Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond (GGD Rotterdam-Rijnmond)

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 22-05-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond (GGD Rotterdam-Rijnmond)

Het college van burgemeester en wethouders,

gelet op artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

overwegende dat de raad van de gemeente Rotterdam het college toestemming heeft verleend om de gewijzigde Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond vast te stellen;

besluit:

Enig artikel

Vast te stellen de wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond, zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

HOOFDSTUK I BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    ‘de regeling’: de Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond (GGD Rotterdam-Rijnmond);

  • b.

    ‘het lichaam’; het openbaar lichaam bedoeld in artikel 2;

  • c.

    ‘de gemeente’: een aan deze regeling deelnemende gemeente;

  • d.

    ‘de wet’: de Wet publieke gezondheid;

  • e.

    ‘directeur publieke gezondheid’: de functionaris als bedoeld in artikel 14 van de wet, met dien verstande dat de werkgeversfunctie hiervoor wordt ingevuld door de gemeente Rotterdam;

  • f.

    ‘basistakenpakket’: de basistaken die door de gemeente Rotterdam in het kader van de wet standaard worden uitgevoerd voor alle gemeenten, met uitzondering van de taken op het gebied van de jeugdgezondheidszorg, indien en voor zover het algemeen bestuur heeft besloten hiervoor een aparte organisatie aan te wijzen;

  • g.

    ‘begroting’: stukken die voor enig begrotingsjaar inzicht geven in de prijs, inhoud en omvang van elk afzonderlijk product dat als zodanig deel uitmaakt van het basistakenpakket, inclusief een meerjarenraming voor de drie jaren volgend op het desbetreffende begrotingsjaar;

  • h.

    ‘rekening’: het stuk waarin de dienst over het afgelopen begrotingsjaar verantwoording aflegt over en verslag doet van de realisatie van de prestatieafspraken die gelden in het kader van het vastgestelde basistakenpakket.

HOOFDSTUK II HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 2

  • 1. Er is een openbaar lichaam genaamd Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond (GGD Rotterdam-Rijnmond). Het is gevestigd te Rotterdam.

  • 2. Het rechtsgebied van het lichaam omvat het grondgebied van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Goeree-Overflakkee, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Voorne aan Zee.

HOOFDSTUK III DOELSTELLING EN TAKEN

Artikel 3 Doelstelling

Het lichaam heeft tot doel:

  • -

    het beschermen en bevorderen van de gezondheid van de bevolking of van specifieke groepen daarbinnen, in het rechtsgebied van het lichaam;

  • -

    het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten onder de bevolking;

  • -

    alles wat met het bovenstaande in de ruimste zin verband houdt.

Artikel 4 Taken

  • 1. In het kader van de doelstelling heeft het lichaam de volgende taken:

    • a.

      het bevorderen van gezamenlijk overleg van de gemeenten inzake de uitvoering van volksgezondheidstaken, welke aan de gemeenten zijn opgedragen;

    • b.

      het doen uitvoeren van de gemeentelijke taken bij of krachtens de wet, voor zover deze taken behoren tot het basistakenpakket;

    • c.

      al die taken ten aanzien waarvan het algemeen bestuur unaniem heeft besloten dat deze tot het basistakenpakket dienen te worden gerekend.

  • 2. Voor zover nodig en mogelijk voert het lichaam de hem toevertrouwde taken uit in samenwerking en overleg met plaatselijke en regionale diensten en instellingen die daarvoor in aanmerking komen.

HOOFDSTUK IV HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 5 Samenstelling

  • 1. Per gemeente wordt één lid en één plaatsvervangend lid aangewezen voor het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden het dagelijks bestuur aan.

Artikel 6

  • 1. De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor de duur van de zittingsperiode van het college. Bij de aanvang van elke zittingsperiode vindt de aanwijzing plaats in een van de eerste vergaderingen van de nieuwe benoemde colleges.

  • 2. De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de nieuwgekozen leden van het algemeen bestuur in functie treden.

  • 3. De leden van het algemeen bestuur treden af op het moment van verlies van het wethouderschap of van het voorzitterschap van het college.

  • 4. Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 5. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede de voorzitter van het college dat hen heeft aangewezen, schriftelijk op de hoogte. Onverminderd het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, behouden leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben genomen, hun lidmaatschap totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

Artikel 7 Werkwijze

Het algemeen bestuur vergadert ten minste viermaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel ten minste drie leden van het algemeen bestuur dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoeken.

Artikel 8

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert in het openbaar. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

  • 2. Bij het nemen van besluiten door het algemeen bestuur brengen de leden voor de gemeente die zij vertegenwoordigen ieder één stem uit, met uitzondering van de leden die een gemeente vertegenwoordigen met een inwonertal boven 50.000. Zij brengen voor elk volgend 50.000-tal, of gedeelte daarvan, één stem meer uit tot een maximum van elf stemmen per gemeente.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid gelden de bevolkingscijfers van de gemeenten per 1 januari van het voorgaande jaar. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers aangehouden.

