Besluit van provinciale staten van Utrecht van 24 maart 1999, tot instelling van een heffing ter bestrijding van de kosten van nazorg voor gesloten stortplaatsen

Geldend van 29-11-2006 t/m 31-12-2011

Besluit van provinciale staten van Utrecht van 24 maart 1999, prov. blad 10, tot instelling van een heffing ter bestrijding van de kosten van nazorg voor gesloten stortplaatsen, gewijzigd bij besluit van 3 juli 2006, prov. blad 32, (Verordening nazorgheffing provincie Utrecht 1999).

Op het voorstel van gedeputeerde staten van 2 maart 1999; 1999WEM000466i;

Gelet op artikel 15:44 van de Wet milieubeheer;

Besluiten:

ARTIKEL 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. storten van afvalstoffen: op of in de bodem brengen van afvalstoffen, al dan niet in verpakking, om deze stoffen daar te laten;

b. stortplaats: inrichting waar na 1 september 1996 afvalstoffen zijn of worden gestort, dan wel het gedeelte van de inrichting, waar afvalstoffen worden gestort, indien in de inrichting niet uitsluitend afvalstoffen worden gestort;

c. gesloten stortplaats: stortplaats ten aanzien waarvan de in artikel 8.47 derde lid, van de Wet milieubeheer, bedoelde verklaring is afgegeven;

d. bedrijfsgebonden stortplaats: stortplaats waar uitsluitend afvalstoffen worden gestort die afkomstig zijn van binnen de inrichting waartoe de stortplaats behoort;

e. niet-bedrijfsgebonden stortplaats: stortplaats niet zijnde bedrijfsgebonden stortplaats of stortplaats waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort.

f. ton: gewichtseenheid van 1.000 kg. 

ARTIKEL 2. Aard van de heffing

Onder de naam "nazorgheffing" wordt bij wijze van een directe provinciale belasting een heffing ingesteld als bedoeld in artikel 15.44 van de wet ter bestrijding van de kosten gemoeid met de in artikel 8.49 van de wet bedoelde zorg voor de in de provincie gelegen stortplaatsen. 

ARTIKEL 3. Belastingplicht

De nazorgheffing wordt geheven van degene die een stortplaats drijft, uitgezonderd stortplaatsen als bedoeld in artikel 15.43 van de wet. 

ARTIKEL 4. Grondslag van de heffing

De nazorgheffing wordt geheven per stortplaats. 

ARTIKEL 5. Berekening van de heffing

1. Het vermogen dat op het moment van afgifte van de in artikel 8.47 derde lid van de wet bedoelde verklaring moet zijn opgebracht, is € 7.225.037,-.

2. Het bedrag van de heffing wordt berekend met inachtneming van de bij deze verordening behorende bijlage "Rekenmodel IPO Nazorg Stortplaatsen".

ARTIKEL 6. Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is de periode tussen de ingebruikneming van de stortplaats en de afgifte van de in artikel 8.47, derde lid, van de wet afgegeven verklaring. 

ARTIKEL 7. Wijze van heffing

De nazorgheffing wordt bij wege van aanslag geheven. 

ARTIKEL 8. Tijdstip van betaling

De verschuldigde nazorgheffing wordt betaald binnen dertig dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet. 

ARTIKEL 9. Nadere regels

Gedeputeerde staten zijn bevoegd ,na overleg met de belastingplichtigen, nadere regels te stellen met betrekking tot de heffing en invordering van de nazorgheffing. 

ARTIKEL 10. Kwijtschelding

Bij de invordering van de heffing wordt geen kwijtschelding verleend. 

ARTIKEL 11. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 1 april 1999.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening nazorgheffing provincie Utrecht 1999.

Ondertekening

B. STAAL, voorzitter. H.J.M. TER BRAAK, griffier.

Uitgegeven 30 maart 1999

 

Bijlage Verordening nazorgheffing provincie Utrecht 1999.

Het IPO-model «Berekening van nazorgkosten en nazorgheffing (versie 2.02) als bedoeld in artikel 5 is gebaseerd op en een nadere uitwerking van onderstaande formules.

REKENMODEL NAZORGHEMNG

In deze bijlage worden de modellen voor de berekening van de nazorgheffingen behandeld. Achtereenvolgens worden voor niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen objectgebonden heffing, de niet-objectgebonden heffing en de middeling van de heffing besproken. Voor bedrijfsgebonden stortplaatsen is de (éénmalige) heffing gelijk aan het doelvermogen. Opgemerkt moet worden dat als er sprake is van een geïndexeerde heffing, het referentiejaar gelijk is aan het jaar waarvoor de heffing bepaald moet worden.

1.1 Ojectgebonden heffing

Voor de (her)berekening van de hoogte van de heffing voor het referentiejaar, worden zowel het doelvermogen als de (geprognotiseerde) ontvangsten "omgerekend" naar het referentiejaar. Hierbij worden de volgende stappen onderscheiden:

1 . Het doelvermogen berekend voor het jaar van aanvang van de nazorg (Ds) wordt, op basis van nominale rente, omgerekend naar een doelvermogen (Dr) in het referentiejaar (Tr) met behulp van vergelijking (5).

2. Per jaar (Tj) worden de ontvangsten (afvalj * heffing,) gesommeerd. Hierbij wordt bij de heffing rekening gehouden met een heffingsindex (ih) ten opzichte van het referentiejaar. De jaarsom wordt vervolgens omgerekend naar het referentiejaar (Tr). Vervolgens wordt het totaal van de ontvangen en gecorrigeerde heffingen gesommeerd tot een totale ontvangst (ontvangstr), gecorrigeerd naar het referentiejaar zoals aangegeven in formule (6).

3, De heffing in het referentiejaar (heffingr) wordt vervolgens berekend door te stellen dat ontvangsten (Ontvangstr) en uitgaven (Dr) omgerekend naar het referentiejaar gelijk aan elkaar dienen te zijn, zoals aangegeven in formule (7).

(formules niet opgenomen)

1.2 Niet-objectgebonden heffing aanbod van afval injaarj doelvermogen in het referentiejaar doelvermogen bij aanvang van de nazorg heffingsindex (inflatie m.b.t. de heffing) naar het heffingsjaar omgerekende en voor de volledige exploitatieperiode gesommeerde ontvangsten nominale rente exploitatiejaar, lopende variabele referentiejaar jaar waarin de nazorg aanvangt eerste jaar van exploitatie laatste jaar van exploitatie De niet-objectgebonden heffing betreft een omslag, per ton gestort materiaal, ten behoeve van de nazorgkosten over alle bij de provincie in beheer zijnde, nietbedrijfsgebonden reguliere stortplaatsen. De heffing wordt op een vergelijkbare wijze berekend als in paragraaf 1. 1 beschreven, zij het dat de sommaties nu betrekking hebben op alle stortplaatsen. Dit betekent dat er binnen de provincie sprake zal zijn van een unifonne (geïndexeerde) opslag voor nazorg per ton gestort materiaal. Hierbij worden de volgende stappen onderscheiden:

1. Als eerste stap wordt de som berekend (Dr) van alle doelvermogens voor de n in beheer zijnde stortplaatsen (vergelijking 8).

2. Vervolgens wordt de som berekend van alle (geprognotiseerde) ontvangsten (Ontvangstr) volgens vergelijking (9) voor alle stortplaatsen.

3. De heffing in het referentiejaar (heffingr) wordt berekend door te stellen dat ontvangsten en uitgaven omgerekend naar het referentiejaar gelijk aan elkaar dienen te zijn, zoals aangegeven in formule (10).

(formules niet opgenomen)

2. Uniforme nazorgheffing

Indien een provincie de nazorg van zowel niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen als baggerspeciestortplaatsen onder haar hoede heeft, en zij voor een niet-objectgebonden heffing heeft gekozen, dient er eenzelfde heffing, zowel per ton afval als per m' baggerspecie, ingesteld te worden. In dat geval dient het gemiddelde van de nazorgheffingen van de niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen en de baggerspeciestortplaatsen genomen te worden. De gemiddelde heffing betreft dan een omslag. per ton. cq. m3, gestort materiaal. voor alle bij de provincie in beheer zijnde niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen en baggerspeciestortplaatsen. Bij de berekening van de gemiddelde nazorgheffing worden de volgende stappen onderscheiden, waarbij de formules gelijk zijn aan die in paragraaf L2:

1 . Als eerste stap wordt het totale doelvermogen in het referentiejaar berekend. Het totale doelvermogen is de som van alle doelvennogens voor de n in beheer zijnde niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen en baggerspeciestortplaatsen (vergelijking 8).

2. Vervolgens wordt de som berekend van alle geprognotiseerde ontvangsten; dit betreft de ontvangsten voor alle niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen en alle baggerspeciestortplaatsen (vergelijking 9).

3. De gemiddelde heffing in het referentiejaar wordt berekend door te stellen dat ontvangsten en uitgaven omgerekend naar het referentiejaar gelijk aan elkaar dienen te zijn, zoals aangegeven in formule (10).

Afwijkende variabelen in vergelijking met die in paragraaf 1.2 zijn:

Dr gesommeerde doelvermogens in het referentiejaar over alle n stortplaatsen (zowel niet-bedrijfsgebonden als voor baggerspecie) n totaal aantal in beheer zijnde stortplaatsen (zowel niet- bedrijfsgebonden stortplaatsen als baggerspeciestortplaatsen) Ontvangstr over alle stortplaatsen gesommeerde, naar het heffingsjaar omgerekende ontvangsten (voor zowel niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen als baggerspeciestortplaatsen)