Regeling vervallen per 14-07-2012

Verordening van provinciale staten van Utrecht van 17 september 2001, houdende nadere regelen omtrent ontgrondingen

Geldend van 06-07-2007 t/m 13-07-2012

Intitulé

Verordening van provinciale staten van Utrecht van 17 september 2001, houdende nadere regelen omtrent ontgrondingen

Verordening van provinciale staten van Utrecht van 17 september 2001, prov blad 19, houdende nadere regelen omtrent ontgrondingen, gewijzigd bij besluiten van 6 sept. 2004, prov. blad 21, 12 sept. 2005, prov. blad 35, en 23 april 2007, prov. blad 2007, 29

Provinciale staten van Utrecht;

Op het voorstel van gedeputeerde staten van 7 augustus 2001, RG/ROL, nr. 2001REG001378i

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 7 en 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet en artikel 145 van de Provinciewet;

Besluiten:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

ARTIKEL 1. (4)

 In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Ontgrondingenwet;

b. m3 : hoeveelheid gemeten in profiel van ontgraving.

 

Hoofdstuk 2. Vrijstellingen

Artikel 2.

(vervallen) (4)

 

Artikel 3.

Het verbod zonder vergunning te ontgronden of ontgronding toe te laten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, geldt niet voor de volgende categorieën (4):

a. het aanleggen of wijzigen van vliegvelden, parkeer-, sport- en speelterreinen, jachthavens, openbaar groen en natuurontwikkeling en recreatieprojecten, mits: 1ste de werken plaats vinden ter uitvoering van een onherroepelijk bestemmingsplan of op grond van een onherroepelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; 2de de grondlagen op een grotere diepte dan 3,00 meter beneden het oorspronkelijke niveau ongemoeid blijven en 3de het oorspronkelijke niveau niet meer dan 1.00 meter wordt verlaagd (4);

b. het aanleggen of wijzigen van wegen, spoorwegen, woonwijken en bedrijventerreinen, niet zijnde watergangen mits: 1ste door of vanwege het Rijk, de provincie, een gemeente of een waterschap en 2de het oorspronkelijke niveau niet meer dan 3.00 meter worden verlaagd; bij de aanleg van woonwijken en bedrijventerreinen, niet zijnde watergangen, geldt deze vrijstelling niet indien archeologische waarden aanwezig kunnen zijn en dat is vastgesteld bij het geldende bestemmingsplan, bij een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of bij een geldend voorbereidingsbesluit of in een scheiftelijke verklaring van een deskundige (4);

c. het aanleggen of wijzigingen van bouwwerken krachtens een onherroepelijke vergunning op grond van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet;

d. het aanleggen of wijzigen van watergangen door of vanwege het Rijk, de provincie, een gemeente of een waterschap, voor zover deze nodig zijn voor de water aan- of afvoer, mits: 1ste het oorspronkelijk niveau niet meer dan 3,00 meter wordt verlaagd en 2de de bovenbreedte niet meer dan 10,00 meter wordt (4);

e. ontgrondingen ten behoeve van gewone onderhoudswerken aan kunstwerken, gelegen aan of in water;

f. ontgrondingen ten behoeve van het aanleggen of wijzigen van buizen, kabels, leidingen, palen en dergelijke voorwerpen;

g. het aanleggen of wijzigen van waterputten, reservoirs, bassins, vijvers en soortgelijke werken, mits gelegen in tuinen of erven in de directe nabijheid van woningen of bedrijfsgebouwen;

h. het uitvoeren van natuurontwikkeling waarbij minder dan 2.000 m3 afgegraven wordt (4);

i. ontgrondingen als gevolg van de normale uitoefening van het land-, tuin- of bosbouwbedrijf, alsmede als gevolg van het planten en rooien van bomen, struiken of andere gewassen;

j. andere werkzaamheden aan of in gronden die worden gebruikt voor de uitoefening van het land-, tuin- of bosbouwbedrijf ten behoeve van een agrarische verbetering, mits zij plaatsvinden in een agrarisch gebied dat als zodanig is aangemerkt in een bestemmingsplan of in een onherroepelijk vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; (5)

k. ontgrondingen ten behoeve van het aanleggen van perskaden ter plaatse van een opspuiting, mits: 1ste voor de opspuiting de noodzakelijke vergunningen zijn verleend en 2de geen van de afgegraven stoffen van het betreffende perceel worden afgevoerd;

l. ontgrondingen die worden uitgevoerd in het kader van stortingen krachtens vergunning ingevolge de Wet milieubeheer of ontheffing ingevolge de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 (1), mits de afgegraven stoffen niet van het betreffende perceel worden afgevoerd;

m. het doen van archeologische opgravingen en onderzoek door een rijksdienst, een instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente, die daarvoor een vergunning heeft ingevolge de Monumentenwet;

n. ontgrondingen tot 10.000 m3 in het kader van het uitvoeren van natuurontwikkeling, mits de werken plaatsvinden ter uitvoering van een bestemmingsplan of van een vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. (5)

 

Hoofdstuk 3. Meldingsplicht

Artikel 4. (5)

[vervallen]

 

Hoofdstuk 4. Vergunningen

Artikel 5.

Een aanvraag wordt in vijfvoud bij gedeputeerde staten ingediend op een door hen vastgesteld formulier. Gedeputeerde staten kunnen meer exemplaren eisen (4).

 

Artikel 6.

[vervallen] (4).

 

Artikel 7.

Gedeputeerde staten kunnen bestuursorganen en adviseurs aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, of die op een andere wijze worden betrokken bij de voorbereiding van een zodanige beschikking.

 

Artikel 8.

Bij de voorbereiding van een vergunning, blijft het bepaalde in artikel 3:30, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing, indien het een aanvraag tot wijziging of intrekking betreft die is ingediend door de vergunninghouder.

 

Hoofdstuk 5. Procedure voor ontgrondingen van eenvoudige aard

Artikel 9.

[vervallen].

 

Artikel 10.

eerste lid, van de Ontgrondingenwet is niet van toepassing met betrekking tot ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen dan die van de aanvrager niet of nauwelijks zijn betrokken (4).

 

Hoofdstuk 6. Schadevergoeding

Artikel 10.

Gedeputeerde staten kunnen deskundigen aanwijzen ter advisering inzake het geven van een beschikking ingevolge hoofdstuk V van de Ontgrondingenwet.

 

Artikel 11.

Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen voor de inhoud van de aanvragen van schadevergoeding, voor de voorbereiding van een advies en voor de inhoud van een advies.

 

Hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.

[vervallen] (4).

 

Artikel 13.

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst (3).

 

Artikel 14.

Deze verordening wordt aangehaald als Ontgrondingenverordening provincie Utrecht 2001.

Ondertekening

B. Staal, voorzitter
H.H. Sietsma, griffier
1)Provinciaal blad 40. 2) Prov. blad 1988, 34, gewijzigd bij besluit van 17 november 1993, prov. blad 1994, 53. 3) In werking met ingang van 1 december 2001. 4) wijziging van 6 sept. 2004, in werking 25 oktober 2004, en van 12 sept. 2005, in werking 24 sept. 2005. 5) wijziging van 23 april 2007, inwerkingtreding op 6 juli 2007