  • 4. In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan niet beraadslaagd worden noch een besluit worden genomen over:

    • a.

      de vaststelling en wijziging van de begroting;

    • b.

      de vaststelling van de rekening;

    • c.

      het toetreden tot, het uittreden uit of het wijzigen of opheffen van de regeling;

    • d.

      het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelname daaraan;

    • e.

      benoeming en ontslag van leden van het dagelijks bestuur.

  • 5. In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan geen besluit worden genomen over het doen van een uitgave voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgave is geraamd, is goedgekeurd.

Artikel 9

  • 1. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2. Dit reglement, alsmede een wijziging hiervan, wordt aan de gemeenten toegezonden.

Artikel 10 Bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur besluit één keer per vier jaar op voorstel van het dagelijks bestuur over de omvang en inhoud van het basistakenpakket en de tarieven die hieraan gekoppeld worden. Voor dit besluit is ten minste een twee derde meerderheid van het aantal uit te brengen stemmen vereist.

  • 2. Verder behoren alle andere bevoegdheden in het kader van deze regeling, die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen, aan het algemeen bestuur.

Artikel 10a Zienswijze

  • 1. Bij besluiten over grote beleids- of structuurwijzigingen wordt aan de raden van de gemeenten de mogelijkheid geboden een zienswijze naar voren te brengen voorafgaand aan het nemen van het besluit, zoals bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Het bestuur kan voorts indien het dat nodig acht een besluit voorafgaand aan het nemen van het besluit ter zienswijze voorleggen aan de raden van de gemeenten, en bepaalt in dat geval tevens de wijze waarop de zienswijze kan worden gegeven.

Artikel 11 Inlichtingen en verantwoording

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur geeft aan de raad van de gemeente welke hem heeft aangewezen, op de in die gemeente gebruikelijke wijze alle inlichtingen die door de raad, of een of meer leden daarvan, worden verlangd. Op gelijke wijze dient het lid het college van de desbetreffende gemeente inlichtingen te verschaffen.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad van de gemeente welke hem heeft aangewezen, op de in die gemeente gebruikelijke wijze ter verantwoording worden geroepen voor de wijze waarop het lid de gemeente in dat bestuur heeft vertegenwoordigd.

  • 3. Indien een lid van het algemeen bestuur niet meer het vertrouwen geniet van de raad van de gemeente welke hem heeft aangewezen, kan deze hem als zodanig ontslaan.

Artikel 12

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven aan de raden en de colleges van de gemeenten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken. De betreffende inlichtingen aan de raden worden schriftelijk verstrekt via de griffies van de gemeenten of via bijeenkomsten waarvoor alle raadsleden van alle deelnemers zullen worden uitgenodigd.

  • 2. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de raden en de colleges van de gemeenten alle inlichtingen die door één of meer leden van die raden of colleges worden gevraagd.

  • 3. Het reglement van orde van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de twee vorige leden bepaalde.

HOOFDSTUK V HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 13 Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter van het algemeen bestuur en maximaal zes leden, door en uit het algemeen bestuur aangewezen, met dien verstande dat het lid van het algemeen bestuur dat door het college van de gemeente Rotterdam is aangewezen in ieder geval deel uitmaakt van het dagelijks bestuur en dat het dagelijks bestuur een afspiegeling vormt van de verschillende regio’s in het rechtsgebied van het openbaar lichaam.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 3. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, vierde lid, vindt het aanwijzen van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen, die door ontslag, overlijden of anderszins openvallen, plaats uiterlijk één maand na dat openvallen.

  • 4. De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 14 Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert ten minste viermaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt, of ten minste één lid van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk onder opgave van de te behandelen onderwerpen verzoekt. In het laatste geval vindt de vergadering plaats binnen twee weken.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast. Dit reglement, alsmede een wijziging hiervan, wordt aan het algemeen bestuur ter kennisneming overgelegd.

Artikel 15 Bevoegdheden

Het dagelijks bestuur is in ieder geval belast met:

  • a.

    het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd;

  • b.

    het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

  • c.

    het voorstaan van de belangen van het lichaam bij andere overheden, instellingen of personen, waarmee contact voor het lichaam van belang is;

  • d.

    het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit.

Artikel 16

  • 1. Het dagelijks bestuur oefent, voor zover het algemeen bestuur daartoe besluit en naar door dat bestuur te stellen regels, de aan het algemeen bestuur wettelijk toegekende of krachtens de regeling hem toevallende bevoegdheden uit, met uitzondering van:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de rekening;

    • c.

      het toetreden tot, het uittreden uit of het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling overeenkomstig hoofdstuk XI van deze regeling;

    • d.

      het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelname daaraan.

  • 2. Van besluiten van het algemeen bestuur als bedoeld in het eerste lid doet het dagelijks bestuur onverwijld mededeling aan de gemeenten.

Artikel 17 Inlichtingen en verantwoording

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen, die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig zijn, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet.

  • 3. Zij geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt, alle gevraagde inlichtingen, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet.

  • 4. Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de leden een, twee en drie bepaalde.

HOOFDSTUK VI DE VOORZITTER

Artikel 18

  • 1. Door en uit het algemeen bestuur wordt een voorzitter aangewezen.

  • 2. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist omtrent schorsing en ontslag van de voorzitter.

Artikel 19

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en van het dagelijks bestuur.

  • 2. Hij tekent alle stukken die van het algemeen of van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3. Voorts is hij, naast het leiden van de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur, belast met:

    • a.

      het terstond ter tafel brengen van alle tot het algemeen en/of het dagelijks bestuur gerichte brieven en andere stukken in de vergadering van het orgaan tot welks bevoegdheid het nemen van een beslissing omtrent de daarin behandelde zaak behoort;

    • b.

      het daadwerkelijk doen uitvoeren van de besluiten van het dagelijks bestuur;

    • c.

      het zo nodig instellen van een onderzoek, voordat bepaalde zaken ter overweging en beslissing worden voorgelegd aan het algemeen en/of het dagelijks bestuur.

Artikel 20

  • 1. De voorzitter vertegenwoordigt het lichaam in en buiten rechte.

  • 2. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is betrokken, wordt het lichaam door een ander, door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van dit bestuur, vertegenwoordigd.

HOOFDSTUK VII DE SECRETARIS

Artikel 21

  • 1. De directeur publieke gezondheid fungeert als ambtelijk secretaris van het algemeen en het dagelijks bestuur.

  • 2. De directeur publieke gezondheid wordt benoemd en ontslagen door het algemeen bestuur, in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en het college van de gemeente Rotterdam.

  • 3. Bij door het algemeen bestuur vast te stellen reglement wordt nader geregeld op welke wijze het overleg als bedoeld in het tweede lid wordt vormgegeven.

  • 4. De secretaris is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur aanwezig, tenzij het algemeen of het dagelijks bestuur anders beslist.

  • 5. De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretaris medeondertekend.

HOOFDSTUK VIIa ARCHIVERING

Artikel 21a

  • 1. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 en 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van het lichaam is aangewezen de archiefbewaarplaats van de uitvoerende gemeente.

  • 2. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3. De archivaris van de uitvoerende gemeente is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

HOOFDSTUK VIII COMMISSIES

Artikel 22

  • 1. Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen ten behoeve van de in artikel 4 genoemde taken.

  • 2. Een lid van het dagelijks bestuur fungeert als voorzitter van de commissie.

  • 3. De directeur publieke gezondheid fungeert als ambtelijk secretaris van de commissie.

HOOFDSTUK IX FINANCIELE BEPALINGEN

Artikel 23 Begroting van het lichaam

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt elk jaar een ontwerpbegroting en een toelichting van baten en lasten op voor het volgende kalenderjaar. De begroting is zodanig ingericht dat daaruit blijkt welke kosten verband houden met de uitvoering van het basistakenpakket.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden, doch uiterlijk vóór 15 april, toe aan de raden van de gemeenten.

  • 3. Indien het dagelijks bestuur een groei in het benodigd budget voorziet ten gevolge van veranderd beleid, dan wordt dit door het dagelijks bestuur in een separaat voorstel toegelicht.

  • 4. Het dagelijks bestuur legt dit separaat voorstel twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden, voor aan de gemeenteraden.

  • 5. Voor de groei in het budget als bedoeld in het derde lid is een unaniem besluit nodig van het algemeen bestuur.

  • 6. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor zij dient.

  • 7. Het dagelijks bestuur zendt de begroting en de begrotingswijzigingen binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september, aan gedeputeerde staten.

  • 8. Het dagelijks bestuur zendt begrotingswijzigingen twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling worden aangeboden, toe aan de raden van de gemeenten.

Artikel 24 Rekening van het lichaam

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt elk jaar de rekening met een bijbehorend verslag van het voorgaande jaar op.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt de rekening vast in het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de rekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli, aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan gedeputeerde staten.

Artikel 25 Verdeling van de kosten

  • 1. De kosten die worden gemaakt in verband met de uitvoering van het basistakenpakket alsmede de instandhouding van het openbaar lichaam, worden naar evenredigheid van het aantal inwoners verdeeld over de gemeenten.

  • 2. Bij de toedeling als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het aantal inwoners van iedere gemeente per 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de begroting is opgesteld en op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

HOOFDSTUK X GESCHILLEN

Artikel 26

In geval van geschillen als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zullen partijen trachten deze in eerste instantie op te lossen met behulp van mediation.

HOOFDSTUK XI TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 27 Toetreding

  • 1. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van toetreding.

  • 2. Aan toetreding kunnen door de gemeenten bepaalde voorwaarden worden verbonden.

  • 3. Alle colleges van de gemeenten dienen in te stemmen met een besluit tot toetreding en de eventuele voorwaarden die hieraan worden verbonden.

  • 4. Toetreding gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop alle colleges van de gemeenten hebben ingestemd met het besluit tot toetreding, tenzij het algemeen bestuur met instemming van de colleges anders bepaalt.

Artikel 28 Uittreding

  • 1. Te allen tijde kan een gemeente besluiten uit deze regeling te treden. Uittreding dient te geschieden bij besluit van het college, waarbij een opzegtermijn van drie jaar wordt aangehouden. Dit besluit wordt ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de berekeningswijze van de aan een uittredende gemeente toe te rekenen kosten bij uittreding en de wijze waarop deze door de uittredende gemeente worden betaald.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt in overleg met de uittredende gemeente en in overeenstemming met dit artikel, ten minste zes maanden voor het tijdstip van uittreding een regeling op met betrekking tot de gevolgen van de uittreding. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, wordt een geschil als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, geacht te bestaan.

  • 4. De uittreedsom bestaat in beginsel uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten.

  • 5. Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten op het moment van uittreding te maken door het lichaam, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 6. Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle kosten binnen een periode van vijf jaar vanaf het moment van uittreding te maken door het lichaam, die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

Artikel 29 Wijziging

Een voorstel aan de gemeenten tot wijziging van deze regeling kan worden gedaan door het algemeen bestuur of door ten minste drie gemeenten.

Artikel 30 Opheffing

  • 1. De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de colleges van alle gemeenten.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt, de raden van de gemeenten gehoord, een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen.

  • 3. De organen van het lichaam blijven, zo nodig, na het tijdstip van de beëindiging in functie totdat de liquidatie is beëindigd.

HOOFDSTUK XII SLOTBEPALINGEN

Artikel 31a Evaluatie

  • 1. Het functioneren van de regeling wordt elke vier jaar, na afloop van het derde jaar van een raadsperiode, door het algemeen bestuur geëvalueerd. Het algemeen bestuur stelt daartoe vooraf het doel en de reikwijdte van de evaluatie, alsmede de wijze van evalueren vast. Daarbij worden de colleges gehoord. De evaluatie heeft in ieder geval betrekking op het basistakenpakket.

  • 2. Het algemeen bestuur kan voorts besluiten het functioneren van de regeling te evalueren op elk ander moment als daartoe aanleiding bestaat.

  • 3. De raden worden op de hoogte gesteld van de uitkomsten van een evaluatie.

Artikel 31b Participatie

  • 1. Belanghebbenden hebben een spreekrecht in elke openbare vergadering van het algemeen bestuur over geagendeerde onderwerpen.

  • 2. Het reglement van orde bepaalt op welke wijze invulling gegeven wordt aan het spreekrecht.

Artikel 32 Inwerkingtreding

  • 1. De regeling vervangt de Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond (GGD Rotterdam-Rijnmond) van 28 december 2012.

  • 2. Zij treedt in werking op 1 juli 2024.

  • 3. Het college van de gemeente Rotterdam, de directeur publieke gezondheid namens deze, zorgt voor verzending van de regeling aan gedeputeerde staten.

Artikel 33

  • 1. De toetredende gemeenten moeten uiterlijk een maand na de dag van het inwerkingtreden van de regeling de leden in het algemeen bestuur hebben aangewezen.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur na de inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 34

De regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond (GGD Rotterdam-Rijnmond).

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 mei 2025.

De secretaris,

G.J.D. Wigmans

De voorzitter,

C.J. Schouten

Memorie van Toelichting bij de Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond (GGD Rotterdam-Rijnmond)

Algemene toelichting

De Gemeenschappelijke regeling GGD Rotterdam-Rijnmond, hierna te noemen: de regeling, regelt de samenwerking tussen de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Goeree-Overflakkee, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Voorne aan Zee inzake de uitvoering van die taken waartoe de gemeenten verantwoordelijk zijn op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg).

De gemeenten Bernisse, Brielle, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Middelharnis, Oostflakkee, Spijkenisse en Westvoorne werkten tot 1 januari 2010 samen in de Gemeenschappelijke Regeling tot de instelling en instandhouding van een gemeenschappelijke gezondheidsdienst voor de Zuidhollandse Eilanden, die met ingang van 23 juni 1995 is ingesteld.

Deze gemeenten hebben in verband met de opheffing van de laatstgenoemde regeling besloten toe te treden tot de (aangepaste) regeling van de GGD Rotterdam-Rijnmond. Ook de gemeente Rozenburg was deelnemer aan de (opgeheven) regeling, maar omdat deze gemeente heeft besloten om na de verkiezingen in het voorjaar van 2010 deelgemeente van de gemeente Rotterdam te worden, is Rozenburg met ingang van 2010 niet meer toegetreden als gemeente. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee opgegaan in de gemeente Goeree-Overflakkee. Per 1 januari 2015 zijn de gemeenten Bernisse en Spijkenisse gefuseerd tot de gemeente Nissewaard. Per 1 januari 2023 zijn de gemeenten Brielle, Hellevoetsluis en Westvoorne gefuseerd tot de gemeente Voorne aan Zee.

Wijziging van de regeling is, gelet op toedeling van taken in de Wpg, een collegebevoegdheid, zij het dat de raden van de deelnemende gemeenten de gelegenheid moeten krijgen om hun zienswijze te geven over het concept voor de wijziging en vervolgens ook toestemming voor de wijziging moeten geven ingevolge artikel 1, tweede tot en met vijfde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr).

De gemeentebesturen die deelnemen aan deze regeling achten het, gelet op de uitoefening van de soms nauw samenhangende taken in het kader van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, wenselijk om een groot deel van de Wpg-taken gezamenlijk te laten uitvoeren door de gemeente Rotterdam. Door de gezamenlijke uitvoering van de GGD-taken wordt de continuïteit gewaarborgd.

Deze regeling roept een openbaar lichaam in het leven, met een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur inclusief voorzitter en een secretaris van het bestuur. Conform art. 14 Wpg wordt dit openbaar lichaam aangeduid als gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD Rotterdam-Rijnmond). Het openbaar lichaam heeft zelf geen personeel in dienst. Om de uitvoering van de Wpg te verzekeren maakt het openbaar lichaam gebruik van de diensten van de gemeente Rotterdam. De gemeente Rotterdam levert aan alle deelnemende gemeenten producten en diensten op het terrein van de publieke gezondheid in de meest brede zin van het woord. Een deel van die producten en diensten is voor alle gemeenten gelijk en vormt een zogenaamd ‘basistakenpakket’. Deze regeling regelt dat het algemeen bestuur van het openbaar lichaam beslist wat er in dat basistakenpakket zit, en tegen welke prijs dat aan de deelnemende gemeenten geleverd wordt. Indien een of meer deelnemende gemeenten andere producten of diensten van de gemeente Rotterdam af willen nemen, om zo tot lokaal maatwerk te komen, dan kunnen deze gemeenten daarvoor aparte overeenkomsten afsluiten met de gemeente Rotterdam.

Gekozen is voor de vorm van een openbaar lichaam omdat deze vorm de mogelijkheid biedt om commissies met beslissingsbevoegdheid in het leven te roepen, die bijvoorbeeld over dan aan deze regeling toe te voegen taken beslissen. Daarnaast bezit een openbaar lichaam rechtspersoonlijkheid (waardoor bijvoorbeeld het sluiten van overeenkomsten mogelijk is) en kan het bestuur van een openbaar lichaam verordenende bevoegdheden overgedragen krijgen.

Het algemeen bestuur van deze regeling wordt gevormd door één vertegenwoordiger per deelnemende gemeente. De verschillen in grootte tussen de deelnemende gemeenten komt tot uiting in het aantal stemmen dat elk van deze vertegenwoordigers uit kan brengen. Uit en door het algemeen bestuur wordt een dagelijks bestuur gekozen, inclusief de voorzitter. De secretaris van zowel het algemeen als het dagelijks bestuur is de directeur publieke gezondheid, die conform art. 14 Wpg leidinggeeft aan de GGD.

Deze regeling is sober opgezet. Nadrukkelijk is ervoor gekozen om in de tekst niet datgene te regelen waarin de Wet gemeenschappelijke regelingen al voorziet. In de hiernavolgende toelichting zijn verwijzingen naar die wet wel opgenomen. Nadere regelgeving kan worden opgenomen in reglementen van orde, om qua werkwijze en procedures zo flexibel mogelijk te kunnen opereren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 en artikel 2 naamgeving, definities

Zowel de regeling als het openbaar lichaam dat hierdoor wordt ingesteld worden – afgekort - aangeduid als ‘GGD Rotterdam-Rijnmond’. Met de toevoeging ‘Rotterdam-Rijnmond’ wordt tot uitdrukking gebracht dat gemeenten samenwerken op een schaalgrootte die overeenkomt met het gebied van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

De begroting is nader omschreven en komt feitelijk neer op twee stukken, namelijk een begroting (geeft inzicht in omvang/volume en kosten) en een productenboek (geeft inzicht in de inhoud).

Daarnaast is ook een omschrijving gegeven van het begrip ‘rekening’. De (jaar)rekening komt in feite neer op een verantwoording over en een verslag van de afgesproken prestaties in het kader van het vastgestelde basistakenpakket.

Omdat de uitvoering van alle taken van het openbaar lichaam volledig is belegd bij de gemeente Rotterdam, heeft het bestuur van het openbaar lichaam geen verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoeringsaspecten die hiermee gemoeid zijn. De gemeente Rotterdam is uitvoerder voor eigen rekening en risico en kan (als rechtspersoon) formeel aansprakelijk worden gesteld voor eventuele gebreken in de uitvoering.

Met ingang van 1 januari 2011 is een deel van het basistakenpakket, de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg voor 4-19-jarigen, niet langer de verantwoordelijkheid van de gemeente Rotterdam maar die van Stichting CJG Rijnmond. De gemeenten zijn hiervoor met Stichting CJG Rijnmond een rechtstreekse subsidierelatie aangegaan. Om het publiek belang ten aanzien van de uitvoering van deze taken zo goed mogelijk te borgen heeft is in artikel 1, onder letter f de mogelijkheid opgenomen dat het algemeen bestuur besluit dat voor taken op het gebied van de jeugdgezondheidszorg een andere uitvoerder dan de gemeente Rotterdam wordt aangewezen (het algemeen bestuur heeft inmiddels besloten Stichting CJG Rijnmond hiervoor aan te wijzen). Het gevolg daarvan is voorts dat er geen aanbestedingsplicht is voor gemeenten voor deze taken.

Artikel 3 doelstelling

De doelstelling sluit aan bij de definitie van collectieve preventie in de Wpg maar reikt ook verder, met name gelet op de rol van gemeenten op het gebied van openbare geestelijke gezondheidszorg en de overheveling van deze taken van de Wpg naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) per 1 januari 2007.

Artikel 4 taken

Omdat het kan voorkomen dat gemeenten gezamenlijk taken willen afnemen die buiten het kader van de Wpg vallen, is in het eerste lid, onder c, opgenomen dat het algemeen bestuur ook kan besluiten niet wettelijk aan de GGD opgedragen taken tot het basistakenpakket te rekenen. Hiervoor is wel een unaniem besluit nodig van een voltallig algemeen bestuur.

Artikel 5 het algemeen bestuur

Ingevolge artikel 13, zesde lid, van de Wgr bestaat het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders, uit leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen.

In het reglement van orde kan worden opgenomen dat het algemeen bestuur uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aanwijst.

Artikel 8 werkwijze van het algemeen bestuur

Voor de stemverhouding in het algemeen bestuur geldt dezelfde bepaling als in de gemeenschappelijke regeling van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. In laatstgenoemde regeling is de stemverhouding naar rato van het aantal inwoners dat wordt vertegenwoordigd, met dien verstande dat het aantal stemmen van de gemeente Rotterdam aan een maximum is gebonden. Rotterdam heeft dan 11 stemmen, Capelle a/d IJssel, Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Nissewaard, Schiedam, Vlaardingen en Voorne aan Zee 2 stemmen, en de overige gemeenten 1 stem (met name de gemeenten Barendrecht, en Ridderkerk kunnen bij een eventuele groei boven de 50.000 inwoners nog op 2 stemmen uitkomen). Het totaal aantal stemmen is dus 30 met ingang van 2023.

Verder is voor de werkwijze van het algemeen bestuur van belang art. 22, eerste lid Wgr waarin diverse bepalingen in de Gemeentewet die betrekking hebben op de werkwijze van de raad van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

Artikel 10 bevoegdheden van het algemeen bestuur

Het algemeen bestuur beslist wat er in het basistakenpakket zit en tegen welke prijs dat aan de deelnemende gemeenten geleverd zal worden. Indien deelnemende gemeenten, voor zich of gezamenlijk, andere producten of diensten (voor de uitoefening van de plus- of markttaken) willen afnemen, dan zullen zij dit bij de gemeente Rotterdam dan wel een andere marktpartij moeten inkopen.

Gelet op het gewenste draagvlak, is in deze bepaling geregeld dat elke vier jaar als besloten over de omvang en de inhoud van het basistakenpakket en de tarieven die hieraan gekoppeld worden, hiervoor ten minste twee derde van het aantal stemmen vereist is.

Een besluit over de omvang van het basistakenpakket kan niet los gezien worden van de kostprijzen per product(groep). Vervolgens dient te worden vastgesteld hoe de totale kosten worden doorberekend per gemeente. Dit gebeurt naar rato van het aantal inwoners. Zie tevens de toelichting bij artikel 25.

Artikel 10a zienswijze

Met dit artikel is invulling gegeven aan artikel 10, vijfde lid, van de Wgr. Deze aanvullende zienswijzemogelijkheid op grond van artikel 10, vijfde lid, van de Wgr ziet niet op besluiten aangaande de begroting bedoeld in artikel 35 van de Wgr en besluiten als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11 inlichtingen en verantwoording

Artikel 11 heeft betrekking op het geven van inlichtingen en het afleggen van verantwoording door een lid van het algemeen bestuur aan de raad van de gemeente welke hem heeft aangewezen en is een uitvloeisel van de verplichting genoemd in artikel 16 Wgr. De wijze waarop de inlichtingen dienen te worden verstrekt of de verantwoording dient te worden afgelegd, kan per gemeente verschillen.

Artikel 12

Artikel 12 heeft betrekking op het geven van inlichtingen zoals bedoeld in artikel 17 Wgr.

Artikel 13 samenstelling dagelijks bestuur

Gelet op de belangen van de gemeente Rotterdam als risicodragende uitvoerder van de regeling, is geregeld dat de gemeente Rotterdam in ieder geval vertegenwoordigd is in het dagelijks bestuur.

Artikel 14 werkwijze van het dagelijks bestuur

In artikel 14 is een aantal bepalingen met betrekking tot de vergaderingen van het dagelijks bestuur opgenomen. Aangezien het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast is met bevoegdheden die aan het college van burgemeester en wethouders toekomen, zijn ook voor het college relevante artikelen uit de Gemeentewet in dit verband van toepassing (volgt uit artikel 33, eerste lid Wgr). Hierbij moet met name worden gedacht aan artikel 56 (vergaderquorum: ten minste de helft van de zittende bestuursleden dient aanwezig te zijn voor beraadslaging/besluitvorming), artikel 58 (van toepassing verklaring van artikel 28, eerste tot en met derde lid, artikel 29 en artikel 30 Gemeentewet: bepalingen m.b.t. stemming en besluitvorming) en artikel 59 (staking van stemming) van de Gemeentewet.

Het tweede lid bepaalt dat het dagelijks bestuur voor zijn vergadering een reglement van orde vaststelt dat aan het algemeen bestuur ter kennisneming wordt overgelegd. In dit reglement kan het dagelijks bestuur nadere bepalingen opnemen ten aanzien van zijn vergaderingen. Hierbij moet gedacht worden aan bepalingen omtrent de openbaarheid van de vergaderingen en de mogelijkheid personen, al dan niet op uitnodiging, de vergadering te laten bijwonen en hen hierin een adviserende stem te geven.

Artikel 19 voorzitter

In artikel 19, tweede lid, is bepaald dat de voorzitter alle stukken tekent die van het algemeen of dagelijks bestuur uitgaan. Daarnaast dient ook altijd de secretaris mede te ondertekenen, zoals is vastgelegd in artikel 21, vijfde lid.

Artikel 20 voorzitter, vertegenwoordiging

Hoewel het eerste lid van artikel 20 bepaalt dat de voorzitter het lichaam in en buiten rechte vertegenwoordigt, kan hij de vertegenwoordiging ook opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon die hij in overleg met het dagelijks bestuur aanwijst. Op deze (schriftelijke) volmachtverlening zijn de daartoe strekkende bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing.

Het tweede lid ziet op de situatie dat de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is betrokken. Het dagelijks bestuur wijst in dit geval een ander lid uit zijn midden aan om het lichaam te vertegenwoordigen. Deze bepaling vindt overigens ook onverkort toepassing indien de plaatsvervangend voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is betrokken. Ook in dat geval wijst het dagelijks bestuur uit zijn midden een ander lid als plaatsvervangend voorzitter aan.

Artikel 21 secretaris

In het eerste lid van artikel 21 is vastgelegd dat de directeur publieke gezondheid de functie van secretaris vervult.

Conform art. 14 Wpg is in het tweede lid vastgelegd dat de directeur publieke gezondheid benoemd en ontslagen wordt door het algemeen bestuur in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijmond (VRR). Deze instemming van de VRR heeft te maken met het feit dat in de Wet veiligheidsregio’s is geregeld dat de directeur publieke gezondheid leidinggeeft aan de GHOR (geneeskundige hulpverlening in crisissituaties en bij rampen). Daarnaast is bepaald dat overeenstemming nodig is met het college B en W van de gemeente Rotterdam, omdat deze de werkgeversfunctie vervult voor de directeur publieke gezondheid.

In het vierde lid is bepaald dat de secretaris bij alle vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur aanwezig is, tenzij het bestuur anders beslist. Hierbij moet men bijvoorbeeld denken aan beraadslagingen waarbij het persoonlijk functioneren van de secretaris aan de orde komt. Het is niet mogelijk om als algemeen of dagelijks bestuur besluiten te nemen in afwezigheid van de secretaris.

Artikel 21a

Artikel 21a is een uitwerking van artikel 40 van de Archiefwet 1995. Het zorgdragen voor de archiefbescheiden geschiedt overeenkomstig de Archiefverordening van de uitvoerende gemeente.

Artikel 22 commissies

Artikel 22 betreft de instelling van (‘lichte’) adviescommissies, zoals bedoeld in artikel 24 Wgr. Op grond van het eerste lid van genoemd artikel 24, regelt het algemeen bestuur bij verordening de samenstelling, bevoegdheden en de werkwijze van de commissie alsmede de openbaarheid van de vergaderingen.

De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar samenstelling en bevoegdheden geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk van de voorzitter.

Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk door de voorzitter ingesteld.

Indien op enig moment instelling van (‘zware’) bestuurscommissies (taakcommissies), zoals bedoeld in artikel 25 Wgr wenselijk is, zal de onderhavige gemeenschappelijke regeling aangepast dienen te worden. Het eerste lid van genoemd artikel 25 bepaalt namelijk dat het algemeen bestuur van het openbaar lichaam commissies kan instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen indien de regeling in deze mogelijkheid voorziet.

Zie ook de algemene toelichting.

Artikel 23 begroting van het lichaam

Tweede lid en achtste lid: Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting alsmede begrotingswijzigingen twaalf weken voordat zij ter vaststelling worden aangeboden aan het algemeen bestuur, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten. De raden kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijzen over de ontwerpbegroting dan wel de begrotingswijziging(en) naar voren brengen (artikel 35, derde en zesde lid, Wgr).

Tweede lid: Vanwege aanpassing van de termijn van 8 weken naar 12 weken is de uiterste datum voor het toezenden van de ontwerpbegroting verschoven naar 15 april (was 1 mei).

Derde tot en met vijfde lid: in aanvulling op de mogelijkheden die de Wgr geeft, is opgenomen dat een extra groei in het budget ten gevolge van veranderd beleid een unaniem besluit behoeft van het algemeen bestuur. Het gaat hierbij om groei als gevolg van endogene, door de regeling zelf te beïnvloeden, oorzaken. Een groei als gevolg van exogeen bepaalde volumewijzigingen, zoals de stijging van het inwoneraantal, wordt buiten beschouwing gelaten. Ook hierbij geldt, dat de gemeenteraden ten minste twaalf weken van tevoren het voorstel toegezonden dienen te krijgen.

Artikel 25 verdeling van de kosten

Onder kosten in verband met de instandhouding van het lichaam zijn bijvoorbeeld te verstaan de kosten van de secretariële ondersteuning van het algemeen en het dagelijks bestuur en kosten in verband met vergaderingen. Deze worden in de praktijk verdisconteerd in de overheadkosten die per product(cluster) van het basistakenpakket worden doorberekend aan de gemeenten.

Toedeling van kosten geschiedt naar evenredigheid van het aantal inwoners per gemeente.

Artikel 26 mediation

Artikel 28 Wgr geeft gedeputeerden staten de bevoegdheid om te beslissen in geschillen over de toepassing, in de ruimste zin van het woord, van de regeling. Dit kunnen zijn geschillen tussen deelnemende gemeenten of tussen algemeen bestuur en een of meer deelnemende gemeenten.

Gedeputeerde staten kunnen in dat geval het desbetreffende bestuur opdragen een besluit te nemen met inachtneming van het door gedeputeerde staten bepaalde en binnen een door gedeputeerde staten te stellen termijn. Indien het besluit niet binnen de termijn wordt genomen, nemen gedeputeerde staten zelf het besluit.

Artikel 26 komt neer op een inspanningsverplichting van partijen om eerst te proberen er via mediation zelf uit te komen. Partijen dienen zich dan van tevoren te onderwerpen aan de voorwaarden voor mediation. De gedachte achter mediation is dat partijen beter gebaat zijn bij een oplossing die zij gezamenlijk (onder begeleiding) hebben bereikt, dan bij een oplossing die ‘van bovenaf’ is opgelegd.

Levert mediation niets op, of wensen partijen hier niet aan mee te werken, dan beslissen dus gedeputeerde staten zoals hiervoor beschreven.

Artikelen 27 t/m 30 toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Gelet op de risico’s die de gemeente Rotterdam loopt in verband met de uitvoering van het basistakenpakket, alsmede de eisen die zijn gesteld in de Wgr, zijn nadere regels gesteld voor uittreding van een gemeente. In ieder geval dienen de frictiekosten en desintegratiekosten te worden vastgesteld en dient geregeld te worden op welke wijze deze door de uittredende gemeente dienen te worden vergoed.

Een gemeente die gebruik maakt van het recht tot uittreding, dient voorts een opzegtermijn van drie jaar in acht te nemen.

Met artikel 28 lid 4 t/m 7 is invulling gegeven aan de in artikel 9 lid 1 Wgr vervatte verplichting om in de regeling bepalingen op te nemen omtrent uittreding omtrent de gevolgen voor het vermogen van de rechtspersoon. Bij frictiekosten moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de kosten voor het herplaatsen van personeel dat taken uitvoerde voor de uittredende gemeente en dat door de uittreding overtollig wordt, of voor het beëindigen van de huur van ruimten die na de uittreding overbodig zijn. Desintegratiekosten ontstaan onder meer doordat de kosten van centrale ondersteunende (financiële, juridische, HR, etc.) functies nu moeten worden opgebracht door een kleinere organisatie.

Artikel 30, tweede en derde lid, gaat over de liquidatie en de vereffening van het vermogen van het openbaar lichaam na opheffing. De organen van het lichaam, te weten de voorzitter, het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur, blijven voor zover dit voor de liquidatie nodig is nog in functie.

Artikel 31a evaluatie

Met artikel 31a is invulling gegeven aan artikel 11a van de Wgr.

Artikel 31b participatie

Met dit artikel is invulling gegeven aan artikel 10, zevende lid, van de Wgr.

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl