden opgenomen in paragraaf bedrijfsvoering incl. verbetermaatregelen. Indien het totaal van alle rechtmatigheidsfouten, die in de paragraaf zijn opgenomen, niet uitkomt boven de verantwoordingsgrens, zal in de Rechtmatigheidsverklaring worden aangegeven dat er rechtmatig is gehandeld.

Derde lid

Het derde lid geeft aan boven welk bedrag afzonderlijke afwijkingen nader moeten worden toegelicht (rapportagegrens).

Artikel 16 Voorwaardencriterium

Eerste lid

In het eerste lid wordt de definitie weergegeven van het voorwaardencriterium, het zogenaamde “normenkader”.

Tweede lid

Artikel 11 geeft aan dat jaarlijks het normenkader ten aanzien van de rechtmatigheidsverantwoording door de gemeenteraad moet worden vastgesteld en voor een bepaalde datum aan de raad moet worden aangeboden.

Artikel 17 Begrotingscriterium

Eerste lid

Artikel 12 gaat expliciet in op de begrotingsrechtmatigheid. In het eerste lid wordt het begrip begrotingsrechtmatigheid gedefinieerd.

Tweede lid

De baten en lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een overschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. Dat is geregeld in het tweede lid.

Artikel 18 Misbruik en oneigenlijk gebruik criterium

Eerste lid

Dit artikel voorziet in het zogenaamde “misbruik en oneigenlijk gebruik criterium”. In het eerste lid wordt het criterium gedefinieerd. Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies of -uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving is maar in strijd met het doel en de strekking daarvan is.

Tweede lid

Aan Burgemeester en wethouders dienen regels op stellen voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Artikel 19 Lokale heffingen

De artikelen 21 tot en met 27 geven aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid van de begroting en de jaarstukken ten minste moet staan, conform het BBV. In de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) kan de raad bepalen, dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd.

In artikel 10 van het BBV staat welke informatie de paragraaf lokale heffingen van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd. Een deel van de aanvullende informatie dient voor het met de begroting vaststellen van de gehanteerde omslagrente voor de kostprijsberekening van rechten en leges waarmee kosten in rekening worden gebracht. Ook wordt gevraagd de toerekening van de rente en de toerekening van de overheadkosten aan de verschillende rechten, leges en heffingen in beeld te brengen. De commissie BBV beveelt aan om in de paragraaf lokale heffingen van de begroting en de jaarstukken ook een overzicht op te nemen van de te onderscheiden lokale heffingen, de maatstaf en de doelstelling die wordt beoogd met het opleggen van de heffing (artikel 21, aanhef, en onder d.)

Artikel 20 Weerstandsvermogen en risicomanagement

In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag ten behoeve van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Bepaalt is dat het college minimaal eens in de 6 jaar een nota weerstandvermogen en risicomanagement vaststelt. In onze gemeente vormen deze onderwerpen een onderdeel van de Nota reserves en voorzieningen.

Artikel 21 Grondbeleid

Dit artikel bepaalt dat het college minimaal eens de 6 jaar aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.

Artikel 22 Bedrijfsvoering

De paragraaf bedrijfsvoering geeft inzicht in de stand van zaken en de beleidsvoornemens rond de gemeentelijke bedrijfsvoering. Ook rapporteert het college in de paragraaf bedrijfsvoering over geconstateerde individuele rechtmatigheidsfouten en onzeker- en onduidelijkheden. Voor een toelichting op begrotingsonrechtmatigheden wordt in de paragraaf Bedrijfsvoering verwezen naar de financiële toelichtingen bij de programma’s.

In dit artikel is de aanvullende informatievraag ten behoeve van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen, dat de raad in de paragraaf bedrijfsvoering ook wordt geïnformeerd over de kosten, de opbouw en het verloop van het personeelsbestand, de organisatieontwikkeling, de kosten inhuur derden. Naar aanleiding van een stellige uitspraak van de commissie BBV (Nota Bedrijfsvoering 2021) is opgenomen dat het college in de paragraaf bedrijfsvoering rapporteert over niet-financiële rechtmatigheidsfouten in verband met het niet naleven van de wet FIDO. Op advies van de commissie BBV is ook opgenomen dat het college rapporteert over fraude van eigen medewerkers.

In de paragraaf Bedrijfsvoering wordt aanvullende informatie opgenomen over de individueel geconstateerde financiële rechtmatigheidsfouten boven de rapportagegrens.

Rapportagegrens van 1% van de lasten.

Indien het totaal van alle rechtmatigheidsfouten, die in de paragraaf zijn opgenomen, boven de verantwoordingsgrens uit komt, zal dit kort en bondig in de Rechtmatigheidsverklaring worden toegelicht.

Artikel 23 Grondbeleid

Dit artikel beschrijft de kaders van het grondbeleid. Lid 4 De voorziening voor verliesgevende grondexploitaties wordt gewaardeerd tegen de prijzen zoals vastgesteld in de geldende nota grondprijzen Dit is opgenomen in de waardering grondexploitatie. Extra lasten komen tlv bestemmingsreserve grondbeleid

Artikel 24 Administratie

In dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 25 Financiële organisatie

Artikel 22 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Het artikel geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. De organisatie verordening is noodzakelijk om invulling te geven aan de totale (financiële) organisatie. Daarnaast is het wenselijk dat het college de volmachten en mandaten vastlegt. Bij het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden. Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen. In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.

Artikel 26 Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 25 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen. Het tweede lid bepaalt dat jaarlijks wordt gecontroleerd of de administratie van waardepapieren e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Het lid gebiedt daarbij dat eens in de 4 jaar wordt gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.

Artikel 27 Slotbepalingen

Het intrekkingsartikel betreft het intrekken van de huidige verordening die dateert uit 2020. De nieuwe verordening dient in te gaan per 1 januari 2024.


Noot
1

zomerrapportage of Midterm rapportage

Noot
2

Het aantal fte’s direct is het saldo van het totaal fte minus overhead fte.

Noot
3

Artikel 2 Wet Fido

Noot
4

Bij de inrichting en het uitvoeren van de IC worden de goedkeuringstoleranties gevolgd zoals deze is opgenomen in het actuele Controleplan Interne Controle.

Noot
5

Rapportage vindt plaats op basis van de kaders zoals gesteld in het actuele Controleprotocol en Controleplan intern controle zoals vastgesteld door de raad.

Noot
6

Zoals vastgesteld door de raad en beschreven in het actuele Controleprotocol.