Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR739489
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR739489/1
Beleidsregels van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder, houdende regels over de aanpak van permanente bewoning recreatieverblijven
Geldend van 12-11-2004 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder, houdende regels over de aanpak van permanente bewoning recreatieverblijvenBeleidsnotitie aanpak permanente bewoning recreatieverblijven
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave |
....................................................................................................................................................... |
1 |
Inleiding |
................................................................................................................................................................. |
2 |
1. |
Wanneer is er sprake van permanente bewoning ........................................................................................... |
3 |
2. |
Waarom wil de gemeente gaan handhaven? ................................................................................................... |
4 |
2.1 |
Effecten van pennanente bewoning van recreatiewoonverblijven ................ ... ........ .......................... ........... |
4 |
2.2 |
Beleid van minister VROM ............................................................................................................................ |
5 |
3. |
Omvang problematiek ...................................................................................................................................... |
7 |
3.1 |
GBA-inschrijving ............................................................................... ............... ..... ... .. ....... ...... ...................... |
7 |
3.2 |
Overige groep ................................................................................................................................................ |
7 |
4. |
Bestrijding van permanente bewoning ............................................................................................................ |
8 |
4.1 |
Preventieve bestrijding ... .............. ... .. ...... ........................... ............................ ............. ............... ................... |
8 |
4.2 |
Repressieve bestrijding ......... .... ..... ...................... ......... .......... ...................... ................ ... .......... .......... ......... |
8 |
4.3 |
De reeds in gebruik genomen woonverblijven (inhaalslag) ................................... .................... .... ........... .... |
9 |
4.4 |
Controles ............................................................................................................................................... .... .... |
9 |
5. |
Handhaving ...................................................................................................................................................... |
11 |
5.1 |
Overgangsregeling ...................................................................................................................................... |
11 |
5 .1.1 |
Situatie gemeente Den Helder .............................................................................................................. |
12 |
5 .1.2 |
Persoons- en plaatsgebonden gedoogstatus .......................................................... .......... ...................... |
13 |
5.2 |
Wijze van optreden .................................................................................................................................... .. |
13 |
5.3 |
Hoe gaat de gemeente om met nieuwe ongewenste situaties? ........ ... ..................... .. ................................... |
14 |
6. |
Uitzonderingssituaties ..................................................................................................................................... |
15 |
7. |
Hoe wordt de handhaving georganiseerd? ....... .................. ... ................................... ............. ....................... |
16 |
7.1 |
Rol van andere partijen dan de gemeente . ........ ........... ....... ....... ............. ........ .. .... ... ........ ... .. ....... .... .. ......... |
16 |
8. |
Welke acties de komende jaren? .................................................................................................................... |
17 |
9. |
Communicatieparagraaf ................................................................................................................................. |
18 |
Bijlage |
Inleiding
In de gemeente Den Helder zijn een achttal recreatiecomplexen, te weten "Ooghduyne", "De Yperhof', "De Keizerskroon", "De Zandloper", "Strandslag", "Noordzee", "Duinzoom" en appartementencomplex "Residence Juliana". Voorts staat aan de Callantsogervaart een negental recreatiewoningen en in de Badhuisstraat, alhier 1 recreatiewoning. In totaal beschikt de gemeente over 1457 recreatiewoonverblijven.
De gemeente Den Helder heeft gelijk als zoveel andere gemeenten te maken met het vraagstuk van permanente bewoning van recreatieverblijven. In beginsel zijn wij verplicht hiertegen op te treden. Dit wil niet alleen zeggen dat er beleid ontwikkeld moet worden, maar ook dat de wil en het draagvlak er moeten zijn en behouden moet blijven om daadwerkelijk handhavend op te treden, desnoods tot en met het toepassen van sancties. Zowel bij de Raad als bij het college en de individuele bestuurder moet er voldoende draagvlak zijn. Op die manier kunnen de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid beter gewaarborgd worden. En door een consequent handhavingsbeleid komt het bestuur geloofwaardiger over op de burger.
De onderhavige notitie is een algemeen beleid tegen permanente bewoning van recreatieve woonverblijven en is bedoeld als beleidsnotitie om permanente bewoning van de recreatieve woonverblijven zoveel mogelijk te voorkomen en bovendien indien permanente bewoning wordt geconstateerd, deze te bestrijden. Vanwege het ontbreken van capaciteit om de permanente bewoning te bestrijden is tot op heden een stilzwijgend gedoogbeleid gevoerd.
1. Wanneer is er sprake van permanente bewoning
Om het ongewenste gebruik van recreatiewoningen te kunnen tegengaan, is het nodig een deugdelijke definitie van permanente bewoning te hanteren. Voorgesteld wordt als uitgangspunt te nemen dat het gebruik ten behoeve van permanente bewoning (onder meer) blijkt uit een gebruik als hoofdwoonverblijf (de plaats waar men deelneemt aan het sociaal-maatschappelijk leven, de centrale levensplaats dus).
2. Waarom wil de gemeente gaan handhaven?
Permanente bewoning van recreatiewoonverblijven is in strijd met de vigerende bestemmingsplanvoorschriften. Tevens is het van negatieve invloed op de publieke recreatieve functie van het buitengebied, brengt het ongewenste precedentwerking met zich mee en tast permanente bewoning van recreatiewoonverblijven het landelijk gebied alsmede het karakter van de recreatiecomplexen aan.
Daarnaast is er sprake van een toename in het aantal overtredingen en ontvangen klachten. Bovendien wordt er van Rijkswege aangedrongen op een strikte handhaving van het verbod op het permanent bewonen
2.1 Effecten van permanente bewoning van recreatiewoonverblijven
Negatieve effecten van permanente bewoning van recreatiewoonverblijven zijn onder andere:
- -
Uit het oogpunt van zowel ruimtelijke ordening als natuur, landschap en recreatie levert permanente bewoning allerlei bezwaren op. Ze betekent een aantasting van het buitengebied als een publiek bezit waar iedereen in de gelegenheid moet zijn vrij te recreëren, te ontspannen en van de natuur en landschap te genieten. Het gebruik van recreatieverblijven voor permanente bewoning staat bovendien haaks op het ruimtelijk beleid dat is gericht op bundeling van wonen, werken en voorzieningen en op beperking van de mobiliteit en aantasting van het buitengebied;
- -
Permanente bewoning op recreatiecomplexen is strijdig met het geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is het gebied waar permanent wordt gewoond aangewezen als gebied dat bedoeld is voor recreatie. Degenen die permanent in een recreatiewoonverblijf wonen zijn hiermede in overtreding. In een bestemmingsplan wordt op zorgvuldige wijze geregeld op welke wijze de gronden in een gebied gebruikt mogen worden, om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan;
- -
Permanente bewoning op recreatiecomplexen leidt tot onttrekking aan de voor recreatiedoeleinden bestemde voorraad, zodat elders meer behoefte ontstaat aan recreatiecomplexen. Tevens kan het leiden tot prijsopdrijving van resterende voor recreatie beschikbare voorzieningen. Een ander effect is dat de kwalitatief hoogwaardige recreatiewoningen het aantrekkelijkst zijn voor permanente bewoning. De kwaliteit mindere recreatiewoningen zullen het langst voor de recreatie beschikbaar blijven. Er vindt derhalve een afname van de kwaliteit van de voorzieningen plaats;
- -
Permanente bewoning van recreatieverblijven heeft ook negatieve gevolgen voor de lokale economie. Toeristen en recreanten hebben een ander uitgavenpatroon dan degene die er permanent wonen. Zij besteden in het algemeen veel meer dan permanente bewoners. Onder meer de horecasector ondervindt de negatieve gevolgen van permanente bewoning van recreatieverblijven;
- -
Concentraties van permanent bewoonde delen van recreatieterreinen kunnen tot visuele verloedering leiden, doordat van oorsprong natuurlijk ogende terreinen een dorpskarakter krijgen door verharde terrassen, schuren (al dan niet illegaal gebouwd), siertuinen, hekken en schuttingen ed. en
- -
Er kunnen op een recreatiecomplex spanningen ontstaan tussen permanente bewoners en vakantiegangers, doordat zij veelal een verschillend leefpatroon hebben.
Tegenover deze negatieve effecten staat overigens wellicht ook enkele positieve effecten zoals de sociale controle waardoor vandalisme, inbraak en diefstal kan worden tegengegaan en het toenemen van de uitkering uit het gemeentefonds die de gemeente ontvangt, indien deze bewoners zich laten inschrijven in de gemeentelijke bevolkingsadministratie.
2.2 Beleid van minister VROM
Bij brief van 14 november 2003 van mevrouw S.M. Dekker (minister VROM) (zie bijlage) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van haar beleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatieverblijven. Onderstaand een globale samenvatting van haar beleid.
Met het oog op de beleidsverruiming wordt de gemeente en provincies de mogelijkheid geboden om voor complexen van recreatieverblijven waar nu feitelijk in grote mate onrechtmatig wordt gewoond een bestemmingswijziging door te voeren (van recreatie naar wonen). Er wordt gedoeld op complexen van recreatiewoningen:
- -
die op 31 oktober 2003 in grote mate onrechtmatig worden bewoond;
- -
die zijn gelegen buiten de waardevolle en/of kwetsbare gebieden (ecologische hoofdstructuur, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden, de huidige Bufferzones en de in de Nota Ruime nader te bepalen (delen van) Nationale Landschappen);
- -
die thans niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd (onder bedrijfsmatige exploitatie wordt verstaan in dit kader het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt);
- -
waarvan de woningen voldoen aan het Bouwbesluit; en
- -
waarvan een bestemmingswijziging niet in strijd is met de toepasselijke milieuwetgeving.
Gemeenten kunnen een eigen afweging maken, mede op grond van lokaal/provinciaal beleid over kwetsbare gebieden.
In beginsel dienen gemeenten ten aanzien van situaties van onrechtmatige bewoning maar waar op grond van het rijks-/provinciaal en/of gemeentelijk beleid geen bestemmingswijziging aan de orde kan zijn/overwegen, een actief handhavingsbeleid te voeren. Om tegemoet te komen aan bestaande situaties bestaat er aan de zijde van de minister VROM geen bezwaar tegen het nemen van een persoonsgebonden beschikking, die ertoe strekt dat de betreffende bewoner(s) in de betreffende recreatiewoning mag blijven wonen. Deze beschikking is persoonsgebonden, aan het object gerelateerd, niet overdraagbaar en vervalt in ieder geval op het moment dat de betreffende bewoner verhuist of overlijdt. Voorwaarde is wel dat het betreffende object voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en dat het bewonen van het betreffende object niet in strijd is met de milieuwetgeving. Na expiratie van deze persoonsgebonden beschikking dient de gemeente de recreatiebestemming actief te handhaven.
Ten aanzien van de vraag wie in aanmerking komen voor een persoonsgebonden beschikking het volgende. Uit de tot op heden opgebouwde praktijkervaring blijkt dat gemeenten bij het nemen van een persoonsgebonden beschikkingen, naast andere criteria, veelal het moment in de tijd, waarop van overheidswege kenbaar is gemaakt dat handhavend zal worden opgetreden tegen onrechtmatig gebruik, als peildatum hanteren. Dit wordt een verdedigbare en redelijke lijn geacht door de minister van VROM. In de gemeente Den Helder geldt dan de datum van verzending van de brieven waarin is bekend gemaakt dat wij voornemens waren handhavend te gaan optreden die eind 2002 zijn verzonden. Voor de goede orde wordt benadrukt dat de minister VROM heeft gesteld dat voor alle situaties van onrechtmatige bewoning die ná 31 oktober 2003 ontstaan zijn wij, de gemeente, terstond over dienen te gaan tot actief handhavend optreden.
Als hoofdregel geldt dat een aanvraag tot bouw van een recreatiewoning op een bepaalde plaats alleen door een gemeente kan worden toegestaan indien op die plaats ook een reguliere woning kan worden toegelaten. De hoofdlijn van het ruimtelijk beleid zal in de Nota Ruimte worden aangegeven. Om strijdig gebruik van recreatiewoningen te voorkomen dienen gemeenten bij een positieve planologische beoordeling van een aanvraag voor een recreatiecomplex in het bestemmingsplan een voorziening te treffen waardoor de recreatieverblijven op dergelijke complexen, ook na eventuele verkoop, voor de recreatie bestemd en beschikbaar blijven. Dit kan door in het bestemmingsplan de eis van een bedrijfsmatige exploitatie aan de bestemming "recreatie" te koppelen.
Het kader om de bestaande probleemsituaties op te lossen binnen de waardevolle en/of kwetsbare gebieden kent louter de mogelijkheid van actief handhaven in combinatie met de mogelijkheid van het nemen van persoonsgebonden beschikkingen voor bestaande situaties.
Indien een bestemmingswijziging niet aan de orde is, geldt dat de gemeente actief dient te handhaven, in combinatie met de mogelijkheid van het nemen van persoonsgebonden beschikkingen voor bestaande situaties. Door een combinatie van bestemmingswijzigingen, persoonsgebonden beschikking en actieve handhaving zal ook buiten de waardevolle en/of kwetsbare gebieden het verschijnsel van onrechtmatige bewoning op termijn verdwijnen.
De uitvoering van dit beleidskader ten aanzien van onrechtmatige bewoning is een primaire verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten. De belangrijkste taken hierbij zijn:
- -
formuleren van een eigen beleidskader als basis voor het eventueel doorvoeren van bestemmingswijzigingen en het nemen van persoonsgebonden beschikkingen;
- -
partieel herzien van streek- en bestemmingsplannen;
- -
beoordelen van aanvragen voor het nemen van persoonsgebonden beschikkingen;
- -
actief handhaven voor alle overige situaties van onrechtmatige bewoning.
Verwacht wordt van gemeenten en provincies dat zo snel mogelijk, maar uiterlijk 31 december 2004, uitsluitsel wordt geboden over de uitwerking van dit beleidskader voor concrete situaties van onrechtmatige bewoning. Gemeenten dienen op genoemde datum via de VROM-inspectie aan de minister VROM te rapporteren.
3. Omvang problematiek
Om te achterhalen hoeveel recreatieve woonverblijven permanent worden bewoond zijn bronnen binnen de gemeentelijke organisatie (GBA en bij de afdeling Financiën) geraadpleegd. Tevens is er een overzicht ontvangen van een recreatieondernemer waarin het aantal voor permanente bewoning gebruikte recreatieve woonverblijven is aangegeven.
3. 1 GBA-inschrijving
De GBA-inschrijving kan als een van de belangrijkste bronnen voor de vaststelling van iemands feitelijke woonadres worden beschouwd.
Uit de GBA (inventarisatie 3-9-2002) blijkt, dat er in de gemeente Den Helder 201 personen zijn die zich officieel hebben laten registreren als bewoner(s) van een recreatiewoonverblijf. Deze 201 personen wonen in 92 recreatiewoonverblijven.
- •
87 personen in 41 verschillende recreatiebungalows op recreatiecomplex "De Keizerskroon";
- •
75 personen in 35 verschillende recreatiebungalows op recreatiecomplex "De Zandloper" en
- •
39 personen in 16 verschillende recreatiebungalows op recreatiecomplex "Ooghduyne".
Geen rekening is hierbij gehouden met de recreatiecomplexen Noordzee, Strandslag, De Yperhof, Duinzoom, het appartementencomplex Residence Juliana en de recreatiewoningen aan de Callantsogervaart. Op genoemde complexen is het namelijk niet mogelijk je te laten inschrijven in de Gemeentelijke basisadministratie.
Uit een inventarisatie van het GBA op 30 maart 2004, is gebleken dat in vergelijking met voorgaande inventarisatie zowel het aantal personen dat permanent in een recreatiewoonverblijf woont (211 personen) als het aantal recreatiewoonverblijven waar permanent wordt gewoond (103 recreatiewoonverblijven) is toegenomen.
3.2 Overige groep
Niet iedere permanente bewoner van een recreatiewoonverblijf laat zich inschrijven in de GBA, al is hij of zij daartoe wel verplicht op grond van de wet GBA bij verblijf in Nederland van "tenminste tweederde van een half jaar" in de gemeente waar hij of zij zijn adres heeft (en iemand kan/mag slechts in 1 gemeente inschrijven). Veel bewoners hebben de beschikking over een "schijnadres" als hoofdwoonverblijf, maar wonen desondanks permanent in een recreatiewoonverblijf.
Alleen van recreatiecomplex "de Keizerskroon" is bekend dat 47 (peildatum mei 2002) verschillende recreatiebungalows permanent worden bewoond.
Via derden is vernomen dat er ook op andere recreatiewooncomplexen (waar inschrijving in de GBA in princioe niet mogelijk is), zoals Residence Juliana en de Yperhof, sprake is van permanente bewoning. Aantalen zijn niet bekend, deze zullen middels nader onderzoek duidelijk moeten worden gemaakt.
4. Bestrijding van permanente bewoning
4. 1 Preventieve bestrijding
Er moet zoveel mogelijk worden getracht om permanente bewoning van de recreatiewoonverblijven te voorkomen. Allereerst moeten hiervoor actuele bestemmingsplannen worden opgesteld waarin duidelijk staat omschreven welk gebruik is toegestaan met daarbij een correcte overgangsbepaling waarin het reeds bestaande strijdig gebruik wordt uitgesloten. Tevens kunnen de volgende zaken permanente bewoning tegengaan:
- -
relatief niet te grote bebouwde oppervlakten toestaan;
- -
alleen bedrijfsmatige exploitatie toestaan;
- -
bij de verkoop van de gronden privaatrechtelijke regelingen laten opnemen voorzien van een kettingbeding dat permanente bewoning op die gronden niet is toegestaan;
- -
potentiële kopers er op te wijzen dat permanente bewoning niet is toegestaan. Dit vraagt allereerst medewerking van de projectontwikkelaar/makelaar: deze is de eerst aangewezene om geïnteresseerden mede te delen dat de woonverblijven slechts recreatief mogen worden gebruikt;
- -
goede gemeentelijke voorlichting, bijvoorbeeld als gegadigden informeren wat er zal gebeuren zal zij de woning in strijd met alle regels toch permanent zullen gaan bewonen en het overleggen van een informatiebrochure. Degenen die zich in willen laten schrijven in de GBA van de gemeente wordt vertelt dat op grond van de wet de inschrijving weliswaar niet kan worden geweigerd, maar dat op grond van het vigerende bestemmingsplannen permanente bewoning niet is toegestaan.
Ten aanzien van de privaatrechtelijke regelingen kan gesteld worden dat hiervan reeds gebruikt is gemaakt bij de recreatiecomplexen Ooghduyne, Strandslag en Residence Juliana. Op straffe van een geldboete is in de verkoopcontracten met kettingbeding opgenomen dat het woonverblijf niet voor permanente bewoning mag worden gebruikt. De mogelijkheden voor gemeenten om met gebruikmaking van het privaatrecht handhavend op te treden zijn echter beperkt. Deze beperking vloeit voort uit de ontwikkeling van de tweewegenleer en de uitleg die de Hoge Raad eraan heeft gegeven in het Windmill-arrest (Hoge Raad, 26 januari 1990, NJ 1991, nr. 393). De uitleg komt erop neer dat wanneer een gemeente door gebruik te maken van een publiekrechtelijke bevoegdheid datzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als via de privaatrechtelijke weg, ze gebruik zal moeten maken van die publiekrechtelijke bevoegdheid.
4.2 Repressieve bestrijding
Vanaf het moment dat de woonverblijven worden opgeleverd/overgedragen, kunnen er situaties van permanente bewoning ontstaan. Sommige bewoners laten zich, zoals ook hierboven al is aangegeven, per een bepaalde datum inschrijven in de GBA als bewoner van één van de recreatiewoonverblijven. Deze inschrijving suggereert dat betrokkenen het verblijf permanent willen gaan bewonen, maar bewijst het niet! Om misverstanden op voorhand te voorkomen is het daarom goed om degenen die zich inschrijven nogmaals te wijzen op het feit dat er niet permanent gewoond mag worden in de recreatiewoonverblijven, en dat hun inschrijving in de GBA dit wel suggereert. Betrokkene kunnen dan in de gelegenheid worden gesteld om -op vrijwillige basis- aan te tonen dat zij hun hoofdwoonverblijf elders hebben, waarmee het misverstand is opgelost. Overigens kan er in deze brief al wel op worden gewezen dat de gemeente verdere stappen zal ondernemen als blijkt dat men het verblijf permanent betrokken heeft. Degene die zich niet inschrijven in de GBA worden, zodra ter plaatse is vastgesteld dat de woning gereed wordt gemaakt voor ingebruikname, schriftelijk nogmaals gewezen op het feit dat het verblijf niet permanent bewoond mag worden. Ook deze eigenaren wordt verzocht om -op vrijwillige basis- aan de gemeente mede te delen waar zij hun hoofdwoonverblijf hebben. Tevens wordt in deze brief aangegeven dat de gemeente verdere stappen zal ondernemen als blijkt dat het verblijf tegen de voorschriften in permanent wordt bewoond.
Na het schriftelijk verzoek om informatie blijven er in principe twee groepen over: (a) een groep mensen die reageert en aangeeft waar hun hoofdverblijf zich bevindt en (b) een groep mensen die niet reageert. Op deze groepen kan verschillend worden gereageerd.
Groep a werkt vrijwillig mee aan het gemeentelijk onderzoek en geeft aan waar het hoofdverblijf zich bevindt. Uiteraard moet er een verificatie plaatsvinden van de verstrekte gegevens; indien de gegevens kloppen is "de zaak gesloten": er vindt geen overtreding plaats.
Indien de gegevens niet blijken te kloppen zullen de betrokkenen hier in eerste instantie op worden aangesproken. Indien de betrokkene daarop niet reageert, zullen er gerichte controles moeten worden gehouden om aan te tonen dat betrokkene zijn woonverblijf permanent bewoont.
Groep b geeft geen reactie. Dit houdt in dat de gemeente zelf op onderzoek uit moet, door gerichte controles te houden. Uit deze controles, die ook voor een deel van groep a kunnen gelden, kan worden afgeleid of er redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het woonverblijf al dan niet permanent wordt bewoond. Voor de woningen die blijkbaar niet permanent worden bewoond, geldt ook hier "zaak gesloten".
Uit de controles blijft in het gunstigste geval niemand over (er wordt niet permanent gewoond), of in het ongunstigste geval bevindt iedereen zich in de categorie waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij de woning permanent bewonen. Deze categorie zal aangeschreven worden op basis van het feit dat zij in overtreding zijn met de voorschriften van het bestemmingsplan. In verband met de organisatie zullen de aanschrijvingsprocedures gefaseerd worden uitgevoerd. Indien niet wordt gekozen voor een gefaseerde uitvoering van de procedures zal dit (capaciteits)problemen (kunnen) opleveren bij de controles van permanente bewoning, de inning van de dwangsommen e.d ..
4.3 De reeds in gebruik genomen woonverblijven (inhaalslag)
Omdat er tot op heden niet is opgetreden en daar nu pas aanzet toe wordt gegeven, zullen sommige huidige eigenaren/bewoners nu reeds permanent in hun recreatiewoonverblijf wonen. Er zal derhalve een inhaalslag gedaan moeten worden. De keuze kan worden gemaakt om alle recreatiewoonverblijven te controleren op permanente bewoning of iedere eigenaar/bewoner van een recreatiewoonverblijf in eerste instantie schriftelijk verzoeken om -op vrijwillige basis- aan de gemeente mede te delen waar zij hun hoofdwoonverblijf hebben.
Omdat het uitvoeren van controles een lastige intensieve en tijdrovende aangelegenheid is wordt gekozen voor het schriftelijk verzoeken om -op vrijwillige basis- aan de gemeente mede te delen waar zij hun hoofdwoonverblijf hebben. Tevens wordt in deze brief nogmaals aangegeven dat de gemeente verdere stappen zal ondernemen als blijkt dat het verblijf tegen de voorschriften in permanent wordt bewoond. Hieruit blijven wederom de in paragraaf 3.2 genoemde twee groepen over: (a) een groep mensen die reageert en aangeeft waar hun hoofdverblijf zich bevindt en (b) een groep mensen die niet reageert. Op deze groepen kan verschillend worden gereageerd. De verdere handelswijze is derhalve gelijk aan het gestelde in paragraag 4.2.
4.4 Controles
Om voldoende bewijs te hebben dat een recreatiewoonverblijf voor permanente bewoning wordt gebruikt, zal de gemeente aanwijzingen moeten verzamelen die de conclusie rechtvaardigen dat het betreffende recreatieverblijf voor de betrokkene fungeert als hoofdwoonverblijf. Het toezicht op de naleving van de voorschriften kan op verschillende manieren plaatsvinden. Om voldoende aanwijzingen te vinden of iemand een recreatieverblijf permanent bewoond zullen verschillende methoden in combinatie worden gebruikt. Hieronder worden de belangrijkste controlemethodieken genoemd.
- •
informatie uit GBA
- •
gegevens van de Belastingdienst
- •
raadplegen gegevens uit verschillende registraties (bijv. leerplichtregistraties van andere gemeentes; Ziekenfondsen; de kentekenregistratie; registratie van diverse gemeentelijke belastingen; Nutsbedrijven, gegevens over adreswijzigingen en postbezorging van PTT Post, ed.)
- •
meldingen van burgers
- •
waarnemingen ter plaatse
- •
verklaringen van ondernemers
- •
verklaringen van betrokkenen
- •
andere informatiebronnen
Blijkens de uitspraak van de ABRS (25-7-2001 GST 7147) mogen gemeente uitgaan van de juistheid van de GBA inschrijving. Samen met enkele andere omstandigheden rechtvaardigt de inschrijving het vermoeden van permanente bewoning. Indien de verdachte dit vermoeden niet kan ontzenuwen mag volgens de rechter er van uit worden gegaan dat de recreatiewoning als hoofdwoonverblijf wordt gebruikt.
5. Handhaving
Wanneer de controle-activiteiten voldoende aanwijzingen hebben opgeleverd dat er sprake is van permanente bewoning, kan de gemeente ertoe overgaan sancties toe te passen. Er kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden opgetreden. In deze notitie zal voornamelijk bestuursrechtelijk optreden onderwerp van beleid zijn. Bij bestuursrechtelijk optreden heeft de gemeente daartoe de keuze uit twee sanctiemiddelen: het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het is niet toegestaan beide instrumenten tegelijkertijd te gebruiken. Wanneer het inzetten van een dwangsom niet het beoogde resultaat heeft, kan later alsnog bestuursdwang worden ingezet.
Bestuursdwang is de bevoegdheid van een bestuursorgaan (in dit geval Burgemeester en Wethouders) om een situatie die strijdig is met een wettelijk voorschrift feitelijk in overeenstemming te brengen met dat voorschrift. Deze bevoegdheid is geregeld in artikel 125 tot en met 135 van de Gemeentewet. Artikel 136 Gemeentewet geeft het bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen de bevoegdheid een dwangsom op te leggen.
Voor de strafrechtelijke handhaving is het openbaar ministerie nodig. De bestuursrechtelijke sancties zijn echter effectiever dan de strafrechtelijke sancties omdat zij een einde kunnen maken aan de verboden toestand. Bij bestuursrechtelijke handhaving worden daarnaast minder zware eisen gesteld aan de bewijsvoering dan in het strafrecht.
Wanneer de regels zijn overtreden moet worden bekeken
- »
of er sprake is van een situatie die gelegaliseerd dient te worden.
-
Permanente bewoning van recreatiewoningen kan alleen worden toegestaan als de woning op een plek staat waar ook een gewone woning mag staan én als de recreatiewoning aan de eisen voor bestaande woningen in het Bouwbesluit voldoet én als het bewonen van het betreffende object niet in strijd is met de milieuwetgeving. Tenslotte moet de provincie de omzetting naar een reguliere woning opnemen in het streekplan en dient het bestemmingsplan te worden aangepast.
-
Van een dergelijke situatie zal niet gauw sprake zijn nu het beleid van het gemeentebestuur nadrukkelijk gericht is op een scheiding van recreatiewoonverblijven en gewone woningen.
- »
of er sprake is van een situatie van permanente bewoning waarvoor de overgangsregeling geldt.
-
Hierbij dienen belangen van derden, het algemeen belang en het belang van de overtreder, de kosten, moeite en risico's van handhaven mede worden afgewogen.
5. 1 Overgangsregeling
De definitie van gedogen is: het op een actieve of passieve wijze intact laten van een illegale situatie. Onder actief gedogen valt het welbewust accepteren van een illegale situatie waarbij meestal het tijdsverloop tussen de overtreding en het moment waarop die bekend wordt een belangrijk aspect is. De overheid brengt in dit geval tot uitdrukking dat zij niet of onder bepaalde voorwaarden zal optreden. Het is ook denkbaar dat het gedoogbesluit aan een persoon of termijn wordt gebonden.
Er is sprake van passief gedogen als de overheid bekend is met een overtreding van de wettelijke voorschriften, maar een en ander door de vingers ziet, dus zonder dat een gedoogbeschikking wordt genomen.
Van gedogen kan pas sprake zijn als er bekendheid met de situatie is of redelijkerwijs behoort te zijn. Een gedoogsituatie leidt niet automatisch tot rechtsverwerking. Ook na een gedoogsituatie kan nog in redelijkheid worden opgetreden, mits het beleid goed wordt opgezet. De overheid dient ervoor te waken dat het gedoogbeleid geen al te grote vormen gaat aannemen. Zij verliest dan haar geloofwaardigheid en tegelijkertijd de grip. Indien wordt gekozen voor een gedoogbeleid is het van het grootste belang dit duidelijk in te kaderen. Voor (langer) bestaande situaties kan een overgangsbeleid worden geformuleerd.
Het gedogen van een illegale situatie kan niet op gelijke voet worden gesteld met het legaliseren. Aan het gedogen kan dan ook niet het recht worden ontleend op het alsnog verlenen van een vergunning. Dit is conform de uitspraak (van 15 juni 2001 ABRS, Abkort 7 juli 2001) waarin is bepaald dat de omstandigheid dat recreatiewoningen reeds geruime tijd permanent worden bewoond waartegen door de gemeente niet handhavend is opgetreden, niet met zich mee brengt dat deze woningen in strijd met het provinciaal beleid overeenkomstig het huidig gebruik moeten worden bestemd.
De doelstelling van het gedoogbeleid kan als volgt worden geformuleerd: "Het zo snel en effectief mogelijk afbouwen van de bestaande permanente bewoning van recreatiewoonverblijven en het door middel van consequent optreden zoveel mogelijk voorkomen van (nieuwe situaties van) permanente bewoning met dien verstande dat:
- a)
het uiteindelijke resultaat erop is gericht het gebruik van de recreatiewoonverblijven in overeenstemming te brengen met de recreatiebestemming;
- b)
een uitzondering zal worden gemaakt voor woonsituaties die tijdelijk kunnen worden gedoogd in verband met sociale en/of medische redenen (bijzondere omstandigheden).
Uit jurisprudentie en uit voorbeelden van andere gemeente blijkt dat een zorgvuldig gedoogbeleid op grond van verworven rechten, maatschappelijke redelijkheid en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, gewenst is.
Het verlenen van een plaats- en persoonsgebonden gedoogstatus aan langdurige bewoners heeft de instemming van de afdeling Bestuursrechtspraak RvS (AB 1995, 101 ), alsmede de instemming van de minister VROM. Een algemeen gedoogbeleid bestaande uit het overdragen van een gedoogstatus aan de rechtsopvolgers keurt de rechter af (ABRS 22 juli 1999, BR 2000 blz. 124 ).
5.1.1 Situatie gemeente Den Helder
In verband met een toename van het aantal klachten met betrekking tot permanente bewoning van recreatiewoonverblijven en de uitoefening van druk om handhavend op te treden tegen clandestiene permanente bewoning door de overheid, heeft ons doen besluiten in de periode tussen augustus 2002 en januari 2003 iedere eigenaar van een recreatiewoonverblijf (met uitzondering van de onlangs opgeleverde negen recreatiewoonverblijven aan de Callantsogervaart, de enkele recreatiewoning aan de Badhuisstraat en de onlangs opgeleverde recreatiewoningen aan de Zanddijk (Duinzoom)) per complex en de makelaars in deze regio schriftelijk te informeren dat permanente bewoning van recreatiewoonverblijven in strijd is met de vigerende bestemmingsplanvoorschriften en dat wij voornemens zijn hiertegen te gaan optreden. Vanaf dat moment kon er redelijkerwijs niet meer op worden vertrouwd dat tegen overtreding van het verbod op permanente bewoning niet zou worden opgetreden.
In november 2003 heeft minister Dekker van VROM, mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, een voorstel naar de Tweede Kamer gestuurd om een einde te maken aan de reeds vele jaren bestaande problematiek rondom het onrechtmatige gebruik van recreatieverblijven in geheel Nederland.
Hierop heeft de gemeenteraad Den Helder op 8 november 2004 onderliggende beleidsnotitie "Aanpak permanente bewoning recreatiewoonverblijven" vastgesteld. De uiterst mogelijke peildatum door de minister is vastgesteld op 31 oktober 2003 is. De meerderheid van de commissie SOB heeft naar aanleiding van het advies tot vaststelling van de beleidsnotitiie, geadviseerd om de peildatum te stellen op "de datum van vaststelling van de beleidsnotitie". De peildatum is vervolgens door de Raad vastgesteld op 8 november 2004, zonder een hieromtrent een nadere motivering te geven.
Derhalve zal er handhavend worden opgetreden tegen na de peildatum, zijnde 8 november 2004, aangevangen permanente bewoning van recreatiewoonverblijven. Bewoners die op of vóór die datum zijn aangevangen met permanente bewoning kunnen in aanmerking komen voor een (persoons- en plaatsgebonden) gedoogstatus.
5.1.2 Persoons- en plaatsgebonden gedoogstatus
Een gedoogstatus wordt slechts verleend aan de bewoners die op of vóór de peildatum hun recreatiewoning gebruikte als hoofdwoonverblijf. Het betreft hier een persoons- en plaatsgebonden gedoogbeschikking. Dit houdt het volgende in:
- -
de gedoogbeschikking geldt alleen voor de huidige bewoners, waarbij:
-
°de inwonende kinderen mogen blijven wonen in de recreatiewoning voor zo lang 1 van de 2 ouders de recreatiewoning gebruikt als hoofdwoonverblijf;
- -
de gedoogbeschikking is gerelateerd aan het huidige woonverblijf (adres recreatiewoning);
- -
de gedoogbeschikking is niet overdraagbaar, dit geldt zowel bij verhuizing, verkoop alsmede overlijden van de houder van de gedoogbeschikking;
- -
het gaan inwonen bij een houder van een gedoogstatus is mogelijk, echter bij verhuizing of overlijden van de houder vervalt de gedoogbeschikking en moet de receratiewoning weer recreatief worden gebruikt.
5.2 Wijze van optreden
Indien iemand niet in aanmerking komt voor een gedoogbeschikking, dan wordt handhavend opgetreden.
Het toepassen van de sanctiemiddelen is aan bepaalde vormvoorschriften gebonden:
- a.
Overleg met de overtreder
-
Voordat een besluit tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom wordt genomen, dient de overtreder te worden gehoord en in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze omtrent het voorgenomen besluit kenbaar te maken (Artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht). Bij het nemen van het uiteindelijke besluit dienen de zienswijzen en bedenkingen van de overtreder in de belangenafweging te worden meegenomen.
- b.
Het besluit
-
Het besluit om bestuursdwang toe te passen of een dwangsom op te leggen moet schriftelijk aan de belanghebbenden worden medegedeeld. In deze mededeling dient een termijn te worden genoemd waarbinnen men de gelegenheid krijgt maatregelen te treffen zodat aan de verplichtingen van de overtreder wordt voldaan. Het besluit tot toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom is een beschikking die vatbaar is voor bezwaar en beroep.
-
In het geval gekozen is voor het toepassen van bestuursdwang dient de beschikking tevens een waarschuwing in te houden, dat bij niet-nakoming zal worden overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang op kosten van de overtreder. Wanneer wordt gekozen voor een dwangsom, moet in de beschikking de waarschuwing worden opgenomen dat bij niet-nakoming binnen de gestelde periode per overtreding/per periode een dwangsom van een bepaald bedrag zal worden verbeurd. Voorts dient het maximum van het te verbeuren bedrag te worden aangegeven.
- c.
De uitvoering van bestuursdwang
-
Nadat de beschikking in werking is getreden en de periode is verstreken waarbinnen de overtreder zelf een einde aan de overtreding kon maken, kan daadwerkelijk bestuursdwang worden toegepast.
Om een einde te maken aan permanente bewoning van een recreatieverblijf kan de toepassing van bestuursdwang bestaan uit twee handelingen: ontruiming van het betreffende verblijf of afsluiting door middel van verzegeling. Het verbreken van de verzegeling is een strafbaar feit.
Wanneer een gemeente in het kader van het toepassen van bestuursdwang spullen uit een recreatieverblijf weghaalt, dan hoeft zij er geen rekening mee te houden dat het betreffende verblijf nog voor recreatieve doeleinden moet kunnen worden gebruikt.
De kosten die aan de uitoefening van bestuursdwang zijn verbonden, kunnen worden verhaald op de overtreder, tenzij van te voren is aangegeven dat bij de afweging van belangen deze kosten niet voor rekening van de overtreder dienen te komen. Voorbereidingskosten van de bestuursdwang zijn eveneens te rekenen tot deze kosten, met de beperking dat alleen de kosten die zijn gemaakt na afloop van de gunningstermijn en voor het moment van daadwerkelijke uitvoering, voor verhaal vatbaar zijn. De kosten van de administratieve voorbereiding behoren daar niet toe en komen ten alle tijde ten last van het bestuursorgaan.
- d.
Indien een last onder dwangsom is opgelegd behoeft het bestuursorgaan niet daadwerkelijk op te treden. Er zal wel regelmatig gecontroleerd moeten worden of de overtreding voortduurt. Een dwangsom kan ineens, per tijdseenheid of per overtreding worden opgelegd. Het is aan te bevelen te kiezen voor een dwangsom per tijdseenheid. Dit is in verband met de controle de meest aangewezen methode. Ook een dwangsombeschikking dient een termijn vast te stellen die de overtreder de gelegenheid geeft zonder sanctie de overtreding te beëindigen. Pas indien deze termijn is verlopen gaat de dwangsombeschikking materieel werken en kan (kunnen) de dwangsom(men) verbeurd worden verklaard. Per vastgestelde tijdseenheid dient een controle te worden uitgevoerd en dan per tijdseenheid de dwangsom verbeurd worden verklaard.
Bij de keuze tussen beide sancties kunnen verschillende overwegingen een rol spelen. Een overweging kan zijn of de gemeente behoefte heeft aan een duidelijke voorbeeldwerking. Het toepassen van bestuursdwang (vooral als er wordt ontruimd) is duidelijker zichtbaar voor iedereen dan het opleggen van een dwangsom.
Een andere overweging is of er al dan niet met spoed moet worden opgetreden. Het voordeel van het opleggen van een dwangsom in termijnen is dat de druk op de overtreder geleidelijk kan worden opgevoerd. Wanneer er van mag worden uitgegaan dat de overtreder armlastig is of anderszins inningsproblemen zijn te verwachten, zal het toepassen van bestuursdwang (en het dreigen daarmee) het meest effectief zijn.
5.3 Hoe gaat de gemeente om met nieuwe ongewenste situaties?
Indien na de vaststelling van het handhavingsbeleid nieuwe situaties van permanente bewoning worden geconstateerd dan zal hier direct tegen worden opgetreden, middels het starten van een handhavingsprocedure. Na het versturen van een vooraanschrijving zal de definitieve aanschrijving onder last van een dwangsom worden verzonden met een relatief korte begunstigingstermijn van bijvoorbeeld 4 maanden.
6. Uitzonderingssituaties
Ondanks dat in de bestemmingsplannen een absoluut verbod is vastgelegd voor het permanent bewonen van een recreatiewoonverblijf, kan in de praktijk toch de behoefte bestaan om een recreatiewoonverblijf als overbrugging tijdelijk als hoofdwoonverblijf te gebruiken. Onder overbrugging wordt verstaan dat gedurende een korte periode tijdelijk in een recreatiewoonverblijf wordt gewoond. De behoefte tot een dergelijk overbruggingshuisvesting speelt vooral bij calamiteiten (zoals brand van de eigen woningen), relatieproblemen, onvoorziene tegenvallers bij de aankoop en/of verbouwing van een eigen woning etc. Dit betekent overigens niet dat het verkopen of verbouwen van een woning automatisch een calamiteit is.
Wanneer een persoon wegens bijzondere en zwaarwegende omstandigheden als overbrugging een recreatiewoonverblijf wil gaan bewonen, moet het mogelijk zijn om tijdelijk van een recreatiewoonverblijf gebruik te maken. Omdat de criteria en de controle door burgemeester en wethouders worden vastgesteld en uitgevoerd, is de verwachting dat het expliciet gedogen van deze gevallen het recreatieve produkt niet frustreert. Belangrijk is dat de tijdelijkheid gewaarborgd is.
Voor het tijdelijk mogen gaan bewonen van een recreatiewoonverblijf wordt voorgesteld de volgende criteria te hanteren:
- -
overbrugging is alleen toegestaan na een positief besluit van burgemeester en wethouders;
- -
een positief besluit is alleen mogelijk wanneer de betreffende persoon/personen zich op het recreatieperceel laat/laten inschrijven in de GBA; en
- -
de betreffende persoon/personen voldoet/voldoen aan de criteria om ingeschreven te kunnen worden als woningzoekende in de gemeente Den Helder;
- -
overbrugging is toegestaan voor een periode van maximaal 6 maanden;
- -
burgemeester en wethouders kunnen deze periode eenmaal verlengen met zes maanden;
- -
maximaal 10% van de recreatiewoonverblijven op een recreatiepark mag voor overbruggingshuisvesting worden gebruikt, met een maximum van 6 recreatiewoonverblijven;
- -
de tijdelijkheid van het verblijf moet naar het oordeel van burgemeester en wethouders gewaarborgd zijn;
- -
vooraf moet voor een vastgelegde periode schriftelijk toestemming zijn verkregen van de recreatieondernemer (indien aanwezig).
7. Hoe wordt de handhaving georganiseerd?
Nadat de instrumentele basis is gelegd, moet er voor gezorgd worden dat ook de gemeentelijke organisatie is ingericht op de uitvoering van dit beleid (personele capaciteit en kostentechnisch). De handhaving van het bestemmingsplan zal ondergebracht worden bij de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving. Op dit moment zijn er slechts twee handhavers inrichting gebonden bouw op deze afdeling. Aangezien hun arbeidsuren reeds (grotendeels) worden opgevuld bij de handhaving en controle van de bouwaanvragen en de inkomende klachten tegen clandestiene bouwwerken, wordt gesteld dat de capaciteit op dit moment ruimschoots onvoldoende is.
De volgende oplossingen zijn mogelijk.
- I.
Inhaalslag
- 1.
werkzaamheden laten uitvoeren door de bestaande formatie door middel van een verschuiving van prioriteiten. Dit gaat echter ten koste van de huidige handhaving (Bouw, Milieu en Openbare Ruimte) en wordt derhalve afgeraden.
- 2.
formatie inhuren.
- 1.
- II.
Structureel, prioritering opnemen in het kader van "Programmatisch Handhaven"
- 1.
controle en juridisch/administratieve formatie bij VVH
- 2.
informatievoorziening aan VVH bij PBZ
- 3.
informatiemiddelen ontwikkelen en bijhouden bij BCF-communicatie
- 1.
In het Plan van Aanpak dat na de vaststelling van onderliggende beleidsnotitie is/wordt gemaakt is/zal dit nader worden uitgewerkt.
7. 1 Rol van andere partijen dan de gemeente.
Ten behoeve van de inventarisatie van de permanente bewoners van recreatiewoonverblijven, zal medewerking (kunnen) worden gevraagd aan een tal van andere instellingen, zoals bijvoorbeeld leerplichtregistraties van andere gemeenten, ziekenfondsinstellingen, bedrijfsverenigingen, RDW, PTT en Nutsbedrijven. Ook verklaringen van ondernemers en (anonieme) meldingen van burgers en gegevens van de Belastingdienst kunnen hierbij behulpzaam zijn.
Reeds bekend is dat er belangengroeperingen c.q. verenigingen zijn opgericht met betrekking tot het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoonverblijven. Deze groeperingen/verenigingen zullen nadat het beleidskader in grote lijnen bekend is, ook de gelegenheid aangeboden worden in te spreken.
8. Welke acties de komende jaren?
2004
Dit jaar dient het beleid geformuleerd en kenbaar gemaakt te worden. De eigenaren van een recreatiewoonverblijf dienen vervolgens op de hoogte gesteld te worden over de consequenties voor hun wanneer zij in het recreatiewoonverblijf permanent wonen.
Tevens dient van start te worden gegaan met de controle van de recreatiewoonverblijven op mogelijke permanente bewoning. Voorgesteld wordt in eerste instantie iedere eigenaar van een recreatiewoonverblijf schriftelijk te verzoeken om hun hoofdwoonverblijf aan de gemeente door te geven middels een antwoordformulier.
2005
Het controleren van de antwoordformulieren. Verwacht wordt dat na de controle hiervan zal blijken dat het grootste deel van de recreatiewoonverblijven niet voor permanente bewoning wordt gebruikt. Resteert de controle op andere wijze om de recreatiewoonverblijven te controleren waarvan de eigenaar niet heeft gereageerd op voornoemd verzoek dan wel heeft gereageerd dat het recreatiehoofdwoonverblijf permanent wordt bewoond.
Voor de goede orde benadrukken wij dat op uiterlijk 31 december 2005 volgens VROM het nieuwe beleid uitgewerkt en geëffectueerd moet zijn. Dit betekent dat op 31 december 2005 in ieder geval, met betrekking tot het door ons voorgestelde beleid, de gedoogbeschikkingen verleend moeten zijn.
Als laatste dienen de bewoners die na de peildatum permanent een recreatiewoning zijn gaan bewonen, aangeschreven te worden tot het beëindigen van de clandestiene situatie.
Zoals gezegd de aanpak van ongewenste permanente bewoning is een zaak van lange adem. De gemeente moet permanent druk uitoefenen op recreatieondernemer en op individuele overtreders. Het is een kwestie van regelmatig controleren, bellen en corresponderen. De meeste gevallen worden daardoor vroeg of laat opgelost, omdat de betrokkenen het gevoel krijgen dat ze niet prettig en ongestoord kunnen wonen.
9. Communicatieparagraaf
Inleiding
Den Helder heeft veel recreatiewoningen binnen haar gemeentegrenzen staan. In een recreatiewoning mag niet permanent gewoond worden. In een aantal van de woningen in onze gemeente gebeurt dit echter wel. De minister van VROM wil dat iedere gemeente in Nederland vóór 1 januari 2005 een einde maakt aan dit onrechtmatige gebruik van recreatiewoningen. Dat kan op drie manieren: gemeenten kunnen, onder bepaalde voorwaarden, het bestemmingsplan wijzigen, gemeenten kunnen een persoonsgebonden beschikking afgeven, of gemeenten kunnen voor een verbod op permanent wonen in recreatiewoningen kiezen.
In de notitie 'Aanpak permanente bewoning recreatieverblijven' staat beschreven hoe Den Helder het illegaal bewonen wil tegengaan en hoe er met de huidige permanente bewoning omgegaan moet worden.
Informatieplicht
Op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur en de Algemene wet bestuursrecht is er geen inspraak verplicht. Wel is het zo dat de gemeente haar beleid bekend moet maken. Om draagvlak te creëren voor de notitie, en ervoor te zorgen dat men uiteindelijk handelt zoals in de notitie is aangegeven, is het belangrijk zorgvuldig met de diverse doelgroepen te communiceren. Vanwege het onderwerp kan de notitie de nodige tegenstand opleveren, maar ook de nodige medestand. Mensen die permanent in een recreatiewoning wonen, zullen dit 'recht' niet zomaar willen opgeven. Aan de andere kant zullen voorstanders van het nieuwe beleid willen dat de gemeente het permanente bewonen ongedaan maakt.
In de notitie is in eerste instantie voorgesteld bewoners die vóór eind 2002, begin 2003 (datum recreatiepark afhankelijk) permanent in een recreatiewoning woonden een persoonsgebonden beschikking te geven. Daarmee kunnen ze blijven wonen in de woning. Gaan zij verhuizen of komen zij te overlijden, dan vervalt de beschikking en wordt de recreatiewoning weer een recreatiewoning waarin niet meer permanent gewoond mag worden. Bewoners die ná eind 2002, begin 2003 (datum recreatiepark afhankelijk) permanent in de woning zijn gaan wonen, mogen dit niet langer en moeten dus hun woning verlaten (en mogen dus in ieder geval niet meer permanent in de recreatiewoning wonen). Bij de vaststelling van de notitie is deze datum, de zogenoemde peildatum, vastgesteld op 8 november 2004.
Het nieuwe beleid vraagt een goede uitleg naar de diverse doelgroepen toe, zodat zij begrijpen wat wel en niet mag. En vooral ook waarom iets wel of niet mag. Dit moet zorgvuldig gebeuren in onder meer informatiebijeenkomsten, folders, brieven, artikelen in de media, enz.
Communicatiedoelen
Communicatiedoelen hebben altijd betrekking op kennis, houding en gedrag. Je wilt dat mensen iets te weten komen, dat zij hun houding ten opzichte van iets veranderen en/of dat zij hun gedrag gaan veranderen. De communicatiedoelen zijn:
- -
de doelgroepen weten dat de gemeente van plan is nieuw beleid vast te stellen over permanente bewoning van recreatiewoningen;
- -
de doelgroepen weten wat het nieuwe beleid inhoudt;
- -
de doelgroepen staan positief of neutraal tegenover het nieuwe beleid;
- -
doelgroepen houden zich aan het nieuwe beleid en gaan handelen volgens dit nieuwe beleid.
Doelgroepen
Intern: betrokken ambtenaren, college, cie SOB, raad
Extern: bewoners/eigenaren recreatiewoningen, beheerders recreatieparken, inwoners Den Helder/Julianadorp, makelaars, woningbouwverenigingen en de pers.
Boodschap
De boodschap is dat er nieuw beleid komt voor het permanent bewonen van recreatiewoningen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er niet permanent gewoond mag worden in recreatiewoningen. Omdat er bewoners zijn die al langere tijd in een recreatiewoning wonen, is er een soort overgangsregeling: de persoonsgebonden beschikking. Op 8 november 2004 is onderliggend beleid vastgesteld. Bewoners die toen al permanent in een recreatiewoning woonden komen in aanmerking voor een persoonsgebonden beschikking. Zij kunnen blijven wonen in de woning. Gaan zij verhuizen of komen zij te overlijden, dan komt de beschikking te vervallen en mag er niet meer permanent gewoond worden in die woning.
Bewoners die na 8 november 2004 permanent in de woning zijn gaan wonen, mogen dit niet langer. Zij zullen dus andere woonruimte moeten zoeken. Blijven zij toch permanent wonen, dan volgt er een dwangsom of bestuursdwang. De aanschrijvingsprocedures zullen gefaseerd (per park danwel per x-aantal bewoners) worden uitgevoerd.
Middelen
Voor de communicatie kunnen diverse middelen ingezet worden. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe doelgroepen. Hieronder volgt schematisch een overzicht van welke middelen voor welke doelgroepen ingezet kunnen worden. Daarna volgt een omschrijving van de middelen. De middelen die voor de doelgroepen genoemd zijn, zijn een mogelijkheid om te communiceren. Dat betekent niet dat ze te allen tijde ingezet moeten worden.
werkoverleg /vergadering |
inspraak |
bijeenk. |
vrl.pag |
internet |
brieven |
folder |
persb. |
|
betr. ambt. |
X |
|||||||
B&W |
X |
|||||||
cie SOB |
X |
X |
||||||
Raad |
X |
X |
||||||
bewoners parken |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
||
Beheerders parken |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
||
Inwoners DH |
X |
X |
X |
X |
X |
|||
Makelaars |
X |
X |
X |
X |
X |
|||
woningb.verenig. |
X |
X |
X |
X |
||||
Pers |
X |
|||||||
Werkoverleg/vergaderingen: bij de procedure voor de vaststelling zijn ambtenaren betrokken die het voorbereidende werk doen/hebben gedaan. Door goed overleg en heldere communicatie ontstaat draagvlak voor de notitie onder de betrokken ambtenaren.
De procedure voor de vaststelling van het nieuwe beleid loopt via het college van B&W, de raadscommissie SOB en de gemeenteraad. De raad stelt uiteindelijk het nieuwe beleid vast.
Inspraak: via inspraak kan men vóórdat de notitie is vastgesteld door de gemeenteraad, reageren op het voorgenomen beleid. Iedereen kan zijn of haar op- en aanmerkingen geven op de notitie. De diverse gremia die uiteindelijk over het nieuwe beleid gaan besluiten, kunnen deze reacties laten meewegen in hun beslissing. Men kan bijvoorbeeld besluiten de notitie op bepaalde punten aan te passen. Of er niets mee te doen. Natuurlijk moet wel goed uitgelegd worden waarom men wel of niet iets met reacties doet. Juist met een onderwerp zoals dit waarbij de belangen groot zijn, is het goed om inspraak te houden. Dit komt het draagvlak voor het nieuwe beleid ten goede.
Voorlichtingsbijeenkomsten: om de doelgroepen goed te kunnen uitleggen wat de gemeente van plan is en waarom, zijn voorlichtingsbijeenkomsten heel geschikt. Het is verstandig deze bijeenkomsten te houden vóórdat het beleid is vastgesteld. Eventuele bezwaren kunnen zo wellicht voorkomen worden. Het grote voordeel van bijeenkomsten is dat men direct en persoonlijk kan reageren, dat er meteen feedback mogelijk is. Dit vergroot het draagvlak voor het beleid.
Voorlichtingspagina: de officiële publicatie voor de inspraakprocedure wordt op de voorlichtingspagina gepubliceerd. Het is verstandig tegelijk een achtergrondartikel te plaatsen waarin het hoe en waarom van het nieuwe, voorgenomen, beleid wordt uitgelegd. Op deze manier kunnen diverse doelgroepen hiervan kennis nemen.
Internetsite: via de internetsite kan dezelfde informatie gebracht worden als die op de voorlichtingspagina komt te staan. Na vaststelling van het beleid is het verstandig dit op te nemen op de internetsite, zodat iedereen kan lezen hoe er in onze gemeente met het permanent bewonen van recreatiewoningen wordt omgegaan.
Bewonersbrieven: via bewonersbrieven kan heel gericht een doelgroep benaderd worden. Zo kunnen alle bewoners van de recreatieparken op de hoogte gebracht worden van het nieuwe beleid, en uitgenodigd worden voor informatiebijeenkomsten.
Folder: in een folder kan het nieuwe beleid uitgelegd worden. Deze folder kan meegegeven worden aan bijvoorbeeld nieuwe bewoners van recreatiewoningen, of aan beheerders van de parken gegeven worden.
Persbericht: via een persbericht kan bekend gemaakt worden dat de gemeente nieuw beleid heeft vastgesteld. Mocht het nieuwe beleid tot acties leiden (bijvoorbeeld dwangsom of bestuursdwang) dan kan dit via een persbericht bekend gemaakt worden.
Planning
28 juli 2004: aanleveren notitie B&W
2 augustus 2004: behandeling notitie B&W
30 augustus 2004: bespreken cie SOB
19 augustus 2004: publicatie inspraak + artikel
20 augustus 2004: start inspraak (duur: vier weken)
week 36+37: informatiebijeenkomsten
17 september 2004: eind inspraak
22 september 2004: aanleveren notitie+ reacties B&W
28 september 2004: behandeling B&W
11 oktober 2004: behandeling cie SOB (advies aan raad)
8 november 2004: behandeling gemeenteraad
december 2004: informeren van de eigenaren/bewoners van recreatiewoningen over definitief /vastgesteld beleid
Begin 2005:
- -
aanschrijven van permanente bewoners
- -
folder uitgeven
- -
informatieve artikelen op de voorlichtingspagina
Ondertekening
Bijlage
Directoraat-Generaal Ruimte Directie Nationaal en Internationaal Beleid
Rijnstraat 8
Postbus 30940
2500 GX Den Haag
Interne postcode 362
uvww.vrom.nl
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2S00 EA DEN HAAG
Permanente bewoning van recreatiewoningen
Datum 14 november 2003 |
Kenmerk M 207 |
Uw brief 10 oktober 2003 |
Uw kenmerk 83/VROM/2003 |
Geachte Voorzitter,
In mijn brief van 30 september 2003 (kenmerk M 159) heb ik u toegezegd u voor het eind van dit jaar een voorstel te doen toekomen over de contouren van mijn beleid inzake de problematiek rond permanente bewoning van recreatieverblijven. Per brief van 10 oktober 2003 (kenmerk 83/VROM/2003) heeft u mij verzocht deze brief uiterlijk in de eerste week van november aan de Kamer te doen toekomen en daarbij tevens de reactie op de motie Van Gent/Van der Ham (Tweede Kamer 28 600 XI, nr. 50) te betrekken. Mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit wil ik graag aan dit verzoek van uw Kamer voldoen en informeer ik u hierbij over de hoofdlijnen van mijn beleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatieverblijven.
- 1.
Aanleiding voor deze brief
De discussie over het oplossen van de problematiek van permanente bewoning van recreatieverblijven loopt al jaren. Deze problematiek dient zich indringend aan mede op grond van de lange duur en de voortdurende onzekerheid bij betrokkenen. Als Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ben ik geconfronteerd met verscheidene concrete situaties. Daarover heb ik overleg gevoerd met vertegenwoordigers van belangenorganisaties, het IPO en de VNG. In deze brief schets ik mijn voorstel om te komen tot een oplossing voor de lang slepende problematiek van het permanent bewonen van recreatieverblijven.
Kern van het probleem is dat het permanent bewonen van recreatieverblijven in bestemmingsplannen niet is toegestaan, maar dat het desondanks in de praktijk voorkomt. Juridisch gezien gaat het bij permanente bewoning van recreatieverblijven niet om de duur ervan (permanent of tijdelijk), maar om strijdigheid van de activiteit met de geldende planvoorschriften, in dit geval de bestemming 'recreatie'. In het vervolg van deze brief spreek ik kortheidshalve over onrechtmatige bewoning.'
Ondanks de inspanning die tot nu toe in een aantal gemeenten is geleverd op het gebied van de handhaving kan gesteld worden dat ten aanzien van onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven sprake is van een scheefgegroeide situatie, met een zware handhavingslast tot gevolg. Mede doordat een aantal gemeenten het onrechtmatig bewonen van recreatieverblijven passief dan wel actief heeft gedoogd is thans een situatie ontstaan waarin het inzetten van een actief handhavingsbeleid leidt tot moeizame en ingrijpende trajecten, zowel voor de betrokken burgers als voor de handhavende overheden. Met de motie Van Gent/ Van der Ham (Tweede Kamer 28 600 XI, nr. 50) heeft u de regering verzocht om een regeling te ontwikkelen waarmee de schrijnende gevallen gelegaliseerd kunnen worden. Bij brief van 19 december 2002 (Tweede Kamer 28 600 XI, nr. 85) heeft mijn ambtsvoorganger zich, daarop bereid verklaard een nadere handreiking te geven aan de gemeenten om te betrekken bij het opstellen van een gemeentelijke regeling. Met deze brief leg ik u mijn voorstel voor het oplossen van de bestaande problemen en het voorkomen van toekomstige problemen voor. Na overleg met uw Kamer zal ik deze beleidslijn voor recreatieverblijven verwerken in de Nota Ruimte.
- 2.
Uitgangspunten
Bij het zoeken naar een oplossing voor de huidige problematiek ten aanzien van onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven hanteer ik de volgende uitgangspunten:
- •
Duidelijkheid voor de burger op korte termijn: ik streef naar duidelijkheid voor de burgers op een zo kort mogelijke termijn. De huidige, scheefgegroeide situatie moet worden opgelost en een toekomstige scheefgroei moet worden voorkomen.
- •
Slagvaardig en voortvarend. in lijn met het Hoofdlijnenakkoord streef ik naar een voortvarende oplossing van het langslepende probleem van de onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven.
- •
Vermindering van dé handhavingslast voor gemeenten: specifiek ten aanzien van de onrechtmatige bewoning vergt het handhaven van bestemmingsplannen, en zeker het louter via een handhavingsspoor recht trekken van de scheefgegroeide situatie, een relatief zware handhavingsinspanning van gemeenten. Ik streef naar een verlichting van deze handhavingstaak.
- •
Samenhangend ruimtelijk beleidskader voor reguliere woningbouw en recreatiewoningen: zeker nu in de praktijk een ontwikkeling gaande is waarin het onderscheid tussen een recreatiewoning en een reguliere woning vervaagt, ligt het voor de hand om het ruimtelijk beleid voor zowel gewone woningen als voor recreatiewoningen zo veel als mogelijk gelijk te trekken.
- •
Decentrale uitwerking: bij de oplossing van dit probleem wil ik bestaande verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de overheden intact laten. Wel zal ik hierbij als randvoorwaarde hanteren dat de provincies en gemeenten vóór 31 december 2004 duidelijkheid geven aan de burgers.
- 3.
Oplossen van bestaande probleemsituaties
U heeft mij verzocht om een regeling aan u voor te leggen waarmee de schrijnende situaties gelegaliseerd kunnen worden. In uw overweging geeft u aan dat u hierbij doelt op situaties waarbij individuele bewoners reeds gedurende een lange reeks van jaren worden gedoogd door hun gemeentebesturen. Tegen de achtergrond van een enorme verscheidenheid aan voorkomende situaties en een grote diversiteit in1 gemeentelijk beleid kom ik tot de conclusie dat het niet mogelijk is om op rijksniveau een invulling te geven aan een eventuele regeling voor individuele schrijnende situaties.
Gezien de hardnekkigheid en indringendheid van de problematiek wil ik wel dat er snel duidelijkheid geboden wordt voor de bestaande situaties. Ik kies er voor om op rijksniveau een verruimd beleidskader aan te geven, dat vervolgens door gemeenten en provincies uitgewerkt en naar concrete situaties vertaald moet worden. Doel hiervan is om op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid te bieden voor de op 31 oktober 2003 voorkomende situaties van onrechtmatige bewoning. In het vervolg van deze paragraaf geef ik het bedoelde kader weer. Voor alle situaties van onrechtmatige bewoning die ná 31 oktober 2003 ontstaan dient de gemeente terstond over te gaan tot actief handhavend optreden.
- 3.1
Verruiming ruimtelijk beleid wonen in het landelijk gebied
Ik ben voornemens om in de Nota Ruimte aan provincies en gemeenten meer ruimte te bieden voor woningbouw in het buitengebied, niet zijnde de gebieden die in de Nota Ruimte als waardevol en/ of kwetsbaar worden aangemerkt (Ecologische Hoofdstructuur, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden, de huidige Bufferzones en de in de Nota Ruimte naderte bepalen (delen van) Nationale Landschappen). Dit betreft niet alleen de nieuwbouw van woningen, maar ook het realiseren van functieveranderingen en het herbestemmen van bestaande bebouwing. Deze lijn doortrekkend ben ik van mening dat, binnen de beleidskaders die in de Nota Ruimte zullen worden neergelegd, het wijzigen van een recreatiebestemming naar een woonbestemming vanuit nationaal beleid niet bezwaarlijk hoeft te zijn, mits aan de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn op de reguliere woningbouw wordt voldaan. Dat wil zeggen dat niet elk bouwwerk als woning kan worden bestempeld. Alleen bouwwerken die voldoen aan de technische eisen voor een woning, kunnen als zodanig worden aangemerkt. Alle eventuele andere type recreatieverblijven, die niet aan de bouwtechnische eisen voor een woning, zoals gesteld in het Bouwbesluit, (kunnen) voldoen, zijn 'lagiesverblijven' welke niet gebruikt mogen worden voor permanente bewoning (bijvoorbeeld stacaravans en houten vakantiehuisjes).
Deze verruiming van het ruimtelijk beleid biedt gemeenten en provincies meer mogelijkheden om, op grond van hun reguliere bevoegdheden, bestemmingswijzigingen door te voeren voor situaties waar op 31 oktober 2003 onrechtmatig in een recreatiewoning wordt gewoond (van 'recreatie' naar 'wonen'). Dit betekent onder andere dat bedoelde bestemmingswijzigingen in ieder geval niet kunnen worden doorgevoerd in de genoemde waardevolle en /of kwetsbare gebieden. Bij de afweging om eventueel tot een bestemmingswijziging over te gaan spelen op lokaal en regionaal niveau vele ruimtelijke en regionaal economische factoren een rol, waaronder het belang van het borgen van voldoende verblijfsrecreatief aanbod en het borgen en ontwikkelen van de kwaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied.
Gezien de beleidsverruiming bied ik gemeenten en provincies ook de mogelijkheid om voor complexen van recreatiewoningen waar nu feitelijk in grote mate onrechtmatig wordt gewoond een bestemmingswijziging door te voeren (van 'recreatie' naar ' wonen'). Ik doel hierbij op complexen van recreatiewoningen:
- •
die op 31 oktober 200:3 in grote mate onrechtmatig worden bewoond;
- •
die zijn gelegen buiten de hierboven genoemde waardevolle en / of kwetsbare gebieden;
- •
die thans niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd2;
- •
waarvan de woningen voldoen aan het Bouwbesluit;
- •
en waarvan een bestemmingswijziging niet in strijd is met de toepasselijke milieuwetgeving.
Het is niet de bedoeling dat complexen waar niet of nauwelijks wordt gewoond worden omgezet. Tevens is het niet de bedoeling dat bij bedoelde bestemmingswijziging de eventuele recreatiefunctie van het betreffende gebied in gevaar komt dan wel dat er een nieuwe behoefte aan recreatiewoningen in hetzelfde gebied ontstaat.
Gemeenten en provincies kunnen een eigen afweging maken, mede op grond van lokaal / provinciaal beleid over kwetsbare gebieden. Mocht een bestemmingswijziging niet aan de orde zijn, dan dienen gemeenten te handhaven en geldt het hieronder gestelde over de mogelijkheid van een persoonsgebonden beschikking.
- 3.2
Persoonsgebonden beschikking en handhaving
Voor alle andere voorkomende situaties van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen op 31 oktober 2003 dienen gemeenten en provincies uiterlijk 31 december 2004 aangegeven te hebben op welke wijze de onrechtmatige bewoning zal worden beëindigd. Dit zijn die situaties waar op 31 oktober 2003 onrechtmatig wordt gewoond, maar waar op grond van het rijksbeleid geen bestemmingswijziging aan de orde kan zijn dan wel Waar gemeenten en/ of provincies op grond van hun eigen beleid geen bestemmingswijziging overwegen.
In beginsel dienen gemeenten ten aanzien van deze situaties van onrechtmatige bewoning een actief handhavingsbeleid te voeren. Om tegemoet te komen aan bestaande situaties bestaat er mijnerzijds geen bezwaar tegen dat gemeenten een persoonsgebonden beschikking nemen, die ertoe strekt dat de betreffende bewoner(s) in de betreffende recreatiewoning mogen blijven wonen. Deze beschikking is persoonsgebonden, aan het object gerelateerd, niet overdraagbaar en vervalt in ieder geval op het moment dat de betreffende bewoner verhuist of overlijdt. Voorwaarde is wel dat het betreffende object moet voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit aan een woning stelt en dat het bewonen van het betreffende object niet strijdig is met de mifieuwetgeving. Na expiratie van deze persoonsgebonden beschikking dient de gemeente de recreatiebestemming actief te handhaven.
Ten aanzien van de vraag wie in aanmerking kan komen voor een persoonsgebonden beschikking het volgende. Uit de tot op heden opgebouwde praktijkervaring blijkt dat gemeenten bij het nemen van persoonsgebonden beschikkingen, naast andere criteria, veelal het moment in de tijd, waarop van overheidswege kenbaar is gemaakt dat handhavend zal worden opgetreden tegen het onrechtmatig gebruik, als peildatum hanteren (het omslagmoment van 'passief gedogen' naar ' actief handhaven'). Ik acht dit een redelijke en verdedigbare lijn. Gemeenten die op deze wijze reeds actief handhavend optreden kunnen desgewenst dit spoor voortzetten en hun eerder vastgestelde peildatum blijven hanteren. Gemeenten die nog niet handhavend optreden dienen hiertoe over te gaan en een dergelijke peildatum vast te stellen. De uiterst mogelijke peildatum is 31 oktober 2003. Situaties van onrechtmatige bewoning die ná 31 oktober 2003 ontstaan, komen niet in aanmerking voor een persoonsgebonden beschikking.
- 3.3
Rapportage en nadere besluitvorming
Ik verwacht van gemeenten en provincies dat zo snel mogelijk, maar uiterlijk 31 december2004, uitsluitsel wordt geboden over de uitwerking van dit beleidskader voor concrete situaties van onrechtmatige bewoning. Op deze datum dient voor alle op 31 oktober 2003 voorkomende concrete situaties van onrechtmatige bewoning duidelijkheid te zijn geboden aan de betreffende burgers. Ik verwacht dat gemeenten uiterlijk 31 december 2004 via de VROM-Inspectie hierover aan mij rapporteren. Indien op deze datum de bedoelde duidelijkheid niet is geboden, dan zal ik met de mij ten dienste staande middelen die duidelijkheid geven en beslissingen nemen en zo nodig aanvullende maatregelen treffen. Ik denk hierbij aan het interventie-instrumentarium van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en aan mogelijkheden in het kader van het handhavingsbeleid.
- 4.
Voorkómen van nieuwe probleemsituaties
Mijn ambtsvoorganger heeft per brief van 15 november 2002 (Tweede Kamer 27 867, nr. 4) aangegeven welk beleid voorgestaan wordt bij de beoordeling van nieuwe aanvragen voor recreatiewoningen / °° complexen. Dit beleid beoogt het gelijk trekken van het ruimtelijk beleidskader voor recreatiewoningen lcomplexen en reguliere woningen. Deze lijn zet ik voort.
Als hoofdregel geldt dat een aanvraag tot bouw van een recreatiewoning op een bepaalde plaats alleen door een gemeente kan worden toegestaan indien op die plaats ook een reguliere woning kan worden toegelaten. De hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor wonen zal in de Nota Ruimte worden aangegeven. Tevens betekent dit dat die nieuw te realiseren recreatiewoningen en complexen van recreatiewoniingen moeten voldoen aan de wet- en regelgeving die voor reguliere woningbouw geldt (o.a het Bouwbesluit over woningen en wet- en regelgeving op milieugebied). Indien een gemeente in voorkomende gevallen kiest voor een recreatiebestemming, dan dient door middel van een actief handhavingsbeleid de eventuele onrechtmatige bewoning actief te worden bestreden.
Als uitzondering op deze hoofdregel geldt dat voor complexen van recreatiewoningen waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd, een positieve planologische beoordeling kan worden gegeven voor andere locaties, mits passend binnen het ruimtelijk beleid zoals geformuleerd zal worden in de Nota Ruimte.
Onder bedrijfsmatige exploitatie wordt in dit kader verstaan het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/ exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt. De exploitant van het complex is verantwoordelijk voor het voorkómen van onrechtmatig gebruik van de recreatieverblijven op zijn complex. In de praktijk blijkt onrechtmatig gebruik van recreatieverblijven onder meer voor te komen op complexen die na realisatie als afzonderlijke (recreatie)woningen worden verkocht. Hierdoor, maar ook mede vanwege het karakter van de bebouwing op dergelijke complexen, is vervolgens de stap naar de onrechtmatige bewoning daarvan snel gezet. Dergelijke complexen voorzien veeleer in de behoefte om in een aantrekkelijke omgeving te wonen in plaats van het bedienen van de recreatieve markt.
Om dit voor toekomstige situaties te voorkomen dienen gemeenten bij een positieve planologische beoordeling van een aanvraag voor een recreatiecomplex in het bestemmingsplan een voorziening te treffen waardoor de recreatieverblijven op dergelijke complexen, ook na eventuele verkoop, voor de recreatie bestemd en beschikbaar blijven. Dit kan door in het bestemmingsplan de eis van een bedrijfsmatige exploitatie aan de bestemming 'recreatie' te koppelen.
- 5.
Verwachte effecten van het aangepaste beleidskader
Volgens gegevens van het CBS telt Nederland op dit moment ongeveer 90.000 recreatiewoningen. Uit een analyse die door mijn departement is uitgevoerd blijkt dat ongeveer 17 .000 recreatiewoningen zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur, de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden, terwijl ongeveer 73.000 recreatiewoningen buiten deze gebieden zijn gelegen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat ongeveer 12.000 recreatiewoningen onrechtmatig als woning worden gebruikt.3
Het kader om de bestaande probleemsituaties op te lossen biedt binnen de waardevolle en / of kwetsbare gebieden (Ecologische Hoofdstructuur, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden, de huidige Bufferzones en de in de Nota Ruimte nader te bepalen (delen van) Nationale Landschappen) louter de mogelijkheid van het actief handhaven in combinatie met de mogelijkheid van het nemen van persoonsgebonden beschikkingen voor bestaande situaties. Op termijn zal het verschijnsel van onrechtmatige bewoning in deze gebieden wegvallen, in lijn met het beleid om de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in die gebieden te borgen en te ontwikkelen.
Buiten de genoemde waardevolle en / of kwetsbare gebieden geef ik de gemeenten en provincies de ruimte om de complexen van recreatiewoningen die voldoen aan de in paragraaf 3 van deze brief gestelde criteria om te zetten naar de bestemming 'wonen'. Het betreft hier complexen waar reeds in grote mate onrechtmatig wordt gewoond. Aangezien deze woningen/ complexen, gezien het huidige feitelijke gebruik, reeds van beperkte betekenis zijn voor de verblijfsrecreatiemarkt, acht ik het negatieve effect van deze bestemmingswijziging op de recreatiesector niet groot. Verder geldt dat buiten de waardevolle en/ of kwetsbare gebieden het een reguliere bevoegdheid van gemeenten en provincies is om bestemmingswijzigingen door te voeren, dit binnen de kaders van de Nota Ruimte. Indien een bestemmingswijziging niet aan de orde is geldt dat de gemeente actief dient te handhaven, in combinatie met de mogelijkheid van het nemen van persoonsgebonden beschikkingen voor bestaande situaties. Door een combinatie van bestemmingswijzigingen, persoonsgebonden beschikking en actieve handhaving zal ook buiten de waardevolle en/ of kwetsbare gebieden het verschijnsel van onrechtmatige bewoning op termijn verdwijnen.
De voorgestelde aanpak zal leiden tot een reductie van de handhavingsinspanningen van gemeenten. De opsporings- en handhavingsactiviteiten van gemeenten kunnen worden ingeperkt tot die gevallen waar de bestemming ongewijzigd blijft en er geen persoonsgebonden beschikking wordt afgegeven. Gedurende de looptijd van de persoonsgebonden beschikking kan handhaving achterwege blijven. Daarna dient de bestemming 'recreatie' weer gehandhaafd te worden. Het afgeven van deze beschikkingen vergt uiteraard wel inspanning van de gemeenten, maar in het algemeen minder dan een eventuele opsporings- en handhavingsactie.
Het toezicht van het rijk kan zich beperken tot de toetsing van het provinciaal beleid en de gemeentelijke bestemmingsplannen aan het rijksbeleid en het beoordelen van het gemeentelijke handhavingsbeleid (inclusief de persoonsgebonden beschikkingen). Omdat thans duidelijkheid wordt gecreëerd en omdat het aantal onrechtmatige situaties zal afnemen zal op termijn ook de toezichtlast voor het rijk afnemen.
- 6.
Uitwerking en tijdpad
De uitvoering van dit beleidskader ten aanzien van onrechtmatige bewoning is een primaire verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten. Het beleidskader op rijksniveau biedt de noodzakelijke duidelijkheid voor provincies en gemeenten en maakt doorvertaling naar hun eigen verantwoordelijkheid mogelijk. Het is aan provincies en gemeenten om, binnen de rijkskaders, verdere invulling aan dit beleid te geven. De belangrijkste taken hierbij zijn:
- •
formuleren van een eigen beleidskader als basis voor het eventueel doorvoeren van bestemmingswijzigingen en nemen van persoongebonden beschikkingen;
- •
(partieel) herzien van streek- en bestemmingsplannen;
- •
beoordelen van aanvragen voor en nemen van persoonsgebonden beschikkingen;
- •
actief handhaven voor alle overige situaties van onrechtmatige bewoning.
Leidend voor de uitwerking van dit beleid is voor mij de inzet om zo snel mogelijk duidelijkheid te willen bieden aan de burgers. Deze duidelijkheid kan geboden worden ná uitwerking van dit beleidskader door provincies en gemeenten. Er is sprake van een trapsgewijze uitwerking van het beleid, waarbij ik het volgende tijdpad voor ogen heb:
- •
Het rijk draagt zorg voor het vastleggen van het in deze brief weergegeven beleidskader in de Nota Ruimte. Ik verwacht de Nota Ruimte (kabinetsbesluit) u begin 2004 aan te kunnen bieden. Evenwel kunnen provincies en gemeenten op basis van deze brief mijns inziens een aanvang maken met het ontwikkelen van eigen beleid.
- •
Mede op basis van de provinciale beleidskaders geven gemeenten zo snel mogelijk, maar uiterlijk 31 december 2004, aan welke recreatiewoningen /-complexen in aanmerking komen voor een bestemmingswijziging, welke bestaande situaties een beroep kunnen doen op de mogelijkheid van een persoonsgebonden beschikking en voor welke recreatiewoningen /-complexen het spoor van de actieve handhaving ingezet / voortgezet zal worden (zie paragraaf 3.3).
Het daadwerkelijk in juridische zin effectueren van het beleid zal meer tijd vergen, vooral omdat de streeken bestemmingsplanprocedures meer tijd in beslag nemen. Gezien de wettelijke termijnen acht ik het mogelijk dat op 31 december 2005 alle procedurele voorzieningen - wellicht nog niet alle onherroepelijk - getroffen zijn. Vanaf dat moment dient het gebruik van (voormalige) recreatieterreinen en -woningen geheel in lijn te zijn met de alsdan vigerende bestemming, behoudens in de gevallen van een persoonsgebonden beschikkingen. Voorts dienen gemeenten de strikte handhaving ervan op dat moment én toekomstgericht aantoonbaar geëffectueerd te hebben.
- 7.
Handhaving en toezicht
Voor alle situaties van onrechtmatige bewoning waar geen bestemmingswijziging wordt doorgevoerd dient de gemeente, gelet op de beginselplicht tot handhaving, terstond over te gaan tot actief handhavend optreden, dit met inbegrip van de mogelijkheid van een persoonsgebonden beschikking. Ook voor alle situaties van onrechtmatige bewoning die ná 31 oktober 2003 ontstaan dient de gemeente onmiddellijk actief handhavend op te treden. Ik heb de VROM-Inspectie verzocht hier nauwlettend op toe te zien Tevens heb de VROM-Inspectie verzocht om vanaf heden er op toe te zien dat provincies en gemeenten al het nodige ondernemen om, op basis van deze beleidslijn, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 31 december 2004, duidelijkheid te bieden aan de burgers. De VROM-Inspectie zal hierover rapporteren in de komende Jaarrapportages, die regulier aan de Tweede Kamer worden toegezonden.
Mijn beide ambtsvoorgangers hebben u reeds geïnformeerd over (aanpassingen van) het handhavingsinstrumentarium, waaronder de wijziging van de Wet op de economische delicten, waardoor het overtreden van bestemmingsplanbepalingen kan worden aangemerkt als economisch delict. Een overzicht van het handhavingsinstrumentarium, inclusief de mogelijkheden voor bewijslastvergaring, is gebundeld in de VNG-publicatie 'Wonen of recreëren'.4 Dit handhavinginstrumentarium blijft overigens groeien, mede vanwege de ontwikkeling van jurisprudentie als gevolg van de inspanningen van actief handhavende gemeenten.
Gemeenten en provincies doen naar aanleiding van concrete handhavingsinspanningen intussen goede en slechte ervaringen op. Uitwisseling van 'best practices' ligt daarom voor de hand. Ik ben bereid om eventuele suggesties vanuit de gemeentelijke/ provinciale handhavingpraktijk voor =aanvullend (wettelijk) instrumentarium ter verbetering en vereenvoudiging van de bewijslast te beoordelen op mogelijkheden. Hierbij zal uiteraard de afname van de handhavinginspanningen afgewogen worden tegen de extra regulering. Met name signalen voor eenvoudiger en minder privacy-schendende opsporingsmethoden zijn relevant. Gemeenten en provincies kunnen deze signalen richten tot de VROMinspectie.
Ik heb u reeds toegezegd dat ik de professionele intermediairs bij onroerend goed transacties (makelaars, projectontwikkelaars en notarissen) zal verzoeken om de aspirant koper nadrukkelijk en schriftelijk te wijzen op de (on)mogelijkheden van de betreffende recreatiebestemming.
- 8.
Slot
In het voorgaande heb ik mijn beleidskader aangegeven waarbinnen de problematiek van de onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven aangepakt moet worden. Het is van groot belang dat voor de burger op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid ontstaat voor zijn concrete situatie. Daarom verzoek ik provincies en gemeenten om binnen het gegeven verruimde rijksbeleidskader, zo snel als mogelijk al die maatregelen te treffen die voor de verdere uitwerking en concretisering voor afzonderlijke situaties nodig zijn. Zelf zal ik mij inzetten om de inhoud van dit beleid actief uit te dragen.
Hoogachtend,
de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Sybilla M. Dekker
Ministerie van VROM M 207
Noot
1Onrechtmatige bewoning komt eveneens voor in stacaravans, chalets en volkstuinhuisjes e.d" Ook voor deze situaties is het beleid duidelijk: het gebruik ( onrechtmatige bewoning), ongeacht de tijdsduur, is in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan.
Noot
2Onder bedrijfsmatige exploitatie wordt in dit kader verstaan het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/ exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl