Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Roosendaal 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-07-2025

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Roosendaal 2025

Burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

gelet op de artikelen 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en 35 van de Participatiewet;

overwegende dat:

- het wenselijk is om kaders vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden verleend;

BESLUITEN

vast te stellen de beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Roosendaal 2025

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Participatiewet (PW);

    • b.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

    • c.

      Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

    • d.

      Bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35, lid 1 van de wet;

    • e.

      Draagkracht: het gedeelte van het inkomen en/of vermogen dat de belanghebbende moet aanwenden om in de bijzondere kosten te voorzien;

    • f.

      Draagkrachtperiode: de periode waarover de financiële draagkracht van de belanghebbende wordt vastgesteld;

    • g.

      De bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c van de wet exclusief vakantietoeslag en met dien verstande dat de zogenaamde kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet bij de beoordeling van aanvragen bijzondere bijstand buiten toepassing blijft. In dat geval wordt aangesloten bij de bijstandsnorm zoals die van toepassing zou zijn wanneer er geen sprake zou zijn geweest van de kostendelersnorm;

    • h.

      Inkomen: het netto maandinkomen waarover belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken exclusief vakantietoeslag, dertiende maand en eenmalige beloningen van de belanghebbende;

    • i.

      Voorliggende voorziening: een voorziening buiten de wet, die naar aard en doel geacht wordt toereikend en passend te zijn voor de belanghebbende, waardoor geen recht op bijzondere bijstand bestaat. Hierbij wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 5 en 15 van de wet.

    • j.

      Zelfstandige: de zelfstandige als bedoeld in artikel 1 van het Bbz 2004

    • k.

      Netteringspercentage als bedoeld in artikel 5: het percentage bedoeld in artikel 6, lid 2, van het Bbz 2004, of bij een onderneming met rechtspersoonlijkheid het vennootschaps-belastingpercentage

    • l.

      Werkplein: ISD Werkplein Hart van West-Brabant

Artikel 2. Uitvoering en aanvraagprocedure

  • 1. De uitvoering van deze regeling gebeurt door het Werkplein.

  • 2. In de gevallen zoals geregeld in artikel 6 lid 2 van Gemeenschappelijke regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Werkplein Hart van West-Brabant heeft het ook het Werkplein Hart van West-Brabant de bevoegdheid om beleidsregels voor de verlening van bijzondere bijstand vast te stellen.

  • 3. Het dagelijks bestuur van het Werkplein stelt het recht op bijzondere bijstand op schriftelijke aanvraag vast.

  • 4. Voor de aanvraag maakt de aanvrager gebruik van een door het Werkplein verstrekt en daartoe bestemd aanvraagformulier.

HOOFDSTUK 2 Draagkracht- en toekenningsperiode

Artikel 3. Draagkracht uit vermogen

  • 1. Het volgens artikel 34 van de wet in aanmerking te nemen vermogen wordt geheel in beschouwing genomen voor de draagkracht uit vermogen. De ‘Beleidsregels vermogensvrijlating Participatiewet voor motorvoertuigen en overige bezittingen gemeente Roosendaal zijn ook van toepassing op de vermogensvaststelling bijzondere bijstand.

  • 2. Het vermogen boven de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gezien als draagkracht uit vermogen. Het vermogen boven deze vermogensgrens wordt voor de berekening van de draagkracht uit vermogen volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3. Bezittingen zoals bedoeld in artikel 34 tweede lid van de wet worden niet tot de draagkracht uit vermogen gerekend.

  • 4. Vermogen in een uitvaartverzekering wordt niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand.

  • 5. Bij de toepassing van artikel 34 wordt het vermogen in de door belanghebbende of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf niet in aanmerking genomen.

Artikel 4. Draagkracht uit inkomen

  • 1. De belanghebbende met een inkomen tot en met 120% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt geacht geen draagkracht uit inkomen te hebben.

  • 2. Als het netto-inkomen van de belanghebbende hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt 35% van het overschrijdingsbedrag voor de berekening van de draagkracht uit inkomen in aanmerking genomen tenzij het een aanvraag voor bijzondere bijstand betreft voor de onder lid 3 genoemde kostensoorten.

  • 3. Betreft het een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kostensoorten:

    • -

      Inkomensaanvulling jongeren 18 — 21 jaar,

    • -

      Woonkostentoeslag,

    • -

      Doorbetaling vaste lasten bij detentie of verblijf in een inrichting,

    • -

      Overbruggingsuitkering

  • 4. Dan wordt het netto-inkomen voor zover dit de bijstandsnorm overstijgt, volledig als draagkracht uit inkomen in aanmerking genomen.

  • 5. Als de belanghebbende, niet zijnde een zelfstandige, een vast periodiek inkomen heeft, wordt bij de vaststelling van het inkomen uitgegaan van het inkomen van de maand voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich voordoen. Als de belanghebbende wisselende inkomsten heeft, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de drie maanden voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich voordoen.

  • 6. De vrijlatingen genoemd in artikel 31 tweede lid van de wet, worden niet tot het in aanmerking te nemen inkomen gerekend;

  • 7. Bij de vaststelling van de draagkracht uit inkomen, wordt de individuele inkomenstoeslag

  • 8. (artikel 36 PW) buiten beschouwing gelaten;

  • 9. Artikel 33 lid vijf van de wet wordt van overeenkomstige toepassing verklaard op de bijzondere bijstand;

  • 10. Bij de berekening van de draagkracht wordt rekening gehouden met een eventueel beslag op inkomen en het boetedeel van de bestuursrechtelijk premie voor de zorgverzekering met dien verstande dat dan uitgegaan wordt van het inkomen waarover de belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken;

  • 11. Ondanks dat de Wet op de Inkomstenbelasting de mogelijkheid biedt om bepaalde medische kosten als aftrekpost op te kunnen voeren, wat een lagere definitieve aanslag inkomstenbelasting tot gevolg kan hebben, wordt dit mogelijk recht op belastingvermindering -of teruggave buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand.

Artikel 5 Draagkracht uit inkomen en vermogen van een zelfstandige

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 wordt het inkomen bij een zelfstandige afwijkend bepaald.

  • 2. De vaststelling van het inkomen van een zelfstandige wordt op de volgende wijze bepaald:

    • a.

      Het inkomen wordt bepaald aan de hand van het bruto-inkomen als bedoeld in artikel 1, onder f, van het Bbz 2004, van het boekjaar voorafgaande aan het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan, hierna te noemen jaar -1.

    • b.

      Als het bruto-inkomen als zelfstandige over het jaar -1 niet kan worden bepaald, wordt het inkomen uit eigen bedrijf of zelfstandig beroep bepaald aan de hand van een kolommenbalans of de meest recente aangifte omzetbelasting.

    • c.

      In bijzondere situaties kan van de periode van jaar-1 worden afgeweken. Hiervan is in ieder geval sprake als de periode tussen de aanvraag van de bijzondere bijstand en jaar-1 langer is dan zes maanden.

  • 3. Het bruto-inkomen als bedoeld in lid 2 wordt verminderd met het netteringspercentage van betreffend jaar.

  • 4. Overige bruto-inkomsten die niet zijn onderworpen aan voorheffing loonbelasting worden verminderd met het ten tijde van de aanvraag geldende netteringspercentage.

  • 5. Als toepassing van lid 3 en 4 leidt tot een lager inkomen dan op basis van de door de Belastingdienst opgelegde Voorlopige Aanslag over het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan, wordt het bruto-inkomen bedoeld in lid 3 en de overige bruto-inkomsten als bedoeld in lid 4 niet verminderd met het netteringspercentage, maar met het bedrag van de opgelegde Voorlopige Aanslag.

  • 6. Inkomsten anders dan in lid 3 of 4 benoemd worden vastgesteld volgens hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de Participatiewet.

  • 7. Voor de vaststelling van het vermogen is artikel 3 van deze beleidsregels en artikel 7 van

  • 8. het Bbz 2004 van toepassing waarbij in afwijking van het bepaalde in artikel 3 tweede lid voor zelfstandigen de vermogensgrenzen gelden zoals vermeld in artikel 3 van het Bbz 2004.

Artikel 6. Draagkracht in geval van WSNP en minnelijke schuldregeling

  • 1. De belanghebbende die via de Wet op de gemeentelijke schuldhulpverlening deelneemt aan een minnelijke schuldregeling volgens de richtlijnen van de Nederlandse vereniging voor Volkskrediet (NVVK) wordt geacht geen draagkracht te hebben.

  • 2. De belanghebbende die deelneemt aan een schuldsaneringstraject op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) wordt geacht geen draagkracht te hebben.

Artikel 7. Draagkrachtperiode

  • 1. Bij een aanvraag bijzondere bijstand wordt de draagkrachtperiode voor twaalf maanden vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand:

    • a.

      van de aanvraag, of

    • b.

      waarin de kosten zich voordoen als er sprake is van een aanvraag die met terugwerkende kracht wordt toegekend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt in de volgende situaties een draagkrachtperiode:

    • a.

      van 36 maanden bij belanghebbende(n) zonder draagkracht die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, of;

    • b.

      van 36 maanden bij belanghebbende(n) zonder draagkracht die een IOAW, WAO, Wajong of WIA-uitkering ontvangen, of;

    • c.

      tot de eerste dag van de maand nadat het schuldhulpverleningstraject is beëindigd bij belanghebbende(n) zonder draagkracht in verband met deelname aan een MSNP of WSNP-traject,

    • d.

      die gelijk is aan de periode dat belanghebbende(n): algemene periodieke bijstand of aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) op grond van de Participatiewet ontvangen.

Artikel 8. Toekenningsperiode

  • 1. Bijzondere bijstand wordt incidenteel toegekend als er sprake is van eenmalige kosten.

  • 2. De toekenningsperiode van het recht op periodieke bijzondere bijstand wordt gelijkgesteld aan de draagkrachtperiode met een maximale duur van ten hoogste 36 maanden.

  • 3. Van het bepaalde in lid 2 wordt afgeweken indien vooraf duidelijk is dat de noodzaak van de kosten zich korter voordoet dan de vastgestelde draagkrachtperiode. In dat geval wordt aansluiting gezocht bij de periode dat de kosten noodzakelijk zijn. Als het onduidelijk is hoe lang de kosten noodzakelijk zijn, wordt de bijzondere bijstand toegekend voor een periode van twaalf maanden.

  • 4. Van het bepaalde in lid 2 wordt ook afgeweken als er sprake is van bijzondere kosten voor bewindvoering, curatele of mentorschap. In dat geval wordt de bijzondere bijstand toegekend zonder einddatum. Tenzij in de beschikking van de kantonrechter anders is bepaald. De draagkracht wordt na afloop van de draagkrachtperiode door middel van een hercontrole opnieuw vastgesteld.

Artikel 9. Wijziging al vastgestelde draagkracht

  • 1. Een reeds vastgestelde draagkracht, of draagkrachtperiode, wordt opnieuw beoordeeld als de persoonlijke en/of financiële omstandigheden van belanghebbende, niet zijnde een inwoner die algemene periodieke bijstand ontvangt, gedurende de al vastgestelde draagkrachtperiode ingrijpend wijzigen.

  • 2. Onder een ingrijpende financiële wijziging wordt verstaan:

    • a.

      Een inkomensstijging of daling van tenminste 20% die niet wordt veroorzaakt door een eenmalige beloning maar door een toename van het aantal gewerkte uren, een stijging van het nettoloon of een combinatie van beide; en/of:

    • b.

      Een toename van het vermogen, gedurende de vastgestelde draagkrachtperiode, die leidt tot een vermogen van minstens anderhalf keer het van toepassing zijnde vrij te laten vermogen.

Artikel 10. Draagkrachtverrekening

  • 1. De vastgestelde draagkracht wordt in geval van incidentele bijzondere noodzakelijke kosten in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten.

  • 2. In geval van periodieke bijzondere noodzakelijke kosten wordt de draagkracht gespreid over de maanden waarover de bijzondere bijstand wordt toegekend met een maximum van 12 maanden en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten.

  • 3. Bij samenloop van incidentele en periodieke bijzondere noodzakelijke kosten wordt de draagkracht bij voorrang verrekend met de incidentele kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt toegekend

  • 4. Als de draagkracht het totaal van de bijzondere kosten binnen de draagkrachtperiode overstijgt, wordt de aanvraag bijzondere bijstand afgewezen. Bij een vervolgaanvraag wordt wel rekening gehouden met de op het moment van de vervolgaanvraag al gemaakte bijzondere noodzakelijke kosten, indien:

    • a.

      deze kosten binnen de draagkrachtperiode vallen en een aanvraag is afgewezen met als reden dat de draagkracht het totaal van de bijzondere kosten oversteeg; of

    • b.

      deze binnen de draagkrachtperiode vallen, de kosten zich korter dan zes maanden geleden hebben voorgedaan en de belanghebbende alsnog, met terugwerkende kracht, een aanvraag voor deze kosten indient.

HOOFDSTUK 3 Overige bepalingen

Artikel 11. Mogelijkheid toekennen bijzondere bijstand met terugwerkende kracht

  • 1. Als bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, dan heeft dit een maximale terugwerkende kracht van 6 maanden vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ontvangen.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 moet een aanvraag bijzondere bijstand worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt als dit in de "Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand" is bepaald.

  • 3. Als bijzondere bijstand wordt aangevraagd als aanvulling op het maandinkomen dan is artikel 44 van de wet van toepassing.

  • 4. Als voorwaarde voor de bijzondere bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt dat de noodzaak van bijstandsverlening moet kunnen worden vastgesteld.

Artikel 12. Drempelbedrag

Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd.

Artikel 13. Vorm van de bijstand

  • 1. De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt

  • 2. In afwijking van het genoemde in lid 1 wordt de bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een lening als er naar het oordeel van het college sprake is van een situatie zoals benoemd in artikel 48 lid 2 van de wet of als dit in de "Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand" staat vermeld

Artikel 14. Hoogte van de bijstand

  • 1. Voor zover niet anders is bepaald in de "Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand", wordt de hoogte van de noodzakelijke kosten vastgesteld op maximaal de basis van de prijzengids van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Voor zover de gevraagde kosten niet staan vermeld in deze gids, wordt de hoogte op individuele basis vastgesteld.

  • 2. Een besparing van kosten die algemeen gebruikelijk zijn, wordt op de bijzondere bijstand in mindering gebracht op basis van de Nibud prijzengids.

Artikel 15. Specifiek beleid voor bepaalde kostensoorten

  • 1. Voor een aantal met name genoemde kostensoorten geldt specifiek gemeentelijk beleid. Deze kostensoorten zijn opgenomen in de "Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand". De "Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand" maakt onderdeel uit van deze beleidsregels.

  • 2. Deze beleidsregels is niet van toepassing op de verstrekking van bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering, of in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering zoals bedoeld in artikel 35 lid 3 van de wet.

Artikel 16. Relatie collectieve zorgverzekering minima en bijzondere bijstand

  • 1. Een aanvraag bijzondere bijstand voor:

    • a.

      Medische kosten/behandelingen en/of

    • b.

      De door het Centraal Administratiekantoor (CAK) opgelegde eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), wordt geweigerd omdat de Zvw, WIZ en Wmo als zogenaamde passende en toereikende voorliggende voorzieningen worden aangemerkt;

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt, in het kader van buiten wettelijk begunstigend beleid, bijzondere bijstand verstrekt voor de noodzakelijke bijzondere medische kosten als:

    • a.

      de belanghebbende deelneemt aan de collectieve zorgverzekering voor minima en naar het oordeel van het Werkplein Hart van West-Brabant de noodzakelijke bijzondere kosten hoger zijn dan de maximale vergoeding die op basis van de collectieve zorgverzekering voor minima kan worden verstrekt tenzij in de "Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand" is bepaald dat voor de betreffende kosten geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. De hoogte van de dan te verstrekken bijzondere bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen die noodzakelijke kosten en de maximale vergoeding op grond van de daadwerkelijke collectieve zorgverzekering voor minima;

    • b.

      De aanvrager vanwege redenen die buiten zijn beïnvloedingssfeer liggen en waarvan hem redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt nog geen gebruik kan maken van de collectieve zorgverzekering voor minima. De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt in dit geval vastgesteld op het bedrag van de noodzakelijke bijzondere kosten met als maximumbedrag het bedrag zoals genoemd in de vergoedingsoverzichten van de collectieve zorgverzekering met de laagste premie;

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 17. Citeertitel

Deze beleidsregels kan worden aangehaald als 'Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Roosendaal 2025'.

Artikel 18. Inwerkingtreding

  • 1. De Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Roosendaal 2025 treden in werking op 1 juli 2025.

  • 2. Met ingang van 1 juli 2025 wordt de "Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Roosendaal’’ ingetrokken.

Artikel 19. Overgangsrecht

  • 1. De rechtsgevolgen van beschikkingen bijzondere bijstand welke zijn toegekend in de periode voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels, blijven van kracht met dien verstande dat wanneer de nieuwe beleidsregels gunstigere bepalingen voor de belanghebbende bevat, de belanghebbende dan een nieuwe beschikking ontvangt, waarin vermeld wordt dat dan het nieuwe beleid prevaleert.

  • 2. Als een aanvraag bijzondere bijstand is ingediend in de periode voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels en er op die aanvraag nog geen besluit is genomen op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels, geldt het voor de belanghebbende meest gunstige beleid.

Ondertekening

Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Roosendaal op 20 mei 2025,

De secretaris, De burgemeester

Bijlage: Kostensoorten bijzondere bijstand

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling