Regeling vervallen per 01-01-2017

Besluit van provinciale staten van Noord-Holland van 11 februari 2008, van provinciale staten van Utrecht van 18 februari 2008, nr. 2008RGW01, en van provinciale staten van Zuid-Holland van 30 januari 2008 tot hernieuwde reglementering van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2008).

Geldend van 03-04-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Besluit van provinciale staten van Noord-Holland van 11 februari 2008, van provinciale staten van Utrecht van 18 februari 2008, nr. 2008RGW01, en van provinciale staten van Zuid-Holland van 30 januari 2008 tot hernieuwde reglementering van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2008).

Provinciale staten van Noord-Holland, provinciale staten van Utrecht en provinciale staten van Zuid-Holland;

gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van Noord-Holland, van gedeputeerde staten van Utrecht en van gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

gelet op artikel 6 van de Waterschapswet;

besluiten:

I. het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, vastgesteld bij het besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland, van Utrecht en van Zuid-Holland van respectievelijk 2 september 1996, nr. 61, 26 juni 1996, W&M10/1996 en 20 september 1996, nr. 8g, nadien gewijzigd, met ingang van 31 maart 2008 in te trekken;

II. het Kiesreglement voor het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Provinciaal blad van Noord-Holland 2003, nr. 14), met ingang van 31 maart 2008 in te trekken;

III. het Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2008 vast te stellen (bijlage).

Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2008

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit reglement verstaat onder:

  • a.

    wet: de Waterschapswet;

  • b.

    categorie ingezetenen: de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel a, van de wet;

  • c.

    categorie ongebouwd: de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel b, van de wet;

  • d.

    categorie natuurterreinen: de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel c, van de wet;

  • e.

    categorie bedrijven: de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel d, van de wet;

  • f.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Noord-Holland, gedeputeerde staten van Utrecht en gedeputeerde staten van Zuid-Holland, tenzij in het reglement anders is bepaald. Hoofdstuk 2 Naam, gebied, vestigingsplaats en taak van het waterschap

Artikel 2 Naam

Er is een waterschap met de naam Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, verder aan te duiden als: het waterschap.

Artikel 3 Gebied

  • 1 Het gebied van het waterschap is aangegeven op de bij dit reglement behorende kaart.

  • 2 De grenzen van het in het eerste lid bedoelde gebied kunnen nader worden aangegeven op door gedeputeerde staten vast te stellen detailkaarten.

  • 3 Van elk van de kaarten, bedoeld in het eerste en tweede lid, berust een gewaarmerkt exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland.

Artikel 4 Vestigingsplaats

Het waterschap is gevestigd in een door het algemeen bestuur te bepalen gemeente.

Artikel 5 Taak

  • 1 De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

  • 2 De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat:

    • a.

      de zorg voor het watersysteem;

    • b.

      de zorg voor het zuiveren van afvalwater, hieronder mede begrepen het stedelijk afvalwater dat afkomstig is vanuit het beheersgebied van een aangrenzende waterbeheerder en dat krachtens artikel 3.4 van de Waterwet om doelmatigheidsredenen wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het bestuur van het waterschap

Paragraaf 1 Benaming bestuursorganen

Artikel 6 Benaming bestuursorganen

  • 1 Het algemeen bestuur kan worden aangeduid als: het college van hoofdingelanden.

  • 2 Het dagelijks bestuur kan worden aangeduid als: het college van dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 3 De voorzitter kan worden aangeduid als: de dijkgraaf.

  • 4 De leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, kunnen worden aangeduid als: hoogheemraden.

Paragraaf 2 Het algemeen bestuur

Artikel 7 Omvang algemeen bestuur

Het algemeen bestuur bestaat uit dertig leden. Hiervan vertegenwoordigen:

  • a.

    drieëntwintig leden de categorie ingezetenen;

  • b.

    drie leden de categorie ongebouwd;

  • c.

    een lid de categorie natuurterreinen;

  • d.

    drie leden de categorie bedrijven.

Artikel 8 Benoeming vertegenwoordigers specifieke categorieën

  • 1 De leden, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, worden benoemd door de Kamer van Koophandel op voordracht van de regionale raad van de Regio Noordwest van de Kamer van Koophandel.

Artikel 9 Reglement van orde

Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

Paragraaf 3 Het dagelijks bestuur

Artikel 10 Omvang dagelijks bestuur

  • 1 Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden dat ten hoogste vijf bedraagt.

  • 2 Het besluit van het algemeen bestuur tot bepaling van het in het eerste lid bedoelde aantal andere leden van het dagelijks bestuur wordt onverwijld schriftelijk aan gedeputeerde staten medegedeeld.

Artikel 11 Benoeming andere leden van het dagelijks bestuur

  • 1 Gedeputeerde staten van Noord-Holland kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van de wet.

  • 2 De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht de benoeming niet te aanvaarden, indien op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief geen mededeling van hem is ontvangen dat hij de benoeming aanvaardt.

  • 3 Wanneer de benoeming niet is aanvaard, vindt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming plaats.

  • 4 De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, vindt zo spoedig mogelijk plaats nadat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld, tenzij het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen of toepassing wordt gegeven aan het tweede lid.

Artikel 12 Ingang benoeming andere leden van het dagelijks bestuur

Vervalt.

Artikel 13 Ontslag op eigen initiatief

  • 1 Een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2 Het ontslag gaat in een maand na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aanvaard.

Artikel 14 Vervanging leden van het dagelijks bestuur

  • 1 Bij langdurige afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, of indien een lid van het dagelijks bestuur met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast, kan hij worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

  • 2 Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 15 Reglement van orde

Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

Paragraaf 4 De voorzitter

Artikel 16 Benoeming voorzitter

  • 1 Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2 Indien de aanbeveling uit meer dan één persoon bestaat, wordt over iedere plaats op de aanbeveling afzonderlijk gestemd.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 46, derde en vijfde lid, van de wet wordt onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van Noord-Holland.

  • 4 De stemming in verband met de in artikel 46, derde lid, van de wet bedoelde aanbeveling wordt, indien het een vacature ten gevolge van de periodieke aftreding betreft, ten minste twee maanden voor de datum van aftreding, en indien het een tussentijdse vacature betreft, binnen vier maanden na het ontstaan van de vacature, gehouden.

  • 5 Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming aan gedeputeerde staten van Noord-Holland gezonden.

  • 6 Gedeputeerde staten van Noord-Holland zenden, na het horen van gedeputeerde staten van Utrecht en gedeputeerde staten van Zuid-Holland, de aanbeveling door aan de minister.

  • 7 De aflegging van de eed (verklaring en gelofte), bedoeld in artikel 50 van de wet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Holland.

Artikel 17 Woonplaats voorzitter

  • 1 De voorzitter heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

  • 2 Het algemeen bestuur kan, al dan niet voor een bepaalde periode, ontheffing verlenen van de verplichting om de werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap te hebben.

Paragraaf 5 De secretaris

Artikel 18 Benoeming secretaris

De benoeming van de secretaris vindt plaats op voordracht van het dagelijks bestuur door het algemeen bestuur.

Artikel 19 Taken en bevoegdheden

Artikel 33, eerste en tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing op de secretaris en zijn vervanger.

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 20 Toezichtsbevoegdheid

  • 1.

    Het toezicht op het waterschap wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten van Noord- Holland en van Utrecht gezamenlijk, tenzij anders bepaald.

  • 2.

    Gedeputeerde staten van Noord-Holland en van Utrecht bepalen in onderling overleg op welke wijze de voorbereiding en besluitvorming zal plaatsvinden over hetgeen ter zake van het gemeenschappelijk toezicht moet worden beslist.

  • 3.

    Vervallen.

 

Artikel 21   

Vervalt.

Artikel 22 Meldingen 

  • 1 Het dagelijks bestuur zendt onverwijld aan gedeputeerde staten ter kennisneming besluiten tot:

    • a.

      oprichting van, deelneming in of opheffing van een rechtspersoon;

    • b.

      het vaststellen, wijzigen of intrekken van verordeningen, huishoudelijke verordeningen daaronder niet begrepen;

    • c.

      het vaststellen, wijzigen of intrekken van een legger;

    • d.

      het aangaan, wijzigen of ontbinden van belangrijke overeenkomsten betreffende de waterstaat;

    • e.

      het vaststellen van ontwerppeilbesluiten;

    • f.

      het vaststellen van ontwerpverordeningen, op grond van artikel 78 van de wet, waarin de regels ten aanzien van grondwateronttrekkingen en -infiltraties zijn opgenomen;

    • g.

      het vaststellen van ontwerpcalamiteitenplannen, bedoeld in artikel 5.29, derde lid, van de Waterwet, alsmede de besluiten tot vaststelling van de calamiteitenplannen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zendt het algemeen bestuur de besluiten, bedoeld in de onderdelen c, d, en e toe aan gedeputeerde staten van de provincie, waarin het grondgebied is gelegen, waarop het besluit in hoofdzaak betrekking heeft.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23 Overgangsrecht

Vervalt 

Artikel 24 Wijzigingen van beperkte strekking

Provinciale staten van Noord-Holland en van Utrecht zijn gezamenlijk bevoegd tot wijzigingen van beperkte strekking van dit reglement.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking op 31 maart 2008.

Artikel 26 Citeertitel

Dit reglement wordt aangehaald als: Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2008.

Ondertekening

Goedgekeurd bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 maart 2008, nr. HDJZ/WAT/2008-409.
R.C. ROBBERTSEN, voorzitter.
L.C.A.W. GRAAFHUIS, griffier.
Uitgegeven 27 maart 2008
gedeputeerde staten van Utrecht,
namens hen
H.H. SIETSMA, secretaris

 Bijlage Kaart als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

Bij dit besluit behorende kaart met het opschrift: Kaart als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2008.

Toelichting op het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2008

Algemeen

Sinds de totstandkoming van de Waterschapswet in 1991 hebben zich belangrijke ontwikkelingen in het waterbeheer voorgedaan. Zo heeft het beleidsconcept integraal waterbeheer zijn intrede gedaan. Dit betekent dat het waterbeheer gericht is op alle aspecten van watersystemen in hun onderlinge samenhang. Daarnaast kenmerkt integraal waterbeheer zich door de externe samenhang met het beheer van de relevante omgeving van het water systeem. Dit komt tot uitdrukking in de relaties met andere beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Het waterbeheer richt zich steeds meer van object naar functie. De afgelopen jaren heeft het waterbeheer tevens een impuls gekregen door een aantal externe ontwikkelingen. In 2000 is de Europese kaderrichtlijn water in werking getreden. Deze kaderrichtlijn gaat uit van een watersysteembenadering, nu per (internationaal) stroomgebied.

De hierboven geschetste ontwikkelingen hebben hun weerklank gevonden in de waterschapsorganisatie. Dit komt tot uiting in de vorming van all-in waterschappen (waarbij het kwantiteitsbeheer, de zorg voor de waterkering en het waterkwaliteitsbeheer in één hand zijn), maar vooral ook in de schaalvergroting van de waterschappen. Ten tijde van het ontstaan van de Waterschapswet waren er nog ruim 200 waterschappen. Deze waren divers van omvang en ook de taken varieerden. Er waren veel waterschappen waaraan slechts één van de waterschapstaken was toebedeeld. Sommige provincies hadden zuiveringsschappen ingesteld voor de uitvoering van de waterkwaliteitstaak, of hielden deze taak in eigen hand. Inmiddels heeft een forse stroomlijning en opschaling plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2005 telt Nederland nog 26 all-in waterschappen. De nieuwe Waterschapswet is afgestemd op deze ontwikkelingen. Zo worden bijvoorbeeld de taken waterkering en waterhuishouding niet meer afzonderlijk in de wet genoemd en wordt voor deze taken niet meer in separate heffingen voorzien. Het onderscheid in taken en heffingen past niet meer bij de hedendaagse praktijk van het (integrale) watersysteembeheer.

De wettelijke bevoegdheid waterschappen in te stellen en te reglementeren ligt bij provinciale staten. Artikel 2 van de Waterschapswet bepaalt dat de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken en inrichting en van de samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen aan provinciale staten behoort en dat de uitoefening van deze bevoegdheid bij provinciale verordening plaatsvindt.

Als gevolg van de herziene Waterschapswet, die op 1 januari 2008 in werking is getreden, moeten alle provinciale waterschapsreglementen worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen die voortvloeien uit de herziene Waterschapswet richten zich op het volgende:

1. In het reglement wordt een uitspraak gedaan over de omvang van het algemeen bestuur. De wet maximeert de omvang van het algemeen bestuur op 30 leden. Het minimum aantal leden is 18.

2. In het reglement wordt een keuze gemaakt voor het aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën. De wet onderscheidt voor de bestuurssamenstelling drie speci- fieke belangencategorieën: ongebouwd, natuurterreinen en bedrijven. De wet geeft aan dat aan deze categorieën in totaal minimaal 7 en maximaal 9 zetels moeten worden toegedeeld. Dit zijn de zogenoemde “geborgde zetels”. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen.

3. In het reglement wordt de organisatie aangewezen die de kandidaten voor de geborgde zetels voor de specifieke belangencategorie ongebouwd mag benoemen.

4. In het reglement wordt een keuze gemaakt voor het al dan niet behouden van de kiesdistricten.

Hieronder wordt ingegaan op het al dan niet behouden van kiesdistricten. De overige onderwerpen worden nader toegelicht bij de artikelgewijze toelichting.

Het huidige reglement voorziet in drie kiesdistricten voor de verkiezing van de categorie ingezetenen. Bij kiesdistricten worden per kiesdistrict aparte verkiezingen georganiseerd voor een van tevoren bepaald aantal zetels. De praktijk van het hanteren van kiesdistricten is nauw verbonden met het personenstelsel. Met de introductie van het lijstenstelsel voor de verkiezing van de ingezetenen, is de mening van de wetgever dat vanuit democratisch oogpunt verkiezingen over het hele waterschapsgebied de voorkeur verdienen. Echter het instellen van kiesdistricten blijft mogelijk als instrument voor de waarborging van een evenwichtige vertegenwoordiging van de binnen het waterschap bestaande belangen. De behoefte daartoe kan aanwezig zijn daar waar grote verschillen zijn in bevolkingsdichtheid of waterhuishoudkundige belangen. Kiesdistricten kunnen alleen nog worden ingesteld voor de verkiezing van de ingezetenen. Nadeel van kiesdistricten is dat het verdelen van de zetels niet aan de kiezers wordt overgelaten. Daarnaast zullen de verkiezingen qua organisatie ingewikkelder en duurder worden en moeilijker aan de burger zijn uit te leggen. Hoewel in het waterschapsgebied verschillen in bevolkingsdichtheid en waterhuishoudkundige belangen voorkomen, dient gezien de overwegende nadelen die aan kiesdistricten zijn verbonden naar onze mening niet te worden overgegaan tot het instellen van kiesdistricten.

Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de wet is tevens getracht de waterschapsregle menten interprovinciaal te uniformeren. Bij het opstellen van dit reglement is dan ook gebruik gemaakt van een modelreglement dat door het Interprovinciaal Overleg (IPO), in overleg met de Unie van Waterschappen, is opgesteld. De aanpassingen van het reglement hebben door alle wijzigingen een dusdanige omvang dat er ten behoeve van de leesbaarheid voor is gekozen een geheel nieuw reglement op te stellen. Hierbij is wel rekening gehouden met de bepalingen in het oude reglement.

Dit reglement schept, in aansluiting op de Waterschapswet, het juridisch kader voor het waterschap. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de verdeling van de geborgde zetels over de specifieke belangencategorieën, het aanwijzen van de organisatie die de vertegenwoordigers voor de belangencategorie ongebouwd mag benoemen en het toezicht. De kostentoedeling voor de watersysteemheffing en het kiesrecht worden thans uitputtend geregeld in de Waterschapswet en de daarbij behorende algemene maatregel van bestuur.

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 2 Naam, gebied, vestigingsplaats en taak van het waterschap

Artikel 3 Gebied

Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is acht geslagen op het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg, namelijk dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel.

Het gebied van het waterschap is op grond van een tussen het waterschap en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden bereikte overeenstemming gewijzigd. De dorpskern van Kockengen gaat geheel tot het gebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden behoren. De nieuwe grens ligt ter hoogte van een nieuwe hoogwaterstuw op 11 meter ten noorden van de zijkant van de Joostendammerbrug. Begin 2007 is met de bouw van deze hoogwaterstuw begonnen. Door deze stuw kan de waterstand binnen de dorpskern Kockengen onafhankelijk van de watergangen Bijleveld en Grote Heicop gereguleerd worden, zodat de nieuwe grens tevens een waterstaatkundige grens vormt.

Verder is de reglementswijziging voor de hoogheemraadschappen van Rijnland en Amstel, Gooi en Vecht (AGV) aanleiding geweest om de grens tussen beide hoogheemraadschappen kritisch te bezien. Dit heeft geresulteerd in een aantal grenswijzigingen. De belangrijkste wijziging is de grensaanpassing in Amsterdam-West. Hier is sprake van overlappend beheersgebied (Rijnland is hier boezembeheerder en draagt zorg voor de primaire waterkeringen terwijl AGV het detailwaterbeheer doet en de zorg heeft voor peilscheidingen en boezemwaterkeringen). Dit is niet transparant voor de burger. Een extra probleem is dat de burgers in Amsterdam-West door het gewijzigde heffingenstelsel (watersysteemheffing) dubbel belasting zouden gaan betalen, zowel aan Rijnland als aan AGV. Bovendien zouden de burgers in beide hoogheemraadschappen kiesgerechtigd en verkiesbaar in het algemeen bestuur worden. Dit dubbele kiesrecht zou zich echter niet verdragen met het uitgangspunt van de gewijzigde Waterschapswet, dat iedere ingezetene slechts één stem uitbrengt en verkiesbaar is in één waterschap. Ter voorkoming van deze problemen is Amsterdam-West, inclusief de Haarlemmervaart, geheel binnen het beheersgebied van AGV gebracht. De Haarlemmervaart blijft in open verbinding met Rijnlands boezem staan. De grens loopt voortaan aan de westzijde van de Groote Braak en steekt via de gemeentegrens over naar Halfweg. AGV verbindt zich om het peil vast te stellen op het peil van Rijnlands boezem, om de directe verbinding met deze boezem in stand te houden en om bij vergunningverlening het advies in te winnen van Rijnland. Een en ander zal in een waterakkoord worden vastgelegd.

Behalve in Amsterdam-West zijn nog de volgende kleine grensaanpassingen doorgevoerd:

Gebied rondom Afrikahaven

Het gebied rond de Afrikahaven in de Amsterdamse Westpoort, ten noorden van Ruigoord, dat nog geen deel uitmaakte van een waterschapsgebied, is in AGV-gebied ondergebracht.

Halfweg

De grens tussen AGV en Rijnland loopt in Halfweg over het midden van de Mientekade, waardoor één rij woningen in Halfweg in AGV-gebied ligt. Dit is waterstaatkundig onjuist en niet transparant voor de burger. Daarom is de grens naar de achterzijde van de woningenverlegd, zodat heel Halfweg voortaan in het gebied van Rijnland valt.

Ringvaart van de Haarlemmermeer en Nieuwe Meer

De Ringvaart blijft in Rijnlands gebied liggen als onderdeel van Rijnlands boezem. Op detailniveau zijn enkele praktische grensaanpassingen aangebracht.

Amstelveenseweg/Amsterdamseweg

De grens ligt op het midden van de Amstelveenseweg in Amsterdam en de Amsterdamseweg in Amstelveen. De panden aan de westzijde van deze weg (aan de kant van het Amsterdamse Bos) vallen onder Rijnland en die aan de oostzijde onder AGV. In het kader van de transparantie voor de burger en omdat deze panden lozen op een zuivering van AGV, is de grens verplaatst naar de achterzijde van de woningen.

Grens in Amstelveen

Bij de A 9 gaat de Amsterdamseweg over in de Dorpsstraat. De grens is hier doorgetrokken, zodat ook het stukje A 9 tot het gebied van Rijnland behoort.

Waar de grens een bocht naar het westen maakt, bij Bovenkerk, ligt een gebied dat in het verleden tot het waterschap Groot-Haarlemmermeer (rechtsvoorganger van Rijnland) behoorde, maar sindsdien tot AGV. Dit gebied vormt waterstaatkundig één geheel met het gebied van Rijnland en is daarom opnieuw bij Rijnland ingedeeld. Ook bij de Kleine Poel (bij de Legmeerdijk) bevindt zich een dergelijk gebied, dat nu bij Rijnland is ingedeeld. Het creëert een duidelijker onderhoudssituatie.

Legmeerdijk

Bij de Legmeerdijk nabij Aalsmeer liggen twee parallelle waterkeringen, met daartussen een (hoogwater)sloot. Omwille van de duidelijkheid en omdat het waterstaatkundig juist is (de sloot wordt in de praktijk reeds door AGV beheerd) is de grens op de noordwestelijke dijk gelegd. De sloot komt daardoor geheel in AGV-gebied te liggen.

Westeinderplas

Aan de oostkant en een stuk van de zuidkant van de Westeinderplas is de grens op de buitenkruinlijn van de tuimelkade gelegd.

Bilderdam

In Bilderdam is de grens naar de gemeente- en provinciegrens verlegd, zodat een klein stukje van Bilderdam, met hierop vijf objecten, voortaan binnen Rijnland valt. De grensaanpassingen hebben voor de betrokken huishoudens en bedrijven tot gevolg dat ze overgaan van het ene naar het andere waterschap. Op basis van het heffingensysteem en de tarieven van 2007 kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

• Voor de huishoudens en bedrijven gelegen in Amsterdam-West (68.000 objecten) geldt dat ze na de grensaanpassing goedkoper uit zijn. Voor de huishoudens scheelt het ca. € 20,-.

• De huishoudens die van Rijnland overgaan naar AGV zijn ca. € 25,- duurder uit (betreft woningen langs de Amstelveense- en Amsterdamseweg, ongeveer 200 objecten).

• De huishoudens die van AGV naar Rijnland overgaan zijn ca. € 25,- goedkoper uit (betreft woningen in Halfweg, ongeveer 70 objecten).

• Voor het geringe aantal bedrijven dat overgaat van AGV naar Rijnland geldt dat ze over het algemeen goedkoper uit zijn. Overdracht van bedrijven van Rijnland naar AGV komt, behalve in Amsterdam-West (zie boven), niet voor.

Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op de gebiedskaart. De bovengenoemde grenswijzigingen zijn in de kaart verwerkt en bovendien aangegeven op kaarten nr. 2. Er kunnen gebiedsspecifieke situaties zijn waarvoor het noodzakelijk is de grens van het waterschapsgebied nauwkeuriger vast te stellen (bijvoorbeeld daar waar de grens door bebouwd gebied loopt). In het reglement is de mogelijkheid opgenomen voor de precieze aanduiding van de grenzen van het waterschapsgebied detailkaarten vast te stellen. Het vaststellen van de detailkaarten is opgedragen aan gedeputeerde staten.

Artikel 5 Taak

In artikel 1, eerste lid, van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in het tweede lid nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit (Tweede Kamer, 2005-2006, 30601, nr. 3). In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding niet meer als aparte taken onderscheiden. Dit sluit ook aan bij de in voorbereiding zijnde Waterwet (Tweede Kamer, 2006-2007, 30818). In de Waterwet zullen begrippen als waterbeheer en watersysteem een wettelijke definitie krijgen en in de plaats komen van het huidige begrippenkader. Op dat moment is er sprake van een nieuwe invulling van de taken van de waterschappen en kan er dus sprake zijn van verschuiving of uitbreiding van taken en verantwoordelijkheden.

Naast de zorg voor het watersysteem en het zuiveren van afvalwater, kunnen een of meer andere waterstaatsaangelegenheden, zoals vaarwegenzorg en wegenzorg, worden opgedragen.

In artikel 5 van het reglement is aangesloten bij de Waterschapswet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater en de zorg voor bepaalde vaarwegen op te dragen. Onder de zorg voor het watersysteem moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. De toekenning van “de zorg voor het watersysteem” aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden oefenen taken ter zake uit. In het eerste lid van artikel 5 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

Artikel 5, eerste lid, kent een duidelijke relatie met artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 3:4, eerste lid, Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Wanneer een bestuursorgaan van het waterschap derhalve een besluit of handeling overweegt, dient het over te gaan tot een afweging van alle bij dat besluit of die handeling betrokken belangen. Met artikel 5, eerste lid, wordt aangegeven dat het waterschap zich bij de belangenafweging primair moet laten leiden door de waterstaatkundige belangen. Het zijn deze belangen die de doorslag moeten geven bij de besluitvorming. In artikel 5, tweede lid, is ook de zuivering van stedelijk afvalwater aan het waterschap opgedragen. Sinds 2002 ligt de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater via artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren al wettelijk bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het bestuur van het waterschap

Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, de verkiezingen, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur.

Paragraaf 2 Het algemeen bestuur

Artikel 7 Omvang algemeen bestuur

In de Waterschapswet zijn, uit oogpunt van uniformering, maar ook vanwege doelmatigheid en slagvaardigheid, de minimale en de maximale omvang van het algemeen bestuur vastgelegd. Het waterschapsbestuur kan uit minimaal achttien en maximaal dertig leden bestaan. Landelijk bezien behoort het waterschap qua ligging, takenpakket en inwonerdichtheid tot de zwaardere waterschappen. Dit rechtvaardigt een bestuursomvang van dertig leden. In artikel 7 is dit aantal vastgelegd.

Daarnaast dient in het reglement het aantal bestuurszetels te worden verdeeld over de in het bestuur vertegenwoordigde belangencategorieën. Op grond van de wet zijn minimaal zeven en maximaal negen zetels gereserveerd voor de specifieke categorieën gezamenlijk, waarbij iedere categorie minimaal één zetel toegewezen krijgt om vertegenwoordiging zeker te stellen. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Met dit stelsel wordt verzekerd (“geborgd”) dat bij de taakuitoefening door het waterschap met alle onderscheiden taakbelangen, de algemene én de specifieke, rekening wordt gehouden. Deze benadering doet recht aan het functionele karakter van het waterschap, dat zich daarmee onderscheidt van de organen van algemene democratie. Voor de verdeling van het aantal bestuurszetels moet volgens de wet in aanmerking worden genomen de aard en omvang van het belang of de belangen die elke categorie heeft bij de uitoefening van de taken van het waterschap.

De categorie ingezetenen heeft een algemeen belang bij het kunnen wonen, werken en recreëren in het waterschapsgebied. Het kunnen wonen in het gebied vergt een bescherming van de woning tegen wateroverlast en daarmee ook de bescherming van het economisch belang van de huiseigenaar. Tenslotte hebben de ingezetenen een specifiek belang bij het transport en de zuivering van het huishoudelijk afvalwater. De categorie ongebouwd heeft belang bij peilbeheer en waterkwaliteit. De categorie natuurterreinen heeft belang bij de bescherming van de natuur- en landschappelijke waarden van de natuurterreinen. Dit raakt het kwantitatief en kwalitatief beheer van het watersysteem. De categorie bedrijven heeft een economisch belang bij de bescherming van haar eigendommen tegen wateroverlast. Tevens heeft zij een belang bij het transport en de zuivering van het bedrijfsafvalwater.

Het waterschap beschikt met circa 1,2 miljoen inwoners over een groot aantal inwoners. De belangen van de categorie ingezetenen bij de uitoefening van de taken van het waterschap zijn naar aard en omvang als zeer groot aan te merken. Dit rechtvaardigt naar onze mening, uitgaande van een totaal aantal zetels van 30, een maximaal aantal van 23 zetels voor de ingezetenen in het algemeen bestuur. Dit betekent dat er 7 zetels overblijven voor toedeling aan de specifieke belangencategorieën. Een overweging bij de keuze om niet meer geborgde zetels toe te kennen, is dat de speci- fieke categorieën ook via een of meer lijsten zich kandidaat kunnen stellen voor de verkiezingen voor de ingezetenen. Zij kunnen zo proberen meer zetels te bemachtigen.

De omvang van het belang van elk van de specifieke belangencategorieën is bepaald op basis van de onderlinge waardeverhouding van de onroerende zaken behorende bij de verschillende categorieën. De waarde in het economische verkeer vormt een goede weergave van het door het waterschap te beschermen belang. Daarnaast is het een eenvoudige en transparante methode om tot de bepaling van het belang te komen. Voor gebouwde onroerende zaken (bedrijfsruimten) is de waarde gehanteerd die op basis van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) is vastgesteld (de WOZ-waarde). Voor natuurterreinen en agrarische en overige gronden is de economische waarde ontleend aan de rapporten, die het bureau TAUW in opdracht van het waterschap heeft opgesteld voor de geldende kostentoedeling.

Uitgaande van 7 zetels voor de specifieke belangencategorieën, heeft op basis van de onderlinge waardeverhouding van de onroerende zaken behorende bij de verschillende categorieën en rekening houdend met het zwaarwegende belang van de agrarische sector en met de wettelijke eis dat elke belangencategorie minimaal één zetel krijgt, de volgende zeteltoedeling plaatsgevonden: ongebouwd: 3, natuurterreinen: 1 en bedrijven: 3.

Artikel 8 Benoeming vertegenwoordigers specifieke categorieën

De selectie van de vertegenwoordigers van de specifieke categorieën is een verantwoordelijkheid van de benoemende organisaties. De Waterschapswet geeft aan dat de organisaties die de vertegenwoordigers mogen benoemen, de procedure die zij hanteren voor de selectie en de benoeming tijdig moeten vastleggen. Daarbij zij opgemerkt dat de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat blijkens haar brief aan de Eerste Kamer van 20 april 2007 met de benoemende organisaties en koepelorganisaties heeft afgesproken dat een open kandidaatstelling onderdeel uitmaakt van die procedure. Het waterschap zorgt vervolgens voor bekendmaking, zodat het voor de leden van belangengroeperingen en voor andere betrokkenen duidelijk is op welke wijze de benoeming tot stand komt. Ook kunnen eventuele kandidaten hun interesse op dat moment kenbaar maken. De benoeming is bindend, dat wil zeggen de status van de benoemde leden is gelijk aan die van gekozen leden. Slechts de toetsing door het algemeen bestuur op grond van artikel 24 van de Waterschapswet kan toelating tot het algemeen bestuur verhinderen.

Voor de categorie natuurterreinen is volgens de Waterschapswet het Bosschap belast met de benoeming van kandidaten. Nadere regeling van de benoeming van deze kandidaten in het reglement is niet noodzakelijk.

De kandidaten voor de categorie bedrijven worden benoemd door de Kamers van Koophandel. Aangezien in het waterschapsgebied meer dan één Kamer bevoegd is, dient bij reglement te worden bepaald op welke wijze de Kamers tot een voordracht komen. In het gebied van het waterschap zijn bevoegd de Kamers van Koophandel en Fabrieken Amsterdam, Midden-Nederland en Gooi, Eem- en Flevoland. Omdat geen goede verdeling tot stand kan worden gebracht in de vertegenwoordiging per Kamer, hebben wij gekozen voor een gezamenlijke benoeming door de drie Kamers.

Voor de categorie ongebouwd is het aan de provincie overgelaten de organisatie(s) aan te wijzen die de benoeming doet (doen). Bij de aanwijzing van de organisatie(s) is rekening gehouden met de verschillende te vertegenwoordigen belangen en de organisatiegraad. Het ligt in de rede om de Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (LTO Noord) aan te wijzen. LTO Noord is de meest representatieve organisatie in het gebied van het waterschap en heeft ook voldoende continuïteit.

Artikel 9 Reglement van orde

De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan het vergaderquorum, het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag.

Paragraaf 3 Het dagelijks bestuur

Artikel 10 Omvang dagelijks bestuur

Ten aanzien van de omvang van het dagelijks bestuur kan het reglement alleen bepalen hoeveel leden het dagelijks bestuur buiten de voorzitter ten minste en ten hoogste telt. In verhouding tot de omvang van het algemeen bestuur, dat 30 leden zal tellen, en ter voorkoming van versnippering van bestuurstaken hebben wij gekozen voor maximaal 5 andere leden van het dagelijks bestuur (voorheen ook maximaal 5). Meer dan 5 andere leden van het dagelijks bestuur wordt niet doelmatig geacht. Er is niet voor gekozen het minimumaantal leden van het dagelijks bestuur vast te leggen in dit reglement. Het is een taak van het algemeen bestuur om het exacte aantal andere leden van het dagelijks bestuur te bepalen.

Artikel 11 Benoeming andere leden van het dagelijks bestuur

In de vergadering van het algemeen bestuur vindt de benoeming plaats van leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter. De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht zijn benoeming niet aan te nemen, indien hij op de tiende dag nadat hij in kennis is gesteld van zijn benoeming zijn benoeming niet heeft aanvaard. Aanvaarding van de benoeming dient te geschieden door middel van een aangetekende brief. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van fictieve weigering zoals ook opgenomen in de Provinciewet en de Gemeentewet.

In artikel 41, tweede lid, van de Waterschapswet is bepaald dat de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, plaatsvindt uit het algemeen bestuur. Gedeputeerde staten kunnen hiervan ontheffing verlenen, indien het reglement die mogelijkheid biedt. In het tweede lid van artikel 11 van dit reglement is deze mogelijkheid aan gedeputeerde staten gegeven. Dit maakt het mogelijk om geschikte kandidaten voor het dagelijks bestuur te vinden buiten de kring van het algemeen bestuur. Leden van het dagelijks bestuur die op deze wijze zijn benoemd, maken daarmee overigens nog geen deel uit van het algemeen bestuur. Dat zou immers leiden tot een wijziging van het aantal zetels van het algemeen bestuur. Voor de leden van het dagelijks bestuur die niet tot het algemeen bestuur behoren, gelden op grond van artikel 45 van de Waterschapswet wel de eisen die aan de verkiesbaarheid van leden van het algemeen bestuur worden gesteld, alsmede de incompatibiliteiten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Ook de verplichting tot het afleggen van de eed of de belofte is op deze leden van het dagelijks bestuur van toepassing. Wel moet worden geregeld dat deze leden van het dagelijks bestuur gelijktijdig met de andere leden aftreden. Daarbij dient expliciet te worden opgemerkt dat de leden van het dagelijks bestuur, die via de ontheffing van artikel 41, tweede lid, van de Waterschapswet in het dagelijks bestuur zijn terecht gekomen, alleen lid zijn van het dagelijks bestuur. Zij mogen dus alleen de bevoegdheden uitoefenen die horen bij het dagelijks bestuur. Ze zijn geen lid van het algemeen bestuur en kunnen dan ook geen bevoegdheden uitoefenen van het algemeen bestuur.

De invulling van een open gevallen plek in het college van leden van het dagelijks bestuur geschiedt zo spoedig mogelijk. Dit kan anders zijn indien het algemeen bestuur besluit het aantal andere leden van het dagelijks bestuur te verminderen.

Artikel 12 Ingang benoeming andere leden van het dagelijks bestuur

In dit artikel wordt het aanvangstijdstip van de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, geregeld alsmede de opvolging van het gehele dagelijks bestuur na de verkiezingen.

Artikel 13 Ontslag op eigen initiatief

Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 41 van de Waterschapswet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur - met uitzondering van de voorzitter - summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat ter zake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 42 van de Provinciewet en artikel 43 van de Gemeentewet).

Artikel 14 Vervanging leden van het dagelijks bestuur

Leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, kunnen worden vervangen door leden van het algemeen bestuur. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het dagelijks bestuur of op verzoek van het lid van het dagelijks bestuur zelf. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakuit oefening van het betreffende bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van een lid van het dagelijks bestuur.

Artikel 15 Reglement van orde

Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is, dat de vergaderingen van het dagelijks bestuur met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit bestuur anders heeft bepaald. Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur (artikel 42 Waterschapswet).

Met de toevoeging van de woorden “en andere werkzaamheden” wordt aangesloten bij wat daaromtrent in de praktijk is gegroeid en hetgeen is bepaald in de Provinciewet en de Gemeentewet. In de reglementen van orde worden meer activiteiten geregeld dan alleen de vergaderingen. Andere werkzaamheden kunnen betrekking hebben op de bekendmaking van besluiten, de schriftelijke afdoening van zaken en de procedurele voorbereiding van de in het dagelijks bestuur te bespreken nota’s.

Paragraaf 4 De voorzitter

Artikel 16 Benoeming voorzitter

Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Waterschapswet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd. Met een open sollicitatie wordt bedoeld een bekendmaking in de daarvoor geëigende kranten of vakbladen.

Artikel 17 Woonplaats voorzitter

Voor een goed functioneren van voorzitter is het gewenst dat deze in het gebied van het waterschap woont. Het algemeen bestuur kan van deze verplichting ontheffing verlenen. § 5 De secretaris

Artikel 19 Taken en bevoegdheden

De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van het algemeen en dagelijks bestuur. In verband met die functie is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van het algemeen bestuur, ook van toepassing verklaard op de secretaris en op zijn vervanger.

Hoofdstuk 5 Toezicht

Artikel 20 Toezichtsbevoegdheid

In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over het toezicht worden opgenomen. Het toezicht wordt gezamenlijk uitgevoerd door gedeputeerde staten van Noord- Holland en van Utrecht, omdat het beheergebied van het waterschap voor een groot deel in zowel de provincie Noord-Holland als Utrecht is gelegen.

Voor de beroepen op grond van artikel 153, eerste lid onderdelen a en b, van de Waterschapswet zijn, al naar gelang het het grondgebied betreft van de provincie Noord-Holland, Utrecht of Zuid-Holland, gedeputeerde staten van Noord-Holland, onderscheidenlijk gedeputeerde staten van Utrecht of gedeputeerde staten van Zuid-Holland afzonderlijk het bevoegde bestuursorgaan.

Het toezicht moet hier in ruime zin worden opgevat. Het omvat bijvoorbeeld ook het (in het artikel uitdrukkelijk vermelde) beroep op gedeputeerde staten tegen besluiten van het waterschapsbestuur en voorts de rol van gedeputeerde staten in het kader van taakverwaarlozing, de begroting, de rekening, de waterschapsbelastingen, de benoeming van de voorzitter en het beheersplan.

Artikel 21 Goedkeuring

De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot:

a. kostentoedelingsverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet);

b. overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding.

Daarnaast laat de Waterschapswet de mogelijkheid open om bij reglement goedkeuring te eisen voor:

c. besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten);

d. besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Met name voor peilbesluiten is beleidsafstemming tussen functioneel en algemeen belang belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan hieraan de nodige aandacht worden besteed. Alleen voor peilbesluiten geldt dan ook het vereiste van een afzonderlijke goedkeuring. Dit sluit aan bij de huidige situatie. Het tweede lid bevat een regeling voor de uitoefening van de goedkeuringsbevoegdheid in verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap.

Artikel 22 Meldingen

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden:

a. besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet);

b. de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet);

c. de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet);

d. de verordeningen met betrekking tot de organisatie van de administratie, het beheer ende controle van de vermogenswaarden alsmede de verordening met regels over periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur (artikel 109b van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten. Artikel 22 van het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23 Overgangsrecht

Op grond van het eerste lid is de eis dat de voorzitter zijn woonplaats in het gebied van het waterschap heeft, niet van toepassing op de zittende voorzitter. In het tweede lid is overgangsrecht gecreëerd voor de zittende leden van het algemeen en dagelijks bestuur. Dit overgangsrecht is opgenomen om geen discrepantie te laten ontstaan tussen de bestuurssamenstelling en de bepalingen in dit reglement gedurende de periode van 31 maart 2008 (datum inwerkingtreding reglement) tot aan 8 januari 2009 (de datum waarop een nieuw algemeen bestuur aantreedt). Het derde lid schept een overgangsregeling voor de heffing en invordering van de omslagen en verontreinigingsheffing in de overgaande gebieden, die zijn aangegeven op de kaart nr. 2. Een probleem van de inwerkingtredingsdatum van 31 maart 2008 is dat zonder overgangsregeling, voor de verontreinigingsheffing (een tijdvakheffing) het belastingjaar 2008 zou worden gebroken en de aanslag voor de laatste negen maanden door een ander waterschap zou moeten worden opgelegd en ingevorderd, dan door het waterschap dat in de eerste drie maanden daarvoor verantwoordelijk is. Door deze overgangsbepaling wordt dit probleem opgelost. Bovendien wordt nu aangesloten bij de wijzigingen in de belastinghef- fing als gevolg van de Wet modernisering waterschapsbestel. De eerste volzin regelt dat in overgaand gebied de vóór de datum van inwerkingtreding geldende wettelijke bepalingen van toepassing blijven. De tweede volzin regelt dat de bestuursorganen bevoegd blijven. Op grond van de derde volzin blijven dezelfde bestuursorganen ook ná 2008 (als enige) bevoegd, ten aanzien van de verontreinigingsheffingen en omslagen die betrekking hebben op de periode vóór 1 januari 2009. Het vierde lid laat voor de overgaande gebieden de bij de inwerkingtreding van het reglement geldende besluiten van kracht totdat het bestuursorgaan van het nieuwe waterschap terzake een nieuw besluit heeft genomen. De bestuursorganen van het nieuwe waterschap worden bevoegd ten aanzien van deze besluiten. Vanzelfsprekend geldt dit ook voor de ambtenaren van het waterschap, die uit naam en onder verantwoordelijkheid van de bedoelde bestuursorganen werkzaam zijn.

Artikel 24 Wijzigingen van beperkte strekking

Artikel 6 van de Waterschapswet maakt het mogelijk bij een interprovinciaal waterschap bij reglement te bepalen dat reglementswijzigingen van beperkte strekking kunnen worden opgedragen aan één van de provinciale staten. Artikel 24 voorziet hierin. Alleen reglementswijzigingen die aan goedkeuring van de minister van Verkeer en Waterstaat onderhevig zijn moeten bij gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvinden. Daarvan is sprake als de taken of het gebied van het waterschap wordt gewijzigd.