Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR739848
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR739848/1
Beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Oude IJsselstreek 2025
Geldend van 29-05-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Oude IJsselstreek 2025Beleidsregels Sociaal Domein
Vastgesteld d.d. 20-05-2025
Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Oude IJsselstreek;
Overwegende dat het de bevoegdheid heeft om beleidsregels te stellen voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van de Verordening Sociaal Domein (hierna te noemen de Verordening).
Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluit:
Vast te stellen de navolgende:
Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2025
1 Inleiding
De gemeente Oude IJsselstreek vindt het belangrijk dat inwoners actief kunnen meedoen in de samenleving. Ook is het belangrijk dat inwoners een eigen huishouding kunnen voeren en dat kinderen gezond en veilig opgroeien. Inwoners moeten in de eerste plaats daar zelf en met zijn sociale netwerk voor zorgen. Lukt dat niet, dan is het de taak van de gemeente om inwoners te helpen.
Het document dat u leest beschrijft de manier waarop de gemeente Oude IJsselstreek werkt. De beleidsregels zijn een uitwerking van de Verordening Sociaal Domein waarin daarover ook al veel beschreven is. Dingen die in de verordening al beschreven zijn herhalen we in principe niet in deze beleidsregels. Het is dus belangrijk de verordening en de beleidsregels samen te lezen en te gebruiken.
Deze beleidsregels geven algemene regels over de volgende onderwerpen:
• Gezond en veilig opgroeien en veilig naar school kunnen gaan;
• Mogelijkheden om mee te kunnen doen aan het sociale leven;
• Wonen in een veilige en gezonde omgeving.
1.1 Waarom deze regels?
De beleidsregels vullen de wettelijke regels en de regels uit de Verordening Sociaal Domein en het Besluit Sociaal Domein aan. Het zijn algemene regels waarin bepaalde zaken uit de verordening en het besluit zijn uitgewerkt en die door de gemeente zijn vastgesteld. In onderstaande tabel is toegelicht welke type documenten er zijn, wat er in ieder document is geregeld en wie het document heeft vastgesteld.
Document |
Wat |
Vaststelling |
Toelichting |
Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2025. |
Algemeen verbindende voorschriften die gemeente en inwoner binden. |
Gemeenteraad |
Het stellen van detailregels wordt vaak gedelegeerd aan het college. |
Financieel Besluit Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2025 |
Verlengstuk van de verordening: bevatten algemeen verbindende voorschriften. |
College van burgemeester en wethouders |
Dit zijn de detailregels die gedelegeerd zijn door de gemeenteraad. |
Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2025 |
Algemene regels voor de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of uitleg van wettelijke voorschriften bij gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Ze binden alleen het bestuursorgaan dat de regels zelf mag stellen. |
College van burgemeester en wethouders |
Worden vastgesteld op basis van de eigen bevoegdheid van het college. Dit zijn geen gedelegeerde regels vanuit De gemeenteraad. |
1.2 Kernwaarden
In Nederland vinden we het belangrijk dat:
• Mensen actief mee kunnen doen aan het sociale leven;
• Mensen een eigen huishouden kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen;
• Mensen een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zonder hulp en veilig kunnen wonen;
• Kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien en naar school kunnen gaan.
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De gemeente doet dit volgens een aantal belangrijke punten die duidelijk maken wat de gemeente van inwoners verwacht en wat inwoners van de gemeente mogen verwachten. Wij noemen dit de kernwaarden. De kernwaarden geven de richting aan die de gemeente binnen het sociaal domein wil volgen en zijn het eerste (afwegings)kader waarbinnen een hulpvraag beoordeeld wordt.
• Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om de hierboven genoemde doelen te bereiken.
• Inwoners doen moeite om deze doelen te bereiken.
• De gemeente moedigt inwoners aan om zelf oplossingen te vinden voor problemen, of samen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale netwerk). De gemeente helpt wanneer
• Kwetsbare groepen, zoals kinderen en inwoners met een beperking, hebben extra hulp nodig om volwaardig mee te doen aan de samenleving.
De gemeente zorgt ervoor dat het gevolg van een besluit past bij de bedoeling van de Wet Maatschappelijk Ondersteuning 2015 en de Jeugdwet.
1.3 Eigen verantwoordelijkheid
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna Wmo genoemd) en de Jeugdwet bieden alleen mogelijkheden voor de inzet van maatwerkvoorzieningen als iemand niet zelf of met hulp van zijn/haar ouders en/of verzorgers, voogden etc. het probleem kan oplossen samen met de hulp vanuit zijn sociale netwerk en andere voorliggende mogelijkheden. Tijdens het gesprek komt de eigen verantwoordelijkheid als één van de hoofdonderwerpen aan de orde.
De gemeente gaat daarbij te werk zoals hier onder wordt beschreven. In het ondersteuningsplan/adviesformulier wordt dit uitgeschreven.
Stap 1: De gemeente stelt vast wat de hulpvraag van de betrokkenen is op het terrein van de Wmo en/of Jeugdwet. De gemeente gaat ook na of er andere problemen zijn, zodat zo nodig integrale ondersteuning kan worden geboden of kan worden doorverwezen.
Stap 2: De gemeente stelt vast welke beperkingen, chronische en/of psychische problemen en/of psychosociale problemen, opgroei- en opvoedingsproblemen, aanwezig zijn. Voor zowel de jeugdigen (en hun ouders) en de volwassenen wordt vastgesteld welke problemen er ondervonden worden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 3: De gemeente stelt vast welke hulp naar aard en omvang nodig is. Voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Voor de volwassenen om voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te kunnen participeren dan wel zich te kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 4: De gemeente onderzoekt in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de volwassen inwoner dan wel betrokkenen ouder(s) en of verzorgers, voogden enz. en het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te bieden. De gemeente houdt hierbij rekening met voorliggende en algemene voorzieningen. In hoofdstuk 1 werken we uit wat wij hieronder verstaan.
2 Definities en begrippen
In het sociaal domein staat een aantal begrippen centraal: participatie, zelfredzaamheid, samenredzaamheid en eigen kracht. In het verlengde van de eigen kracht liggen de begrippen, algemeen gebruikelijke zaken, algemene voorzieningen, voorliggende voorzieningen en mantelzorg. In dit hoofdstuk worden deze begrippen uitgelegd.
2.1 Begrippen
De verordening en de beleidsregels zijn een aantal regels die door de gemeente zijn vastgesteld. De gemeente en inwoners moeten zich aan deze regels houden. In deze beleidsregels worden soms ingewikkelde woorden gebruikt die niet voor iedereen bekend zijn. Daarom hebben we in de verordening een woordenlijst gemaakt. De woorden en termen in deze beleidsregels hebben dezelfde betekenis als in de verordening en/of de landelijke wetten waarop deze beleidsregels zijn gebaseerd. Waarom is deze woordenlijst gemaakt?
• Soms worden woorden in meerdere wetten gebruikt. In die wetten hebben ze soms een verschillende betekenis. In het eerste hoofdstuk van de Verordening Sociaal Domein staat wat de betekenis van deze woorden in deze beleidsregels is. Zo is de betekenis voor iedereen duidelijk.
• Sommige woorden hebben in deze beleidsregels een ruimere betekenis dan in de landelijke wetten.
• Ook staan er woorden in de lijst die in de wet dezelfde betekenis hebben, maar die we hier nog een keer uitleggen.
• Sommige woorden staan niet in de landelijke wetten. Ook die zijn hier omschreven.
2.2 Eigen Kracht
Eigen kracht is dat iemand zijn eigen leven vorm kan geven en problemen op kan lossen. De inwoner heeft een eigen verantwoordelijkheid voor hoe hij het leven inricht. Wanneer het een inwoner minder goed lukt om zichzelf te redden in het dagelijks leven of om mee te doen in de samenleving, dan wordt er eerst verwacht dat de inwoner de eigen kracht gebruikt om die problemen op te lossen. Eigen kracht is dus een breed begrip. Het gaat om alles wat een inwoner zelf kan doen om problemen op te lossen en te voorkomen. Bijvoorbeeld het zelf kopen van een hulpmiddel, iemand zoeken die helpt bij het huishouden, een goede zorgverzekering nemen of alvast gaan sparen voor een woning zonder trappen. De gemeente bespreekt dit tijdens het gesprek met de inwoner. Daarnaast gaat de inwoner de mensen om zich heen (sociale netwerk) betrekken om mee te denken om een plan te maken dat helpt om problemen op te lossen of te voorkomen.
Van eigen kracht jeugd wordt gesproken wanneer de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders toereikend zijn om zelf of met personen uit het sociaal netwerk de hulp te bieden, die passend is bij de ondersteuningsvraag van de jeugdige. Wanneer het de inwoner niet lukt om de problemen zelf op te lossen, dan zal de gemeente waar nodig de inwoner helpen door hem gebruik te laten maken van maatwerkvoorzieningen. Dit helpt de inwoner om mee te doen aan de samenleving en om zonder nog meer hulp te functioneren in de maatschappij.
Wat exact onder eigen kracht wordt verstaan is vastgelegd in artikel 3.3.6 Verordening
In eerste instantie wordt samen met de inwoner onderzocht of de volgende voorzieningen een (onderdeel van een) oplossing kunnen bieden voor het probleem en passen bij de situatie:
• Algemeen gebruikelijke voorzieningen;
• Algemene voorzieningen;
• Voorliggende voorzieningen;
• Hulp die het eigen netwerk kan bieden (zowel gebruikelijk als niet gebruikelijk).
2.2.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Van algemeen gebruikelijk is sprake als een voorziening of dienstverlening:
• Niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;
• Een bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie die past bij de situatie en;
• Daadwerkelijk beschikbaar is;
• Betaald kan worden met een inkomen op minimumniveau. De gemeente vindt dat een inwoner een hulpmiddel zelf kan betalen met een minimuminkomen als hij de kosten daarvan binnen 36 maanden kan terugbetalen bij een aflossing van 5% van de geldende bijstandsnorm (Zie ook Rechtbank Den Haag 11-2-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2084).
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook door mensen gebruikt zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, duurder dan een gewone fiets maar wel betaalbaar voor de meeste mensen.
Daarnaast zijn er algemeen gebruikelijke voorzieningen op het gebied van activiteiten en diensten. Dit zijn voorzieningen op de reguliere markt waar de gemeente geen controle over heeft en ook niet voor betaalt. Hier kunnen inwoners naar doorverwezen worden.
2.2.2 Algemene voorzieningen
De gemeente kan algemene voorzieningen bieden aan inwoners die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder dat er eerst onderzoek gedaan moet worden naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
In onze gemeente zijn veel inwonersinitiatieven, vrijwilligersorganisaties, scholen, buurthuizen, sportverenigingen en instellingen waar inwoners hulp en ondersteuning kunnen vragen. Dit is vrij toegankelijke hulp en behoort daarmee tot de algemene voorzieningen. Een overzicht van deze voorzieningen is te vinden via de website van de gemeente: https://www.oude-ijsselstreek.nl/sociaaldomein.
Algemene voorzieningen zijn voorliggend aan een maatwerkvoorziening. Dit betekent dat de gemeente beoordeelt of het probleem van een persoon met een beperking of hulpvraag kan worden opgelost door middel van een algemene voorziening. Als een bijdrage voor een algemene voorziening wordt gevraagd, betaalt de gebruiker of de marktprijs of een al dan niet kostendekkend tarief als het gaat om een door de gemeente gesubsidieerde voorziening.
Een deel van bovenstaande voorzieningen zijn beschikbaar via de gemeente. In principe kan de gemeente voor het gebruik van deze voorzieningen een kostendekkend tarief vragen. De gemeente mag geen winst maken op deze voorzieningen. Aan inwoners met een laag inkomen kan via de bijzondere bijstand of subsidie een lager tarief worden berekend.
2.2.3 Voorliggende voorzieningen
Dit zijn voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens een maatwerkvoorziening wordt overwogen. Bijvoorbeeld op basis van een andere wet of verzekering. De algemene voorzieningen zijn ook onderdeel hiervan.
Zijn er voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Dan hoeft de gemeente (hierin) niet te ondersteunen.
Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn:
• Wet langdurige zorg;
• Zorgverzekeringswet;
• Aansprakelijkheidsverzekering;
• Arbeidsvoorzieningen;
• Jeugdgezondheidszorg;
• Kinderopvang;
• Onderwijs;
Een aantal wordt hieronder nader toegelicht.
2.2.4 Wet langdurige zorg (Wlz)
Bij het onderzoek door de gemeente moet beoordeeld worden of iemand voor de hulp die nodig is in aanmerking komt voor een indicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) of al een indicatie heeft. Als dat zo is, kan een Wmo-maatwerkvoorziening op basis van artikel 2.3.5, lid 6 Wmo of artikel 1.2.1a Jeugdwet worden geweigerd.
Uitzondering hierop zijn hulpmiddelen en woningaanpassingen voor thuiswonende Wlz-cliënten. Een aanvraag voor hen wordt niet geweigerd. Bij deze groep inwoners hoeft de gemeenten geen woningaanpassing of hulpmiddel te verstrekken als de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voldoende kunnen worden gecompenseerd met inzet van zorg uit de Wlz-indicatie.
Ook wanneer de inwoner weigert mee te werken aan een onderzoek of er recht is op een Wlz-indicatie kan een voorziening vanuit de Wmo worden geweigerd. Het is goed om het recht op Wlz eerst te onderzoeken om onnodig onderzoek vanuit de gemeente te voorkomen. Voor gratis hulp bij het aanvragen van een Wlz-indicatie kunnen inwoners gebruik maken van cliëntondersteuning. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geeft de informatie over het Wlz-gerechtigd zijn als dat nodig is aan de gemeente. Wanneer duidelijk is dat de inwoner niet onder de Wlz valt, gaat het onderzoek naar de hulpvraag vanuit de gemeente verder. Bij het onderzoek naar wat de juiste plek voor de inwoner is mag het belang van de inwoner niet uit het oog worden verloren.
2.2.5 Zorgverzekeringswet
Bij het onderzoek door de gemeente moet ook beoordeeld worden of iemand in behandeling is of behandeld wordt vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Een voorbeeld is dat de Zvw soms ook de kosten voor dagbesteding financiert. Dagbesteding vindt dan plaats in het kader van de
(psychiatrische) behandeling en is terug te vinden in het behandelplan van de patiënt. Dagbesteding vanuit de Wmo wordt dan niet toegekend. Het gaat niet om het doel van de dagbesteding, maar dat deze onderdeel is van de behandeling en noodzakelijk is om de behandeling te laten slagen. Pas wanneer er sprake is van afbouw en stoppen van de behandeling gaat deze dagbesteding over naar de Wmo. In de overgangsfase kan er dus sprake zijn van dagbesteding vanuit de Wmo. We letten bij deze afweging op het belang van de inwoner. Een ander voorbeeld is dat er over de klachten nog geen advies van een arts is gevraagd. In dat geval kan de inwoner gevraagd worden eerst naar een arts te gaan en wordt een maatwerkvoorziening -als die nodig is - pas ingezet als inzet vanuit de Zorgverzekeringswet is onderzocht.
2.2.6 Aansprakelijkheidsverzekering
Wanneer een inwoner slachtoffer is van een ongeluk waarbij een andere partij aansprakelijk is voor de letselschade en een beroep doet op Wmo-voorzieningen, dan zal de gemeente de kosten hiervoor in kaart brengen voor de inwoner. De inwoner moet dan de kosten voor de Wmo-voorzieningen meenemen bij het terugvragen van de letselschade bij de aansprakelijke partij. Wanneer dit niet kan betaalt de gemeente de kosten van de Wmo-voorzieningen.
2.2.7 Arbeidsvoorzieningen
Er zijn (wettelijke) arbeidsvoorzieningen die eerst gebruikt moeten worden voordat de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen. Op grond van de Ziektewet, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Wajong en Participatiewet zijn er namelijk mogelijkheden voor aangepast werk en trajecten die leiden naar werk. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor aangepast werk, een re-integratietraject of speciaal onderwijs op grond van de genoemde regelingen dan kan worden nagedacht over ‘begeleiding groep’ (dagbesteding).
2.2.8 Jeugdgezondheidszorg
In de Wet publieke gezondheid is het basispakket jeugdgezondheidszorg vastgesteld. De jeugdgezondheidszorg heeft bijvoorbeeld als taak het geven van voorlichting, advies, uitleg en begeleiding over thema’s die te maken hebben met opvoeden en opgroeien. Voorbeelden hiervan zijn het consultatiebureau, videotraining, taalaanmoediging, consult bij een schoolarts, etc.
2.2.9 Kinderopvang
Kinderen die ondersteuning nodig hebben, kunnen ook terecht op een kinderdagverblijf of bij een gastouder. Dit is geregeld in de Wet op de kinderopvang. Leidsters leren omgaan met een kind met een beperking hoort bij de gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in hele bijzondere situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die leidsters niet kunnen geven en niet van ouders kan worden verwacht, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet. Dit kan alleen in de situaties waarbij opvang niet het doel is, maar de ontwikkeling van het kind het doel is. Daarbij kan gedacht worden aan (ernstige) gedragsproblematiek.
2.2.10 Onderwijs
Vanuit de Wet passend onderwijs heeft het onderwijs de taak om alle leerlingen een goede onderwijsplek te bieden. Ook leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Deze ondersteuning is voorliggend als de hulp/begeleiding aan een jeugdige is gericht op het halen van onderwijsdoelen. Ook vaardigheden om tot leren te komen, zoals huiswerkbegeleiding, zijn geen vaardigheden waar jeugdhulp voor gegeven wordt.
Alle samenwerkende reguliere scholen in een regio bieden dezelfde basisondersteuning. In de ondersteuningsplannen van de twee regionale samenwerkingsverbanden passend onderwijs
(‘Samenwerkingsverband VO Doetinchem e.o.’ voor het voortgezet onderwijs en ‘Samenwerkingsverband Doetinchem’ voor het basisonderwijs) staat wat onder de basisondersteuning valt. Naast de basisondersteuning bieden sommige reguliere scholen extra begeleiding aan leerlingen. Leerlingen die speciale of heel veel begeleiding nodig hebben, kunnen naar het speciaal onderwijs. Als toezicht en begeleiding van een kind meer nodig is dan van school en ouders kan worden verwacht, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.
2.3 Gebruikelijke hulp Wmo
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. We kennen in de Wmo 2015 gebruikelijke hulp en niet-gebruikelijke hulp. Alles wat huisgenoten normaal gesproken voor elkaar (kunnen) doen is gebruikelijk. Niet gebruikelijke hulp is verplicht zolang het kan. Kan de (niet) gebruikelijke hulp (niet) meer gegeven worden, dan kan andere hulp ingezet worden.
De vraag of en zo ja, welk onderdeel van de hulpvraag tot gebruikelijke hulp behoort, beoordeelt de gemeente volgens het afwegingskader ‘Gebruikelijke hulp Wmo’(MO-zaak)
In deze afwegingskaders staan punten die we belangrijk vinden. In elke persoonlijke situatie wordt volgens dit toetsingskader een zorgvuldige keuze gemaakt die alleen voor die inwoner geldt. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van die inwoner en zijn leefeenheid.
2.4 Gebruikelijke hulp jeugd
De gemeente hoeft geen voorziening voor jeugdhulp toe te kennen als de inwoner voldoende eigen mogelijkheden heeft en/of zijn problemen zelf kan oplossen. We noemen dit eigen kracht. Eigen kracht en het aanspreken van het eigen netwerk van inwoners is een belangrijk uitgangspunt van de Jeugdwet.
Het is normaal/gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse zorg, hulp en ondersteuning bieden die past bij de levensfase van het kind. Het kan dan ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle jeugdigen nodig zijn, maar die wel als gangbare hulp en zorg van ouders aan kinderen kunnen worden gezien. Bij jeugdigen met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking is het normaal/gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren. Ook als dat meer is dan gemiddeld bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd.
Bij het beoordelen of er een voorziening voor jeugdhulp nodig is houdt de gemeente rekening met verschillende factoren. Deze factoren worden niet los van elkaar maar tegelijkertijd beoordeeld. Daarbij wordt steeds gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de jongere en het gezin. In ieder geval zijn de volgende factoren van belang:
• De behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;
• De voor de jeugdige benodigde ondersteuning (intensiteit en de duur);
• De mogelijkheden, de draagkracht en wat ouders/het netwerk aan kunnen;
• Waaruit het gezin en de woonsituatie bestaat;
• Het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.
Als alle belangrijke factoren en belangen (onafhankelijk) onderzocht en gewogen zijn en de conclusie is dat ouders de noodzakelijke hulp kunnen bieden, dan is er sprake van voldoende eigen kracht en hoeft er geen jeugdhulp toegewezen te worden.
2.5 Mantelzorg
Onder mantelzorg verstaan we de hulp aan iemand die hulp nodig heeft door iemand die een persoonlijke relatie met diegene heeft en waar niet voor betaald wordt. Mantelzorg gaat verder dan de zogenaamde ‘gebruikelijke zorg’
Ondersteuning van mantelzorgers moet de inwoner helpen om in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen als de mantelzorger zo zwaar belast is dat de mantelzorg in gevaar komt. Dat kan het geval zijn als het geven van mantelzorg voor de mantelzorger in combinatie met zijn eigen dagelijkse activiteiten te zwaar wordt of dreigt te worden. Overbelast noemen we dat.
Het is bij overbelasting van de mantelzorger belangrijk dat het onderzoek uitgevoerd wordt tijdens een gesprek waarbij deze persoon aanwezig is. Alleen met de mantelzorger erbij kan een juist beeld ontstaan van de situatie, de fase waarin de mantelzorger zich bevindt en de behoefte aan ondersteuning en de vorm waarin deze ondersteuning het beste gegeven kan worden.
De vraag of iemand de ontlasting van de mantelzorger zelfstandig, in deze situatie samen met deze persoon zal kunnen bereiken, is een belangrijke start. Er zijn veel mogelijkheden denkbaar om de mantelzorger te ontlasten. Er kan gekeken worden naar andere vormen van persoonlijke hulp. In de praktijk blijkt dat soms niet aan een bepaalde persoon uit het netwerk gedacht wordt als ondersteuning of als extra mantelzorger, waardoor deze persoon niet is gevraagd.
Als de mantelzorg erg zwaar is en ook zo wordt ervaren kan het zijn dat het gaat om een inwoner die aangewezen is op indicatie voor verblijf en daar bij horende Wlz-zorg. Kiest deze inwoner er voor om zelfstandig te blijven wonen, dan wordt de Wlz het kader zijn van waaruit deze ondersteuning geboden moet worden (Wmo, artikel 2.3.5, lid 6). Ondersteuning van de mantelzorger die als algemene voorziening wordt geboden valt wel onder de Wmo. Bij een vraag om een maatwerkvoorziening betreffende de ondersteuning van mantelzorg is de vraag dus of iemand aanspraak heeft op verblijf vanuit de Wlz of dat hij daar van het Centrum Indicatiestelling Zorg een indicatie voor kan krijgen.
Als een inwoner met een Wlz indicatie zelfstandig kan blijven wonen, kan er een beroep gedaan worden op de Wmo, als het gaat om hulpmiddelen en woningaanpassingen. Opgemerkt moet worden dat het in artikel 2.3.5, lid 6 Wmo om een "kan" bepaling gaat. De gemeente kan dus een maatwerkvoorziening weigeren, maar kan ook besluiten wel iets te doen, bijvoorbeeld in de vorm van een maatwerkvoorziening. Echt doen wat nodig is voor de inwoner staat voorop, zodat de inwoner kan participeren of waar nodig de zelfredzaamheid vergroot of behouden blijft. Het is niet zo dat er geen groep overblijft door deze regel. De groep mensen met dementie kan, zonder dat er een indicatie is voor verblijf in een instelling, een zware wissel trekken op de mantelzorger. Opname in een instelling én overbelasting van de mantelzorger moet worden voorkomen. Het gaat er dus om de persoon met dementie op het moment dat dat nodig is zoveel noodzakelijke hulp - in wat voor vorm dan ook - te geven dat het punt van (dreigende) overbelasting wordt voorkomen.
Als gebruikelijke hulp, (andere) ondersteuning door mantelzorger, of het sociale netwerk geen mogelijkheden bieden, wordt beoordeeld of er (wettelijk) voorliggende voorzieningen zijn. Dat kan binnen en buiten de Wmo/Jeugd zijn. Ook algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen bieden hier niet gemakkelijk een totaaloplossing , maar wellicht wel een bescheiden bijdrage. Is geen van de beoordeelde mogelijkheden een (gedeeltelijke) oplossing dan wordt naar een maatwerkvoorziening gekeken.
2.6 Persoonlijke verzorging
2.6.1 Jeugd
Verzorging aan verzekerden tot 18 jaar valt deels onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en deels onder de Jeugdwet. De Jeugdwet spreekt dan van persoonlijke verzorging.
Onder de Zvw valt de persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop'. Bedoeld wordt de verpleging en verzorging die verpleegkundigen bieden. Dit wordt ook wel wijkverpleging genoemd. Voor jeugdigen tot 18 jaar beoordeelt een kinderverpleegkundige of er sprake is van 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop'. Als dat zo is, geeft de kinderverpleegkundige een indicatie af voor persoonlijke verzorging op grond van de Zvw.
Onder de Jeugdwet valt de persoonlijke verzorging bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Bedoeld wordt de zorg die gericht is op het opheffen van het probleem dat iemand niet goed genoeg voor zichzelf kan zorgen. Voor jeugdigen tot 18 jaar beoordeelt Buurtzorg Jong of de persoonlijke verzorging onder de Jeugdwet valt. Bijvoorbeeld zorg bij: wassen, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging en hand- en voetverzorging.
De afbakening Zvw-Jeugdwet voor persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot 18 jaar is dezelfde als die voor persoonlijke verzorging voor volwassenen.
2.6.2 Wmo
Persoonlijke verzorging kan ook onder de Wmo 2015 vallen. Maar als er een “behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop” is, valt de zorg onder de Zvw. Verzekerden hebben recht op verpleging en verzorging via de Zvw als ze geneeskundige zorg nodig hebben. De zorg heeft dan te maken met geneeskundige zorg in de eerste lijn (huisartsgeneeskundige zorg) of in de tweede lijn (medisch-specialistische zorg).
Bij 'een hoog risico' gaat het om verzekerden die nog geen ziekte, aandoening of beperking hebben, maar wel een hoog risico hierop hebben. Dit kunnen bijvoorbeeld ouderen zijn met een lichamelijke beperking of met dementie. In het algemeen gaat het om mensen bij wie de gezondheidssituatie snel kan veranderen. Meestal zijn dit mensen die al veel te maken hebben met huisartsenzorg of ziekenhuiszorg.
Als het niet duidelijk is of de persoonlijke verzorging onder de Zvw of onder de Wmo 2015 valt, zal de consulent de situatie met toestemming van de inwoner bespreken met de wijkverpleegkundige.
De persoonlijke verzorging op grond van de Wmo bestaat uit hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat meestal niet om het daadwerkelijk douchen en aankleden van cliënten, maar om de begeleiding hierbij.
2.7 Medisch advies Wmo en Jeugd
Het college van burgemeester en wethouders beschikt niet altijd over alle benodigde kennis en informatie om een beslissing te nemen. Hierdoor kan een medisch advies van een onafhankelijk sociaal-medisch adviseur heel belangrijk zijn. Advies kan bijvoorbeeld worden gevraagd bij een inwoner die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij de gemeente. Het belang van een medisch advies in een dergelijke situatie is dat er voor de gemeente door iemand waarover de gemeente geen invloed heeft wordt vastgesteld wat er met de inwoner (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Daarnaast kan een advies voor de consulent helpen om te beoordelen wat de grondslag voor de aanvraag is en voor het in kaart brengen van de behandel- en ontwikkelingsmogelijkheden van de inwoner.
Waar het altijd om gaat is dat, waar nodig, deskundigheid wordt ingeschakeld om heel precies en dus op basis van voldoende en passende gegevens, te kunnen besluiten. Het gaan er daarbij van uit dat de adviseur niet onder invloed van de gemeente is en er geen cliënt-/patiëntrelatie is tussen de adviseur en de inwoner.
De gemeente beoordeelt het medisch advies en neemt dit advies mee in de beoordeling van de melding.
3 Maatwerkondersteuning Jeugd
3.1 Specialistische Jeugdhulp in de buurt
3.1.1 Individuele specialistische ondersteuning
Individuele specialistische ondersteuning is ondersteuning aan een jeugdige en/of het gezin met als doel het vergroten van de zelfredzaamheid en om mee te doen aan de samenleving. Jeugdige en/of ouders kunnen extra ondersteuning nodig hebben bij opvoed- en opgroeiproblemen, gedragsproblemen of ontwikkelproblemen en het vergroten van de Eigen Kracht op verschillende levensgebieden.
Door het aanleren en oefenen van nieuwe vaardigheden en gedrag kan de jeugdige en/of gezin de situatie verbeteren zodat de jeugdige en/of gezin weer zonder (of met minder) hulp kan functioneren, dan wel om kan gaan met de gevolgen van de problemen, veilig op kan groeien en mee kan doen in de samenleving.
De ondersteuning is tijdelijk en kan in de beginperiode vaker gegeven worden dan aan het einde. Als de ondersteuning minder wordt kan deze overgenomen worden door de jeugd- en gezinswerkers van Buurtzorg Jong.
3.1.2 Specialistische GGZ
Specialistische GGZ is ondersteuning aan jeugdige en/of het gezin met als doel complexe opvoed- of opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen te verbeteren. Door het aanleren van vaardigheden en behandelen van gedrag wordt de problematiek hersteld en voorkomen dat de problematiek verergerd. Daarnaast wordt voorkomen dat er een met de problematiek samenhangende stoornis /ziekte ontstaat of dat deze erger wordt. Diagnostiek kan onderdeel van de behandeling zijn.
De (regie)behandelaar heeft speciale kennis, opleiding en ervaring met de problemen van de jeugdige.
De behandeling is tijdelijk en kan als dat nodig is overgaan in lichtere individuele specialistische ondersteuning of door de jeugd- en gezinswerkers van Buurtzorg Jong
3.1.3 Specialistische ondersteuning in groepsverband
Specialistische ondersteuning in groepsverband is ondersteuning in groepsverband aan een jeugdige gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en om mee te doen aan de samenleving. De jeugdige leert in een groep nieuwe vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijke leven te structureren en daar zo veel mogelijk zelf de regie in te nemen. De ondersteuning heeft als doel het activeren, stimuleren, samen-doen en oefenen van vaardigheden.
Specialistische ondersteuning in groepsverband kan ook worden ingezet om de situatie voor de mantelzorger of thuissituatie tijdelijk minder zwaar te maken.
3.1.4 Persoonlijke verzorging
Persoonlijke verzorging is gericht op het aanleren en verbeteren van vaardigheden rondom persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg zodat de jeugdige deze taken (weer) zelfstandig of met behulp van zijn/haar omgeving kan uitvoeren.
De ondersteuning is gericht op het aanleren, oefenen en behouden van vaardigheden en gedrag.
Wanneer de persoonlijke verzorging gericht is op geneeskundige zorg of een hoog risico daarop is de zorgverzekeringswet van toepassing. Onder de Jeugdwet valt de persoonlijke verzorging bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Bedoeld wordt de zorg die als doel heeft om te doen wat de jeugdige zelf niet kan doen, maar (voor zijn gezondheid) wel moet gebeuren.
3.1.5 Logeren
Logeren is het logeren in een accommodatie van een zorgaanbieder of in een logeergezin met als doel om de situatie voor de mantelzorger en/of de omgeving tijdelijk minder zwaar te maken. Jeugdigen hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Er wordt aangesloten bij de behoefte en interesses van de jeugdige. Er wordt ondersteuning gegeven aan kwetsbare jeugdigen met of zonder verstandelijke beperking die vastlopen met opvoed- en opgroeiproblemen, gedragsproblemen, ontwikkelingsproblemen en/of ondersteuning nodig hebben bij praktisch handelen en/regievoeren in het dagelijks leven.
Logeren geldt voor de tijd tussen ongeveer 17.00 uur en 9.00 uur. Logeren kan voor de dag invulling worden aangevuld met dagdelen specialistische ondersteuning in groepsverband of met individuele specialistische ondersteuning.
3.1.6 Ambulante spoedhulp
Ambulante Spoed Hulp is een kortdurende, intensieve, activerende hulpverleningsvorm die de problemen onderzoekt en ordent, gezinsleden structuur en veiligheid biedt, het sociaal netwerk van het gezin activeert, de afzonderlijke gezinsleden helpt om de problemen beter zelf op te lossen en de regie in het gezin herstel. Dat kan met of zonder dat zij naar aanvullende (intensieve) hulpverlening worden verwezen. De zorg kan de volgende werkdag worden ingezet en als dat nodig is biedt de aanbieder in de avonduren of in het weekend ondersteuning. De aanbieder kan de ambulante spoedhulp direct vergroten naar zorg met verblijf als dat nodig is. De ambulante spoedhulp wordt ingezet voor de duur van maximaal 28 dagen.
3.2 Gezins- en woonvormen
Definitie: Gezins- en Woonvormen betreft verschillende vormen van verblijf. Deze zijn onder te verdelen in de onderdelen gezinsvormen (Pleegzorg en Gezinshuizen) en woonvormen (Verblijf Groep en Wonen gericht op zelfstandigheid). De gemeente gaat ervan uit dat deze zorg wordt ingezet wanneer de thuissituatie geen veilige of passende woonomgeving voor een jeugdige is. Er moet een andere passende woonvorm worden gevonden, die zo lang als nodig een tweede thuis voor de jeugdige is. Binnen het onderdeel Gezins- en Woonvormen wordt samen met de jeugdige, het gezin en de zorgaanbieders gekeken naar de best passende woonplek. Met een duurzaam (langdurig) perspectief waar nodig. Daarbij werkt de zorgaanbieder gezins- en netwerkgericht, waardoor er steeds verbinding is tussen de jeugdigen, hun gezin, het netwerk, de naaste omgeving en de zorgaanbieder. Daarnaast krijgt de jeugdige onderwijs, werk of arbeidsmatige dagbesteding. De opdrachtnemer bepaalt dit samen met de jeugdige/ouders of wettelijk vertegenwoordiger.
De hulp vindt plaats op een passende (zorg)locatie of zo dicht mogelijk bij de leefomgeving van de jeugdige, zoals school of thuisadres.
Bij een crisissituatie wordt altijd eerst gekeken of een ambulante aanpak met hulp bij de jeugdige thuis voldoende is of dat er een crisisplaatsing in het eigen netwerk mogelijk is. Alleen als dat niet kan, kan een gezins- of woonvorm worden ingezet binnen een crisissituatie.
Het onderdeel Gezins- en Woonvormen (GWV) kent vier zorgvormen:
1. Pleegzorg
2. Gezinshuis
3. Verblijf Groep
4. Wonen gericht op zelfstandigheid
3.2.1 Pleegzorg
Onder Pleegzorg verstaan we een normale gezinssituatie buiten het eigen gezin, begeleid door een professional(s). De jeugdhulpaanbieder biedt het pleeggezin, de ouders en de jeugdige begeleiding en ondersteuning. Doel van pleegzorg is om voor een veilige opvoedingssituatie te zorgen, waarbinnen de jeugdige de beste ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Als de situatie in het gezin van herkomst het toelaat, is het doel dat de jeugdige terug gaat naar de biologische ouders/het gezin van herkomst. Is terugkeer naar het gezin van herkomst niet mogelijk voor de jeugdige dan is het doel een blijvende en veilige opvoedingssituatie te bieden waar de jeugdige de beste ontwikkelingsmogelijkheden heeft en zo ‘gewoon’ mogelijk kan opgroeien.
Pleegzorg kan plaatsvinden in netwerkgezinnen (bekenden van het gezin of de jeugdige), bestandsgezinnen (gezinnen die zich bij een zorgaanbieder hebben aangemeld) en gezinnen die zijn geworven voor een bepaalde jeugdige (kindgericht werven). Het voordeel van netwerkpleegzorg is dat de jeugdige wordt opgevangen in een vertrouwd gezin. De jeugdige is vaak ook bekend met de rituelen en gebruiken uit de cultuur of religie van dit gezin. Netwerkpleegzorg verdient om deze redenen de voorkeur boven pleegzorg vanuit bestandsgezinnen. Pas als netwerkpleegzorg niet mogelijk blijkt, wordt gezocht naar een ander pleeggezin.
Pleegzorg kan bestaan uit voltijdpleegzorg of deeltijdpleegzorg. Deze vormen zijn beschreven in het Programma van eisen Pleegzorg van de VNG. Binnen pleegzorg is specifiek aandacht voor werving, selectie en borging. En ook voor nazorg voor zowel de jeugdige als pleegouder(s). Dit om een break down te voorkomen. Maar ook om ervoor te zorgen dat de pleegouders zo goed mogelijk worden ondersteund.
Doel: Jeugdigen ervaren een verbinding met het gezin van herkomst en hun eigen omgeving/netwerk.
3.2.2 Gezinshuiszorg
Gezinshuiszorg betreft wonen en begeleiding in een gezinsvorm. In een gezinshuis wonen gezinshuisouders met meerdere geplaatste jeugdigen en soms met eigen kinderen. Gezinshuisouders zijn vaste professionele opvoeders. Ze oefenen zeven dagen per week 24 uur per dag hun beroep uit en zijn ook 24/7 beschikbaar. Een gezinshuis biedt een vervangende gezinssituatie en een veilige, stabiele opvoed- en opgroeiomgeving. Dit betekent professionele zorg en ondersteuning voor de jeugdige. Vanwege de professionele opvoedrelatie in een gezinshuis, kan aan de jeugdige een stabiele plaatsing in een gezinshuis worden geboden. Een doelstelling is om toe te werken naar ander gedrag van de jeugdige. Het verblijf in een gezinshuis draagt bij aan het oplossen van ontstane problemen in de eigen omgeving van de jeugdige.
Plaatsing in een gezinshuis is altijd gericht op de toekomst. Als de situatie daar geschikt voor is, is het de bedoeling dat de jeugdige naar de biologische ouders/het gezin van herkomst terug gaat. Als dit niet mogelijk is, dan is het belangrijk om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij een blijvende en veilige opvoedingssituatie. Dit is een situatie waarbij de jeugdige de beste ontwikkelingsmogelijkheden heeft en zo ‘gewoon’ mogelijk kan opgroeien.
Doel: Jeugdigen ervaren een verbinding met het gezin van herkomst en hun eigen omgeving/netwerk.
3.2.3 Verblijf in een groep
Dit betreft het bieden van een veilige en stabiele opgroeiomgeving, wanneer daar in de thuissituatie geen invulling aan kan worden gegeven. De plaatsing heeft als doel een vaste basis waar de jeugdige op kan vertrouwen en het voorkomen van breuken (overplaatsingen) in het leven van de jeugdige. Daarbij werkt de opdrachtnemer gezins- en netwerkgericht, waardoor er steeds verbinding is tussen de jeugdigen, hun gezin, het netwerk, onderwijs, de leefgroep en de naaste omgeving. Binnen het verblijf is sprake van een positieve, veilige en open leefsituatie waarin de jeugdige zich kan ontwikkelen. De begeleiding helpt de jeugdige, luistert en leert de jeugdige dingen die zinvol zijn voor de toekomst. Het verblijf op de groep is zo kleinschalig en gezinsgericht mogelijk.
Dit onderdeel heeft (intensieve) begeleiding als basis. Het gaat om een verblijfsgroep met 24 uur per dag en 7 dagen per week toezicht en begeleiding. Het wordt aangeboden op de locatie van de jeugdhulpaanbieder. Het verblijf bestaat uit verzorging, dagelijkse opvoeding en begeleiding van de jeugdige. Dit gebeurt binnen een goed opvoedkundig klimaat in een kindvriendelijke omgeving. Het is een kleinschalige opvang, met een hierbij passende groepsgrootte. De begeleiding is afgestemd op de behoefte, kwaliteiten en ontwikkeling van de jeugdige. Onderdeel van de begeleiding kunnen ook behandelingen zijn die niet in een groep, maar met alleen de jeugdige plaatsvinden. Die worden gedeeltelijk uitgevoerd of onder toezicht van een gedragswetenschapper. Wanneer de situatie het toelaat, is deze woonvoorziening zo dicht mogelijk bij de leefomgeving van de jeugdige.
Plaatsing is altijd gericht op perspectief. Indien mogelijk, gaat een jeugdige zo snel als kan terug naar biologische ouders/het gezin van herkomst. Blijkt dit niet mogelijk, dan is het van belang om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij een veilige opvoedingssituatie met weinig veranderingen. Dit is een situatie waarbij de jeugdige de beste ontwikkelingsmogelijkheden heeft en zo ‘gewoon’ mogelijk kan opgroeien.
Doel: Jeugdigen ervaren een verbinding met de groep waar ze zijn geplaatst, hun eigen gezin, omgeving (netwerk) en het onderwijs.
3.2.4 Wonen gericht op zelfstandigheid
Dit zijn vormen van zelfstandigheidstraining. Bijvoorbeeld kamertraining of begeleid wonen. Het kan geboden worden in een gezamenlijk huis met verschillende kamers en/of appartementen (of geschakelde woningen), waar geleerd kan worden om te koken, wassen etc. Het verblijf wordt geboden in een veilige omgeving, waarin wordt toegewerkt naar zelfstandigheid van de jeugdige en waar ‘wonen in de wijk’ centraal staat.
De begeleiding van de jeugdigen heeft als doel het zonder hulp van anderen leren functioneren op sociaal, emotioneel en praktisch gebied waarbij veiligheid (fysiek en sociaal) verzekerd is. Het is een kleinschalige opvang met een hierbij passende groepsgrootte. De begeleiding is afgestemd op de behoefte, competenties en ontwikkeling van de jeugdige. Aan de ene kant krijgt een jeugdige de ruimte om zich te ontwikkelen richting zelfstandigheid, aan de andere kant is er sprake van begeleiding die 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar (maar niet standaard aanwezig) is.
Doel:
• Jeugdigen ervaren een verbinding met het verblijf waar ze zijn geplaatst, hun eigen gezin, omgeving (netwerk) en het onderwijs en/of werk.
• Na het bereiken van het 18e levensjaar is gaat de zorg door als dat nodig is, zonder schotten tussen Jeugdhulp of Wmo.
3.3 Essentiële Functies jeugdhulp (EF)
Essentiële Functies jeugdhulp (EF) zijn hele specialistische vormen van zorg waarbij jeugdigen niet zelfstandig of bij hun ouders (niet vallend onder het Landelijke aanbod) die zich richten op kwetsbare jeugdigen en hun gezinnen en/of netwerk. Hun zorgvragen -en de oorzaken ervan- zijn heel verschillend. Ook de kinderen en hun gezinnen/netwerk die deze vorm van zorg nodig hebben zijn heel verschillend. Zij hebben zorg nodig die alleen speciaal opgeleide medewerkers kunnen geven. De zorg bestaat uit verschillende onderdelen en richt zich op verschillende problemen. Niet één van de problemen is het belangrijkst en veroorzaakt de andere problemen, mar het is een combinatie van meerdere problemen. De oplossing, aanpak en behandeling van de problemen vraagt om samenwerking tussen iedereen die betrokken is. Denk bijvoorbeeld aan en combinatie van heftige gedragsproblemen waarbij iemand zijn gedachten of gevoelens uit door middel van vandalisme, woede-uitbarstingen, agressie of impulsief gedrag, geestelijke ziekten of verschillende diagnoses tegelijkertijd. Er kunnen ook extra problemen zijn in het gezin zoals een scheiding die moeilijk verloopt, geweld in het gezin of de relatie, geldproblemen , geestelijke ziekte(s) van ouders of verzorgers inclusief verslavingen of mishandeling/verwaarlozing. De beoordeling of de zorgvraag van een jeugdige en het gezin past binnen EF gebeurt door een goede analyse (volgens methodiek Verklarende Analyse) te maken en is per jeugdige anders. Deze Verklarende Analyse maakt Buurtzorg Jong.
De EF worden op basis van bovenregionale samenwerking door 15 hele specialistische zorgaanbieders geboden. Zij heten de Gelderse Jeugd Alliantie. Naar de EF kunnen gemeenten, medische verwijzers en Gecertificeerde Instellingen verwijzen voor de volgende zeer specialistische vormen van verblijf:
• JeugdzorgPlus
• Driemilieus voorzieningen
• Onvoorwaardelijk Wonen
• Gezinsbehandeling (met JeugdzorgPlus)
• Kliniek verslavingszorg
3.3.1 Mobiele Brigade
Daarnaast bestaat er binnen de EF ook een “Mobiele Brigade” waarnaar kan worden verwezen. Deze Mobiele Brigade probeert om plaatsing in de vormen van verblijf hierboven te voorkomen. De Mobiele Brigade kan actief en snel handelen door kennis in te zetten op de plek waar de jeugdige woont. Het doel is om de jeugdige en het gezin te ondersteunen en daarmee te voorkomen dat de jeugdige moet worden overgeplaatst.
3.3.2 Toegang tot Essentiële Functies via Regionale Expertise Tafel
De voorzitter van het Regionale Expert Team (RET) is de contactpersoon als vanuit de EF verblijf of Mobiele Brigade nodig lijken te zijn. Met de voorzitter moet contact worden opgenomen als een situatie rond een jeugdige dreigt vast te lopen, onvrijwillige of onwenselijke doorplaatsing dreigt of daar waar het RET ziet dat er expertise gemist wordt. Het RET kan aan de hand van een bespreking beoordelen of er een vorm van heel specialistische verblijfszorg nodig is. Ook beoordeelt de voorzitter van het RET (bijvoorbeeld tijdens een bespreking) of de inzet van de Mobiele Brigade de juiste keuze is.
3.3.3 Crisiszorg GGZ
Crisiszorg is intensieve (thuis)behandeling van jeugdigen en het gezin/huishouden vanuit hun vertrouwde omgeving, thuis of op locatie. Het doel van deze hulp is onder andere het voorkomen van een uithuisplaatsing van één of meer jeugdigen. Wanneer nodig kan vanuit de crisiszorg een tijdelijke en kortdurende klinische opname (verblijf complex) worden ingezet.
3.4 Diagnose en behandeling van ernstige dyslexie
Dyslexie is een term die in de wetenschap gebruikt wordt voor ernstige problemen met het kunnen lezen van woorden. Onderzoek heeft uitgewezen dat dyslexie een oorzaak in de hersenen (neurologisch) heeft. Dyslexie is een neurobiologische, eenduidige stoornis die zichtbaar is in de hersenen. Ook al zijn er veel verschillende varianten en oorzaken voor dyslexie. In veel gevallen zijn de hersenen niet goed in staat visuele (zichtbare) of auditieve (hoorbare) informatie te begrijpen.
Dyslexie is aangeboren en heeft niets te maken met intelligentie. Het kan goede schoolprestaties ernstig tegenhouden waardoor jeugdigen met dyslexie op school vaak onder hun niveau presteren.
Om dyslexiezorg te krijgen bouwt school een leesdossier op, op basis van het protocol “Leesproblemen en dyslexie”. Samen met de ouders wordt vervolgens het formulier “Verklaring aanvraag toelating vergoede dyslexiezorg” ingevuld en ondertekend. Hiermee kunnen de ouders zich melden bij Buurtzorg Jong en vervolgens bij een aanbieder waarmee een contract is gesloten voor dyslexiezorg. Deze dyslexiezorg wordt door de gemeente, op basis van populatiebekostiging. Deze ondersteuning is voor jongeren van 7 tot en met 12 jaar, waarbij de afspraken opgenomen in het protocol dyslexie worden gevolgd. Het doel van de behandeling is het behalen van een geschikt niveau van technisch lezen en spellen.
3.5 Kindergeneeskunde
Curatieve ggz-zorg door kinderartsen in dit onderdeel gaat over diagnosestelling en behandeling van jeugdigen met ADHD. Behandeling vindt plaats door een kinderarts, diagnosestelling vindt vanuit meerdere vakgebieden (multidisciplinair) plaats door een kinderarts samen met een regiebehandelaar zoals bijvoorbeeld een psycholoog of orthopedagoog. Voor diagnose en behandeling verwijzen wij naar de “Multidisciplinaire richtlijn ADHD” van het Trimbos instituut (2005).
Daarnaast kan de curatieve ggz-zorg door kinderartsen betrekking hebben op de kortdurende behandeling van of onderzoek naar nog niet uitgelegde/toegelichte psychosociale problematiek door kinderartsen van jeugdigen. De behandeling/het onderzoek is kortdurend, omdat het moet worden gezien als het voortraject van onder andere een behandeling door een psychiater of een doorverwijzing naar het lokale team.
3.6 Vervoer naar jeugdhulp
Vervoer naar jeugdhulp betreft het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt gegeven. Dit geldt voor individuele gevallen als de jeugdige niet zelf naar de locatie kan reizen, doordat er een medische noodzaak is en/of de jeugdige of zijn ouder de reis niet zelf kan ondernemen. Eigen kracht speelt hierin een belangrijke rol.
Het vervoer wordt geboden door de zorgaanbieder of een vervoersbedrijf.
4 Maatwerkondersteuning Wmo
4.1 Algemeen
Als maatwerk in de vorm van dienstverlening aan de orde is, worden de volgende afwegingskaders gebruikt om de meest passende ondersteuning te kiezen:
4.2 Wmo
4.2.1 Hulp bij het huishouden
Uitgangspunten voor Hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden kan worden ingezet als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Dan kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico's, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis moeilijk is.
Onderdelen van hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden kan als voorziening uit veel taken bestaan. Het kan gaan van het aanmoedigen om of aansturen van, tot het instrueren en zo nodig overnemen van:
• Het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen van voedingsmiddelen, bereiden en tot zich doen nemen van voeding en drinken afvoeren van vuilnis.
• De noodzakelijke hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, vloeren stofzuigen en dweilen.
• Werkzaamheden die minder vaak nodig zijn zoals het schoonhouden van ramen, kasten, enzovoort.
• Verzorgen van dieren en planten (in aanvaardbare mate, dus als het er niet teveel zijn).
• Het verzorgen van de aanwezige hulpbehoevende personen (volwassenen en kinderen).
• De veiligheid van en de regie over het huishouden.
4.2.2 Afgeleid recht voor de mantelzorger
Ook bij mantelzorgers kunnen problemen zijn met het bereiken van het resultaat “een schoon en leefbaar huis”. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit betekent dat dit recht er alleen is zo lang de mantelzorger zorgt voor de verzorgde en daardoor niet alles kan doen. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Ook dan kan (tijdelijk) het afgeleide recht ingezet worden door extra ondersteuning op naam van de verzorgde in te zetten bij de mantelzorger thuis.
4.2.3 Bepalen omvang van de ondersteuning
Als er geen op de Wmo voorliggende oplossingen zijn, kent de gemeente een maatwerkvoorziening toe. Bij het vaststellen van wat er in het persoonlijke geval noodzakelijk is wordt als richtlijn gebruik gemaakt van het MO-protocol.
4.2.4 Hulp bij het Huishouden 1 en 2 (HH1 en HH2)
Bij het toekennen van hulp bij het huishouden (HH) voor ondersteuning bij het realiseren van een schoon en leefbaar huis, regievoeren en andere resultaten is er een verschil tussen HH1 en HH2. Deze verdeling heeft betrekking op de aard en zwaarte van de benodigde hulp in persoonlijke gevallen
4.2.5 A Hulp bij het huishouden 1 (HH1)
HH1 houdt in op de woning gerichte huishoudelijke werkzaamheden als licht huishoudelijk werk en zwaar huishoudelijk werk. De inwoner is zelf in staat de regie over het huishouden te voeren of beschikt over persoonlijke begeleiding die deze rol vervult. Dit kan aangevuld worden met werkzaamheden die zich meer richten op de persoonlijke verzorging en eigendommen, zoals huishoudelijke spullen in orde houden en signaleren van belangrijke veranderingen in de situatie van de inwoner. Met signaleren wordt bedoeld dat eventuele veranderingen in de huishoudelijke situatie worden gesignaleerd en dat er daarna vervolgstappen genomen worden. Deze activiteiten worden samengevat als lichte huishoudelijke taken.
4.2.6 B Hulp bij het huishouden 2 (HH2)
HH2 houdt naast de werkzaamheden uit HH1 ook in de organisatie van het huishouden: de dagelijkse organisatie van het huishouden, advies, instructie en voorlichting. Deze activiteiten worden samengevat als organisatie van het huishouden. Ook het signaleren van belangrijke veranderingen in de situatie van de inwoner valt onder HH2. Met signaleren wordt bedoeld dat eventuele veranderingen in de huishoudelijke situatie in de gaten worden gehouden en dat er daarna vervolgstappen genomen worden. Deze indicatie volgt als de zorgvrager niet (volledig) de regie over zijn of haar huishouden kan voeren.
4.3 Rolstoelvoorziening
Dat inwoners zich in en om hun woning kunnen verplaatsen, is heel belangrijk bij zelfredzaamheid en participatie. Dit verplaatsen kan op verschillende manieren plaatsvinden: bijvoorbeeld met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, maar ook met een rolstoel. Inwoners die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel voor gebruik langer dan een half jaar kunnen deze voorziening aanvragen op grond van de Wmo. Het gaat hier dan om een rolstoel die nodig is voor dagelijks, meerdere uren achter elkaar, zittend gebruik. Rolstoelen voor het zogenaamde incidenteel (af en toe) en kortdurend (voor een korte tijd achter elkaar/een korte periode) gebruik worden in principe niet verstrekt; de incidentele rolstoel is bedoeld voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de uitleenservice en/of de verhuurservice. Een sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen.
Als een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen langer dan een half jaar echt nodig is, kan via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door of namens het college van burgemeester en wethouders een programma van eisen worden opgesteld. Een rolstoel wordt in principe alleen uitgeleend en hierbij horen ook alle kosten van onderhoud en verzekering. Bij mantelzorgers wordt rekening gehouden met hun belangen. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget (pgb) wordt voor het bepalen van de hoogte gekeken naar de rolstoel die de inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura genomen.
Er zijn twee verschillende rolstoelvoorzieningen:
• Met de hand voortbewogen rolstoel
• elektrisch voortbewogen rolstoel
Daarnaast kan het zijn dat er aanpassingen moeten worden gedaan aan een rolstoel. Het gaat hier niet alleen om extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten zoals comfort beensteunen of een werkblad, die nodig zijn voor het zittend verplaatsen. Voor rolstoelen geldt geen eigen bijdrage. Een rolstoel voor het dagelijks gebruik die korter dan een half jaar nodig is voor revalidatie, is te leen via de Zorgverzekeringswet.
4.4 Sportvoorziening
Sporten kan een belangrijk middel. Wanneer het voor de inwoner zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor duidelijk veel hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan eens in de 3 jaar een financiële bijdrage (geld) voor een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan voor een sportrolstoel zijn, maar ook voor een ander hulpmiddel. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening die niet als vorm van werk wordt gedaan. Voor de hoogte van de vergoeding van de sportvoorziening wordt aansluiting gezocht bij de kosten van het hulpmiddel. Maar de vergoeding is niet hoger dan het vastgestelde maximale bedrag. Het maximale bedrag dat wordt verstrekt is opgenomen in het financieel besluit 2024 en is dus nooit kostendekkend.
De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Tijdens de onderzoeksfase worden mogelijkheden van sponsoring of fondsenwerving in kaart gebracht. Als de voorziening ook met hulp van sponsoring aangeschaft kan worden, dan valt dit onder de eigen kracht van inwoner. Inwoner kan dan zijn beperkingen op eigen kracht oplossen door gebruik te maken van de sponsoring.
4.5 Vervoersvoorziening
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Voor de inwoner moet de inzet van deze vorm van ondersteuning bijdragen aan hun zelfredzaamheid, de mogelijkheid om zelf regie te voeren over hun eigen leven en om mee te doen aan de samenleving (participatie). Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer Valys.
Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) is in de gemeente geregeld via “ZOOV”. ZOOV is een gezamenlijk initiatief van de Achterhoekse gemeenten en heeft voorrang als ondersteuningsmogelijkheid. Er wordt geen onbeperkte gratis vervoermogelijkheid aangeboden. Ook personen zonder beperkingen betalen de kosten voor hun vervoer zelf.
4.5.1 Afwegingskader bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel
4.5.2 A Alternatieve mogelijkheden
Om een maatwerkvoorziening voor lokaal verplaatsen te kunnen krijgen gaat de gemeente eerst na of in het onderzoek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Het gewone Openbaar Vervoer, de buurtbus of dorpsauto kunnen ook voorliggend zijn, voor alle of voor bepaalde verplaatsingen op langere afstanden. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden om mee te rijden met huisgenoten, mantelzorgers of vrijwilligers. Ook het zelf “leren” reizen kan de voorkeur hebben boven het verstrekken van een maatwerkvoorziening.
4.5.3 B Omvang en vorm van de vervoersbehoefte
Als de gemeente een maatwerkvoorziening moet verstrekken wordt eerst gekeken waaruit de vervoersbehoefte van de inwoner bestaat. Daarbij wordt gekeken naar de persoonskenmerken en (vervoers)behoefte op de korte en lange afstanden, de frequentie (hoe vaak) en de reden van de verplaatsingen en eventuele bijzondere eisen, zoals het meenemen van kinderen, van spullen en eventueel een (loop)hulpmiddel voor het lokaal verplaatsen in plaats van voorziening.
Ook bewoners van een Wlz-instelling kunnen een vervoersbehoefte hebben die onder de Wmo valt. Vaak hebben zij een beperkte vervoersbehoefte, soms door hun beperkingen, maar ook door het feit dat zij geen boodschappen hoeven te doen. Bij het bepalen van de vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak de inwoner een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar hoe vaak hij bestemmingen moet kunnen bereiken om deel te nemen aan het leven van alle dag en om de belangrijke contacten die daarvan deel uit maken te kunnen onderhouden. Daarnaast is het van belang hoe de inwoner zich tot nu toe heeft gered, wel of niet met hulp van anderen en wat hij daarbij als problemen heeft ondervonden.
4.5.4 C Leeftijd en vervoersbehoefte
Er bestaat een duidelijke relatie tussen de leeftijd van een inwoner en zijn verplaatsingsgedrag. Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte. Uitzonderingen worden voor het bieden van maatwerk individueel beoordeeld. Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben geen zelfstandig verplaatsingsgedrag maar wel in toenemende mate een individuele vervoersbehoefte voor deelname aan de samenleving (dit is verplaatsingsgedrag naast het reguliere woon-schoolverkeer). Kinderen van 12 jaar en ouder hebben over het algemeen een beperkt zelfstandig verplaatsingsgedrag. De verplaatsingen zijn meestal binnen de mogelijkheden van de fietsafstand of openbaar vervoer. Vanaf de volwassen leeftijd van 18 jaar kan er een persoonlijk vervoersprobleem zijn. In elke situatie geldt echter een persoonlijke beoordeling van die bijzondere situatie, zodat een oplossing op maat geboden kan worden.
4.5.5 D Doel van het vervoer
Belangrijk is voor de Wmo het zogenaamde sociaal vervoer. Daar bedoelen we mee vervoer in het kader van het leven van alledag in de eigen woon- of leefomgeving. Het gaat niet alleen om het vervoer van plaats A naar plaats B, maar ook vervoer om sociale contacten te onderhouden en een eenzaamheid te voorkomen. Vervoer in verband met werk en het volgen van onderwijs hoort daar niet bij. Vervoer in verband met bezoek aan (para-)medische behandelaars in de eigen regio wel. Voor noodzakelijk vervoer in verband met dagbesteding gelden andere regels, omdat dat een taak is van de organisatie die dat aanbiedt als hiervoor een indicatie is gegeven. ZOOV mag dus niet worden gebruikt voor woon-werkverkeer en het reizen naar dagbesteding, tenzij gereisd wordt op basis van het OV-tarief (dus zonder korting).
4.5.6 E Reikwijdte ondersteuningsplicht
Lokaal vervoer is een wettelijk uitgangspunt. In bijzondere gevallen van (dreigende) eenzaamheid kan de plicht van de gemeente om iemand te ondersteunen op dit terrein verder gaan.
4.5.7 F Aanvullende vervoersvoorziening
Bij personen die minder dan 100 meter kunnen lopen en de behoefte hebben om op korte afstanden vervoerd te worden zal beoordeelt de gemeente of naast een voorziening als ZOOV ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
4.5.8 G Het stallen van vervoersvoorzieningen bij aanbouw versus losse woonunit:
Voor vervoersvoorzieningen zoals bijvoorbeeld scootmobielen en driewielfietsen, moet een geschikte stalling aanwezig zijn. De stalling hiervan kan als algemeen gebruikelijke worden aangemerkt. Een inwoner is hiervoor zelf verantwoordelijk. Als er geen stalling aanwezig is of niet bereikbaar is, kan de inwoner een beroep doen op de Wmo.
4.5.9 H Collectief vervoer is voorliggend
Als het collectief (gezamenlijk) vervoer van ZOOV een passende oplossing kan bieden, heeft die oplossing voorrang. Dat is het zogenaamde ‘voorrang van het collectief vervoer op andere
oplossingen’, dat in de Wmo-jurisprudentie in zijn algemeenheid is geaccepteerd. Zie bijvoorbeeld LJN BK2500. Als collectief vervoer geen geschikte ondersteuning biedt of niet beschikbaar is, kan de gemeente een andere maatwerkvoorziening of een pgb die besteed kan worden aan een vervoersvoorziening verstrekken. Welke voorziening dat is, hangt helemaal af van de vervoersbehoefte op korte en langere afstanden, en de lichamelijke en geestelijke mogelijkheden van de inwoner.
4.5.10 I Kilometers Collectief vervoer
Met collectief vervoer of met een andere maatwerkvoorziening of combinatie van maatwerkvoorzieningen moet tenminste een afstand van 1.500 - 2.000 km per jaar kunnen worden afgelegd (jurisprudentie, zie bijvoorbeeld LJN BU4334).
Het jaarlijkse maximum kilometerbudget van ZOOV is 2.000 kilometer. Binnen dit kilometerbudget kan iemand met korting reizen. Buiten dit budget betaalt iemand het reguliere OV-tarief.
Het reisbereik tegen Wmo-tarief bedraagt 20 kilometer per rit. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening zoals een scootmobiel meegenomen worden, wat invloed kan hebben op het aantal kilometers.
De volgende budgetten zijn mogelijk:
• Jaarlijkse standaard maximum kilometerbudget voor Wmo-geïndiceerden van 2.000 kilometer;
• Als de Wmo-geïndiceerde in het bezit is van een andere passende vervoersvoorziening (vanuit de Wmo) zoals een scootmobiel, fiets, etc. is het jaarlijkse maximum kilometerbudget 1.000 kilometer;
• Afhankelijk van de situatie kan (alleen in zéér bijzondere situaties) dit aantal naar boven of beneden worden bijgesteld door de consulenten.
4.5.11 J Puntbestemming ZOOV
Een puntbestemming is een bestemmingsadres dat buiten het reisbereik van 20 kilometer per Wmorit ligt. Het betreft dan vaak ziekenhuizen en stations. Door dit bestemmingsadres aan te wijzen als puntbestemming kan een inwoner toch de gehele afstand met korting reizen.
4.5.12 K Persoonlijke puntbestemmingen
In zeer bijzondere situaties kan een geïndiceerde inwoner (met een Wmo-indicatie voor collectief vervoer oftewel een Wmo-pas) een persoonlijke puntbestemming toegewezen krijgen. Te denken valt aan situaties waarin iemand met grote regelmaat naar een bestemming net iets verder dan 20 kilometer moet reizen en Valys niet voldoet (vanwege de zone-indeling). Belangrijk is dat het bij het beoordelen van de situatie niet gaat om het aantal kilometers dat afgelegd gaat worden, maar dat het gaat om het reisdoel/locatie en hoe vaak de eis gemaakt wordt.
4.5.13 L Begeleiding bij vervoer ZOOV
Er kan voor twee soorten begeleiding een indicatie worden toegekend voor ZOOV: medische begeleiding en sociale begeleiding. De gemeente betaalt daarvoor een opslag aan de vervoerder.
4.5.14 M Verplichte/medische begeleiding
• Van medische begeleiding is sprake als de inwoner vanwege medische of andere redenen (zoals vanwege psychiatrische, psychische of psychogeriatrische problematiek) niet in staat is zelfstandig te reizen. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarbij de begeleider moet kunnen ingrijpen tijdens de rit.
Als er medische redenen zijn, kan de gemeente een indicatie afgeven voor verplichte/medische begeleiding. De collectieve vervoer-reiziger met verplichte/medische begeleiding mag niet alleen reizen. De medische begeleider is ten minste 12 jaar oud, is in staat om hulp te verlenen als dat nodig is en gebruikt zelf geen rolstoel. Ze reizen gezamenlijk van plaats A naar plaats B. De medische begeleider betaalt geen reizigersbijdrage. De indicatie wordt verwerkt als een toeslag van 10% op de reiseenheden van de rit van de reiziger met een Wmo indicatie voor vervoer. Voor de begeleider worden geen aparte reiseenheden bij de gemeente in rekening gebracht.
• Sociale begeleiding
In gevallen waar de inwoner zowel thuis als op locatie ondersteuning nodig heeft van een begeleider kan er een indicatie voor sociale begeleiding worden toegekend. In dat geval betaalt de begeleider hetzelfde reizigerstarief als de inwoner met een indicatie. Zij reizen gezamenlijk van plaats A naar plaats B. De indicatie wordt verwerkt als een toeslag van 10% op de reiseenheden van de rit van de reiziger met een Wmo indicatie voor vervoer. Voor de begeleider worden geen aparte reiseenheden bij de gemeente in rekening gebracht. Een begeleider die meereist zonder indicatie van de gemeente, reist als Openbaar Vervoer (OV) reiziger mee en betaalt het OV-tarief.
4.5.15 Jaarlijkse bijdrage in de kosten van ZOOV
Voor het reizen met ZOOV moet een eigen bijdrage worden betaald.
De hoogte van de jaarlijkse eigen bijdrage is opgenomen in het Besluit Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2024. Voor minderjarigen (jonger dan 18 jaar) is er geen eigen bijdrage voor ZOOV verschuldigd.
4.6 Woonvoorziening
Om langer zelfstandig te kunnen wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning binnen de gemeente) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die helpen om dit mogelijk te maken. Wij verwachten dat inwoners in eerste instantie zelf zorgen voor een geschikte woning. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid in de keuzes die zij maken in hun wooncarrière. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook naar de toekomst toe. Ook al is hier rekening mee gehouden, kan het voorkomen dat door (plotseling) veranderende omstandigheden ondersteuning nodig is in de vorm van een woonvoorziening.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
• Niet bouwkundige (losse) woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast zitten en dus verplaatsbaar zijn.
• Bouwkundige woonvoorzieningen: nagelvaste voorzieningen
• Tijdelijke huisvesting, verwijderen van aanpassingen, ondersteuning bij verhuizing, inrichting en het bezoekbaar maken van de woning. Het bedrag voor de maximale vergoeding voor het bezoekbaar maken van de woning is opgenomen in het Besluit Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2024.
Voor alle woonvoorzieningen wordt het abonnementstarief (eigen bijdrage) geïnd door het CAK. Niet bouwkundige woonvoorzieningen en hulpmiddelen worden uitgeleend en moeten na gebruik worden ingeleverd. Van de inwoner wordt verwacht dat hij netjes met de voorziening omgaat, zodat de normale afschrijvingsduur niet korter wordt.
4.6.1 Woningaanpassing
Een woningaanpassing heeft als doel normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de basis- woonfuncties mogelijk moeten zijn, zoals slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en eten van voedsel en het kunnen verplaatsen in de primaire leefruimtes in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen basis-woonfuncties betreft.
4.6.2 Aanpassing gemeenschappelijke ruimten
Over het algemeen heeft de woningbouwcorporatie of de vereniging voor Eigenaars (VvE) een verantwoordelijkheid. Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zijn meestal (het verbergen van de toe- en doorgankelijkheid van) entrees en portieken, maar er kan ook gedacht worden aan mogelijkheden voor stalling en opladen.
Voorwaarde is dat de voorzieningen voor de inwoner noodzakelijk zijn om de woning te kunnen bereiken.
Dat hoort namelijk bij het normale gebruik van de woning. Voorziening in gemeenschappelijke ruimten mogen mogen geen overlast opleveren voor overige bewoners en moeten voldoen aan bouwvoorschriften. Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten beoordeelt de gemeente of het veilig is om voorzieningen op een voor iedereen bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt de gemeente naar zaken als slijtage door weer en wind.
4.6.3 Grote bouwkundige aanpassingen
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt de gemeente altijd eerst met een programma van eisen, waarmee als dat nodig is een bouwkundige berekening wordt opgevraagd bij een deskundige.
De volgende kosten voor een woningaanpassing kunnen, als dat aan de hand is, mee worden genomen bij het bepalen van de kosten van de maatwerkvoorziening of het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb):
• De aanneemsom (hierin meegerekend de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;
• De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, waarbij rekening wordt gehouden met het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;
• Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, maar dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten meegenomen in de berekening. Het gaat dan meestal om de grotere woningaanpassingen. Hierbij wordt de inwoner gevraagd minimaal 2 offertes te laten opstellen, waarna de hoogte van de vergoeding maximaal het bedrag van de laagste offerte is;
• De door de gemeente (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van het opstellen van de offerte met reden niet voorzien hadden kunnen zijn;
• De kosten voor noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen over het doen van de aanpassing;
• Kosten van het aansluiten op een openbare nutsvoorziening voor gas, water en licht.
Let op: De gemeente is niet verantwoordelijk om te zorgen dat de aanwezige kinderen in de leefsituatie van de inwoner een eigen slaapkamer hebben in de aan te passen woning.
4.6.4 Doelgroepgebouwen
Bij het aanpassen van doelgroepgebouwen wordt verwacht dat, vanwege het soort gebouw en de groep bewoners, bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn en de woningen geschikt zijn. In bepaalde gevallen kunnen toegankelijkheidsvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten algemeen gebruikelijk zijn.
4.6.5 Begunstigde in geval bouwkundige aanpassing
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing kan zowel aan de eigenaar als aan de huurder worden toegekend. Net als de eigenaar kan ook een huurder een pgb voor een woningaanpassing krijgen.
4.6.6 Voorzieningen speciaal voor professionals
De gemeente kan voorzieningen geven aan de inwoner. Voorzieningen die speciaal bedoeld zijn voor gebruik door (bijvoorbeeld via een pgb-ingehuurde) professionals, omdat die ook beperkingen hebben, worden niet gegeven.
Bij het plaatsen van wel of niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt de gemeente rekening met de kenmerken van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
In de situatie dat inwoners met een Modulair Pakket Thuis (MPT) of Volledig Pakket Thuis) extramuraal verblijven op een speciaal door de woningcorporatie daarvoor aangewezen locatie, wordt van de woningcorporatie verwacht dat deze locaties bouwkundig geschikt zijn voor deze doelgroep.
4.6.7 Woningsanering
Een maatwerkvoorziening voor woningsanering is mogelijk in gevallen waarin dit als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (Chronic Obstructive Pulmonary Disease = COPD) noodzakelijk is. De noodzaak voor het geven van een vergoeding, wordt ook in relatie tot het leefpatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en op basis van een onafhankelijk deskundig medisch advies bepaald. Verwacht wordt dat de inwoner zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook wordt verwacht dat de inwoner zelf maatregelen treft om COPD-klachten te voorkomen. Als een inwoner verhuist, wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt, omdat het niet algemeen gebruikelijk is dat bij verhuizing nieuwe vloerbedekking wordt gekocht.
Meestal kan hiervoor een maatwerkvoorziening worden verstrekt als:
• Er door de huisarts of de longarts kort geleden een duidelijke diagnose is gesteld;
• De inwoner bij de aanschaf van de woning of voorziening niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/verergeren;
• Vervanging van de voorziening medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is;
• De woningsanering betreft meestal het vervangen van gestoffeerde gebruiksruimten waar mensen vaak of langere tijd achter elkaar zijn, zoals de woon- en slaapkamer;
• De te vervangen stoffering nog niet afgeschreven is, zie bij algemeen gebruikelijk.
4.6.8 Uitraasruimte
Bepaalde stoornissen van inwoners (met een verstandelijk beperking) bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen aanleiding geven tot problemen bij het verblijf in de woning. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning een uitraaskamer te maken. Onder een uitraaskamer wordt verstaan een verblijfsruimte waarin een inwoner die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Indicaties waaruit blijkt dat voor iemand een uitraaskamer nodig is zijn:
• De inwoner beschadigt zichzelf (zelfverwonding);
• De inwoner beschadigt de omgeving (vernielzucht);
• Er is sprake van gedrag dat niet gestopt kan worden door ongecontroleerde driftbuien.
Het gaat om een maatwerkvoorziening of pgb voor (aanpassen van) een ruimte die alleen voor de persoon met een gedragsstoornis die bewezen kan worden noodzakelijk is, om hem tot rust te laten komen. Op basis van advies van een deskundige (vooral van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog is hierbij van belang en verplicht) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten in de woning worden aangepast.
In sommige situaties kan het verstandig zijn om als proef, eerst een tijdelijke mobiele uitraaskamer te plaatsen.
4.6.9 Primaat verhuizing
Met het primaat van verhuizen bedoelen wij dat het verlenen van de voorziening voor verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt/slim mogelijk met de beschikbare middelen en woningen wordt omgegaan (goedkoopst compenserende voorziening). Het onderzoek richt zich op de beperkingen van de inwoner, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling belangrijke feiten en omstandigheden. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de kosten van de aanpassing op dat moment, maar ook naar de nog te verwachten kosten voor aanpassingen in de toekomst. Een consulent onderzoekt deze feiten en omstandigheden en hoe de voorliggende verhuizing naar een passende woning of een woningaanpassing past bij de kenmerken van de inwoner, zijn beperkingen en zijn woonbehoeften. Daarbij beantwoordt hij de vraag welke woonvoorziening in het geval van die inwoner leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de inwoner en het meedoen aan de maatschappij. Bij de belangenafweging die de consulent moet maken gelden nog meer aspecten.
Enkele aspecten zijn:
• Of er aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen zijn.
• De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost.
• De sociale omstandigheden.
• Een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte aan de ene kant en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) aan de andere kant.
• Integrale afweging van verschillende (maatwerk)voorzieningen.
• Het feit dat een aan te passen koopwoning waarschijnlijk minder kans heeft om hergebruikt te kunnen worden
• Volkshuisvestelijke afwegingen.
• De werksituatie.
• De woonlastenconsequenties.
• Is de inwoner huurder of eigenaar van de woning.
• Wil de inwoner verhuizen of niet
4.6.10 Verhuis- en herinrichtingskosten
Als een inwoner verhuist vanwege een normale wooncarrière hoeft er geen verhuiskostenvergoeding verstrekt te worden. Denk hierbij aan voor het eerst zelfstandig gaan wonen, verhuizingen vanwege gezinsuitbreiding, echtscheiding enzovoorts. Een verhuiskostenvergoeding wordt dan niet gegeven omdat ook personen zonder beperkingen deze kosten hebben. Wel blijft een compensatieplicht bestaan voor eventueel noodzakelijke woningaanpassingen in de nieuwe woning. Dit betekent als de inwoner door zijn beperkingen moet verhuizen (dit blijkt uit een urgentieverklaring) dan kan een financiële vergoeding verstrekt worden om een deel van de kosten van de verhuizing en (her)inrichting te betalen.
De hoogte van de financiële vergoeding in de verhuiskosten is opgenomen in het Financieel Besluit
4.7 Wmo-hulp in de buurt
4.7.1 Individuele ondersteuning
Individuele ondersteuning is gericht op herstel, verbeteren, ontwikkelen, stabiliseren en/of compenseren van de zelfredzaamheid en het welbevinden en/of de kwaliteit van leven. De ondersteuning kan gericht zijn op door- en uitstroom, stabilisatie of voorkomen van achteruitgang. De ondersteuningsbehoefte, complexiteit van de problematiek en benodigde intensiteit verschilt per inwoner.
De zorgaanbieder zet de ondersteuning in om de inwoner te ondersteunen bij de vaardigheden die de inwoner nodig heeft in het dagelijks leven. Of om deze vaardigheden aan te moedigen. Ook wordt de ondersteuning ingezet om de eigen regie en zelfredzaamheid van de inwoner te vergroten en om maatschappelijk te participeren.
4.7.2 Ondersteuning in groepsverband
Ondersteuning in groepsverband is gericht op ontwikkeling naar het vergroten van de zelfredzaamheid, deelname aan de samenleving en/of door- en uitstroom richting scholing, werk of vrijwilligerswerk. Afhankelijk van de inwoner kan er sprake zijn van de ondersteuning als doel hebben op het verder ontwikkelen of behouden van de aangeleerde vaardigheden en daardoor voorkomen van achteruitgang. De ondersteuning heeft dan vaak een stabiliserend effect. Soms draagt ondersteuning in groepsverband bij aan het verminderen van de belasting van de mantelzorgers in de thuissituatie.
De zorgaanbieder zet de ondersteuning in om nieuwe vaardigheden aan te leren om voldoende mee te participeren, ADL uit te voeren, persoonlijk leven te structuren en zoveel mogelijk regie te voeren. Het kan ook zijn dat de ondersteuning in groepsverband wordt ingezet om in de gaten te houden hoe het gaat, te activeren, aan te moedigen, samen te doen, te oefenen, te ventileren of om te voorkomen dat er teveel van iemand wordt gevraagd. Daarbij kan het nodig zijn dat er taken of vaardigheden (tijdelijk) overgenomen worden om het uiteindelijk weer zelf te kunnen doen.
4.7.3 Vervoer naar Wmo-hulp in de buurt
Vervoer naar Wmo-hulp in de buurt is het vervoeren van een inwoner van en naar de locatie waar de hulp wordt gegeven. Dit geldt voor persoonlijke gevallen als de inwoner niet zelf of met behulp van het netwerk naar de locatie kan reizen. Eigen kracht speelt hierin een belangrijke rol. Als de inwoner en/of zijn sociale omgeving niet in staat zijn om zelfstandig vervoer te regelen naar ondersteuning buitenshuis dan valt dit onder de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders.
Vervoer door de zorgaanbieder:
Heeft de zorgaanbieder aangegeven het vervoer tijdens de uitvoering van het contract zelf te organiseren, dan geldt dat de zorgaanbieder het vervoer zelf organiseert als de inwoner en zijn omgeving geen mogelijkheid heeft om de locatie van de ondersteuning of behandeling te bereiken.
Vervoer door de gemeente:
Als de zorgaanbieder niet heeft aangegeven het vervoer tijdens de uitvoering van het contract zelf te organiseren en vervoer nodig is, organiseert de gemeente dit door middel van de inzet van ZOOV-actief.
4.7.4 Persoonlijke verzorging
Persoonlijke verzorging richt zich op algemene dagelijkse verrichtingen (ADL) op het gebied van persoonlijke verzorging. De ondersteuning is gericht op het opheffen van een tekort aan het zelfredzaamheid op dit gebied. Persoonlijke verzorging richt zich op het aanleren, oefenen, verbeteren en behouden van vaardigheden en gedrag rondom persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg. Het doel is het vergroten van de zelfredzaamheid van de inwoner. De inzet stopt in principe na een bepaalde tijd. Als het kan, wordt geprobeerd dat de inwoner in de toekomst (weer) zelf of met hulp van het sociale netwerk de taken kan uitvoeren. Persoonlijke verzorging kan ook bestaan uit advies, uitleg en voorlichting aan de inwoner. Hierbij hoort als dat nodig is ook het adviseren van informele verzorgers van de inwoner. Het kan gaan om inwoners met verschillende problematieken. De hoeveelheid ondersteuning verschilt per inwoner. De aard van de ondersteuningsbehoefte ligt beslist niet op een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico hierop. De gemeente is alleen verantwoordelijk voor het gedeelte van persoonlijke verzorging dat niet onder andere wet- en regelgeving valt, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz).
Persoonlijke verzorging richt zich op het helpen bij, inslijten en/of aanleren van Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg.
4.7.5 Kortdurendverblijf/logeren
Bij de afweging of ondersteuning die wordt verstrekt, moet altijd worden onderzocht of het probleem van de inwoner met de inzet van een of meer mantelzorgers kan worden opgelost. Als er een mantelzorger is, moet bij het beoordelen rekening worden gehouden met de mogelijkheden en behoeften van de mantelzorger. Nadrukkelijk moet het college van burgemeester en wethouders rekening houden met de belangen van de mantelzorger en zijn dreigende overbelasting. Om de mantelzorger te ontlasten kan iemand kortdurend logeren in een instelling (respijtzorg). Hierdoor kan de mantelzorger de zorg langer volhouden en kan de inwoner langer thuis blijven wonen. In dit geval kan in plaats van de mantelzorger ook de gebruikelijke hulp worden gelezen.
4.7.6 Het ontlasten van de mantelzorger
Er zijn veel mogelijkheden om de mantelzorger te ontlasten (zorgen dat het niet te zwaar voor hem wordt. Zodra duidelijk wordt dat er sprake is van overbelasting en de mantelzorger niet meer in staat om de mantelzorg (volledig) te leveren, beoordeelt het college van burgemeester en wethouders eerst of binnen het eigen netwerk van de mantelzorger een oplossing voor de overbelasting kan worden gevonden. Denk bijvoorbeeld aan een familielid of een vrijwilliger die een middag of weekend de zorg overneemt. Ook het geven van een indicatie van dagbesteding kan als doel hebben om het voor de mantelzorger minder zwaar te maken. Als blijkt dat dit niet voldoende is om de dreigende overbelasting van de mantelzorger te voorkomen, kan een indicatie voor kortdurend verblijf worden gegeven.
4.7.7 Richtlijnen kortdurend verblijf
Kortdurend verblijf is het verblijven op een andere locatie dan het eigen woonadres. Het is maatwerk afhankelijk van wat noodzakelijk is in de bijzondere situatie van de inwoner. Inwoners die kortdurend verblijf kunnen ontvangen krijgen langdurig ondersteuning van de mantelzorger bij het kunnen functioneren in de maatschappij. De mantelzorger ondersteunt de wens van de inwoner om thuis te blijven wonen, maar deze heeft zelf misschien ondersteuning nodig om de mantelzorg vol te kunnen houden.
De ondersteuning heeft als doel om het toezicht op de inwoner tijdelijk over te nemen.
Bij kortdurend verblijf regelt de gemeente niet alleen de opvang, maar ook het toezicht, dagbesteding en begeleiding als dat nodig is. Dit verblijf kan gecombineerd worden met huisartsengeneeskundige of verpleegkundige zorg vanuit de Zorgverzekeringswet.
In sommige situaties vergoedt de zorgverzekering via een aanvullende polis het kortdurend verblijf. Via zo’n aanvullende polis biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid om de mantelzorg tijdelijk door iemand anders over te laten nemen. Inwoners zijn niet verplicht om zich hiervoor te verzekeren. Kortdurend verblijf vanuit de Wmo heeft niet als doel het herstel van de inwoners na ziekte en/of ziekenhuisopname herstellen.
Het kortdurend verblijf wordt geïndiceerd in periodes van 24 uur of per nacht. Hoe lang het kortdurend verblijf duurt is afhankelijk van wat nodig is in de specifieke situatie van de inwoner. Er kunnen situaties zijn waarbij gedacht kan worden aan verblijf van een week of enkele weken achter elkaar. Als er structureel meer dan 3 etmalen per week nodig zijn, dan is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden opgesteld.
4.8 Wmo wonen
Wmo Wonen is bedoeld voor inwoners die 18 jaar of ouder zijn en waar sprake is van complexe psychische en/of psychosociale problematiek op één of meerdere levensterreinen. Bijvoorbeeld bij het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine. Inwoners zijn bij het voorkomen en/of oplossen van problemen en het nemen van besluiten afhankelijk van anderen. De inwoner kan zijn zorgvraag niet (uit)stellen. Hierdoor heeft de inwoner 7 dagen per week 24-uurs toezicht of bereikbaarheid van een professionele organisatie nodig. De in te zetten ondersteuning of zorg is flexibel, gericht op samenwerking en ambulantisering. Dat houdt in dat inwoners zoveel mogelijk in hun eigen wijk en liefst ambulant (bij de inwoners thuis of in hun omgeving) geholpen worden.
4.8.1 Ontwikkelvermogen
De ondersteuning bij Wmo Wonen is tijdelijk en heeft als doeldoorstroom en uitstroom naar zelfstandig wonen. De inwoner kan in principe dingen leren. Er kunnen situaties zijn, waarbij de inwoner meer heeft aan stabilisatie en langdurige ondersteuning. Een verwijzing naar de Wlz kan dan nodig zijn.
4.8.2 Duur toekenning
Door het stimuleren van de eigen kracht en het uitgaan van de eigen mogelijkheden van de inwoner kan de gemiddelde verblijfsduur misschien worden bekort. Daarom is de indicatie voor Wmo Wonen altijd ivoor maximaal twee jaar. Verlenging is mogelijk als dat noodzakelijk is.
4.8.3 Melding behoefte aan Wmo Wonen
In de Wmo 2015 is landelijke toegankelijkheid voor hulp-op-maat Wmo Wonen (beschermd wonen) geregeld. Dit betekent dat iemand in elke gemeente van Nederland een melding kan doen om voor Wmo Wonen in aanmerking te komen.
4.8.4 Het onderdeel Wmo Wonen kent drie sub-onderdelen :
4.8.5 A Beschermd Wonen (24-uurszorg)
Dit is 24-uurs compleet ondersteuningsaanbod, met continu toezicht en hulpverleners die dichtbij aanwezig zijn. De zorg is niet van tevoren in te plannen of uit te stellen. Daarom is continue aanwezigheid noodzakelijk. Onder compleet ondersteuningsaanbod wordt verstaan: begeleiding op het gebied van wonen, begeleiding bij de persoonlijke ondersteuningsbehoefte en een passende daginvulling. Het doel van de begeleiding is aanleren van vaardigheden en vergroten van de zelfredzaamheid (het voor zichzelf kunnen zorgen) van de inwoner, passend bij hoeveel hij kan of nog kan leren. Het doel van de begeleiding is ook om te zorgen dat hij stabiel blijft. Er kan sprake zijn van (flinke) gedragsproblematiek, psychiatrische problemen of dat hij een gevaar voor zichzelf of voor zijn omgeving kan vormen.
Locatie:
De ondersteuning vindt plaats op een passende (zorg)locatie, zo dicht mogelijk bij de leefomgeving en het netwerk van de inwoner. De (zorg)locatie past bij het ziektebeeld/de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. De begeleiding is 24 uur op locatie aanwezig. Er is een gezamenlijke ruimte waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten.
4.8.6 B Beschut Wonen (24-uurs begeleiding)
Beschut wonen is een 24-uurs compleet ondersteuningsaanbod, waarbij hulpverleners dichtbij aanwezig zijn. De ondersteuning is van tevoren in te plannen en uit te stellen, maar vanwege de instabiliteit van de problematiek en de hulpvraag die er zomaar ineens kan zijn en dan niet kan wachten kan op elk moment van de dag, nacht en onverwacht moment ondersteuning nodig zijn. Daarom is geclusterd wonen noodzakelijk. Dit betekent dat verschillende inwoners naast of bij elkaar wonen. Inwoners helpen elkaar en hulp is overdag vlakbij. Onder het integrale (complete) ondersteuningsaanbod wordt verstaan: begeleiding op het gebied van wonen, begeleiding bij de persoonlijke ondersteuningsbehoefte en een passende daginvulling. De begeleiding heeft als doel het vergroten van de eigen regie, zoals door het aanleren van nieuwe (of herstel van verloren) eigenschappen en dingen (competententies en vaardigheden). Het doel van de begeleiding is ook het vergroten van de zelfredzaamheid van de inwoner en het zorgen dat hij stabiel blijft. De begeleiding is dicht bij de inwoner. Wanneer het nodig is, kan de inwoner er meteen om vragen. Deze vorm van wonen is bedoeld voor inwoners die door psychische en/of psychosociale problemen (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen.
Locatie:
Het gaat hierbij om geclusterd (meerdere mensen met de indicatie beschut wonen naast elkaar) zelfstandig wonen. De inwoner is in de basis zelf verantwoordelijk voor de betaling van de huur en vaste lasten. Woonlasten kunnen echter onderdeel uitmaken van het pakket. Medewerkers beschut wonen zijn 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar (op afroep) en als het nodig is binnen 20 minuten aanwezig bij de inwoner. Het contact met de inwoner is in principe dagelijks, zo nodig meerdere momenten per dag (in een mix van face-to-face, telefonisch en/of digitaal), ook buiten kantoortijden. De ontwikkelingsfase, problematiek (ook die buiten de woonsituatie plaatsvindt) en leeftijd van de inwoner zijn bepalend voor de aanwezigheid van medewerkers.
4.8.7 C Beschermd Thuis
Beschermd Thuis is er voor de inwoner, die zelfstandig woont en vanuit zijn ondersteuningsbehoefte ondersteuning nodig heeft die niet van tevoren gepland kan worden. De ondersteuning die wordt gegeven kan wisselen. Dit is afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte. Het gaat om 7 dagen per week 24 –uur per dag toezicht op afstand en/of begeleiding op afroep. Het kan ook gaan om
‘waakvlam-contacten’, zodat soepel gereageerd kan worden op de (veranderende) ondersteuningsbehoefte. De ene keer is er weinig contact en de andere keer kan het nodig zijn om meerdere keren per week/dag contact te hebben. Een inwoner krijgt een indicatie voor Beschermd Thuis als ondersteuning op afroep voldoende is om een veilige woon- en verblijfsomgeving te waarborgen. Hieraan kan psychische en/of psychosociale problematiek ten grondslag liggen. De ondersteuning heeft als doel de inwoner in staat te stellen om in een eigen huis te (blijven) wonen of om (op termijn) volledig zelfstandig te wonen.
4.8.8 Bijzondere omstandigheden
Bijzondere omstandigheden zijn:
• Wanneer Beschermd Wonen niet direct beschikbaar is.
• Wanneer de inwoner een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen nodig heeft, maar het nog niet bekend is vanuit welke aanbieder de ondersteuning geboden kan worden, wordt er een beschikking ‘advies Wmo Wonen’ toegekend. In deze beschikking wordt in ieder geval opgenomen: De duur van de indicatie;
• Op welke wijze bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
• Wanneer een passende plek nog niet beschikbaar is wordt de inwoner op de wachtlijst van de instelling geplaatst. Van de inwoner wordt verwacht dat hij in samenspraak met de betrokken consulent en indien nodig in overleg met de aanbieder die reeds betrokken is op een wachtlijst wordt geplaatst. Met hem wordt besproken hoe de periode tot plaatsing kan worden doorgekomen .
• Wanneer de inwoner Hulp in de buurt Wmo nodig heeft om de periode tot de Beschermd wonen plek beschikbaar is door te komen (te overbruggen) dan kan er worden besloten om overbruggingszorg toe te kennen. In bepaalde situaties heeft de inwoner al ondersteuning die geïndiceerd is door de gemeente. Voorwaarde voor overbruggingszorg is dat de ondersteuning gericht is op het voorbereiden en toewerken naar de beschermd wonen plek. Er is sprake van overbruggingszorg als dit wordt geboden door de aanbieder waar de inwoner ook wil gaan wonen, of een andere beschermd wonen aanbieder.
4.8.9 Tijdelijk verblijf naar een andere regio
Het kan gebeuren dat een inwoner uit de gemeente Oude IJsselstreek tijdelijk in een instelling in een andere gemeente/regio moet verblijven wanneer er geen passend aanbod in de eigen gemeente is. ‘Tijdelijk verblijf’ is verblijf van maximaal één jaar, waarbij het vanaf het begin de bedoeling is om de inwoner terug te laten keren naar de gemeente Oude IJsselstreek. In dat soort situaties wordt er door de gemeente met de (centrum-)gemeente van plaatsing onderling overlegd en worden er afspraken gemaakt.
4.8.10 Tijdelijke afwezigheid
De aanbieder Wmo Wonen moet binnen een week nadat de inwoner tijdelijk als gevolg van een behandeling in een ziekenhuis of behandelcentrum of detentie ergens anders wordt opgenomen melding maken bij de gemeente. Dit geldt ook wanneer de inwoner uit zichzelf de beschermde woonplek heeft verlaten.
Wanneer duidelijk wordt dat de inwoner langer dan twaalf weken ergens anders zal verblijven, vervalt in principe zijn plek bij de aanbieder. Wanneer de inwoner na deze periode weer beschermd wil gaan wonen, kan de inwoner hiervoor een melding doen. De inwoner kan in overleg met de consulent ervoor kiezen zijn ondersteuning bij een andere aanbieder voor Wmo Wonen te krijgen. De inwoner kan pas weer instromen bij de aanbieder als er plaats is.
5 Verstrekkingsvormen
Vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn twee vormen van verstrekking mogelijk. De eerste mogelijkheid is de maatwerkvoorziening Zorg in natura (ZIN) en de tweede is in de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget (PGB).
5.1 Regels voor Zorg In Natura
Met Zorg in Natura wordt bedoeld dat de gemeente de inwoner een voorziening verstrekt, die wordt geleverd op basis van een contract tussen gemeente en de aanbieder/leverancier. Een maatwerkvoorziening in natura verstrekt de gemeente meestal via een leverancier (bijvoorbeeld een thuiszorgorganisatie, een hulpmiddelenleverancier of een jeugdhulpaanbieder). Een voorziening in natura wordt via een beschikking toegekend. In de beschikking staan de voorwaarden waaronder verstrekking plaatsvindt. Afhankelijk van de aard van de verstrekking kan het bijvoorbeeld gaan om het tekenen van een bruikleenovereenkomst of een zorgovereenkomst of om andere voorwaarden, zoals het laten controleren van een woningaanpassing.
5.2 Regels voor een persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening mee te kopen of te betalen. De inwoner wordt door een medewerker van de gemeente geïnformeerd over de mogelijkheden en voorwaarden van zorg in natura en een pgb en informeert de inwoner over de voorwaarden waaraan de zorgovereenkomst moet voldoen. Daarnaast informeert de medewerker de inwoner over het budget dat voor de ondersteuning waarvoor hij een pgb wil aanvragen beschikbaar is en ook over de eisen die worden gesteld aan professionele of niet-professionele hulp. De medewerker onderzoekt daarnaast of de inwoner kan voldoen aan de eisen die aan de ondersteuning met een pgb worden gesteld.
In de Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2025 zijn de hoofdregels voor het verstrekken van een pgb vastgelegd. Daarin is ook bepaald dat er nadere regels gesteld kunnen worden over welke voorwaarden als er een pgb wordt verstrekt en over de manier waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. In het Besluit Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2024 is dit uitgewerkt. In deze beleidsregels zijn nog aanvullende algemene regels opgenomen over het pgb.
5.2.1 Vaststelling omvang van het pgb
Er zijn twee mogelijkheden:
• Een pgb voor diensten of hulp via personen;
• Een pgb voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorziening.
Bij diensten gaat het om de betaling van de uren van dienstverleners. De uitbetaling vindt dan ook plaats per uur, per dagdeel of per etmaal. De manier waarop de hoogte wordt bepaald is vastgelegd in de verordening. De hoogte van het tarief is door de gemeente vastgesteld en vastgelegd in het besluit In dit besluit zijn de nadere regels rondom het pgb opgenomen, waaronder de eisen aan een toekenning, afschrijvingstermijnen van voorzieningen, enzovoort.
De kosten van een voorziening als de voorziening in natura wordt verstrekt is het uitgangspunt voor de vaststelling van de hoogte van het pgb-bedrag. Dat kan, afhankelijk van het type voorziening, bepaald worden op basis van bijvoorbeeld een offerte, als het nodig is aangevuld met een bedrag voor onderhoud en reparaties van de voorziening. pgb-bedragen voor onderhoud en reparatie kunnen meestal worden vastgesteld op basis van ervaringsgegevens. Ook kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier dat soort gegevens worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de pgb voor de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura kost. Daarbij is vaak sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een groot aantal voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het pgb. Het is namelijk niet de bedoeling dat een pgb meer geld kosten dan een maatwerkvoorziening in natura.
5.2.2 Pgb-plan
De inwoner is verplicht om bij een pgb voor dienstverlening een pgb-plan in te vullen volgens het vastgestelde format opgenomen in het besluit. De inwoner geeft in het pgb-plan inzicht in:
• Wie de ondersteuning gaat leveren en of deze organisatie of persoon de benodigde kwalificaties (zie artikel 4.1.3 van het Besluit Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2024) heeft; wie het pgb gaat beheren (budgetbeheerder).
• Wanneer gekozen is voor een andere persoon die het pgb voor de inwoner beheert dan de inwoner zelf dan wordt dit uitgelegd gemotiveerd. De inwoner blijft in deze situatie als pgb-houder verantwoordelijk voor de gevolgen van voor de besteding van het pgb.
5.2.3 Beschikking pgb
De gemeente maakt via een beschikking het besluit aan de inwoner bekend. In de beschikking zet de gemeente wat de omvang van het pgb is en voor welke periode het pgb bedoeld is. Om bij een pgb voor een hulpmiddel te zorgen dat duidelijk is wat met het pgb moet worden gekocht wordt in overleg met de inwoner een zo duidelijk mogelijk beschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Als een inwoner dan toch een voorziening aanschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is dat in strijd met de beschikking. De gemeente neemt, als dat nodig is, in de beschikking ook op dat er een bijdrage in de kosten betaald moet worden. Deze bijdrage moet betaald worden aan het Centraal Administratiekantoor (CAK).
Zodra de beschikking door de gemeente is verzonden, wordt het pgb voor diensten en/of hulp door zorgverleners beschikbaar gesteld via de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De inwoner is verplicht voor de dienstverlening die hij wil inkopen met een pgb een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wil schakelen. De zorgovereenkomst moet voldoen aan het voorbeeld
van de SVB.
In de Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2025 onder hoofdstuk 6.3
Persoonsgebonden budget, onderdeel Hoogte en tarief Pgb, lid 3 opgenomen dat de inwoner geen gebruik mag maken van de maandloon-optie. De budgetbeheerder is verantwoordelijk dat de bestedingen uit het budget volgens de wet (rechtmatig) gebeuren. De gemeente vindt het belangrijk dat de budgetbeheerder hier voldoende inzicht in heeft. Daarom wil de gemeente het liefst dat een betaling via een rekening de standaard is. Betaling via een rekening ondersteunt de controle op rechtmatigheid voor zowel budgetbeheerder als de gemeente. Als er wijzigingen zijn in de hoogte van de geleverde ondersteuning (in aantal uren en/of als in het tarief) moet dat door de budgethouder worden doorgeven aan de SVB.
5.2.4 Overgangsregeling bij aanpassen van bestaande pgb’s
De duur van de afbouwtermijn hangt af van de duur van het toegekende pgb;
• De afbouwtermijn (zowel duur als het afbouwbedrag) is afhankelijk van de mate waarin de pgb-houder afhankelijk is van het pgb;
• De afbouwtermijn (zowel duur als het afbouwbedrag) is afhankelijk van de verplichtingen die hiermee gemoeid zijn;
• De duur waarin de pgb-houder het huidige pgb ontvangt speelt geen rol bij de afbouwperiode.
Kortere termijn kan in sommige gevallen gehanteerd worden, maar alleen als de inwoner op tijd (minimaal drie maanden van tevoren) aan de gemeente heeft doorgegeven welke wijzigingen er aan komen en/of er goede andere mogelijkheden geboden kunnen worden aan de inwoner.
5.2.5 Afbouwregeling van rechtswege afgelopen indicatie
De afbouwperiode start op het moment dat de indicatie van de inwoner van rechtswege afloopt. De periode om (in stappen) van de ene situatie naar de andere situatie te gaan ligt tussen de 3 en 6 maanden. Afhankelijk van de situatie van de inwoner en van hoe groot de gevolgen van de beëindiging van de indicatie (en het pgb) voor hem zijn.
5.2.6 Afbouwregeling bij tussentijdse wijziging
Wanneer de indicatie niet van rechtswege wordt beëindigd wordt met een besluit de afbouwperiode bekend kenbaar gemaakt aan de budgethouder. De afbouwperiode start op het moment van ontvangst van dit besluit. In het besluit staat de ingangsdatum; deze ligt tussen de 3 en 6 maanden na de bekendmaking. Verder staat de reden van wijziging in het besluit en wordt uitgelegd dat de benodigde hulp/zorg met het nieuwe budget te betalen is (en/of blijft).
Tot aan een totaal afbouwbedrag van € 250,- per maand/€ 3.000,- per jaar is er geen overgangsregeling. Iedereen moet voor deze teruggang zelf een oplossing kunnen vinden in 3 maanden die er zijn voordat het besluit in gaat. De verrekening vindt plaats per maand in gelijke bedragen.
Vanaf een totaal afbouwbedrag van € 250,- per maand/€ 3.000,- per jaar tot aan een totaal afbouwbedrag van € 833,- per maand/€ 10.000,- per jaar geldt een afbouwperiode van een half jaar. De verrekening vindt plaats per maand in gelijke bedragen.
Vanaf een totaal afbouwbedrag van € 833,- per maand/€ 10.000,- per jaar geldt een afbouwperiode van een jaar. De verrekening vindt plaats per maand in gelijke bedragen.
5.2.7 Voorkomen oneigenlijk gebruik pgb
Door goede voorlichting over een pgb probeert de gemeente het oneigenlijk gebruik (gebruik op een manier die niet volgens de regels/de bedoeling is) te voorkomen. Ook zijn de voorwaarden aan het toekennen van een pgb bedoeld om het oneigenlijk gebruik te voorkomen en om goede zorg te garanderen. Daarnaast is het regelmatig opnieuw bekijken van een beschikking een manier om het oneigenlijk gebruik tegen te gaan.
De gemeente onderzoekt voordat een pgb wordt gegeven of de kwaliteit van de in te kopen zorg voldoende is. Een verdenking dat een ingehuurde dienstverlener malafide (onbetrouwbaar) is of onvoldoende kwaliteit biedt, kan reden zijn voor het weigeren van een pgb of het niet ondertekenen voor akkoord van de zorgovereenkomst. Dat kan alleen als dit goed wordt uitgelegd. Het komt voor dat malafide (onbetrouwbare) ondernemers kwetsbare groepen inwoners gebruiken voor het oneigenlijk gebruik van pgb’s. Sommige inwoners kunnen bijvoorbeeld niet goed Nederlandse spreken en/of lezen of hebben een (lichte) verstandelijke beperking. Zij kunnen een gesprek of documenten niet goed begrijpen en dat maakt hun kwetsbaarder. Als een inwoner wordt vertegenwoordigd, worden de competenties van deze vertegenwoordiger gecontroleerd.
Als oneigenlijk gebruik op een manier die niet volgens de regels/de bedoeling is wordt ontdekt, wordt het pgb veranderd of gestopt. Het te veel betaalde bedrag aan pgb moet terugbetaald worden en er kan aangifte tegen de inwoner worden gedaan bij de politie. Tegen degene die deze voorzieningen of diensten heeft geleverd via een pgb kan ook aangifte worden gedaan.
6 Vervoer naar school
6.1 Inleiding
Ondersteuning bij vervoer naar school maakt sinds 2025 deel uit van de verordening sociaal domein en is niet meer apart geregeld als ‘leerlingenvervoer.’ De gemeente heeft hiervoor gekozen omdat we onze ondersteuning op dit gebied op dezelfde manier willen organiseren.
De beleidsregels in de hoofdstukken 1 tot en met 5 zijn echter opgesteld met de Wmo en de Jeugdwet in gedachten. Dat is niet altijd zomaar van toepassing op vervoer naar school. De manier waarop we bij vervoer naar school de eigen kracht vaststellen is niet altijd hetzelfde.
In de toekomst willen we één verhaal vertellen over hoe we de ondersteuning bieden op al deze verschillende vlakken. Maar voor nu is dat nog een brug te ver. Daarom gebruiken we de beleidsregels in de hoofdstukken 1 tot en met 5 niet voor vervoer naar school.
In dit hoofdstuk geven we uitsluitend de beleidsregels die door de verordening zijn voorgeschreven.
De verordening schrijft voor (in artikel 4.6.8 Bijzondere situaties) dat het college over vervoer naar school beleidsregels opstelt die voor vaker voorkomende situaties uitleggen hoe de verordening wordt toegepast. De volgende drie onderwerpen worden daarbij expliciet genoemd.
NB: Een belangrijk aspect van vervoer naar school zijn de vergoedingen en de eigen bijdragen. Die zijn geregeld in het besluit sociaal domein.
6.2 Vervoer naar stage
Voor een leerling van een school voor VO of VSO die stage volgt als onderdeel van de opleiding, geldt de stagelocatie op de betreffende dagen als de schoollocatie. Stage lopen moet zijn opgenomen in de schoolgids.
Of er aanspraak is op een voorziening en zo ja welke wordt beoordeeld volgens dezelfde criteria als voor vervoer naar de schoollocatie. Dit betekent onder andere:
1. Het criterium ‘passende school dichtbij’ (artikel 4.6.2) wordt ook toegepast op de stagelocatie.
2. Voor vervoer naar de stage wordt de passende vervoerwijze apart beoordeeld volgens de criteria in de verordening (artikel 4.6.3).
3. Er kan aanspraak zijn op een voorziening voor stagevervoer terwijl er geen aanspraak is op een voorziening voor vervoer naar de schoollocatie, of andersom.
4. De voorziening aangepast vervoer gaat uit van een stage die samenvalt met de begin- en eindtijd van de schooldag. Aangepast vervoer op afwijkende tijden wordt niet toegekend.
6.3 Opvangadressen
Aangepast vervoer van school naar de buitenschoolse opvang (BSO) of een door ouders aangewezen ander opvangadres dat niet is aangemerkt als woning, is mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. Er zijn voor de gemeente geen wezenlijke extra kosten mee gemoeid en
2. Het leidt niet tot benadeling van andere leerlingen of gezinnen
Dit betekent onder andere het volgende:
1. Het opvangadres is in dezelfde plaats als de woning, of ligt op de route tussen de school en de woning.
2. De leerling wordt vervoerd in dezelfde route ( zelfde chauffeur en medereizigers) als de rit vanaf/naar de woning, of in een andere route als dat zonder wezenlijke extra kosten mogelijk is.
3. Er is een vast patroon (vast adres, vaste dagdelen).
4. Per leerling is één opvangadres toegestaan.
Een opvangadres is een locatie waar de leerling overdag tijdelijk verblijft. Als de leerling op een tweede adres woont (bijv. bij gescheiden ouders) is dat geen opvangadres. In dat geval wordt voor elk adres een aparte aanvraag gedaan.
Het opvangen waarvoor een ander adres wordt gehanteerd kan zowel plaatsvinden vóór school (ophalen bij BSO) als na school (brengen naar BSO).
6.4 Andere voorzieningen voor vervoer naar school
In de meeste gevallen waarin ondersteuning nodig is, zijn de voorzieningen die in de verordening genoemd worden (fiets, ov, auto, aangepast vervoer) toereikend en passend. Er zijn echter altijd situaties waarin maatwerk geleverd wordt. Sommige van die maatwerksituaties komen vaker voor. Om daarin iedereen gelijk te behandelen hebben we de volgende ‘andere’ voorzieningen uitgewerkt.
6.4.1 Oefenen met de bus, met behoud van taxivervoer
Als ouders aanspraak maken op aangepast vervoer (of vergoeding van eigen vervoer per auto), kunnen ze een aanvraag doen om een voorziening voor oefenen met openbaar vervoer te ontvangen.
Waaruit bestaat de voorziening:
• een speciale ov-chipkaart, waarmee de leerling op kosten van de gemeente naar school kan reizen, zoals de Voor Elkaar Pas van Arriva
• een begeleiderspas waarmee een van de ouders of iemand anders gratis mee kan reizen
• de gemeente regelt de pas met het ov-bedrijf; de ouders betalen niet voor de pas en de gemaakte ritten komen voor rekening van de gemeente
Behoud van het recht op vervoer of vergoeding:
• er wordt geen nieuwe beschikking afgegeven. Wel een nieuw ondersteuningsplan.
• een aanspraak op taxivervoer (ZOOV School) of vergoeding van eigen vervoer per auto blijft bestaan, ook als de leerling na het oefenen overstapt op volledig reizen met openbaar vervoer.
• De leerling kan dus altijd terugvallen op het aangepast vervoer om naar school te komen; een verzoek van de ouders per telefoon of email is hiervoor voldoende.
• Als de leerling gedeeltelijk (op vaste ritten in de week) met openbaar vervoer naar school gaat reizen, wordt voor deze ritten het taxivervoer stopgezet, maar de plek in de taxi wordt vrijgehouden. De leerling kan dus altijd per de volgende schooldag weer in de taxi mee.
• Als de leerling volledig met taxivervoer naar school gaat reizen, wordt na enkele weken de plek in de taxi vrijgegeven aan een andere leerling. Als de leerling daarna toch een terugval heeft, wordt binnen de gebruikelijke vijf werkdagen een nieuwe plek in de taxi geregeld voor de leerling.
Voorwaarden voor de voorziening:
• Een passend ov-product voor reizen op rekening moet beschikbaar zijn voor de verbinding tussen woning en school (niet alle ov-bedrijven bieden dit product aan)
• de school is voor de leerling binnen een redelijke reistijd met openbaar vervoer te bereiken
• de ouders zijn beschikbaar als begeleiders bij het oefenen met zelfstandig reizen, of er is een andere vorm van begeleiding mogelijk
• de leerling is 9 jaar of ouder
• de leerling heeft nog tenminste zes maanden schoolbezoek in het vooruitzicht tot het eindexamen of tot het verlaten van het voortgezet speciaal onderwijs
• de gemeente heeft via het ov-bedrijf inzicht in het gebruik van de pas
• de pas wordt alleen gebruikt voor reizen naar school en terug
De voorziening kan worden stopgezet:
• als de ov-chipkaart in de afgesproken periode niet of nauwelijks wordt gebruikt
• als de ov-chipkaart (meer dan incidenteel) wordt gebruikt voor andere ritten dan van en naar school en dit leidt tot kosten voor de gemeente. In dit geval kunnen tevens de kosten op de ouder worden teruggevorderd of ingehouden op eventuele vergoedingen.
• als de regeling langer dan een jaar wordt gebruikt en de leerling geen vorderingen maakt.
Stopzetten gebeurt niet zonder overleg vooraf met de ouders en eventueel met school.
7 Slotbepalingen
7.1 Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na bekendmaking.
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Sociaal Domein Oude IJsselstreek 2025.
7.2 Intrekking
De Beleidsregels Sociaal Domein Oude IJsselstreek 2023 en de Beleidsregels Leerlingenvervoer gemeente Oude IJsselstreek 2021 zijn met de inwerkingtreding van de Beleidsregels Sociaal Domein Oude IJsselstreek 2025 ingetrokken.
7.3 Overgangsbepaling
Op een aanvraag die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding zijn de bepalingen van de Beleidsregels Sociaal Domein Oude IJsselstreek 2023 van toepassing, tenzij de toepassing van de bepalingen van de Beleidsregels Sociaal Domein Oude IJsselstreek 2025 beter voor de inwoner is.
7.4 Ondertekening
Aldus vastgesteld te Gendringen op 20 mei 2025
Ondertekening
Burgemeester en wethouders van gemeente Oude IJsselstreek
de secretaris
R. Frerix
de waarnemend burgemeester
M. Maasdam - Hoever
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl