Beleidsregels jeugdhulp gemeente Voorschoten 2025

Geldend van 07-05-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Voorschoten 2025

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten.

overwegende dat het gewenst is beleidsregels vast te stellen over de wijze waarop het college omgaat met de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van zijn bevoegdheden in het kader van de Jeugdwet.

gelet op de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp gemeente Voorschoten 2015 en artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht.

besluit:

Vast te stellen de navolgende:

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Voorschoten 2025

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de hierop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur, uitvoeringsbesluiten en de Verordening jeugdhulp gemeente Voorschoten 2015.

In deze beleidsregels wordt verder verstaan onder:

  • Algemene voorziening: Overige, vrij toegankelijke voorzieningen die beschikbaar zijn, zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van de verordening.

  • (Boven)gebruikelijke zorg: Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouder(s) zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling. Gebruikelijke zorg is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of verzorger conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Van ouders/verzorgers wordt verwacht maximaal te zoeken naar eigen oplossingen. Dit geldt ook bij uitval van de ouder in een éénoudergezin- of als beide ouders beperkingen ondervinden in de opvang en verzorging van de kinderen. Bovengebruikelijke zorg is alle zorg die de gebruikelijke zorg per dag overstijgt. Dit is onder meer afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind, maar ook van de eigen kracht van de ouder(s). Bovengebruikelijke hulp kan in beginsel van ouder(s)/verzorger(s) worden verwacht.

  • Calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid” (Jeugdwet, artikel 1.1).

  • Familiegroepsplan: hulpverleningsplan opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren (artikel 1.1 van de Jeugdwet).

  • Gecertificeerde instelling: Het kan nodig zijn om bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering of in het kader van een sanctie reguliere jeugdhulp in te zetten. De gecertificeerde instelling is in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering bevoegd om deze maatregelen uit te voeren en om te bepalen dat een jeugdige jeugdhulp nodig heeft.

  • Gespreksverslag: het verslag van het vraagverhelderingsgesprek tussen de jeugdige en/of ouders en de gemeente inclusief de gemaakte afspraken van het vervolgonderzoek.

  • Mantelzorgondersteuning: hiervoor wordt verwezen naar de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 pagina 8.

  • Melding: is een bericht ( al dan niet schriftelijk) waarin door een jeugdige en/of zijn ouders of door een derde partij een hulpvraag wordt geuit.

  • Niet vrij toegankelijke jeugdhulp: de individuele voorziening jeugdhulp die uitsluitend toegankelijk is op basis van een verwijzing van de gemeente, de huisarts, jeugdarts of medisch specialist of van een functionaris in justitieel kader als bedoeld in de wet.

  • Ondersteuningsplan: In het ondersteuningsplan staat welke hulp en ondersteuning er nodig is, door wie, wat het gezin zelf en het sociale netwerk kan betekenen en als er een voorziening ingezet wordt, welke voorziening het beste ingezet kan worden.

  • Ouder: gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt.

  • Respijtzorg: biedt ouders de mogelijkheid om de zorgtaken voor hun kind tijdelijk over te dragen.

  • Sociaal Netwerk: een verzamelnaam voor een netwerk van betekenisvolle figuren (familie, vrienden en kennissen) dat functioneert als ondersteuningsbron voor het eigen welzijn en welbehagen en dat van de personen in het netwerk.

  • Vaktherapieën: De aanduiding vaktherapie is een clusterbenaming van de beroepen Beeldende therapie, Danstherapie, Dramatherapie, Muziektherapie, Psychomotorische (Kinder-)Therapie en Speltherapie.

  • Vervoer: Het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • Verordening: Verordening jeugdhulp gemeente Voorschoten 2015.

  • Voorliggende voorziening: Andere voorzieningen dan de Jeugdwet waarop aanspraak gemaakt kan worden ten behoeve van de hulpvraag.

  • Zorgovereenkomst: Een zorgovereenkomst is een contract tussen de zorgverlener en de budgethouder bij een persoonsgebonden budget. De budgethouder moet met elke zorgverlener een zorgovereenkomst afsluiten. In de zorgovereenkomst staan de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding.

Hoofdstuk 2 Procedure individuele voorziening jeugdhulp via de gemeente

Artikel 2.1. Toegang tot niet vrij toegankelijke jeugdhulp

  • 1. Iedere jeugdige en/of zijn ouder(s) die op grond van de Jeugdwet in de gemeente Voorschoten aanspraak wil of kan maken op jeugdhulp, kan zich rechtstreeks met een jeugdhulpvraag richten tot het college.

  • 2. Doorverwijzen naar niet vrij toegankelijke jeugdhulp geschiedt bij besluit van het college.

  • 3. Het college kan slechts doorverwijzen naar de niet vrij toegankelijke jeugdhulp voor zover dit financieel past binnen het met de jeugdhulpaanbieder afgesproken maximale financiële plafond in betreffend jaar.

  • 4. Het college verwijst niet door in die gevallen waarin het college tot het oordeel komt, al dan niet daarbij ondersteund door een deskundige of specialist, dat het aanbod van de vrij toegankelijke jeugdhulp en / of (algemene) voorzieningen voldoende inspeelt op de vragen en problemen van de jeugdige en / of zijn ouder(s).

  • 5. Besluiten over de hulpvraag worden binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag genomen. Deze termijn wordt ook aangehouden bij aanvragen voor continuering van de jeugdhulp.

  • 6. Indien het besluit niet binnen de acht weken na ontvangst van een aanvraag kan worden genomen, deelt het college dit aan de aanvrager mede binnen de termijn van acht weken en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 2.2. Melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag mondeling dan wel schriftelijk melden bij het college.

  • 2. Een hulpvraag kan ook door derden aan het college worden gemeld.

  • 3. Ouders en jeugdigen ontvangen een schriftelijke bevestiging van de ontvangst van de hulpvraag, tenzij zij expliciet aangeven geen prijs te stellen op deze bevestiging.

  • 4. Het college wijst de jeugdige en ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en de vertrouwenspersoon zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van deze beleidsregels.

  • 5. Het college nodigt de jeugdige en zijn gezin altijd uit om zelf een familiegroepsplan op te stellen. In dat plan kunnen ouders zelf aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren.

  • 6. Indien er van de mogelijkheid van een familiegroepsplan gebruik wordt gemaakt, vormt het familiegroepsplan de basis voor het ondersteuningsplan. Het college rapporteert in het ondersteuningsplan dat aan ouders de mogelijkheid is geboden om een familiegroepsplan op te stellen en of zij hier wel of geen gebruik van hebben gemaakt.

  • 7. Meent het college, dan wel de door de gemeente ingezette deskundige dat (onderdelen uit) dit familiegroepsplan geen passende jeugdhulp vormen gelet op de hulpvraag, of dat deze niet te realiseren zijn, dan stelt het college de jeugdige en zijn gezin hiervan binnen vijf werkdagen gemotiveerd op de hoogte en wordt er door het college met de jeugdige en zijn gezin een ondersteuningsplan opgesteld. Hierbij wordt het gehele gezinssysteem betrokken.

  • 8. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet aan.

Artikel 2.3. Vooronderzoek

  • 1. Het college bepaalt de aanspraak op zorg van de jeugdige aan de hand van het woonplaatsbeginsel zoals bepaald in de Jeugdwet. Het controleren van de identiteit in de basisregistratie persoonsgegevens aan de hand van legitimatiebewijs is hier onderdeel van.

  • 2. Het college verzamelt alle voor het gesprek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk een afspraak met de jeugdige en/of zijn ouders voor een gesprek.

  • 3. De jeugdige en/of zijn ouder(s) zijn zelf verantwoordelijk voor de volledigheid van de aanmelding eventueel met bijgevoegde rapportages en dergelijke.

  • 4. Het college kan bij zeer spoedeisende dan wel onveilige situaties afzien van een vooronderzoek in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 2.4. Gesprek/onderzoek/ondersteuningsplan

  • 1. Na de melding en het vooronderzoek wordt het onderzoek vervolgd door een gesprek met de jeugdige en/ of de ouders. In dit gesprek stelt het college vast of er sprake is van opvoed -of opgroeiproblemen en welke hulp noodzakelijk is (de zogenaamde triage). In het onderzoek doorloopt de deskundige namens het college samen met de jeugdige en / of de ouders de volgende stappen:

    • a.

      Het vaststellen van de hulpvraag van de jeugdige en / of de ouders.

    • b.

      Nader onderzoek of het college van gemeente Voorschoten verantwoordelijk is.

    • c.

      Onderzoek of de Jeugdwet van toepassing is.

    • d.

      Onderzoek naar wat de beperkingen/problematiek(en) zijn van de jeugdige, of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Indien daar sprake van is, wordt concreet gemaakt om welke problemen en/of stoornissen het gaat.

    • e.

      Vervolgens wordt bepaald welke hulp nodig is in vorm, duur en frequentie, gelet op de problematiek. De hulp moet de jeugdige in staat stellen om:

      • -

        gezond en veilig op te groeien.

      • -

        te groeien naar zelfstandigheid.

      • -

        voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

    • f.

      Onderzoek naar de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht).

    • g.

      Onderzoek of er aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening.

    • h.

      Onderzoek of er aanspraak bestaat op een algemene voorziening.

    • i.

      Informatie over de mogelijkheid van het aanvragen van een persoonsgebonden budget (pgb).

    • j.

      Indien een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd: beoordeel of aan voorwaarden pgb voldaan wordt (hoofdstuk 3 van deze beleidsregels).

  • 2. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek, als er sprake is van zeer spoedeisende en/of onveilige situaties, dan wel in het geval dat er weigeringsgronden zijn.

  • 3. Op basis van het onderzoek stelt het college samen met de jeugdige en/ of de ouders een ondersteuningsplan op. Het ondersteuningsplan vermeldt de uitkomsten van het onderzoek (artikel 2.4.1, lid a t/m j) en de naar aanleiding daarvan in te zetten zorg en ondersteuning met gebruikmaking van eigen kracht en netwerk. Hierin zal ook beschreven zijn van welke vrij toegankelijke individuele voorzieningen jeugdhulp de jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke individuele voorzieningen jeugdhulp de jeugdige en/of de ouders een aanvraag indienen bij het college. Tevens wordt vastgelegd wie welke verantwoordelijkheden heeft ten aanzien van de regie op de hulp die ingezet wordt.

  • 4. Het ondersteuningsplan bevat ten minste:

    • -

      BSN nummer kind

    • -

      Woonplaats kind

    • -

      Verblijfadres kind en contactgegevens ouders, inclusief BSN nummer van de ouders

    • -

      Wettelijk vertegenwoordigers van het kind

    • -

      Veiligheidsanalyse

    • -

      Hulpvraag systeem. ouder(s), kinderen/jongeren

    • -

      Korte analyse situatie

    • -

      Wat kunnen ouders en kinderen/jongeren zelf

    • -

      In welke mate de gebruikelijke hulp kan worden ingezet

    • -

      Wat kan het netwerk/omgeving systeem betekenen (scholen, verenigingen, kerken etc.)

    • -

      Wat is er nodig aan vrij toegankelijke jeugdhulp

    • -

      Wat is er nodig aan niet vrij toegankelijke jeugdhulp

    • -

      Afspraken over de ingangsdatum, de duur en het doel en resultaat van de zorginzet, concreet en meetbaar beschreven

    • -

      Afspraken over de wijze waarop de individuele voorziening(en) jeugdhulp wordt of worden en verstrekt (in natura of pgb)

    • -

      Aanwijzing regisseur

    • -

      Evaluatie en/of nazorgmoment

    • -

      Informatieplicht: doorgeven van wijzigingen in de persoonlijke situatie die van invloed kunnen zijn op de ondersteuningsbehoefte en de daarop ingezette zorg (zie artikel 11 van de verordening)

    • -

      Op welke manier bezwaar tegen het besluit van het college kan worden gemaakt

Artikel 2.5. Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en/of zijn ouders kunnen een aanvraag om een niet-vrij toegankelijke individuele voorziening jeugdhulp schriftelijk indienen bij het college door middel van het ondertekenen van het ondersteuningsplan dan wel familiegroepsplan.

  • 2. Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd door de jeugdige en/of zijn ouders en welke resultaten met deze ondersteuning worden beoogd.

Artikel 2.6. Behandeling aanvraag en afwegingsfactoren

  • 1. Het college neemt het ondersteuningsplan dan wel familiegroepsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag van een individuele voorziening jeugdhulp.

  • 2. Een jeugdige en/of zijn ouders komen in aanmerking voor een individuele voorziening jeugdhulp indien:

    • a.

      De jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden. Bij de beoordeling of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouders, eventueel met steun van het sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de gevraagde jeugdhulp te bieden, wordt rekening gehouden met:

      • -

        De benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige.

      • -

        De duur daarvan.

      • -

        De mogelijkheden van de jeugdige en zijn ouders.

      • -

        De draagkracht en de belastbaarheid van de ouders.

      • -

        De samenstelling van het gezin en de woonsituatie.

      • -

        Het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

      • -

        De mogelijkheden en de bereidheid van het sociale netwerk om de jeugdige en/ of zijn ouders te ondersteunen.

      • -

        Indien ouders gescheiden zijn, zijn beide ouders met gezag verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning en begeleiding.

    • b.

      Er geen oplossing kan worden gevonden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene voorziening of een vrij toegankelijke individuele voorziening jeugdhulp of.

    • c.

      Er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van voorzieningen die beschikbaar zijn op grond van voorliggende wetten.

  • 3. Voordat het college beslist over de verlening van een individuele voorziening jeugdhulp, zoals bedoeld in de Verordening in artikel 2 lid 2 onder a. tot en met l., kan het college advies inroepen in van een door het college aan te wijzen adviseur. In hoofdstuk 2 van de Toelichting op deze beleidsregels wordt deze procedure beschreven.

  • 4. Voor de inzet van een ingekochte, niet vrij toegankelijke individuele voorziening jeugdhulp (Zorg In Natura), volstaat het door de jeugdige (12 jaar en ouder) en de gezaghebbende ouders (van jeugdigen tot 16 jaar) ondertekende ondersteuningsplan.

Artikel 2.7. Afbakening Jeugdwet

  • 1. Voor jeugdhulp geldt dat gemeenten geen voorzieningen hoeven te treffen als er aanspraak mogelijk is op de Wlz, of als er een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Zvw en/of Passend Onderwijs bestaat.

  • 2. Voor de overgang van 18- naar 18+ geldt dat:

    • a.

      Als de zorg vanaf 18 jaar op grond van een andere wet (zoals Zvw, Wlz of Wmo) kan worden verleend, de gemeente geen jeugdhulpplicht meer heeft.

    • b.

      Als het om een vorm van jeugdhulp gaat die voor meerderjarigen niet op grond van een andere wet kan worden voortgezet (met name jeugd- en opvoedhulp, niet zijnde jeugd-GGZ of jeugd-LVG), dan blijft de gemeente wèl verantwoordelijk voor het voortzetten van de jeugdhulp tot 23 jaar.

      • -

        Behoudens artikel 1.1, lid 3 Jeugdwet is doorloop van jeugdhulp vanaf de 18e verjaardag noodzakelijk, is de noodzaak van jeugdhulp bepaald vóórdat de jeugdige 18 jaar is dan wel wordt de noodzakelijke jeugdhulp hervat binnen zes maanden na het beëindigen ervan voordat de jeugdige de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

  • 3. Zorg in de (aanvullende) ziektekostenverzekering is een uitsluitingsgrond, hieronder vallen de vaktherapieën. Dit geldt voor zowel pgb als zorg in natura (ZIN). Er kan geen individuele voorziening jeugdhulp worden verstrekt voor vaktherapie, tenzij:

    • -

      De vaktherapie een onderdeel is van een multidisciplinaire geneeskundige behandeling in het kader van de geneeskundige ggz.

    • -

      Er sprake is van een (vermoede) DSM V beschreven stoornis of diverse kenmerken ervan en de regiebehandelaar van de betrokken GGZ organisatie uit het ZIN aanbod de vaktherapie adviseert en inzet.

    • -

      Er sprake is van een chronische verstandelijke, psychische of lichamelijke beperking die de ontwikkeling en het functioneren langdurig zal blijven beperken en er behandeling en herstel niet meer mogelijk lijkt en de regiebehandelaar van de betrokken GGZ organisatie uit het ZIN aanbod de vaktherapie adviseert en inzet.

    In deze uitzonderingsgevallen kan de desbetreffende jeugdhulpaanbieder onder eigen regie vaktherapie inzetten. Indien ouders een aanvullende verzekering hebben die vaktherapie vergoedt, dan geldt dit als voorliggende voorziening die in plaats van jeugdhulp kan worden ingezet. Voor enkel vaktherapie kan geen individuele voorziening jeugdhulp worden verstrekt en wordt verwezen naar de (aanvullende) zorgverzekering.

  • 4. Respijtzorg (zie toelichting op deze beleidsregels) biedt ouders de mogelijkheid hun zorgtaken voor hun kind tijdelijk aan een ander over te dragen. Hierdoor kunnen zij af en toe vrijaf nemen van de zorg voor hun kind waardoor zij de zorg voor hun kind beter kunnen volhouden. Respijtzorg kan eens of meermaals per kalenderjaar worden ingezet. Respijtzorg is een belangrijk middel om overbelasting van ouders te voorkomen. Respijtzorg kan alleen aangevraagd worden door middel van een individuele voorziening jeugdhulp indien dit in het kader van een voorliggende voorziening, zoals de Wlz, Zvw of vanuit de Participatiewet (zoals de Beleidsregel kinderopvang sociaal domein) niet mogelijk is. Respijtzorg in het kader van de Jeugdwet kan alleen ingezet worden als de jeugdige voor wie de zorg wordt aangevraagd is aangewezen is op permanent toezicht en begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging ontvangt.

    Onder respijtzorg verstaan we niet jeugdhulp die bedoeld is voor naschoolse opvang of opvang tijdens de schoolvakanties. In zeer specifieke omstandigheden kunnen jeugdigen gebruik maken van een naschoolse opvang of vakantieopvang. Dit geldt voor jeugdigen die onder cluster 1 en 2 onderwijs volgen, jeugdigen die cluster 3 en 4 onderwijs volgen en jeugdigen die zeer agressief gedrag vertonen en voor wie een BSO-plus voorziening onvoldoende begeleiding kan bieden.

Artikel 2.8. Vervoer

  • 1. Vervoer van jeugdigen naar en van een locatie waar jeugdhulp geboden wordt, valt onder de Jeugdwet (artikel 2.3, lid 2, Jeugdwet). De verantwoordelijkheid van de gemeente voor vervoer op grond van de Jeugdwet geldt alleen voor vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulplocatie en terug. Vervoer naar andere locaties of vervoer van de ouders van de jeugdige valt niet onder de jeugdhulpplicht. Bij het bepalen of een vervoersvoorziening naar een individuele voorziening jeugdhulp noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, hanteert het college het volgende afwegingskader:

    • -

      De regeling is alleen van toepassing indien het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een beschikking heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp.

    • -

      Indien dit het geval is, wordt vervolgens nagegaan of en in hoeverre de ouders het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp zelf kunnen regelen (eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid).

    • -

      Als ouders het vervoer naar de individuele voorziening jeugdhulp zelf niet of niet volledig kunnen regelen, wordt nagegaan of er iemand uit het sociale netwerk is die wat kan betekenen in het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp.

    • -

      Indien de inzet van het sociaal netwerk niet of onvoldoende mogelijk is, dan wordt nagegaan welke vervoersvoorziening het meest passend is. Hierbij wordt in eerste instantie gekeken naar voorliggend aanbod, vervolgens naar vervoer met het OV (al dan niet met begeleiding) en tenslotte naar aangepast vervoer. Combinaties van vervoersmogelijkheden zijn daarbij ook mogelijk.

  • 2. De volgende vormen van vervoersvergoeding worden onderscheiden:

    • -

      Kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van de door de rijksoverheid vastgestelde maximale belastingvrije reiskostenvergoeding eigen vervoer.

    • -

      Een vergoeding voor openbaar vervoer indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken.

    • -

      Een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding indien door de ouders ten genoegzaam wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.

    • -

      Aangepast vervoer (taxi vervoer) indien voorgaande opties niet tot de mogelijkheid behoren.

  • 3. Een tegemoetkoming voor vervoer kan alleen worden toegekend tezamen met een vorm van jeugdhulp van en naar de dichtstbijzijnde locatie waar die jeugdhulp kan worden geboden binnen de regio en bij gecontracteerde aanbieders.

  • 4. Vervoer naar onderwijs-zorglocaties zal plaatsvinden met behulp van en volgens de regels van het leerlingenvervoer gedurende de lesweken. In de vakantieperiode kan dit vervoer in een andere vorm mogelijk gemaakt worden. Voor toetsing van de zelfredzaamheid conform lid 1 en 2 raadpleegt het college naast de jeugdige en diens ouders ook de betrokken zorgaanbieder.

  • 5. De vervoersvoorziening bestaat uit het vervoer door derden in opdracht van het college.

  • 6. De door de gemeente gecontracteerde vervoerder organiseert het vervoer. Slechts enkele door het college aangewezen jeugdhulpaanbieders van dagbesteding en dagbehandeling kunnen binnen de contractafspraken met het college zelf het vervoer organiseren voor vervoer van- en naar de locatie waar dagbehandeling of dagbesteding geboden wordt.

  • 7. In uitzonderlijke gevallen kan er door het college een taxi worden in gezet.

  • 8. Het ontbreken van een auto, onvoldoende financiële middelen (boven het sociaal minimum), of het wegbrengen en halen niet kunnen combineren met werk of de zorg voor andere kinderen uit het gezin zijn geen zorginhoudelijke redenen zoals genoemd in dit artikel.

  • 9. Enkel afstanden van 6 kilometer of meer komen in aanmerking voor vergoeding.

  • 10. Enkel vervoer op werkdagen komt in aanmerking voor vergoeding.

  • 11. Er wordt geen vergoeding voor vervoer met terugwerkende kracht toegekend.

  • 12. Parkeerkosten komen niet in aanmerking voor vergoeding.

Artikel 2.9. Dagbesteding en dagbehandeling

Een jeugdige kan alleen in aanmerking komen voor dagbesteding of dagbehandeling indien hij staat ingeschreven op het onderwijs en er een ontwikkelperspectiefplan (OPP) is opgesteld door het onderwijs, waarin de gezamenlijke doelen zijn opgenomen ten behoeve van terugkeer van de jeugdige naar het onderwijs.

Artikel 2.10 Algemene weigeringsgronden jeugdhulp

  • 1. Een jeugdige en/ of ouder(s) komen niet in aanmerking voor een individuele voorziening jeugdhulp als:

    • a.

      De jeugdige en/ of ouder(s) aanspraak maken op een voorliggende voorziening die voorziet in de ondersteuningsbehoefte, of de mogelijkheid bestaat dat zij aanspraak kunnen maken op een voorliggende voorziening die voorziet in de ondersteuningsbehoefte, maar zij hiervoor geen aanvraag wensen in te dienen. Voorziet de voorliggende voorziening gedeeltelijk in de ondersteuningsbehoefte dan kan aanvullend alsnog een individuele voorziening jeugdhulp worden afgegeven.

    • b.

      De jeugdige en/of ouder(s) onvoldoende meewerken aan het onderzoek waardoor de gemeente geen juist onderzoek kan uitvoeren en hierdoor de ondersteuningsbehoefte niet op een juiste wijze kan vaststellen.

    • c.

      De individuele voorziening jeugdhulp niet voldoet aan de eisen met betrekking tot kwaliteit zoals bedoeld in paragraaf 4.1 van de wet en artikel 5.1.1. Besluit jeugdwet.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige en/ of ouder(s) voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt dan worden deze kosten niet vergoed.

Artikel 2.11 Weigeringsgronden gelegen in de specifieke aanbieder van jeugdhulp

Het is niet toegestaan om jeugdhulp in te zetten van aanbieders die:

  • a.

    buitenlands hulpaanbod hebben en niet voldoen aan het afsprakenkader Buitenlandse Jeugdhulp (VNG e.a.).

  • b.

    alle zorg en ondersteuning (door aanbieders) buiten EU-landen.

  • c.

    Een aanbieder die een actieve aanwijzing of herstelopdracht van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd heeft.

  • d.

    Een aanbieder waarvan in de voorgaande vijf jaar het contract met de regio is ontbonden wegens niet voldoen aan de contractuele voorwaarden.

  • e.

    Een aanbieder die geen gegevens heeft aangeleverd voor de jaarverantwoording in de zorg, tenzij wordt voldaan voor de uitzondering voor solistisch werkende jeugdhulpverleners.

  • f.

    Een aanbieder die niet voldoet aan de Wet normering topinkomens.

  • g.

    Een aanbieder waar geen SKJ of BIG geregistreerde professionals werkzaam zijn.

  • h.

    Een aanbieder die niet werkt volgens het Kwaliteitskader Jeugdhulp (SKJ) en de daaraan verbonden norm verantwoorde werktoedeling.

Hoofdstuk 3 Inzet individuele voorziening jeugdhulp door middel van een persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 3.1. Voorwaarden besluitvorming aanvraag pgb

  • 1. In artikel 10 van de Verordening zijn de wettelijke voorwaarden voor het pgb neergelegd ter beoordeling aan het college. Om over te gaan tot beoordeling van een aanvraag voor verstrekking van een pgb ten behoeve van de inzet van jeugdhulp, moet het college zich ervan overtuigen dat voldaan wordt aan de in lid 3 genoemde voorwaarden. De cliënt verschaft de noodzakelijke inlichtingen of gegevens en verleent zijn medewerking aan het onderzoek. De voorwaarden zijn cumulatief.

  • 2. Alleen het college is gemachtigd om te beslissen over jeugdhulp via een pgb.

  • 3. Het college beslist over het al dan niet verstrekken van een pgb aan de jeugdige en/of aan de hand van de volgende voorwaarden:

    • a.

      Er is vanuit het onderzoek een ondersteuningsplan (artikel 2.4) waaruit de indicatie blijkt dat de inzet van niet vrij toegankelijke jeugdhulp noodzakelijk is.

    • b.

      De jeugdige en / of zijn ouders of een door hen aangewezen budgethouder naar oordeel van het college voldoende in staat zijn om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

    • c.

      De jeugdige en ouders voldoende kunnen motiveren waarom een voorziening vanuit het ZIN aanbod onvoldoende toereikend is.

    • d.

      De jeugdhulp die de jeugdige en / of zijn ouders van het budget willen betrekken naar oordeel van het college van goede kwaliteit is.

    • e.

      De jeugdige en / of zijn ouders hebben een budgetplan opgesteld waarin minimaal is opgenomen:

      • I.

        De gegevens van de jeugdige voor wie het pgb bedoeld is.

      • II.

        De gegevens van de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger(s)d.

      • III.

        De gegevens van de budgethouder wanneer de wettelijk vertegenwoordiger(s) of ouder(s) het pgb niet zelf beheren.

      • IV.

        De hulpvraag van de jeugdige en/of opvoeder(s).

      • V.

        Korte analyse van de situatie zoals omschreven in het ondersteuningsplan.

      • VI.

        Welke zorgverlener de aanvrager wil inzetten. Indien de zorgverlener iemand uit het netwerk betreft (informele zorg) moet de relatie tot de jeugdige worden vermeld.

      • VII.

        Waarom de jeugdige en / of ouders deze zorgverlener in willen zetten en wat de meerwaarde is van de gekozen zorgverlener t.o.v. het door de gemeente ingekochte zorgaanbod (ZIN).

      • VIII.

        Wat gaat de zorgverlener gaat doen.

      • IX.

        Dat de zorgaanbieder, zelfstandige zonder personeel dan wel informele zorgverlener (sociaal netwerk) voldoen aan de kwaliteitseisen zoals vernoemd in hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.

      • X.

        Hoeveel de aanvrager aan de zorgverlener wil gaan betalen.

      • XI.

        Welke inzet (hoeveel uur per dag/week/maand) de aanvrager denkt nodig te hebben.

      • XII.

        Hoe de aanvrager de ondersteuning gaat evalueren.

      • XIII.

        Hoe de aanvrager zorgt voor vervanging bij vakantie of ziekte/overbelasting van de zorgverlener.

      • XIV.

        Hoe overbelasting bij informele zorg wordt voorkomen.

      • XV.

        Wat de aanvrager doet bij ontevredenheid over de geleverde zorg.

      • XVI.

        Hoe de aanvrager zich heeft georiënteerd op wat er komt kijken bij budgethouderschap.

      • XVII.

        Bijzonderheden die van toepassing zijn.

Artikel 3.2. Jeugdhulp middels pgb

Als het college van oordeel is dat de zorg via een pgb kan worden ingekocht, dan zijn de volgende leden van toepassing:

  • a.

    Het pgb gaat niet eerder in dan de datum van het ondertekenen van de aanvraag bij artikel 2.5.

  • b.

    Het college kan, na zorgvuldige afweging, de beschikking voor een kortere termijn toekennen dan door de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt gevraagd.

  • c.

    De hoogte van het pgb voor een professionele individuele voorziening jeugdhulp is maximaal 80% van het goedkoopst vergelijkbare product uit het ZIN aanbod en maximaal 70% voor een z.z.p.’er.

  • d.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp uit het sociale netwerk is vastgesteld op 103% van het uurtarief conform de Wet op het minimumloon (inclusief vakantiegeld en -uren).

  • e.

    Op basis van het budgetplan en eventueel de zorgovereenkomst oordeelt het college of een pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen.

  • f.

    Het college heeft de mogelijkheid om de zorgovereenkomst in te zien als het dit nodig acht.

  • g.

    Het pgb kan flexibel worden opgenomen als dit in het budgetplan nadrukkelijk is opgenomen.

  • h.

    Het college beoordeelt of de budgethouder voldoende bekwaam is om de bijbehorende taken uit te voeren. Toetsing vindt plaats door het college in samenspraak met de aanvrager aan de hand van meerdere toetsingscriteria, waaronder:

    • -

      Een goed overzicht van de eigen situatie kunnen houden.

    • -

      Weten welke regels er horen bij een pgb.

    • -

      In staat zijn een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden.

    • -

      In staat zijn behoorlijk te kunnen communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

    • -

      Zelfstandig kunnen handelen en zelf voor zorgverleners kiezen.

    • -

      In staat zijn zelfstandig afspraken te maken, zich hieraan te houden en deze afspraken bijhouden.

    • -

      In staat zijn te beoordelen of de zorg uit het pgb passend is.

    • -

      Zelf de zorg kunnen regelen met een of meer zorgverleners.

    • -

      Zorgen dat de ingezette zorgverleners weten wat ze moeten doen.

    • -

      Weten wat verwacht wordt van de budgethouder als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

  • i.

    Bij twijfel aan de bekwaamheid en/of de goede intenties van de budgethouder kan een VOG worden gevraagd, tenzij de budgethouder familie in de eerste lijn is. Mocht het college van oordeel zijn dat de budgethouder, al dan niet met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger, niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan het college het pgb weigeren of intrekken.

  • j.

    De richtlijnen voor Zorg in natura die als zodanig zijn vastgelegd in de dienstomschrijvingen Jeugdhulp van Holland Rijnland, zijn van toepassing op alle zorgaanbieders van pgb.

Artikel 3.3. Functiecategorieën professionele pgb zorg

Het pgb voor professionele hulp kan slechts worden toegekend voor de volgende functiecategorieën:

  • 1.

    Wonen.

  • 2.

    Dagbehandeling en dagbesteding.

  • 3.

    Ambulante jeugdhulp.

Artikel 3.4. Pgb voor de inzet van het sociaal netwerk (informele pgb zorg)

  • 1. De jeugdige en/of ouders aan wie een pgb wordt toegekend, kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren, als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders niet toereikend zijn om te leveren wat nodig is.

  • 2. De jeugdige en/of ouder(s) aan wie een pgb wordt toegekend, kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren, als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

    • -

      de inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar gelijkwaardig of doelmatiger dan professionele ondersteuning.

    • -

      de geboden hulp is passend, adequaat en veilig.

    • -

      de hulpverlener heeft aangegeven dat de zorgverlening voor hem niet tot overbelasting leidt.

    • -

      de persoon uit het sociale netwerk mag op geen enkele wijze druk op de jeugdige en/of zijn ouders hebben uitgeoefend bij hun keuze voor zorgverlener.

    • -

      de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie de jeugdige vertrouwd is en goed contact heeft.

    • -

      de zorgverlener waaraan het pgb wordt uitbetaald zijn niet de ouders van de jeugdige.

  • 3. De jeugdige en/of ouder(s) aan wie een pgb-sociaal netwerk wordt toegekend kan alleen jeugdhulp betrekken voor begeleiding, dagactiviteiten, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf.

  • 4. In aanvulling op lid 2 onder a, wordt inzet van het sociaal netwerk met een pgb in ieder geval aantoonbaar gelijkwaardig of beter geacht, indien twee of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

    • a.

      de hulp is vooraf niet goed in te plannen.

    • b.

      de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden.

    • c.

      de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden.

    • d.

      de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd.

    • e.

      de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn.

  • 5. Verzorging bij kortdurende ziekte kan niet toegekend worden uit het pgb sociaal netwerk.

  • 6. De zorgverlener is minimaal 18 jaar.

  • 7. De zorgverlener is in het bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag.

  • 8. De jeugdige en/of ouder(s) dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren.

  • 9. Voorafgaand aan de toekenning en indien nodig tussentijds – wordt altijd onderzocht of (een combinatie) met ZIN mogelijk is.

  • 10. In het ondersteuningsplan is expliciet opgenomen hoe met de inzet van het sociaal netwerk wordt voldaan aan artikel 2.3 van de Jeugdwet en dus hoe de inzet van het sociaal netwerk in het kader van jeugdhulp leidt tot:

    • -

      gezond en veilig opgroeien.

    • -

      groeien naar zelfstandigheid en.

    • -

      voldoende zelfredzaam zijn en maatschappelijk participeren, rekening houdend met leeftijd en ontwikkelingsniveau.

  • 11. Inzet uit het sociaal netwerk wordt in het kader van de Verordening Jeugdhulp en deze Beleidsregels Jeugdhulp beschouwd als informele zorgverlening waarop het tarief voor het sociaal netwerk van toepassing is (Artikel 3.2.3 lid 3 van deze beleidsregels).

  • 12. Jeugdigen die met een pgb ondersteuning betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren, mogen het pgb niet besteden aan tussenpersonen of belangenbehartigers, ook niet aan administratie- of reiskosten.

  • 13. Voor de ureninzet bij persoonlijke verzorging (zie artikel 2.7.4 en toelichting van deze beleidsregels) door het sociaal netwerk hanteert het college de volgende richtlijn:

    • a.

      Voor jeugdigen tot 0 tot 12 jaar: Maximaal een half uur per dag voor persoonlijke verzorging.

    • b.

      Voor jeugdigen van 12 tot 18 jaar: Maximaal een kwartier per dag voor persoonlijke verzorging.

  • 14. Pgb voor bovengebruikelijke zorg (zie hoofdstuk 1 en toelichting van deze beleidsregels) in vrije tijd en vakantie kan onderdeel zijn van een pgb, mits het de jeugdhulpdoelen dient.

Artikel 3.5. Beschikking

  • 1. De beschikking welke wordt opgesteld bij het toekennen van een pgb bevat ten minste de volgende punten:

    • a.

      naam, telefoonnummer + e-mailadres van de jeugdconsulent die het pgb namens het college heeft toegekend.

    • b.

      de naam van de jeugdige.

    • c.

      datum raadplegen BSN.

    • d.

      de naam van de budgethouder.

    • e.

      de ondersteuningsvraag..

    • f.

      de beslissing (product, bedrag en termijn).

    • g.

      opbouw van de berekening.

    • h.

      evaluatiemoment(en).

    • i.

      informatieplicht: doorgeven van wijzigingen in de persoonlijke situatie die van invloed kunnen zijn op de ondersteuningsbehoefte en de daarop ingezette zorg.

    • j.

      bezwaarclausule.

  • 2. De beschikking heeft een looptijd van maximaal een half jaar.

Artikel 3.6. Besteding van het pgb

  • 1. Voorwaarde voor het verstrekken van een pgb is dat de jeugdige en / of zijn ouders het persoonsgebonden budget aanwenden voor de ondersteuning zoals is opgenomen en goedgekeurd in het ondersteuningsplan.

  • 2. Wanneer de jeugdige en / of zijn ouders verschillende vormen van jeugdhulp nodig hebben kunnen zij ervoor kiezen om een deel van de zorg in natura af te nemen en een deel zelf in te kopen met een pgb.

  • 3. Na toekenning van een pgb controleert de gemeente bij de SVB of het budget is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt er contact met de ouder(s) opgenomen en onderzocht waarom dit is, of het pgb alsnog besteed gaat worden en of er andere hulp noodzakelijk is.

  • 4. De jeugdige en/of zijn ouder(s) geven de SVB opdracht voor het uitvoeren van betalingen aan hun zorgverleners. Het opstellen van een zorgovereenkomst als onderdeel van het ondersteuningsplan geldt als voorwaarde voor het uitbetalen van zorgverleners uit het pgb.

  • 5. Bij een verandering in de zorgvraag waardoor het budget anders ingezet moet worden, vragen ouder(s) en of budgethouder het college hiervoor vooraf toestemming en verstrekken de hiervoor benodigde informatie. Op basis van deze informatie beoordeelt het college of hiervoor toestemming verstrekt wordt. Als niet vooraf om toestemming wordt verzocht, dan kan het college dit beschouwen als onjuiste verstrekking van informatie. Het college heeft ook de mogelijkheid om het pgb te herzien bij een verandering in de zorgbehoefte.

  • 6. Op een pgb zijn dezelfde weigeringsgronden van toepassing als vermeld in artikel 2.10 en 2.11 van deze beleidsregels.Het college kan een pgb ook intrekken als er niet voldaan wordt aan de informatieplicht.

Artikel 3.7. Evaluatie

Het college evalueert ten minste een keer per half jaar de resultaten van de ingezette zorg in pgb.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Artikel 4.1. Kwaliteitseisen

De jeugdhulp die wordt ingekocht is kwalitatief verantwoord en voldoet zowel voor ZIN als pgb ten minste aan de volgende eisen:

  • 1.

    De jeugdhulpaanbieders:

    • a.

      hebben medewerkers in dienst die in bezit zijn van een Verklaring Omtrent Gedrag.

    • b.

      beschikken over een passende aansprakelijkheidsverzekering.

    • c.

      verlenen veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp.

    • d.

      werken volgens de norm van verantwoorde werktoedeling.

    • e.

      werken volgens de richtlijn van 1G1P1R.

    • f.

      dienen een kwaliteitssysteemborgingssysteem te hebben.

    • g.

      hebben een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling.

    • h.

      hebben een meldplicht bij een calamiteit.

    • i.

      hebben een meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp.

    • j.

      hebben de beschikking over een klachtenprocedure.

    • k.

      hebben de beschikking over een cliëntenraad indien de Jeugdwet dat vereist.

    • l.

      hebben de verplichting een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

    • m.

      staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als jeugdhulpaanbieder, hebben een KVK-nummer en staan geregistreerd bij het CIBG.

  • 2.

    Een Zelfstandige Zonder Personeel, ingekocht via een pgb:

    • a.

      is in het bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag.

    • b.

      beschikt over een SKJ- of BIG-registratie.

    • c.

      beschikt over een passende aansprakelijkheidsverzekering.

    • d.

      verleent veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp.

    • e.

      werkt volgens de richtlijn van 1G1P1R.

    • f.

      handelt naar landelijke protocollen, richtlijnen en kwaliteitscodes.

    • g.

      heeft een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling.

    • h.

      heeft een meldplicht bij een calamiteit.

    • i.

      heeft een meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp.

    • j.

      heeft de beschikking over een klachtenprocedure.

    • k.

      heeft de verplichting een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

  • 3.

    Personen uit het sociaal netwerk, die voor hun inzet worden betaald vanuit een pgb:

    • a.

      zijn in het bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag.

    • b.

      verlenen veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp.

    • c.

      beschikken over de voor de hulpvraag benodigde competenties, kennis en vaardigheden om verantwoorde hulp te bieden.

    • d.

      werken op basis van een integraal gezinsplan, waarin benoemd is:

    • e.

      welke doelen bereikt worden met het pgb en wanneer en hoe het gezinsplan, inclusief het gebruik van pgb, door de jeugdige en/of ouders en een medewerker van het team geëvalueerd wordt.

    • f.

      bespreken eventuele zorgen op het gebied van veiligheid met ouders en Jeugdteam en nemen bij ernstige zorgen op het gebied van veiligheid contact op met de daarin gespecialiseerde instantie (Veilig Thuis).

    • g.

      melden calamiteiten direct aan het college.

Artikel 4.2. Kaders specialistische Jeugdhulp

  • 1. Het college stelt inhoudelijke regels vast conform de actuele versie van de dienstomschrijvingen.

  • 2. Het college draagt zorg voor een goede prijs-kwaliteit verhouding van en daarmee reële tarieven voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering.

  • 3. Het Serviceorganisatie Zorg Holland Rijnland verzorgt namens het college de taken behorende bij lid 1 en 2.

Artikel 4.3. Toezicht

De gemeente houdt toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid. Er geldt een verplichting tot volledige medewerking aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door de Gemeente (of door het college daartoe aangewezen derden).

Hoofdstuk 5: Procedure individuele voorziening jeugdhulp via huisarts, jeugdarts en medisch specialist

Artikel 5.1. Verwijzing via huisarts, jeugdarts en medisch specialist

  • 1. Huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten kunnen jeugdigen voorzien van een geldige verwijzing naar passend hulpaanbod in het kader van de Jeugdwet op grond van artikel 2.6 van de wet.

  • 2. De praktijkondersteuner jeugd die namens het college actief is, adviseert de huisartsen voorafgaande over eventuele verwijzingen naar individuele voorzieningen jeugdhulp.

Hoofdstuk 6: Procedure individuele voorziening jeugdhulp via Gecertificeerde Instelling

Artikel 6.1

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp op basis van het de verwijzing van de gecertificeerde instelling ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel conform artikel 3.5 eerste lid van de wet of ter uitvoering van jeugdreclassering conform artikel 2.4 tweede lid onder b van de wet.

  • 2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instelling over:

    • a.

      Het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, als bedoeld in artikel 3.5 eerste lid van de wet.

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt.

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders.

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3. Het college en de gecertificeerde instellingen leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid van dit artikel vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 van de wet.

Hoofdstuk 7 Vertrouwenspersoon

Artikel 7.1. Jeugdstem

  • 1. De functie van de vertrouwenspersoon wordt uitgevoerd door de organisatie Jeugdstem en geldt voor alle vormen van jeugdhulp.

  • 2. De in het eerste lid genoemde functie is voor de cliënt gratis.

Hoofdstuk 8 Klachtregeling

Artikel 8.1 Indienen klacht

  • 1. In het geval de jeugdige en/of diens ouders, betrokken netwerk of budgethouder een klacht hebben over:

    • a.

      De persoonlijke behandeling door een medewerker, bestuurder of organisatie.

    • b.

      Het krijgen van te weinig dan wel onjuiste informatie.

    • c.

      Het niet reageren op vragen.

    Dan kan hij of zij een klacht indienen via de gemeentelijke website (www.voorschoten.nl/klacht-indienen)

  • 2. De klacht zal worden afgehandeld op basis van de op dat moment geldende Klachtenverordening gemeente Voorschoten.

Hoofdstuk 9 Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 9.1. Inwerkingtreding en overgangsfase

  • 1. Deze beleidsregels treden de dag na bekendmaking in werking.

  • 2. De beleidsregels jeugdhulp gemeente Voorschoten 2020 blijven van kracht op individuele voorzieningen jeugdhulp die zijn toegekend voor inwerkingtreding van deze beleidsregels.

  • 3. De beleidsregels jeugdhulp gemeente Voorschoten 2020 zullen worden ingetrokken op het moment dat de duur van alle voorzieningen die voor inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn ingezet is verstreken.

  • 4. In de gevallen dat er om verlenging of wijziging van voorzieningen wordt verzocht die voor inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn ingezet, zullen deze beleidsregels van toepassing zijn.

  • 5. Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels jeugdhulp gemeente Voorschoten 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 04-03-2025,

het college van burgemeester en wethouders,

E.A. van Wattingen,

gemeentesecretaris

mw. drs. N. Stemerdink,

burgemeester

Bijlage 1: Afwegingskader voor gebruikelijke zorgtaken en individuele vervoersvoorzieningen

Onderstaande richtlijnen laten zien wat kinderen met een normale ontwikkeling nodig hebben van hun ouders in de verschillende leeftijdsfasen van het kind. Met gebruikelijke zorg wordt verstaan dat van ouders verwacht wordt dat zij de benodigde zorg in elke ontwikkelfase bieden. Gebruikelijke zorg valt niet onder de Jeugdwet.

Leeftijd 0-18 jaar: Een veilige woonomgeving = gebruikelijke zorg

Het door ouders bieden van een veilige thuis omgeving is gebruikelijke zorg.

Dit betekent dat:

  • De lichamelijke en sociale veiligheid van het kind is gewaarborgd, en

  • Er een bij de leeftijd van het kind passend opvoedkundig klimaat is, en

  • Het kind de verzorging, begeleiding en stimulans krijgt die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Als een kind niet bij (een van) de ouder(s) kan wonen omdat de ouder(s) geen veilige woonomgeving kunnen bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van de ouder(s), is verblijf op grond van de Jeugdwet aan de orde.

Leeftijd 0-3 jaar

  • -

    Hebben bij alle activiteiten verzorging van de ouder nodig.

  • -

    Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig.

  • -

    Hulp in nabijheid is 24 uur per dag nodig.

  • -

    Hebben voortdurend, dat wil zeggen op geplande èn ongeplande momenten, overname van zelfhulp

  • -

    nodig.

  • -

    Zijn in toenemende mate zelfstandig bij bewegen en verplaatsen.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij psychomotorische ontwikkeling.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontwikkelen naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

  • -

    Motoriek: leert kruipen, zitten, lopen, rennen, pincetgreep, blokken bouwen en begint met tekenen.

  • -

    Sociaal-emotioneel: toezicht en begeleiding nodig in het samenspel met andere kinderen. Speelt naast andere kinderen. Kinderen hebben grote behoefte om dingen zelf te doen.

  • -

    Spraak en taal: begrijpt eenvoudige aanwijzingen en spreekt zelf woordjes en kleine zinnetjes (gemiddeld drie woordzinnen).

Leeftijd 3-5 jaar

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Binnenshuis kan het toezicht korte tijd op gehoorsafstand.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij psychomotorische ontwikkeling.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontwikkelen naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • -

    Hebben hulp, toezicht en stimulans nodig bij zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang.

  • -

    Hebben hulp, toezicht en stimulans nodig bij aan- en uitkleden, eten, wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen.

  • -

    Hebben begeleiding nodig bij spel en vrijetijdsbesteding.

  • -

    Zijn niet in staat om zonder begeleiding zichzelf in het verkeer te begeven.

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

  • -

    Motoriek: kunnen zelf zitten, op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen kan zelf uit een beker drinken, zelf met lepel eten. Leert knippen, juiste pen greep, traplopen en fietsen met zijwieltjes.

  • -

    Sociaal-emotioneel: leert samenspelen, heeft hulp nodig bij het oplossen van conflicten, krijgt vriendjes, kan opgaan in fantasiespel.

  • -

    Spraak en taal: vergroot woordenschat, maakt kleine zinnetjes, kan zichzelf met 'ik' benoemen.

Leeftijd 5-12 jaar

  • -

    Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding (22-25 uur per week).

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Toezicht kan op enige afstand.

  • -

    Hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder

  • -

    hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tandenpoetsen.

  • -

    hebben tot 8 jaar overdag hulp in de nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante

  • -

    momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • -

    hebben tot 8 jaar overdag nog voortdurend begeleiding nodig.

  • -

    hebben tot 8 jaar overdag op geplande en soms op ongeplande momenten hulp bij of overname van

  • -

    zelfhulp nodig.

  • -

    Hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie.

  • -

    Zijn overdag zindelijk en 's nachts merendeels ook. Ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij psychomotorische ontwikkeling.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontwikkelen naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • -

    Hebben begeleiding nodig van een volwassene in het verkeer.

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin fysieke en sociale veiligheid is

  • -

    gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

  • -

    Motoriek: leert fietsen (zonder zijwieltjes), kan hinkelen en op één been staan, kan zich aan- en uitkleden en leert veters strikken, leert schrijven. Haalt zwemdiploma.

Leeftijd 12-18 jaar

  • -

    Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen.

  • -

    Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden.

  • -

    Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden.

  • -

    Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig.

  • -

    Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school of opleiding.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (b.v. huiswerk of het zelfstandig wonen).

  • -

    Hebben, in ieder geval tot 17 jaar, een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarbinnen een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

  • -

    Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen.

  • -

    Hebben een dagbesteding in de vorm van opleiding of arbeid.

  • -

    Motoriek: door snelle groei kan coördinatie verstoord raken (slungelige motoriek).

  • -

    Sociaal-emotioneel: het zelfbeeld verandert en leert zichzelf identificeren aan anderen. Is geneigd zichzelf te overschatten. Vrienden zijn erg belangrijk, maakt zich los van ouders. Heeft nog onvoldoende inzicht in lange termijn consequenties van gedrag. Kan delen. Seksuele interesse groeit.

  • -

    Spraak en taal: Abstract denken ontwikkelt. Heeft begrip van tijd. Kunnen diverse oplossingsstrategieën bedenken.

Bijlage 2: Inzet onafhankelijk (medisch) deskundige besluitvorming jeugdhulp

Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen is het soms nodig om een onafhankelijk (medisch) onderzoek te doen bij een aanvraag voor jeugdhulp. Dit is in de Algemene wet bestuursrecht geregeld 1 , is vastgelegd in het Besluit jeugdwet2 en blijkt ook uit diverse recente uitspraken van rechters in het kader van de uitvoering van de Jeugdwet door gemeenten.

De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Doel is het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de gemeente eerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of de ouders is. Hierna moeten de opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problematiek in kaart worden gebracht. Vervolgens moet worden vastgesteld welke problemen en stoornissen er zijn en bepaalt de gemeente welke hulp nodig is. Ten slotte gaat de gemeente na of die hulp bijvoorbeeld door de ouders kan worden geboden. Indien nodig moet de gemeente zich bij de besluitvorming laten adviseren door een specifieke (jeugdhulp)deskundige. Het formuleren van de onderzoeksvragen aan de deskundige vindt in afstemming plaats met de betrokken gedragswetenschappen of GZ psycholoog van het CJG.

  • 1.

    Vaststelling jeugdhulpvraag .

  • 2.

    Vaststelling opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

  • 3.

    Bepaling aard en omvang van de jeugdhulp.

Ad. 1. Het vaststellen van de jeugdhulpvraag gebeurt door middel van een gesprek met medewerker van het CJG. Dit kan een medewerker van één van de ketenpartners zijn of een jeugdconsulent van de gemeente. Het eerste gesprek staat in teken van het vaststellen van de jeugdhulpvraag en wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan. In deze fase is het in de meeste gevallen niet nodig om een onafhankelijk deskundige in te zetten. Als dat wel het geval is, dan kan het product Cliëntgebonden consult en advies ( productcode 54c05) worden ingezet, waarmee aanvullende specifieke kennis en ervaring wordt ingezet om tot een goede duiding van problematiek te komen.

Ad. 2. Bij het vaststellen en in voldoende mate in kaart brengen van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen kan gebruik worden gemaakt van reeds bestaande indicaties en/of rapporten. De medewerkers van het CJG hebben vanuit hun achtergrond, opleiding en moederorganisaties ook bepaalde specifieke expertise die kunnen bijdragen aan het vaststellen van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. 3 De gedragswetenschapper of GZ psycholoog van het CJG kan beoordelen of de bestaande indicaties en/of rapporten actueel en volledig genoeg zijn om te gebruiken voor de toeleiding naar professionele, passende jeugdhulp. Dit lukt echter niet altijd. Soms is het nodig om verder onderzoek te doen in deze fase.

Er zijn enkele belangrijke criteria die legitimeren om verder onderzoek te doen in deze fase, namelijk:

  • -

    Er zijn vragen over het behaalde resultaten van de al ingezette hulp (sluit de hulp bijvoorbeeld wel aan bij de diagnose/problematiek?)

  • -

    Er is geen recente diagnostiek bekend of deze is niet toegespitst op de hulpvraag.

Centrale onderzoeksvragen voor de deskundige in deze fase zijn bijvoorbeeld zijn:

  • -

    Welke psychische problemen en/of stoornissen zorgen ervoor dat het kind op dit moment bedreigt wordt met betrekking tot het gezond en veilig opgroeien?

  • -

    Welke eventuele opvoedingsproblemen en/of omgeving gerelateerde problemen spelen er een rol bij het stagneren van de ontwikkeling van het kind?

  • -

    En wat is de bereidheid, vertrouwen en vermogen van ouders/opvoeders/omgeving om het kind te begeleiden bij de ontwikkeling?

  • -

    Wat is de leerbaarheid van het kind bij stoornis x en wat kan er logischerwijs verwacht worden de komende twee jaar van het kind met betrekking tot zijn ontwikkeling?

Het is bij het stellen van de onderzoeksvragen aan de deskundige van belang om in de combinatie van vragen rekening te houden met de zowel kind- als omgevingsfactoren. Het is niet aan te bevelen om slechts één kindgerichte, of omgevingsgerichte vraag aan de deskundige te stellen.

Ad. 3. Bij het bepalen van de aard en omvang van de jeugdhulp baseert de gemeente zich op de informatie bij stap 1 en stap 2. Op basis van de jeugdhulpvraag en de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen wordt bepaald welke jeugdhulp het meest geschikt is voor het kind. In deze fase wordt ook onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend wordt er een voorziening van jeugdhulp verleend. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van schooluitval, langdurige hulp dat op het eerste gezicht (te) weinig bijdraagt aan de jeugdhulpvragen, steeds verslechterde situatie, veiligheidsvraagstukken, de wens voor een PGB, meerdere kinderen in een gezin met dezelfde jeugdhulpvragen, specialistische zorg.

Centrale onderzoeksvragen in deze fase zijn bijvoorbeeld:

  • -

    Welke jeugdhulp is passend bij de reeds vastgestelde psychische problemen en/of stoornissen, anders dan de hulp die de aflopen jaren (te) weinig heeft bijgedragen aan het veilig opgroeien en opvoeden van het kind?

  • -

    Biedt de inzet van het gewenste PGB (hieronder valt ook de inzet van PGB door het sociale netwerk) de zorg die het kind nodig heeft, passend bij de jeugdhulpvragen en de reeds vastgestelde psychische problemen en/of stoornissen?

  • -

    Gezien de vastgestelde psychische problemen en/of stoornissen, welke (vorm van) hulp gaat bijdragen aan een stabilisatie/verbetering van de situatie in het gezin met betrekking tot het veilig opvoeden?

  • -

    Welke hulp is nodig om het kind over een half jaar weer volledig naar school te laten gaan?

  • -

    Gezien het feit dat meerdere kinderen in het gezin met dergelijke jeugdhulpvragen te maken hebben, welke hulp draagt bij aan het veilig opgroeien en opvoeden bij aan het gehele gezin? Wat hebben de ouders nodig in hun ouderrol hierbij?

Worden de kinderen ook gezien door de onafhankelijke deskundige?

Ja, het uitgangspunt is dat kinderen zoveel mogelijk worden betrokken bij het onderzoek. Vanuit de zorgvuldigheidseis is het van belang om ook de kinderen te spreken en/of tenminste te zien. Dit is tenzij het medisch niet mogelijk en/of verantwoord is. Kinderen vanaf 12 jaar hebben het recht om inbreng te geven en vanaf 16 jaar het recht om (mee) te beslissen. Kinderen worden ook betrokken bij de afsluiting van het onderzoek. Aan hen wordt uitgelegd wat de uitkomsten precies betekenen en wat dit betekent voor het vervolgtraject.

Wat als de ouder niet mee wil werken aan de inzet van een onafhankelijk deskundige?

Wanneer ouders niet meewerken, dan zal de gemeente op basis van de wel beschikbare (aangeleverde) gegevens én het eigen onderzoek een besluit moeten nemen. Zelfs als de jeugdige en zijn ouders niet wensen mee te werken, ontslaat dit de gemeente dus niet van haar plicht om zélf een eigen onderzoek te verrichten. Uiteraard zal dit onderzoek in de praktijk wel minder uitvoerig (kunnen) zijn dan een onderzoek waaraan de jeugdige en zijn ouders wél zouden meewerken. Uiteindelijk is het altijd in het belang van het kind om wel mee te werken omdat er dan een zorgvuldig besluit genomen kan worden. Ook na het onderzoek hebben de ouders het recht om de rapportage van de deskundige tegen te houden na inzage en voordat het naar de gemeente verstuurd wordt.

Hoeveel tijd neemt het onderzoek in beslag?

Totaal is een deskundige gemiddeld 10 uur per kind kwijt aan het onderzoek. Hieronder vallen 2 of 3 gesprekken (waaronder 1 of 2 onderzoeksgesprekken en een afstemmings- en adviesgesprek over de resultaten van het onderzoek). De rest van de uren wordt besteed aan verslaglegging en afstemming met betrokken instanties.

Waar vindt het onderzoek plaats?

Dit verschilt per gezin en hangt af van de onderzoeksvragen en de wensen van de ouder(s) en het kind.

Bijlage 3: Vragenlijst ‘Is het PGB iets voor u?”

Wie kiest voor het pgb, neemt een aantal taken en verantwoordelijkheden op zich die normaal bij de zorgaanbieder liggen. Niet iedereen is daar geschikt voor of wil die verantwoordelijkheid dragen. Aan de hand van onderstaande vragenlijst kunnen medewerkers van de gemeente en vaststellen of het pgb een inkoopvorm is die past bij de persoon die ondersteuning aanvraagt vanuit Jeugdwet. Het is goed vooraf te bedenken wat de motivatie is om te kiezen voor het pgb.

 Beantwoord de volgende vragen:

  • Wat maakt u een goede budgethouder?

  • Wat weet u van het pgb?

  • Weet u wat uw rechten en plichten zijn?

  • Als het voor u nieuw is, bent u bereid om u hierover verder te laten informeren?

  • En welke rol kan de gemeente daar in vervullen?

  • Vindt u het lastig of prettig om zelf een zorgverlener uit te kiezen?

  • Vraagt u makkelijk om ondersteuning als u er zelf niet uit komt?

  • Kunt u hulp inschakelen van iemand uit uw omgeving, een onafhankelijk ondersteuner en/of lid worden van Per Saldo?

 Weet u welke hulp nodig is?  

  • Heeft u inzicht in het soort hulp en ondersteuning dat nodig is in relatie tot uw beperking(en)?

  • Kunt u begroten, plannen en vooruitdenken?

  • Kunt u een planning, een takenlijst en een functieomschrijving te maken?

  • Kunt u een profielschets voor de hulp opstellen?

  • Kunt u vooraf een plan maken en een begroting?

 Weet u wie u als zorgverlener wilt hebben? 

  • Heeft u inzicht in het hulpaanbod: weet u bijvoorbeeld waar u de hulpverlening kunt vinden?

  • Heeft u inzicht in de wegen om hulp te vinden in het formele en in het informele circuit?

  • Kunt u selecteren op kwaliteit van de hulpverlening?

 Bent u een goede werkgever of opdrachtgever?  

  • Kunt u de juiste hulp selecteren, door bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek te voeren?

  • Kunt u afspraken, planning en/of werk-instructies maken?

  • Kunt u zorg dragen voor het regelen van vervanging bij ziekte en voor het maken van roosters?

  • Kunt u zorgen voor waardering van uw zorgverlener? Denk aan salaris en secundaire arbeidsvoorwaarde en in de menselijke verhoudingen - attentie, functioneringsgesprek, en dergelijken.

 Kunt u de financiën te beheren en overige zaken te regelen? 

  • Kunt u overleg voeren met instanties zoals de gemeente of het CAK?

  • Kunt u de financiën bewaken om uit te komen met uw pgb?

  • Heeft u beschikking over een computer en kan u hiermee overweg en/of heeft iemand in uw netwerk die u hierbij kan ondersteunen?

  • Heeft u een Digi-D code en zo niet, weet u hoe u deze code moet aanvragen en/of heeft u iemand in uw netwerk die u hierbij kan ondersteunen?

Toelichting

Algemeen

De beleidsregels Jeugdhulp zijn de uitwerking van de Verordening op het gebied van toegang en procedures, inhoud van de beschikking, het persoonsgebonden budget, inzet van het sociaal netwerk en de vertrouwenspersoon.

De beleidsregels geven aan op welke wijze het college van haar bevoegdheid gebruik maakt. Deze regels “binden” daarmee het college. Het wordt daarmee voor elke inwoner transparant op welke manier door het college invulling wordt gegeven aan de hulpvraag.

Het beleidsplan, de verordening, de nadere regels en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1Begripsbepalingen

(Boven)gebruikelijke hulp

Eigen kracht, gebruikelijke hulp, draagkracht en draaglast

Om het probleemoplossend vermogen en eigen mogelijkheden van de ouders, ook wel de eigen kracht, te beoordelen, worden de volgende vragen onderzocht:

  • 1.

    Zijn de ouder(s) in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Zijn de ouder(s) beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder(s) geen overbelasting op?

  • 4.

    Blijven de ouder(s) de (bovengebruikelijke) hulp zonder vergoeding bieden? En zo ja, komen de ouder(s) daardoor niet in de financiële problemen?

  • 5.

    Is er sprake van voldoende steun uit het netwerk waardoor ouders en/of het netwerk om bovenstaande te organiseren?

De beoordeling van verloopt verder als volgt:

Stap 1: weging eigen kracht: wat is gebruikelijke zorg?

Gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen omvat:

  • 1.

    De ouders verzorgen en houden toezicht op hun tot het gezin behorende minderjarige kinderen en voeden hen op, ook in het geval er sprake is van jeugdigen met een ziekte, aandoening of beperking.

  • 2.

    De ouders hebben in ieder geval de volgende zorgtaken, als onderdeel van verantwoordelijk ouderschap, ook als het gaat om een jeugdige met een beperking:

    • a.

      ouders zijn te allen tijde bereikbaar voor hun minderjarige kinderen.

    • b.

      ouders begeleiden en vervoeren een jeugdige naar de huisarts, therapeut, zorgaanbieder, medisch specialist of jeugdarts.

    • c.

      ouders begeleiden en vervoeren een jeugdige naar sport, vrijetijdsclubs of lessen.

    • d.

      ouders begeleiden en vervoeren een jeugdige naar school of kinderopvang en onderhouden het contact met school of kinderopvang.

    • e.

      ouders begeleiden en vervoeren een jeugdige in het normale maatschappelijk verkeer, zoals familiebezoek of gezamenlijke uitstapjes.

  • 3.

    Het college hanteert het afwegingskader als opgenomen in bijlage 1 bij het bepalen van de gebruikelijke zorgtaken van de ouders ten aanzien van de jeugdige.

  • 4.

    In aanvulling op het derde lid kunnen zorgtaken die niet in deze opsomming staan, ook onder de zorgtaken van de ouders vallen.

Stap 2: weging draagkracht

  • 1.

    Het onderzoek van het college naar de draagkracht van de jeugdige en de ouders richt zich enerzijds op wat er redelijkerwijs van de jeugdige en de ouders verwacht mag worden en anderzijds op de vraag of de jeugdige en de ouders hiertoe in staat zijn.

  • 2.

    Voorafgaande aan de vaststelling van de draagkracht en de draaglast wordt eerst met de jeugdige of zijn ouders besproken hoe zij dit zelf ervaren en wat zij nodig hebben om de zorg voor hun kind te kunnen voortzetten zonder risico op overbelasting. Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat de mate van noodzaak tot ondersteuning en de vorm waarin deze plaats vindt, kan fluctueren in de loop der tijd.

  • 3.

    Er is sprake van voldoende draagkracht als door het zelf verlenen van ondersteuning door de ouders, geen onoverkomelijke problemen ontstaan.

Stap 3: weging draaglast

  • 1.

    Om vast te stellen wat redelijkerwijs van de ouders verwacht mag worden, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die de jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening of beperking redelijkerwijs nodig heeft. Hierin worden de volgende factoren meegenomen:

    • a.

      leeftijd van de jeugdige.

    • b.

      aard van de hulp.

    • c.

      frequentie en patroon van de hulp.

    • d.

      tijdsomvang van de hulp.

    • e.

      planbaarheid van de hulp.

  • 2.

    Het college stelt vast of de ouders van wie oplossingen vanuit draagkracht wordt verwacht:

    • a.

      in staat is om de jeugdige de noodzakelijke hulp te bieden.

    • b.

      beschikbaar is om de noodzakelijke hulp te verlenen, waarbij tevens in de beoordeling wordt betrokken of in het geval van belemmeringen in de beschikbaarheid van de ouders een kortdurende voorziening kan worden geboden om gelegenheid aan de ouders te bieden de beschikbaarheid te vergroten.

    • c.

      niet overbelast dreigt te raken door het bieden van de noodzakelijke hulp, waarbij tevens het volgende in de beoordeling wordt betrokken:

      • i.

        indien er sprake dreigt te zijn van overbelasting, kan een individuele voorziening jeugdhulp worden ingezet voor dat deel van de hulp dat niet geboden kan worden op basis van draagkracht.

      • ii.

        de inzet van jeugdhulp bij overbelasting of dreigende overbelasting is altijd tijdelijk. Van ouders wordt verwacht dat zij een plan van aanpak opstellen om de overbelasting of dreigende overbelasting aan te pakken en dat zij in de tijd dat jeugdhulp wordt gegeven werken aan dit plan.

      • iii.

        er moet een aannemelijk verband zijn tussen de overbelasting en de hulp die iemand aan de jeugdige biedt. Bij overbelasting door aantoonbare externe factoren, zal door de ouders ook bij deze factoren naar een oplossing gezocht moeten worden.

      • iv.

        wanneer de geldigheidsduur van de indicatie voor jeugdhulp is verlopen en een nieuwe aanvraag wordt gedaan, worden de inspanningen die zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen meegenomen.

Chronische en niet-chronische situaties

  • 2.

    Er is sprake van bovengebruikelijke hulp bij chronische situaties. Bij chronische situaties gaat het om langdurige hulp waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

  • 3.

    Er is geen sprake van bovengebruikelijke hulp bij niet-chronische situaties. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en de ouder(s) en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige en de ouder(s). Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Overbelasting ouder(s)

Wanneer de ouder(s) overbelast zijn of dreigen te raken, wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven met de inzet van een individuele voorziening jeugdhulp, met dien verstande dat:

  • de (dreigende) overbelasting dient te worden opgeheven door de gebruikelijke hulp als bedoeld in paragraaf 3.1 aan de jeugdige tijdelijk te laten uitvoeren door een jeugdhulpaanbieder.

  • gebruikelijke hulp wordt wel van deze ouder(s) verwacht indien de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp om, uitgezonderd maatschappelijke activiteiten in de vorm van scholing of beroepsmatige activiteiten(werk).

Familiegroepsplan

In de Jeugdwet en de Verordening is vastgelegd dat ouders/gezinnen de mogelijkheid krijgen om samen met familie, vrienden en anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren een familiegroepsplan op te stellen. Zij kunnen hierbij begeleid worden door MEE. In dat plan kunnen ouders aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren. Wat kunnen zij zelf doen? Wat kunnen zij met behulp van mensen uit hun omgeving doen? En welke professionele hulp en ondersteuning denken zij daarbij nodig te hebben? En met welke te behalen concrete doelen?

Geven de ouders aan dat zij niet zelf een familiegroepsplan kunnen of willen maken, dan stelt het college samen met de jeugdige en de ouders een ondersteuningsplan op. Het familiegroepsplan kan, indien het college dit heeft goedgekeurd, ook gebruikt worden als ondersteuningsplan, en daarmee dus als aanvraag voor niet-vrij toegankelijke zorg.

De Jeugdwet geeft een aantal uitzonderingen waarin ouders en jeugdige geen gelegenheid krijgen om eerst een familiegroepsplan te maken, namelijk wanneer:

  • Een gecertificeerde instelling jeugdreclassering uitvoert.

  • Reden: er is sprake van een door de rechter opgelegde maatregel wegens het plegen van een strafbaar feit. Het is geen hulp waarbij een familiegroepsplan behulpzaam kan zijn.

  • Een gecertificeerde instelling de voogdij uitoefent nadat het gezag van de ouders is beëindigd.

    Reden: als het ouderlijk gezag is beëindigd, dan zijn de ouders uiteraard nog steeds de biologische ouders, maar ze kunnen daaraan geen rechten meer ontlenen, bijvoorbeeld om een familiegroepsplan te organiseren.

  • Het opstellen van een familiegroepsplan de belangen van de jeugdige schaadt, bijvoorbeeld door een concrete bedreiging van de veiligheid of ontwikkeling van het kind. Reden: als een professional ernstige onveiligheid (bijv. seksueel misbruik, ernstige verwaarlozing of mishandeling) constateert bij een kind, dan heeft het gezin blijkbaar zelf niet voldoende in die veiligheid kunnen voorzien. Veiligheid voor het kind is dan de eerste prioriteit.

Hoofdstuk 2. Procedure individuele voorziening jeugdhulp via de gemeente

Artikel 2.1 Toegang tot niet vrij toegankelijke jeugdhulp

Een ieder kan zich bij het college melden. Om te spreken van een melding wordt wel onderscheid gemaakt tussen een verzoek om informatie en advies en een verzoek om jeugdhulp. Dit is van belang omdat een melding van een hulpvraag leidt tot een gesprek, zie paragraaf 2.3 en volgende van de Verordening. In tegenstelling tot de Wmo 2015, wordt in de Jeugdwet niet gesproken over de melding als aparte processtap. Als een burger alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen. De “melding” is in een aantal gevallen dus niet meer dan een signaal van de burger dat hij behoefte meent te hebben aan een vorm van jeugdhulp en die niet noodzaakt tot een uitgebreid onderzoek. Deze signalen worden dan ook niet als een melding in de zin van deze beleidsregels aangemerkt.

De gemeente zal zich na een melding van een hulpvraag wel een beeld moeten vormen van de behoefte van de cliënt. Het is daarbij van belang dat het college in dit stadium van contact met de cliënt een zorgvuldige inschatting maakt van diens problematiek en op zoek gaat naar de mogelijke vraag achter de vraag.

Artikel 2.2 Melding hulpvraag

Iedere jeugdige en/of zijn ouder(s) die op grond van de Jeugdwet in de gemeente Voorschoten aanspraak wil of kan maken op jeugdhulp, kan zich rechtstreeks met een jeugdhulpvraag richten tot het college. Verder kan het college met aanbieders en partijen uit het maatschappelijk middenveld afspraken maken over het indienen van een melding namens cliënten. Het is logisch dat zij snel kunnen constateren dat de behoefte aan jeugdhulp van een cliënt toeneemt, of daar tenminste aanleiding voor is dat aan te nemen (signaleringsfunctie). Ook kan er natuurlijk sprake zijn van een afname van de behoefte aan jeugdhulp. Deze melding moet altijd gedaan worden met instemming van de cliënt. Het college doet in ieder geval onderzoek en er wordt zo nodig een gesprek gepland met de cliënt.

Artikel 2.3 Vooronderzoek

Op basis van het woonplaatsbeginsel wordt bepaald welke gemeente verantwoordelijk is voor het bieden van jeugdhulp aan de jeugdige en zijn ouders. De verantwoordelijke gemeente is de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een kind hulp nodig heeft moet daarom gekeken worden waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende inzet van jeugdhulp. Met dien verstande dat indien het gezag over een jeugdige wordt uitgeoefend door een voogdij instelling, niet de vestigingsplaats van de instelling maar de feitelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend is voor het vaststellen van de gemeente die verantwoordelijk is voor de jeugdhulp.

Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

De afspraak wordt in principe schriftelijk bevestigd, tenzij cliënt heeft aangegeven dit niet te wensen.

Artikel 2.4 Gesprek/onderzoek/ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan wordt samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen opgesteld. Het gespreksverslag dat in artikel 7 van de Verordening wordt genoemd, is onderdeel van het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan door alle partijen ondertekend. Het ondersteuningsplan gaat uit van de werkwijze één-gezin-één-plan-één-regisseur. Met één gezin wordt hiermee bedoeld de gezin(nen) rondom een kind, dat wil dus zeggen dat voor een kind waarvan de ouders gescheiden zijn, indien enigszins mogelijk de (gezinnen van) beide ouders worden betrokken in het ene plan. Binnen het sociale domein is het inmiddels heel gangbaar geworden om te spreken over één-gezin-eén-plan-één-regisseur (zie o.a. publicatie: E-boek “Aan de slag achter de voordeur” d.d. 18 mei 2011 (http:/www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2011/05/18/e-boek-aan-de-slag).

In het plan staan de afspraken beschreven over wat de jeugdige en/ of zijn ouders en/of sociale netwerk zelf zullen oppakken. Daarnaast wordt beschreven welke vrij toegankelijke individuele voorzieningen jeugdhulp en welke individuele voorzieningen jeugdhulp nodig zijn en de verwachte tijdsduur van de inzet. Het ondersteuningsplan legt daarbij verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, participatie en volwassenenzorg. Het ondersteuningsplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders of het college van belang is. Bovendien kan het zijn dat als er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, deze gefaseerd worden opgepakt.

Wanneer er een familiegroepsplan is opgesteld, wordt dit als uitgangspunt genomen voor het gesprek tussen de jeugdige en/of zijn ouders en de hulpverlener die belast is met het onderzoeken van de behoeften, wensen, (eigen) mogelijkheden en alternatieven.

Artikel 2.5 Aanvraag

Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een niet-vrij toegankelijk individuele voorziening jeugdhulp te verkrijgen. De Algemene wet bestuursrecht beschrijft aan welke eisen de aanvraag moet voldoen. Op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Zie voor verdere toelichting de verordening. Volgens de Algemene wet bestuursrecht moet er een besluit zijn, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag (4:13). Indien een besluit niet binnen acht weken kan worden gegeven, moet dit binnen die termijn aan de aanvrager worden medegedeeld en moet een redelijke termijn worden genoemd binnen welke het besluit tegemoet kan worden gezien (4:14). Hierbij moet altijd in ogenschouw genomen worden dat het uiteraard niet wenselijk is dat een aanvraag te lang blijft liggen.

Artikel 2.6 Behandeling aanvraag en afwegingsfactoren

In dit hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen jeugdhulp. Hierbij is het voor het college van belang om goed te beoordelen: de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van overige of andere voorzieningen. Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag of het opstellen van het ondersteuningsplan nodig is. als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht. Het is bij de adviesvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt versterkt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. Eigen afwegingen van het college zoals hierboven bedoeld zijn niet aan de orde indien een rechter de maatregel heeft vastgesteld dat een jeugdige is aangewezen op een individuele voorziening jeugdhulp en de gecertificeerde instelling deze maatregel zal uitvoeren.

Artikel 2.7 Afbakening Jeugdwet

Als een baby wordt geboren kan al direct duidelijk zijn dat het kind een ziekte of aandoening heeft. Bijvoorbeeld bij syndromen met uiterlijke kenmerken of zichtbare lichamelijke afwijkingen. Maar dit kan ook pas gedurende de ontwikkeling duidelijk worden, bijvoorbeeld als het consultatiebureau constateert dat het kind achterblijft in de ontwikkeling.

  • Bij medische (somatische, lichamelijke) problematiek krijgt het kind in eerste instantie zorg uit de Zorgverzekeringswet (artsen, verpleegkundige zorg).

  • Als duidelijk wordt dat een kind blijvend (levenslang) is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid ter voorkoming van ernstig nadeel en als de zorgbehoefte de gebruikelijke zorg overstijgt, komt het kind mogelijk in aanmerking voor zorg vanuit de Wlz.

  • Als er sprake is van problemen in de sociaal emotionele ontwikkeling die onderwijsgerelateerd zijn en/of problemen met leren, dan is de jeugdige aangewezen op ondersteuning vanuit (passend) onderwijs.

  • Bij een achterstand in de (verstandelijke) ontwikkeling of bij moeilijk gedrag is de Jeugdwet in eerste instantie aangewezen voor het inzetten van ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen (en hun ouders) bij alle denkbare opgroei-, opvoedings-en psychische problemen en stoornissen.

Wet langdurige zorg ( Wlz )

In de wet is vastgelegd wanneer iemand toegang heeft tot de Wlz (Art 3.2.1 Wlz): Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, een psychische stoornis of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:

  • a.

    permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of

  • b.

    24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,

    • door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of

    • door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

Er is geen recht op jeugdhulp, indien de jeugdige in aanmerking komt voor de Wet langdurige zorg. De verzorgers zijn verplicht om een aanvraag in te dienen voor de Wlz, indien de jeugdige voldoet aan de eisen die de Wlz stelt.

Zorgverzekeringswet ( Zvw )

Gaat een jeugdige met psychische klachten naar de huisarts en kan de (praktijkondersteuner van de) huisarts deze klachten afdoende behandelen, dan is dit verzekerde zorg die onder de Zvw valt. Als de jeugdige is aangewezen op meer specialistische zorg en begeleiding, dan valt de geestelijke gezondheidszorg aan jeugdigen tot 18 jaar onder de Jeugdwet.

Intensieve Kind Zorg (IKZ) onder de Zvw

Jeugdigen die in aanmerking komen voor Intensieve Kind Zorg, zijn jeugdigen:

  • met zwaar complexe somatische problematiek met een behoefte aan permanent toezicht.

  • met lichtere complexe problematiek, waarbij 24-uur zorg per dag in de nabijheid nodig is in combinatie met specifieke verpleegkundige handelingen zoals intraveneuze medicatietoediening. Zorg aan minderjarigen met ernstige medische problematiek die onder de verantwoordelijkheid staan van een medisch specialist of kinderarts.

Voor intensieve kindzorg geldt dat naast verpleging en daarmee samenhangende verzorging ook begeleiding thuis, verblijf in een kinderhospice, verzorging en begeleiding op school, kortdurend verblijf en opvang in een verpleegkundig kinderdagverblijf inclusief het vervoer van en naar dit dagverblijf onder de Zvw-aanspraak vallen.

Overige zorg uit de Zvw

Indien er geen sprake is van IKZ, maar wel van verpleging valt ook dit onder de Zvw. Als verpleging en daarmee samenhangende persoonlijke verzorging samen worden aangeboden, vallen beiden onder de Zvw. Als verpleging wordt aangeboden met begeleiding, komt de zorg uit twee wetten: verpleging valt onder de Zvw en de begeleiding valt onder de Jeugdwet.

Persoonlijke verzorging

Onder de Jeugdwet valt de persoonlijke verzorging bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Bedoeld wordt de zorg die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Bijvoorbeeld zorg bij: wassen, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging en hand- en voetverzorging.

Onder de Zvw valt de persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop'. Bedoeld wordt de verpleging en verzorging die verpleegkundigen bieden. Dit wordt ook wel wijkverpleging genoemd. Voor jeugdigen tot 18 jaar beoordeelt een kinderverpleegkundige of er sprake is van 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop'. Als dat zo is, geeft de kinderverpleegkundige een indicatie af voor persoonlijke verzorging op grond van de Zvw. De kinderverpleegkundige bepaalt dus óf en zo ja welke persoonlijke verzorging onder de Zvw valt.

Passend Onderwijs

Alle leerlingen die extra onderwijsondersteuning nodig hebben, zowel als er sprake is van een lichte als van een zware (onderwijs) ondersteuningsbehoefte, komen in aanmerking voor Passend onderwijs. Passend onderwijs houdt in dat scholen extra onderwijsondersteuning bieden. Het gaat dan om didactische en pedagogische ondersteuning die nodig is om de onderwijsdoelen te bereiken. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan ondersteuning van de leraar of een (tijdelijke) plaats voor de leerling in een bovenschoolse voorziening, het speciaal basisonderwijs of het (voortgezet) speciaal onderwijs. In het (voortgezet) speciaal onderwijs is expertise beschikbaar voor de specifieke doelgroep van de school.

Artikel 2.7.4 Respijtzorg

Respijtzorg biedt ouders de mogelijkheid hun zorgtaken voor hun kind tijdelijk aan een ander over te dragen. Hierdoor kunnen zij af en toe vrijaf nemen van de zorg voor hun kind en kunnen zij de zorg voor hun kind beter volhouden. Respijtzorg is een belangrijk middel om overbelasting van ouders te voorkomen. Respijtzorg kan ook aangevraagd worden door middel van een pgb. Vormen van respijtzorg of kortdurend verblijf De benodigde vorm van hulp moet ouders ontlasten in de gebruikelijke zorg of mantelzorg die zij hun kind bieden. Een overkoepelende term hiervoor is respijtzorg. Een specifiekere term is kortdurend verblijf, waarvan sprake is als de jeugdige korte tijd buiten de thuissituatie verblijft. Bijvoorbeeld logeeropvang of dag- of weekendopvang. Maar respijtzorg hoeft niet altijd te betekenen dat de jeugdige uit de thuissituatie weggaat. Het kan bijvoorbeeld ook door de ouders een weekend weg te laten gaan of de inzet van informele zorg thuis. Echter, bij dreigende overbelasting van de persoon die thuis de zorg levert - zoals ouder(s), partner of huisgenoten - kan kortdurend verblijf wel een goede oplossing zijn.

Doelgroep respijtzorg

De plicht van het college een voorziening te treffen ter ontlasting van de ouders/verzorgers geldt alleen voor ouders in de zin van de Jeugdwet. Hiermee wordt bedoeld de ouder(s) met gezag, de stiefouder, de adoptiefouder of een ander die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. Een pleegouder is geen ouder in de zin van de Jeugdwet. Een pleegouder kan dus niet voor een dergelijke voorziening in aanmerking komen

Artikel 2.8Vervoer

Voor de gesloten jeugdzorg is het onderstaande niet van toepassing: daarvoor is in de Jeugdwet een aparte bepaling (art. 6.3.5 Jeugdwet) opgenomen waarbij het beveiligde vervoer geregeld wordt via de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO).

Vervoer binnen de Jeugdwet is alleen voor de jeugdige, en waar nodig zijn begeleider, van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt geboden en de jeugdige niet zelfstandig kan reizen naar de jeugdhulplocatie door een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid. Vervoer van ouders om hun kind te bezoeken valt hier niet onder.

Het inzetten van een vervoersvoorziening is beperkt tot het vervoer naar de meest dichtstbijzijnde aanbieder welke, naar redelijkheid, de meest minimaal noodzakelijke en passende zorg zou kunnen bieden. Dit is ter beoordeling van het college. De inhoud van de zorg is hierbij leidend. Een uitzondering hierop wordt gevormd door jeugdhulp met verblijf, indien er een langere wachttijd is dan 8 weken.

Voor vervoer naar jeugdhulpaanbieders die verder zijn gelegen dan 20 kilometer buiten de regiogrens geldt dat alleen kosten op basis van openbaar vervoer, of in uitzonderlijk geval eigen vervoer kan worden vergoed.

De Jeugdwet gaat uit van de eigen kracht van ouders. Jeugdhulp is pas van toepassing voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Dit is ook van toepassing op vervoer. Eerst dient te worden onderzocht of ouders het vervoer zelf kunnen organiseren. Bij het wegen van eigen kracht worden verschillende factoren onderzocht, waaronder (zie ook hoofdstuk 1 en bijlage 1 van de toelichting):

  • -

    De jeugdige kan niet zelfstandig reizen naar de jeugdhulplocatie wegens een medische noodzaak of gebrek aan zelfredzaamheid.

  • -

    De jeugdige, diens ouders en/of netwerk zijn niet in staat zelf te reizen van en naar de jeugdhulplocatie.

  • -

    Er is sprake van onvoldoende (financiële) zelfredzaamheid, oftewel ouders zijn onvoldoende draagkrachtig het vervoer zelf te betalen.

  • -

    Indien er sprake is van bovengenoemde omstandigheden, dan worden de volgende opties onderzocht:

    • a.

      Vergoeding van openbaar vervoer.

    • b.

      Vergoeding van eigen vervoer (km-tarief).

    • c.

      Aangepast vervoer in de vorm van een taxi, of zo nodig een rolstoeltaxi.

Hierbij geldt dat er in de volgende situaties sprake is van gebruikelijke zorg die van ouders mag worden verwacht:

  • -

    De afstand tot zes kilometer van huis.

  • -

    De afstanden zijn tot 750 kilometer in totaal per jaar.

  • -

    Het ophalen van de jeugdige na 17:00.

  • -

    Halen en brengen in het weekend (vrijdag 17.00 uur tot en met zondagavond 24.00 uur).

Hoofdstuk 3. Inzet individuele voorziening jeugdhulp door middel van een persoonsgebonden budget (pgb)

Het budgetplan is onderdeel van het familiegroepsplan/ ondersteuningsplan. Hierin geven de jeugdige en/of zijn ouders (budgethouder) aan op welke wijze zij het persoonsgebonden budget gaat inzetten.

Voorwaarden voor toewijzing van een persoonsgebonden budget

Door periodiek het plan te gebruiken om vast te stellen wat de jeugdhulp heeft opgeleverd, wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de verleende jeugdhulp inzichtelijk gemaakt. Het persoonsgebonden budget kan onderdeel uitmaken van een totaalarrangement, waarbij onderdelen van jeugdhulp in natura (vrij toegankelijke individuele voorziening jeugdhulp of individuele voorziening jeugdhulp) worden ingezet en waarbij voor onderdelen een persoonsgebonden budget wordt ingezet.

Motivatieverplichting

De Jeugdwet stelt dat, om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget, de aanvrager zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod niet passend is in zijn situatie. Het kan hierbij gaan om de aard van de hulpvraag (de benodigde ondersteuning aan jeugdhulp is bijvoorbeeld vooraf niet goed in te plannen of de jeugdhulp moet op verschillende locaties worden geleverd), of om levensbeschouwelijke, culturele of godsdienstige overwegingen.

Pgb vaardigheid en belangenafweging

Wettelijk is bepaald dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt, als de jeugdige (voor jeugdigen onder 16 jaar geldt hier de ouders, vanaf 16 jaar en ouder mag de jeugdige zelf zijn belangen behartigen) naar het oordeel van het college op eigen kracht:

  • een juiste beoordeling kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag.

  • de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Het gaat hierbij onder andere om kiezen van een zorgverlener, het aangaan van een contract en het aansturen van de zorgverlener. De jeugdige en/of zijn ouders mogen hierbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociale netwerk, dan wel door een curator, een bewindvoerder, een mentor of een gemachtigde.

Het gaat niet om het beheren van het budget, dat doet de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Heeft de budgethouder een arbeidsovereenkomst afgesloten met een zorgverlener die vier of meer dagen per week werkt, dan is de budgethouder werkgever. Hij is dan verplicht om een salarisadministratie bij te houden en afdrachten te betalen aan de belastingdienst. Daarom is een budgethouder, die voor vier of meer dagen per week jeugdhulp inkoopt, een werkgever, met de werkgeversplichten die daarbij horen. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn. De bekwaamheid voor het hebben van een persoonsgebonden budget wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van het college is leidend. Indien de gemeente van mening is dat de aanvrager niet bekwaam is, dan kan het college het persoonsgebonden budget weigeren.

Kwaliteitseisen

De belangrijkste kwaliteitstoets zit in het gesprek en de beoordeling van het plan. Hieruit moet blijken dat de doelen, het beoogd resultaat en de voorgestelde inzet passen bij de hulpvraag. Vanaf het moment dat de jeugdhulp geleverd wordt, is de budgethouder in de rol van opdrachtgever primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg, samen met de jeugdhulpaanbieder.

In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen opgenomen, die worden gesteld aan alle professionele jeugdhulpaanbieders:

  • de norm van verantwoorde hulp inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten.

  • gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp.

  • systematische kwaliteitsbewaking.

  • een verklaring omtrent gedrag (VOG) voor alle medewerkers van de jeugdhulpaanbieder.

  • het toepassen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • de meldplicht calamiteiten en geweld.

  • de verplichting om een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen om zijn taak uit te oefenen.

In de Verordening is bepaald dat het persoonsgebonden budget niet besteed mag worden aan tussenpersonen en belangenbehartigers. Hieronder vallen tevens (administratieve) bemiddelingsbureaus.

Spoedeisende hulp niet ten laste van pgb.

De uitsluiting van het persoonsgebonden budget voor spoedeisende hulp vloeit logischerwijs voort uit het feit dat er in het geval van crisis direct hulp moet worden ingezet en een aanvraag voor een persoonsgebonden budget niet mogelijk is. Spoedeisende hulp betreft hulp, waarbij levering plaatsvindt voordat een indicatie is afgegeven of waarbij een versnelde procedure plaatsvindt voor indicatiestelling.

Pgb in het buitenland

Bepaald is dat het persoonsgebonden budget slechts met toestemming van het college maximaal 13 weken per kalenderjaar mag worden ingezet voor het inkopen van zorg in het buitenland. Deze regel is conform de huidige beleidsregel, die het Zorgkantoor thans hanteert.

Besteding van het persoonsgebonden budget

Uitgangspunt is dat de jeugdige en/of zijn ouders zijn persoonsgebonden budget aanwenden voor de inzet van de jeugdhulp zoals is opgenomen en goedgekeurd in het ondersteuningsplan en budgetplan. Wel hebben de jeugdige en/of zijn ouders bestedingsvrijheid met betrekking tot het aantal uren dat wordt ingekocht en bij welke zorgverlener dit wordt ingekocht, mits wordt voldaan aan de overige eisen, waaronder de gestelde kwaliteitseisen.Wanneer de jeugdige en/of zijn ouders verschillende vormen van jeugdhulp nodig hebben, kunnen zij ervoor kiezen om een deel van de hulp in natura af te nemen en een deel zelf in te kopen met een persoonsgebonden budget. Per ondersteuningsvorm is echter maar één verstrekkingsvorm mogelijk. Ook is het niet mogelijk om te schuiven met budgetten tussen verschillende ondersteuningsvormen, omdat per ondersteuningsvorm de doelen bepaald worden.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) voert de betalingen aan zorgverleners uit in opdracht van de jeugdige en/of zijn ouders. Zorgverleners worden maandelijks uitbetaald, op basis van een vast maandloon en als facturatie per uur of per dag(deel). Hiervoor moet met elke zorgverlener een zorgovereenkomst worden gesloten , die overgelegd wordt aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Na zes maanden na toekenning van het persoonsgebonden budget wordt door het college getoetst of het persoonsgebonden budget daadwerkelijk is ingezet. Indien blijkt dat het persoonsgebonden budget niet wordt ingezet, kan het college besluiten het persoonsgebonden budget alsnog in te trekken. Het is tevens belangrijk om te kijken of er nog hulp nodig is en of het persoonsgebonden budget hiervoor de beste oplossing is of dat er andere hulp in gezet dient te worden.

Hoogte persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het ondersteuningsplan. Bepalend voor de hoogte is dus wat er feitelijk aan ondersteuning nodig is en is niet een vaststaand bedrag. De begroting (budgetplan) voor de ondersteuning die de jeugdige en/of ouders moet hierbij worden toevoegen. Het persoonsgeboden budget wordt op basis van deze begroting vastgesteld en is maximaal gelijk aan 80% van de goedkoopst compenserende oplossing in natura.

Onder het tarief vallen sowieso de volgende kosten: salaris, vervanging tijdens vakantie, werkgeverslasten, verzekeringen, reiskosten, arbeidsomstandigheden, administratie, regelkosten.

Wanneer er een persoonsgebonden budget voor niet-professionele jeugdhulpverleners wordt ingezet, dan kan dit alleen wanneer er een door de gemeente en de SVB goedgekeurde overeenkomst is gesloten.

Persoonsgebonden budget voor de inzet van het sociaal netwerk

Een persoonsgebonden budget wordt alleen toegekend voor bovengebruikelijke zorg: er is extra inzet nodig boven de zorg die in redelijkheid verwacht van het sociale netwerk verwacht mag worden. Dit vloeit logischerwijs voort uit het toekenningsproces: vóór verstrekking van een individuele voorziening jeugdhulp wordt eerst gekeken wat iemand op eigen kracht kan doen en welke zorg redelijkerwijs verwacht mag worden van de omgeving. Dit wordt o.a. bepaald aan de hand van de aard en omvang van de hulp, de duur en frequentie van de hulp en de mate van verplichting: kan degene die de hulp biedt een keer overslaan bij ziekte of vakantie. Dit laatste aspect wordt als zwaarwegend criterium beschouwd.

Het uitgangspunt is dat het persoonsgebonden budget voor niet-professionele zorgverleners aantoonbaar tot betere en effectievere jeugdhulp moet leiden. Het belang van de jeugdige en/of zijn ouders staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:

  • ▪︎

    zorgcontinuïteit: partner of ouder kan zorgen voor permanent toezicht. Een professional kan dit niet.

  • ▪︎

    emotionele binding: ouder of andere familie/kennis heeft een emotionele band, die bijdraagt aan de effectiviteit van de ondersteuning/hulp. Er mag geen sprake zijn van hechtings- of contactproblemen.

  • ▪︎

    een praktische reden: partner of ouder kan taken flexibel combineren die anders door meerdere professionals op verschillende tijdstippen/locaties worden uitgevoerd.

De jeugdhulp moet passend, adequaat en veilig zijn. Als iemand vanuit het sociale netwerk de jeugdhulp gaat bieden, moet diegene over de juiste competenties en expertise beschikken:

  • ▪︎

    voldoende opvoedvaardigheden

  • ▪︎

    bereidheid tot het volgen van trainingen/cursussen waar nodig.

  • ▪︎

    bereidheid tot samenwerken met professionals waar nodig, en

  • ▪︎

    er is geen sprake van (dreigende) overbelasting.

Het is aan de professional, die de aanvraag behandelt, om dit te beoordelen. De jeugdige en/of zijn ouders (budgethouder) zijn zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp, die zij in het eigen sociaal netwerk betrekken. Voor de jeugdhulp uit het sociale netwerk worden niet in de wet en ook niet door de gemeente specifieke kwaliteitseisen gesteld.

Hoofdstuk 4. Procedure individuele voorziening jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De Jeugdwet regelt dat de jeugdhulp, naast de toegang via de gemeente, ook toegankelijk is via rechtstreekse verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder stelt zelf, op basis van zijn professionele autonomie, na de verwijzing vast welke voorziening precies nodig is en de duur ervan. Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder te blijven binnen de grenzen van de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract relatie.

Hoofdstuk 5. Procedure individuele voorziening jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. Deze toegang wordt in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder niet terug in de verordening en beleidsregels. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Afspraken hierover zijn neergelegd in het samenwerkingsprotocol met de Raad voor de Kinderbescherming.

Toegang via Veilig Thuis

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang jeugdhulp. Deze toegang is via de Jeugdwet wettelijk in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verankerd en komt om deze reden verder niet terug in deze beleidsregels. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

Het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) is de wettelijk term, die binnen de Jeugdwet en de Wmo 2015 wordt gehanteerd. In 2014 is landelijk besloten als naam van het AMHK “Veilig Thuis” te gebruiken.

Hoofdstuk 6Vertrouwenspersoon

De functie van vertrouwenspersoon is vastgelegd in de Jeugdwet. Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) is een onafhankelijke landelijke organisatie. Jongeren, kinderen, ouders en verzorgers kunnen hierop een beroep doen als zij vinden dat hun behandeling of bejegening beter kan en als zij een vraag hebben over hun rechtspositie in de jeugdhulp. Ook professionals kunnen voor informatie en advies een beroep op het AKJ doen. De kerntaken van het AKJ zijn. het beantwoorden van vragen, informeren van cliënten en professionals, het bevorderen van de communicatie tussen cliënt en hulpverlener, het ondersteunen bij klachten- en/of bezwaarprocedures, het signaleren van verbeterpunten alsmede het adviseren van jeugdhulpinstanties. De medewerkers houden zich aan de meldcode Kindermishandeling en Huiselijk geweld.


Noot
1

Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:46 van de Awb bepaalt dat een besluit op een deugdelijke motivering dient te berusten.

Noot
2

Artikel 2.1 van het Besluit jeugdwet bepaalt dat ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de wet, het college zorgdraagt voor de beschikbaarheid van relevante deskundigheid met betrekking tot:

a. opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

b. opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd.

c. taal- en leerproblemen.

d. somatische aandoeningen.

e. lichamelijke of verstandelijke beperkingen.

f. kindermishandeling en huiselijk geweld.

Noot
3

Elke CJG medewerker is SKJ geregistreerd. Diagnostiek kan alleen plaatsvinden door een WO-geschoolde professional, zoals bijvoorbeeld een GZ-psycholoog of een orthopedagoog met een basisaantekening diagnostiek. Onderzoek vindt daarom altijd plaats door een WO geschoolde professional en/of onder supervisie van een gedragswetenschapper.