Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz (2004))

Geldend van 01-07-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz (2004))

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden;

gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 18a, 54, 58 , 59, 60 en artikel 60c van de Participatiewet, de artikelen 17, 18a, 20a, 25, 26, 28 en 29a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de artikelen 12, 20, 24, 39 en 41 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz (2004));

b e s l u i t :

vast te stellen: de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004))

Hoofdstuk 1 Algemeen terug- en invordering

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen in deze beleidsregels die niet verder worden uitgelegd hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz (2004)) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Wat betekenen deze begrippen:

    • a.

      Beslagvrije voet: dit is het deel van het inkomen waarop niemand beslag mag leggen. Dit staat in artikelen 475c tot en met 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

    • b.

      Bruteren: de gemeente verhoogt het bedrag dat terugbetaald moet worden. Dit gaat om de loonbelasting en premies volksverzekeringen die de gemeente moet inhouden volgens de Wet op de loonbelasting 1964. Bruteren gebeurt als deze bedragen niet meer kunnen worden verrekend met de Belastingdienst.

    • c.

      College (Gemeente): het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden. In de beleidsregels zal naar het college worden verwezen met (de) gemeente.

    • d.

      Evenredigheidsbeginsel: dit betekent dat een besluit niet te nadelig mag zijn voor een inwoner. Het moet in verhouding staan tot het doel van het besluit. (Artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht).

    • e.

      Herziening: het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over het recht op bijstand over een periode in het verleden. Waarbij het recht op bijstand afwijkend wordt vastgesteld.

    • f.

      Inlichtingenplicht: de verplichting om informatie te geven volgend uit artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 13, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

    • g.

      Intrekking: het ongedaan maken van een besluit vanaf een datum gelegen in het verleden.

    • h.

      Invordering: de manier waarop de gemeente het teruggevorderde geld van een uitkering int.

    • i.

      Terugvordering: de vaststelling van het bedrag aan uitkering of bedrijfskapitaal waar de inwoner geen recht (meer) op heeft.

    • j.

      Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

De gemeente maakt gebruik van in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Bbz toekomende bevoegdheden:

  • a.

    De gemeente past achteraf een uitkering aan of stopt achteraf de uitkering. Dit heet herziening of intrekking en dit staat in artikel 54 van de Participatiewet en in artikel 17 van de IOAW en IOAZ.

  • b.

    De gemeente vraagt geld terug. Dit heet een terugvordering en staat in artikel 58 eerste en tweede lid, artikel 59 en 60 van de Participatiewet, in artikel 25 eerste, tweede en derde lid, artikel 26 en 28 van de IOAW en IOAZ en in artikel 12 lid 2, onderdeel c, artikel 39 lid 1, onderdeel a onder 3, artikel 39 lid 2 en artikel 41 lid 4 en 5 van de Bbz 2004.

  • c.

    De gemeente rekent extra kosten als te laat betaald wordt. Dat is het geval wanneer een terugvordering niet binnen het lopende kalenderjaar is terugbetaald. De terugvordering wordt dan gebruteerd. Dit gebeurt alleen als de gemeente deze bedragen niet meer kan verrekenen met de Belastingdienst.

  • d.

    De gemeente verrekent inkomsten. Dit staat in artikel 58, vierde lid van de Participatiewet en in artikel 25, vierde lid van de IOAW en IOAZ. Ook verrekent het college algemene bijstand of uitkering. Dit staat in artikel 60 derde lid van de Participatiewet en in artikel 28 derde lid van de IOAW en IOAZ.

  • e.

    De gemeente kan beslag leggen op inkomen. Als dit kan gebeurt dit door een dwangbevel per post te versturen.

  • f.

    De gemeente verhaalt schulden op bezittingen. Het college kan schulden verhalen op (on)roerende bezittingen van iemand. Dit geldt in ieder geval als er pand- of hypotheekrechten zijn gevestigd die voor de gemeente zijn.

  • g.

    De gemeente vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 van de Bbz 2004 terug als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

Artikel 3 Uitzonderingen door uitspraken van de rechter

  • 1.

    De gemeente past een uitkering op korte termijn (binnen 6 maanden) aan na ontvangst van een signaal van de inwoner. Uit het signaal van de inwoner blijkt dat de uitkering verlaagd of gestopt moet worden. Als de gemeente dit niet heeft gedaan, wordt de uitkering die na die 6 maanden wordt verstrekt niet teruggevorderd.

  • 2.

    De inwoner betaalt alleen het te veel ontvangen bedrag terug. Als blijkt dat een inwoner tijdens de uitkering eigen middelen had en dat niet tijdig heeft vermeld, betaalt de inwoner alleen het te veel ontvangen bedrag terug. Dit betekent dat de inwoner alleen dat deel van de uitkering terugbetaalt dat de inwoner niet had gekregen als de inwoner de eigen middelen tijdig had gemeld.

  • 3.

    Het college ziet af van het in rekening brengen van extra kosten (brutering) als; de gemeente een inwoner te laat heeft geïnformeerd en de inwoner de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. De inwoner heeft de terugvordering hierdoor niet binnen het kalenderjaar kunnen terugbetalen. Ook wanneer wel sprake is van een schending van de inlichtingenplicht wordt de handelswijze van de gemeente meegewogen bij het besluit een vordering wel of niet te bruteren.

  • 4.

    Wanneer een inwoner de inlichtingenplicht niet heeft geschonden dan past de gemeente bij het nemen van een terugvorderingsbesluit het evenredigheidsbeginsel toe. Dit betekent dat de gemeente beoordeelt of de nadelige gevolgen voor de inwoner in verhouding staan tot de met het terugvorderen te dienen doel. Het doel van terugvorderen is de goede besteding van gemeenschapsgeld.

Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 4 Afzien van terugvordering vanwege dringende redenen

De gemeente kan besluiten om (een deel van) een uitkering niet terug te vorderen. Hiervoor moeten er dringende redenen aanwezig zijn. Dit staat in artikel 59, lid 8 van de Participatiewet en in artikel 25, lid 7 van de IOAW/IOAZ.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 5 Afzien van (verdere) terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    De gemeente kan besluiten af te zien van (verdere) terugvordering van uitkering indien de inwoner:

    • a.

      drie jaar lang of 36 termijnen op tijd betaald heeft. Het maandbedrag moet dan minstens zo hoog zijn als de van toepassing zijnde beslagvrije voet het bedrag; of

    • b.

      drie jaar lang of 36 termijnen niet op tijd betaald heeft. Maar het te betalen bedrag plus de wettelijke rente en extra kosten alsnog heeft betaald. Het maandbedrag moet dan minstens zo hoog zijn als de van toepassing zijnde beslagvrije voet;

    • c.

      een bedrag van tenminste 75% ineens aflost, waarbij dit bedrag in ieder geval gelijk moet zijn aan het bedrag dat iemand in 36 termijnen, op basis van de van toepassing zijnde beslagvrije voet, had kunnen aflossen;

    • d.

      vijf jaar niet betaald heeft en niet aannemelijk is dat de inwoner dit nog zal gaan doen.

  • 2.

    In principe besluit de gemeente ambtshalve tot toepassing van het eerste lid. Dit betekent dat een inwoner geen verzoek hoeft in te dienen om voor kwijtschelding in aanmerking te komen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid wordt bij de aflossing op een lening voor duurzame gebruiksgoederen of overige inrichtingskosten na drie jaar ambtshalve besloten de restschuld kwijt te schelden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      een inwoner gedurende drie jaar en in 36 termijnen volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan; of

    • b.

      een inwoner gedurende drie jaar of 36 termijnen niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald binnen deze periode.

  • 4.

    De ambtshalve kwijtschelding zoals bedoeld in het derde lid wordt met terugwerkende kracht toegepast.

Artikel 6 Uitzondering

  • 1.

    De termijn uit artikel 5, eerste lid a, b, c en d, wordt 10 jaar of 120 maanden als de vordering het gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 2.

    Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een (on)roerend goed of goederen zijn gedekt, tenzij de vorderingen niet volledig op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 3.

    Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, als op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.2 Kleine bedragen

Artikel 7 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

  • 1.

    De gemeente ziet af van terugvordering, als de vordering lager is dan € 150,00.

  • 2.

    De gemeente ziet af van verdere terugvordering, als de resterende vordering lager is dan € 25,00 en de inwoner na een periode van 12 maanden en herhaald verzoek niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

  • 3.

    Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op vorderingen die het gevolg zijn van een schending van de inlichtingenplicht of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van invordering bij schulden

  • 1.

    De gemeente werkt onder bepaalde voorwaarden mee aan een schuldregeling. Rekening houdend met artikel 18a, lid 13 en 60c van de Participatiewet en artikel 20a, lid 12 en 29a van de IOAW/IOAZ, werkt de gemeente mee aan een schuldregeling als:

    • a.

      de gemeente verwacht dat de inwoner zijn schulden niet kan aflossen; en

    • b.

      zonder de medewerking van de gemeente komt een schuldregeling niet tot stand; en

    • c.

      de vordering van de gemeente volgens tenminste dezelfde verdeelsleutel wordt betaald als de andere preferente schuldeisers.

  • 2.

    De gemeente werkt niet mee aan een schuldregeling als:

    • a.

      de vordering het gevolg is van verkeerde informatie die opzettelijk door de inwoner is gegeven of waaraan de inwoner opzet of grove schuld heeft, zoals in artikel 2a boetebesluit sociale zekerheidswetten;

    • b.

      de vordering van de gemeente betrekking heeft op bijstand die in de vorm van een lening is verstrekt, omdat de inwoner zich te weinig bewust is geweest van zijn eigen verantwoordelijkheid om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien (artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet); of

    • c.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, tenzij de vordering niet volledig op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    De gemeente trekt het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling in als:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is genomen een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen genoemd in het eerste lid;

    • b.

      de inwoner de aan de schuldregeling verbonden verplichtingen niet nakomt en de gemeente de inwoner hier al eerder op gewezen heeft; of als

    • c.

      de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven en de gemeente niet meegewerkt zo hebben als de inwoner op tijd de juiste informatie had gegeven.

  • 4.

    Het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in artikel 18a lid 13 Participatiewet of artikel 20a lid 12 IOAW/IOAZ, wordt ingetrokken, of ten nadele van degene aan wie die bestuurlijke boete is opgelegd herzien, indien binnen 5 jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan (artikel 18a lid 14, Artikel 20a lid 13 IOAW/IOAZ).

Hoofdstuk 3 Invordering

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 9 Algemeen

  • 1.

    De gemeente start de invordering op de besluitdatum van de terugvordering. De inwoner heeft vanaf dat moment zes weken de tijd om te betalen (betalingstermijn), zoals genoemd in artikel 4:87 van de Awb.

  • 2.

    De gemeente verstuurt het invorderingsbesluit tegelijk met het terugvorderingsbesluit.

  • 3.

    In het invorderingsbesluit wordt beschreven op welke manier de inwoner de vordering moet betalen. Hierin staat in ieder geval:

    • a.

      hoe hoog (het saldo) van de vordering is;

    • b.

      de verplichting om de vordering binnen zes weken in een keer te betalen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting ingaat;

    • d.

      dat de inwoner binnen zes weken een betalingsregeling aan kan vragen als de inwoner de vordering niet in één keer kan betalen, zoals bedoeld in artikel 4.87 van de Awb;

    • e.

      wat de gemeente doet als de inwoner de betalingsverplichting niet nakomt. Dit staat beschreven in afdeling 4.4.2 van de Awb voor het onderdeel verzuim en wettelijke rente. En in afdeling 4.4.4. van de Awb voor aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • f.

      dat de betalingsverplichtingen van de inwoner niet aangepast worden als de inwoner nieuwe schulden maakt, tenzij er bijzondere onvoorziene omstandigheden zijn.

Artikel 10 Verrekening

De gemeente gaat meteen over tot verrekening van de vordering met een eventueel bijstandsuitkering, een uitkering op basis van de IOAW of IOAZ, een uitkering op basis van de Bbz 2004, een uitkering verstrekt door de Sociale verzekeringsbank of een uitkering verstrekt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (artikel 60, vierde lid en artikel 60a van de Participatiewet, artikel 28, tweede en vierde lid van de IOAW/IOAZ). Dit geldt ondanks de betalingstermijn die genoemd staat in artikel 9.

  • 1.

    Voor verrekenen gelden de volgende regels:

    • a.

      er wordt niet verrekend als de inwoner genoeg middelen heeft om de vordering in één keer te betalen;

    • b.

      de inwoner wordt op de hoogte gebracht als een terugvordering verrekend wordt. Hierbij wordt ook de hoogte van het bedrag dat verrekend wordt benoemd (artikel 4:93 lid 2 Awb);

    • c.

      de inwoner mag door verrekening niet een inkomen hebben dat lager is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet (artikel 4:93 lid 4 Awb);

    • d.

      als uitstel van betaling is verleend staat dit verrekening niet in de weg (artikel 4:93 lid 5 Awb);

    • e.

      de gemeente is verplicht eerdere boetes te verrekenen. Hieronder valt niet alleen de meest recente boete maar ook eerdere boetes. Dit staat in artikel 60 lid 4 van de Participatiewet.

  • 2.

    Bij verrekening met een lopende uitkering vindt er in beginsel geen maandelijkse verrekening plaats. Het vakantiegeld van de inwoner wordt gebruikt om jaarlijks te verrekenen met de openstaande vordering. Als de uitkering gedurende het jaar wordt beëindigd dan wordt bij beëindiging van de uitkering het opgebouwde vakantiegeld verrekend met de openstaande vordering.

  • 3.

    De gemeente kan vorderingen verrekenen met een vordering die de inwoner op de gemeente heeft.

Artikel 11 Uitstel van betaling

  • 1.

    De gemeente verleent uitstel van betaling als duidelijk is dat de inwoner geen mogelijkheid heeft om binnen de betalingstermijn volledig af te lossen. Dit kan de gemeente ambtshalve besluiten of na een gemotiveerd verzoek van de inwoner.

  • 2.

    Als de inwoner beschikt over aflossingscapaciteit dan moet deze aflossingscapaciteit worden gebruikt om de vordering af te lossen. Ook als er uitstel van betaling is verleend.

  • 3.

    Wanneer de vordering ontstaan is vanwege een schending van de inlichtingenplicht dan wordt aan het verlenen van uitstel een extra voorwaarde verbonden. Als de inwoner vermogen heeft of in de toekomst vermogen krijgt dan moet dit vermogen gebruikt worden om de vordering af te lossen. De gemeente gaat ervanuit dat de inwoner al het vermogen boven de van toepassing zijnde vermogensgrens uit de Participatiewet kan gebruiken voor de aflossing.

  • 4.

    Bij de vaststelling of belanghebbende vermogen heeft zoals bedoeld onder het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      wordt ook rekening gehouden met artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet.

  • 5.

    Het uitstel wordt ingetrokken als de inwoner de overeengekomen aflossing niet nakomt.

  • 6.

    Als de inwoner een bezwaar- of beroepschrift indient tegen een vordering, wordt dit niet gezien als een verzoek om uitstel van betaling.

Artikel 12 Bepalen van de aflossingscapaciteit bij inwoners met een uitkering

  • 1.

    Als de inwoner een uitkering van de gemeente heeft, stelt de gemeente de betalingsverplichting van de inwoner vast op het deel van het inkomen boven de beslagvrije voet, op grond van artikel 475a tot en met artikel 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze aflossing geldt ook als de kostendelersnorm van toepassing is. De toepasselijke bijstandsnorm kan veranderen als de gezinssamenstelling verandert.

  • 2.

    Er wordt ingestemd met een betalingsvoorstel van de inwoner wanneer de vordering binnen 24 maanden kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing minimaal € 25,00 per maand is.

  • 3.

    Als er een andere partij dan de gemeente beslag legt, verhoogt de gemeente de betalingsverplichting tot het volledige deel van het inkomen boven de beslagvrije voet, zoals bepaalt in artikel 475d tot en met artikel 475dc van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 13 Bepalen van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de uitkering en voor inwoners die geen uitkering van de gemeente ontvangen

  • 1.

    Als de uitkering van de inwoner beëindigt of ingetrokken wordt, dan betaalt de inwoner de eerste zes maanden nog het maandelijkse bedrag dat tijdens de uitkering ook maandelijks werd afgelost. Deze zes maanden starten vanaf de verzenddatum van het beëindigings- of intrekkingsbesluit.

  • 2.

    Na afloop van de zes maanden wordt de aflossing opnieuw bepaalt. De aflossingscapaciteit wordt dan bepaald op 5% van de uitkeringsnorm die van toepassing zou zijn inclusief vakantiegeld. Als het inkomen inclusief vakantiegeld hoger is dan de van toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief vakantiegeld, dan wordt de aflossingscapaciteit verhoogt met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld boven de uitkeringsnorm inclusief vakantiegeld uitkomt. De aflossingscapaciteit is nooit meer dan het bedrag dat volgens de wet in aanmerking zou komen voor beslag (zoals bepaalt in artikel 475d tot en met 475dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

  • 3.

    Als een inwoner tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen heeft dan een uitkering op basis van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, dan wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op 5% van de uitkeringsnorm die van toepassing zou zijn, inclusief vakantiegeld. Dit bedrag wordt verhoogt met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld boven de uitkeringsnorm inclusief vakantiegeld uitkomt. De aflossingscapaciteit is nooit meer dan het bedrag dat volgens de wet in aanmerking zou komen voor beslag (zoals bepaalt in artikel 475d tot en met 475dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

  • 4.

    Wanneer de terugvordering het gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht wordt het percentage uit het tweede en derde lid verhoogd tot 50%. De aflossingscapaciteit is niet meer dan het bedrag dat volgens de wet in aanmerking zou komen voor beslag (zoals bepaalt in artikel 475d tot en met 475dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

  • 5.

    Er wordt ingestemd met een betalingsvoorstel van de inwoner wanneer de vordering binnen 24 maanden kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing minimaal € 25,00 per maand is.

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 15 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door de gemeente

  • 1.

    Als de gemeente aanwijzingen heeft dat de afloscapaciteit van de inwoner veranderd is, onderzoekt de gemeente of de betalingsverplichting moet worden aangepast.

  • 2.

    Als de gemeente geen aanwijzingen heeft dat de afloscapaciteit van de inwoner veranderd is, stelt de gemeente een draagkrachtonderzoek in als de vordering niet binnen 24 maanden afgelost kan zijn.

  • 3.

    Wanneer de gemeente als gevolg van dit onderzoek besluit de betalingsverplichting gelijk te houden of te verhogen, dan wordt de inwoner hierover geïnformeerd in de beschikking.

  • 4.

    Als de betalingsverplichting veranderd wordt dan gaat de nieuwe betalingsverplichting in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand van de beschikking.

  • 5.

    Wanneer de gemeente de inwoner vraagt om informatie over zijn/haar omstandigheden en de inwoner deze informatie niet geeft, vordert de gemeente het bedrag ineens terug. De eerder afgesproken betalingsverplichting wordt dan gewijzigd in een betalingsverplichting ineens.

Artikel 16 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting of, tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet (meer) voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 17 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Als een inwoner niet mee wil werken aan een betalingsregeling, of de afgesproken betalingsverplichting niet nakomt, dan gaat de gemeente over tot het leggen van executoriaal beslag. Dit gebeurt nadat de gemeente de inwoner gevraagd heeft te betalen en een betalingsregeling heeft verstuurd. De kosten van een dwangbevel zijn € 120,00 en komen voor rekening van de inwoner.

Artikel 18 Rente en kosten

Wanneer de gemeente over moet gaan tot beslaglegging zoals in artikel 17, dan wordt de vordering slechts verhoogt met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten wanneer de vordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Paragraaf 3.4 Volgorde van betaling

Artikel 19 Volgorde betaling

  • 1.

    Als de gemeente meerdere vorderingen op de inwoner heeft en de inwoner heeft niet aangegeven voor welke vordering een bepaalde betaling is bedoeld, dan wordt de betaling naar de volgende rangorde toegerekend aan:

    • a.

      Een boete vanwege een schending van de inlichtingenplicht.

    • b.

      En teruggevorderde uitkering vanwege een schending van de inlichtingenplicht.

    • c.

      Rentedragend bedrijfskapitaal.

    • d.

      Renteloos bedrijfskapitaal.

    • e.

      Teruggevorderde bijstand als lening.

    • f.

      Andere vorderingen.

  • 2.

    Heeft de gemeente meerdere vorderingen van gelijke rangorde op de inwoner, dan wordt de betaling toegerekend aan de oudste vordering uit die groep.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 20 Overgangsbepaling

  • 1.

    Op een verzoek tot kwijtschelding, een besluit tot terugvordering, herziening, of brutering die op grond van de vorige ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ’ van 25 november 2017 is genomen en doorloopt na de inwerkingtreding van deze beleidsregels is de ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ’ van 25 november 2017 van toepassing.

  • 2.

    Een verzoek tot kwijtschelding die een inwoner heeft ingediend voor de ingangsdatum van deze beleidsregels waarover het college na ingangsdatum van deze beleidsregels een besluit neemt, handelt het college af volgens de ingetrokken ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ’ van 25 november 2017.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de ingetrokken ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ’ van 25 november 2017 past de gemeente de ingetrokken beleidsregels van 25 november 2017 toe.

  • 4.

    Vanaf 1 januari 2026 zijn op een verzoek tot kwijtschelding uitsluitend deze beleidsregels van toepassing.

Artikel 21 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 juli 2025 onder gelijktijdige intrekking van de beleidsegels ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ’ van 25 november 2017.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz (2004))’.

Ondertekening

Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 6 mei 2025.

De Steeg, 6 mei 2025

Het college voornoemd,

burgemeester.

secretaris.