Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738887
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738887/1
Beleidsregels Toezicht en Handhaving kinderopvang 2025 gemeente Wierden
Geldend van 01-05-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels Toezicht en Handhaving kinderopvang 2025 gemeente WierdenBeleidsregels Toezicht en Handhaving kinderopvang 2025 gemeente Wierden
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61 lid 1, 1.65 lid 1 en 4, 1.66 en 1.72 lid 1 Wet kinderopvang
Overwegende
-
• dat kinderopvang een belangrijke plaats heeft in onze samenleving.
-
• dat kwalitatief goede kinderopvang bijdraagt aan een goede start voor kinderen in de maatschappij en bijdraagt aan een goede ontwikkeling op de gebieden van sociaal-emotioneel, cognitieve en taal ontwikkeling. In de kinderopvang moeten kinderen zich veilig voelen en de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Dit volgt ook uit de doelen die de wetgever heeft gesteld bij het opstellen van de Wet kinderopvang:
-
• Het bevorderen van de ontwikkeling van kinderen en bijdragen aan de arbeidsparticipatie van de ouders / verzorgers van de kinderen.
-
• Dat de houder van een kinderopvangvoorziening verantwoordelijk is voor het leveren van kwalitatief goede kinderopvang. Het is belangrijk dat direct vanaf de start van een opvanglocatie verantwoorde en kwalitatief goede kinderopvang wordt aangeboden. Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat ze hun kind in een veilige en gezonde, stimulerende en vertrouwde omgeving achterlaten.
-
• Dat een zorgvuldige belangenafweging en motivering bij besluiten belangrijk is.
Besluit
Vast te stellen de Beleidsregels Toezicht en Handhaving kinderopvang 2024
Wettelijk kader en waarom beleidsregels
Om de kwaliteit in de kinderopvang te waarborgen heeft de rijksoverheid kwaliteitseisen vastgesteld waar kinderopvangorganisaties zich aan moeten houden. Bijvoorbeeld eisen aan het pedagogisch klimaat (ook in de voorschoolse educatie), personeel en groepen, veiligheid en gezondheid, accommodatie en inrichting en de omgang met ouders. Daarnaast zijn er eisen gesteld aan de administratie van een kinderopvangvoorziening.
Deze kwaliteitseisen zijn vastgelegd in de Wet kinderopvang. Daarnaast zijn deze kwaliteitseisen verder uitgewerkt in nadere regelgeving:
-
• Besluit kwaliteit kinderopvang;
-
• Regeling Wet kinderopvang;
-
• Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang;
-
• Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorziening voor gastouderopvang;
-
• Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;
-
• Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang.
Direct vanaf de start van een opvanglocatie moet aan deze kwaliteitseisen worden voldaan.
Ook stelt de wet eisen aan de manier waarop de toestemming tot exploitatie, registratie van voorzieningen, wijzigingen in deze registratie, het toezicht en de handhaving plaatsvindt. Het college is verantwoordelijk voor het geven of intrekken van toestemming, de registratie, het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit en kan binnen de wettelijke kaders haar taken invullen.
De toezichthouder doet onderzoek naar de kwaliteit en beoordeelt of kindercentra, gastouderbureaus, voorzieningen voor gastouderopvang, houders en gastouders aan de eisen voldoen.
Daarnaast is de procedure bij aanvragen en wijzigingen van locaties vastgelegd en is het college in beginsel verplicht te handhaven wanneer de toezichthouder een overtreding van deze kwaliteitseisen heeft vastgesteld.
Mandaat of delegatie
In artikel 1.61 van de Wko is bepaald dat het college de bevoegdheid tot toezicht en handhaving kinderopvang gekregen heeft door middel van attributie. Via mandaat of delegatie kan het bestuursorgaan zijn bevoegdheid aan een ander overdragen. In de gemeente Wierden zijn deze bevoegdheden bij de eigen organisatie belegd. In het mandaatregister is opgenomen welke bevoegdheden zijn gemandateerd.
Aanwijzingsbesluit DPG
Via een aanwijzingsbesluit is de Directeur Publieke Gezondheid van de GGD Twente aangewezen als toezichthouder, zoals bedoeld in artikel 1.61, lid 2 van de Wet kinderopvang, en hij/zij is gemachtigd om medewerkers in dienst van de GGD Twente aan te wijzen als toezichthouder om onder zijn verantwoordelijkheid en in zijn plaats als toezichthouder op te treden in de zin van de Wet kinderopvang.
In deze beleidsregel gaat het over kinderopvang bij:
-
• kinderdagverblijven met of zonder voorschoolse educatie;
-
• buitenschoolse opvang;
-
• gastouderopvang via gastouderbureaus;
Deze beleidsregels, inclusief het bijbehorende afwegingsmodel, zijn van toepassing op alle - zoals in deze paragraaf gedefinieerde -kinderopvang binnen de gemeente.
In deze beleidsregels is vastgelegd hoe het beleid is dat de gemeente Wierden voert met betrekking tot de gemeentelijke taken die voortvloeien uit de Wet kinderopvang.
Het vastleggen van dit beleid draagt bij aan:
-
• een transparante werkwijze, omdat houders, (gast-)ouders, toezichthouders en andere belanghebbenden vooraf geïnformeerd zijn over de mogelijkheden en bevoegdheden van het college;
-
• rechtsgelijkheid, door het vastleggen van beleidsregels die voor iedereen van toepassing zijn;
-
• het stimuleren van kwalitatief goede kinderopvang.
Visie en ambitie
De eerste jaren van een kind hebben grote invloed op de latere ontwikkeling. Het aanbieden van verantwoorde kinderopvang in een gezonde en veilige omgeving is daarom belangrijk. Voorzieningen voor jonge kinderen leveren daaraan een belangrijke bijdrage, naast het verminderen van achterstanden en het bevorderen van gelijke kansen. Goede kwaliteit is daarbij een essentiële factor.
Kwalitatief goede kinderopvang:
-
• voldoet structureel aan de gestelde kwaliteitseisen;
-
• vindt plaats in een veilige en gezonde omgeving;
-
• wordt geboden door vaste en vertrouwde personen in vaste groepen;
-
• draagt bij aan de persoonlijke en sociale ontwikkeling van kinderen;
-
• geeft belangrijke normen en waarden mee aan kinderen.
-
Daarom wil het college in Wierden dat kinderen toegang hebben tot kwalitatief goede kinderopvang waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. Het college ziet het ook als zijn rol houders te stimuleren de kwaliteit van de geboden opvang daar waar mogelijk te verbeteren en de kwaliteit en veiligheid van kinderopvang te waarborgen. Het college vertrouwt erop dat houders zich uit eigen beweging houden aan alle kwaliteitseisen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving. Wierden spreekt kinderopvanghouders aan op hun eigen verantwoordelijkheid.
Begripsbepalingen
De belangrijkste begrippen en wat daaronder wordt verstaan zijn opgenomen in de wet- en regelgeving. In de tabel hieronder staan de belangrijkste begrippen.
Wat het college verstaat onder:
AFWEGINGSMODEL: in het afwegingsmodel is vastgelegd welke bestuurlijke handhavingsmaatregel(en) het college doorgaans oplegt. Per domein staat de hersteltermijn waarbinnen overtredingen moeten zijn hersteld en de hoogte van financiële sancties.
COLLEGE: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden
GEMEENTE: Wierden
GGD: GGD Twente (SamenTwente)
HOUDER: De aanbieder van kinderopvang. In de Wet kinderopvang is de wettelijke definitie opgenomen.
INSPECTIEONDERZOEK: een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, eerste lid Wet kinderopvang
INSPECTIERAPPORT: In het inspectierapport staan de bevindingen van de GGD toezichthouder tijdens de inspectie en het bevat een advies aan de gemeente om wel of niet te handhaven. De GGD toezichthouder maakt gebruik van een landelijk vastgesteld modelrapport.
LRK: Landelijk Register Kinderopvang
PRK: Personen Register Kinderopvang
SIGNALEN: Alle informatie afkomstig uit (externe) bronnen die GGD'en of gemeenten ontvangen met betrekking tot mogelijke risico’s bij kinderopvangvoorzieningen en/of de houders. Geen klachten (uiting van ontevredenheid).
TOEZICHTHOUDER: De aangewezen toezichthouder van de GGD. De toezichthouder kinderopvang onderzoekt de naleving van de kwaliteitseisen en legt de bevindingen vast in een inspectierapport.
VE: voorschoolse educatie
HOOFDSTUK 1 Voldoen vanaf de start, ook bij wijzigingen
Artikel 1.1 Starten nieuwe opvangvoorziening
Voordat een kinderopvangvoorziening daadwerkelijk kinderen mag opvangen of een gastouderbureau met haar werkzaamheden mag starten is toestemming nodig van het college. Voor wijzigingen in de registratie kan aanvullende toestemming nodig zijn.
Het college geeft alleen toestemming voor exploitatie wanneer een houder van een kinderopvangvoorziening vanaf de start kan voldoen aan de kwaliteitseisen en verantwoorde en kwalitatief goede opvang kan aanbieden.
Het aanvragen of het doorgeven van een wijziging van een kinderopvangvoorziening moet met een door de rijksoverheid vastgesteld formulier. Deze is te vinden op www.rijksoverheid.nl en ook op www.landelijkregisterkinderopvang.nl .
Artikel 1.2 Streng aan de poort
Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat kinderen vanaf de eerste dag van een kinderopvangvoorziening in een veilige, gezonde en verantwoorde omgeving worden opgevangen. En kinderen zijn een kwetsbare doelgroep. Het college vindt het daarom van groot belang dat een kinderopvangvoorziening al bij de start voldoet aan de kwaliteitseisen vanuit de Wet kinderopvang. Het college hanteert daarom de werkwijze Streng aan de Poort.
Het college kijkt of voor de gewenste locatie voor kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderopvang of gastouderbureau alle benodigde vergunningen en/of meldingen aanwezig zijn. (denk aan vergunningen voor bouwen of slopen, melding brandveilig gebruik). En of de gewenste binnen- en buitenruimte voor kinderopvang ook past binnen het omgevingsplan. Ook een Bibob onderzoek kan onderdeel zijn van de procedure.
Zodra alle benodigde vergunningen en/of meldingen aanwezig zijn en akkoord zijn bevonden dient de houder een aanvraag tot registratie in het LRK in.
Het college laat alle aanvragen tot exploitatie uitgebreid toetsen door de toezichthouder. Daarbij beoordeelt de toezichthouder alle kwaliteitsaspecten vooraf, waaronder de kwaliteit van het beleid, de accommodatie en het personeel. De toezichthouder betrekt de organisatie-inrichting, het interne kwaliteitsbeleid en de bedrijfsvoering van een houder bij de beoordeling. Het is tenslotte niet alleen van belang dat de houder bij de start aan de kwaliteitseisen voldoet, maar ook dat die structureel blijft voldoen aan de kwaliteitseisen en voldoende kwaliteit kan bieden. Tenslotte neemt de toezichthouder ook de kwaliteit van andere kinderopvangvoorzieningen van dezelfde houder mee.
Goede kwaliteit bij andere voorzieningen van de houder kan ertoe leiden dat het college sneller een positief besluit neemt. Handhaving bij een andere voorziening van de houder, kan aanleiding zijn om te besluiten dat een houder geen nieuwe opvang mag starten totdat alle overtredingen zijn hersteld.
Relevante stukken moeten aanwezig en in orde zijn. De houder is verantwoordelijk voor het op tijd aanvragen van alle relevante vergunningen. En is verantwoordelijk voor het aanleveren van complete aanvragen.
Artikel 1.3 Wijzigingen registratiegegevens LRK
Na het verkrijgen van de toestemming kunnen er wijzigingen in de geregistreerde gegevens plaatsvinden. Het is van belang dat de houder het wijzigingsverzoek minimaal 8 weken voor de gewenste wijzigingsdatum indient bij het college. Wijzigingen moeten worden ingediend met een wijzigingsformulier. Deze is te vinden op rijksoverheid.nl en ook op landelijkregisterkinderopvang.nl.
Het college beoordeelt of er een onderzoek door de toezichthouder moet plaatsvinden. Het college besluit binnen 8 weken of de wijziging kan plaatsvinden en kan worden geregistreerd.
Het college kan dan bepalen of er voorafgaand aan het besluit op de gevraagde wijziging een onderzoek moet plaatsvinden door de toezichthouder. Zo moet bijvoorbeeld duidelijk zijn waar en hoeveel kinderen worden opgevangen, wie verantwoordelijk is voor deze opvang en hoe de opvang bereikbaar is. Het college kan een boete opleggen als een doorgevoerde wijziging niet of te laat is doorgegeven.
Het kan bij wijzigingen bijvoorbeeld gaan om:
-
• de toekenning van een KvK-vestigingsnummer;
-
• het (correspondentie)adres; bezoekadres en telefoonnummer, contactpersoon;
-
• de beëindiging van de exploitatie van de kinderopvangvoorziening.
Maar ook de volgende wijzigingen moeten worden doorgegeven:
Artikel 1.4 Wijziging kindplaatsen
Bij de toestemming tot exploitatie is het maximumaantal kindplaatsen aangegeven. Dit maximumaantal kindplaatsen neemt de toezichthouder ook mee in de beoordeling of de houder redelijkerwijs aan de kwaliteitseisen voldoet, bijvoorbeeld met betrekking tot de eisen in het domein personeel en groepen.
Wanneer dit aantal later wijzigt is het van belang dat de houder dit als wijziging doorgeeft. Voor een verhoging van het aantal kindplaatsen is aanvullende toestemming van het college nodig. Om hierover een besluit te kunnen nemen is een advies van de toezichthouder nodig.
Ook moet voor de wijziging van het aantal kindplaatsen mogelijk andere vergunningen en/of meldingen worden aangevraagd. Zie hiervoor artikel 1.2.
Het college geeft toestemming voor de wijziging als de houder daarmee aan de kwaliteitseisen blijft voldoen. En ook overige vergunningen/meldingen aanwezig zijn en akkoord zijn bevonden.
Artikel 1.5 Wijziging extra bemiddelingsrelatie en beëindiging bemiddelingsrelatie
Als een gastouder wil aansluiten bij een extra gastouderbureau, dan moet dit gastouderbureau deze extra bemiddelingsrelatie aanvragen via een wijzigingsformulier. Ook het beëindigen van een bemiddelingsrelatie moet tijdig worden gemeld. Bij het toezicht op een gastouderbureau kijkt het college ook naar de aangesloten gastouders.
Artikel 1.6 Verhuizing
Verhuizing van een kinderopvangvoorziening is een nieuwe aanvraag.
Bij een gastouderbureau of ouderparticipatiecrèche kan sprake zijn van een verhuizing zonder dat een nieuwe aanvraag tot exploitatie nodig is. De verhuizing van een gastouderbureau of ouderparticipatiecrèche kan daarom via een wijzigingsformulier worden doorgegeven.
Artikel 1.7 Wijziging houder of rechtsvorm
Als een andere houder een kinderopvangvoorziening wil overnemen moet deze nieuwe houder hiervoor vooraf toestemming vragen. Dit geldt ook als de houder een andere rechtsvorm krijgt, ook dit is een houderwijziging. Ook als de bestuurder hetzelfde blijft.
Een houderwijziging wordt behandeld als een nieuwe aanvraag. Het college bepaalt de inhoud van een onderzoek in deze gevallen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de toezichthouder.
Bij dit onderzoek zijn het college en de toezichthouder ook ‘Streng aan de poort’. Want ook als een andere houder een kinderopvangvoorziening voortzet, is het van belang dat de voorziening aan de kwaliteitseisen blijft voldoen. Dit betekent dat voor deze wijziging een afhandelingstermijn van 10 weken geldt. Het college houdt zo veel mogelijk rekening met het belang van de continuïteit van de opvang. Het is voor de continuïteit van opvang van groot belang dat de houder de aanvraag tijdig indient en alle benodigde stukken zijn bijgevoegd.
Artikel 1.8 Niet gemelde kinderopvang
Het exploiteren van een kinderopvanglocatie zonder toestemming van het college is strafbaar gesteld. Dit is een economisch delict (artikel 1 lid 1 Wet op de economische delicten).
Als een kinderopvangvoorziening toch start zonder hiervoor schriftelijke toestemming te hebben gevraagd of verkregen, is sprake van niet gemelde oftewel illegale kinderopvang. Dit is een ernstige overtreding die het college niet wil. In dat geval kan het college niet zorgen voor verantwoorde en veilige opvang voor kinderen. Het college treedt hiertegen dan ook streng op. De locatie moet meteen sluiten en de houder kan een bestuurlijke boete krijgen ook kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie.
HOOFDSTUK 2 Toezicht
onge kinderen zijn kwetsbaar. Toezicht op de kwaliteitseisen waarborgt dat de kinderopvang voor alle kinderen verantwoord en veilig is. Ook heeft toezicht een belangrijke functie in het scheppen van vertrouwen voor goede en veilige opvang van kinderen. Daarnaast levert toezicht een belangrijke impuls tot kwaliteitsbewaking in de kinderopvang.
De toezichthouder is onafhankelijk en beoordeelt of een kinderopvanglocatie voldoet aan de kwaliteitseisen. Vervolgens adviseert de toezichthouder het college op basis van de bevindingen. Een bezoek van de toezichthouder vindt doorgaans onaangekondigd plaats.
In het huidige toezicht ligt meer nadruk op de dialoog tussen houder en toezichthouder en daarbij concentreert de toezichthouder zich op de kwaliteitsbeoordeling. Bij het ontstaan van overtredingen kunnen specifieke omstandigheden een rol spelen, deze omstandigheden blijken uit het rapport van de toezichthouder.
Artikel 2.1 Dialooggericht werken
Toezichthouden is meer dan ‘controleren op basis van wetten, regels en normen’. Het gaat om de naleving van de kwaliteitseisen door de houder en de kwaliteit van opvang die wordt aangeboden. Ook de wijze waarop een organisatie is ingericht, hoe een houder het personeel inzet en aanstuurt en hoe de verantwoordelijkheden binnen de organisatie zijn verdeeld bepalen het kwaliteitsniveau van de geboden kinderopvang. Om een goed beeld te krijgen van de organisatie gaat de toezichthouder in gesprek met de houder. Zij gaat daarbij in op de wijze waarop een houder zijn organisatie, met alles wat daarbij hoort, heeft ingericht om te kunnen nagaan of de kwaliteit van de geboden kinderopvang daadwerkelijk is gewaarborgd. Daarbij speelt ook het interne kwaliteitsbeleid van de houder een belangrijke rol. In het belang van een goede dialoog zal de toezichthouder:
-
• zonder oordeel luisteren en observeren;
-
• open vragen stellen en doorvragen en
-
• controleren of de toezichthouder zaken goed heeft geïnterpreteerd.
De toezichthouder zet kinderopvangorganisaties aan om (samen) te werken aan de kwaliteit en veiligheid van hun opvang en risico’s te verminderen. Daar waar nodig worden verbeterpunten besproken en zet de toezichthouder houders aan om de kwaliteit van hun opvang te verbeteren. Wanneer sprake blijkt van een tekortkoming is van belang om te weten wat de omstandigheden zijn en wat de inbreuk was op de geboden kwaliteit van opvang. Dit weegt de toezichthouder mee in zijn oordeel en advies aan het college.
Artikel 2.2 Risico gestuurd
De toezichthouder houdt risico gestuurd toezicht op de geboden kwaliteit van kinderopvang en de naleving van de kwaliteitseisen. Dat betekent dat toezichthouders minder intensief inspecteren bij locaties waar geen zorgen over bestaan en intensiever bij locaties waar wél zorgen over zijn. Kortom: minder waar mogelijk, meer waar nodig. Er is meer en steviger toezicht op de locaties waar de kwaliteit niet vanzelfsprekend hoog is.
De toezichthouder heeft vertrouwen in een houder als deze in alle informatie kan voorzien die nodig is om een oordeel te vormen over de kinderopvangvoorziening. Een houder die niet transparant is en onbetrouwbaar blijkt, is reden tot zorg. Ook een reactieve houding, niet open staan voor zelfreflectie of het niet nemen van verbetermaatregelen is reden tot zorg.
De toezichthouder stelt na elk jaarlijks onderzoek (en zo nodig vaker) voor kindercentra en gastouderbureaus een risicoprofiel op om de inspectielast te bepalen. Hiervoor gebruikt de toezichthouder een landelijk vastgesteld model, met verschillende indicatoren.
Overtredingen bij één of meerdere kindercentra van een houder kunnen ook leiden tot verscherpt toezicht bij andere kindercentra van dezelfde houder. Bij gastouders betrekt de toezichthouder het risicoprofiel van het gastouderbureau.
Artikel 2.3 Soorten onderzoeken
De toezichthouder voert diverse onderzoeken uit, te weten:
-
• onderzoeken voor registratie (OVR)
-
• onderzoeken na registratie (ONR)
-
• jaarlijkse inspectieonderzoeken (JO)
-
• incidentele onderzoeken (IO)
-
• nader onderzoek (NO) (na geconstateerde overtreding(en))
Minimaal 1 keer per jaar bezoekt de toezichthouder onaangekondigd ieder gastouderbureau, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Daarnaast bezoekt de toezichthouder ook jaarlijks en onaangekondigd ten minste 50% van de geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang, waarbij iedere gastouderlocatie ten minste eens per 3 jaar bezocht wordt.
Artikel 2.4 Flexibele inspectieactiviteit
Het doel van flexibele inspectieactiviteit is effectiever toezicht, waardoor de kwaliteit van de kinderopvang wordt verbeterd.
Door de invoering van de flexibele inspectieactiviteit kunnen inspecties meer op maat worden uitgevoerd.
De toezichthouder beoordeelt altijd of de houder voldoet aan de eisen die betrekking hebben op:
-
• Verklaringen Omtrent het Gedrag;
-
• registratie in het Personenregister kinderopvang;
-
• pedagogische kwaliteit;
-
• voorschoolse educatie (als daar op de locatie sprake van is);
-
• Beroepskracht-kind-ratio (BKR). Dit is een regionale keuze.
Afhankelijk van onder andere het risicoprofiel onderzoekt de toezichthouder de overige eisen. Ook houdt de toezichthouder op locatieniveau rekening met locatiekenmerken, meldingen en signalen.
Artikel 2.6 Herstelaanbod
Herstelaanbod is het aanbod van de toezichthouder aan de houder van een kinderopvangvoorziening om binnen de tijd van het opstellen van het concept-inspectierapport een geconstateerde overtreding te herstellen. En hersteld te houden
Herstelaanbod kan aangeboden worden bij een onderzoek na registratie, een jaarlijks onderzoek en een incidenteel onderzoek. Bij kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en gastouders. Niet bij nadere onderzoeken en onderzoek voor registratie.
Het uitgangspunt van de toezichthouder voor het aanbieden van herstelaanbod is dat er altijd sprake is van structureel blijvend herstel.
Het herstelaanbod is een mogelijkheid die de toezichthouder inzet voor een snel herstel van een tekortkoming. Het is geen recht van een houder. Een herstelaanbod is een aanbod van de toezichthouder dat de houder kan aanvaarden. Een houder mag een herstelaanbod ook weigeren.
Binnen de door de toezichthouder gestelde tijd moeten maatregelen worden genomen om de gewenste kwaliteit te bereiken en een vastgestelde overtreding te herstellen. Dit gebeurt vóórdat het conceptrapport is opgesteld.
De toezichthouder bepaalt of een houder een herstelaanbod krijgt en binnen welke termijn de overtreding hersteld moet zijn. Wel moet deze termijn binnen de met de gemeente afgesproken termijn van 4 weken voor herstelaanbod liggen. De toezichthouder bespreekt verbetermaatregelen en legt de nodige afspraken vast. Na afloop van de afgesproken periode beoordeelt de toezichthouder of een overtreding structureel is opgeheven.
De toezichthouder beschrijft in het rapport de overtreding én of het herstelaanbod op tijd is nagekomen. Daarbij kijkt de toezichthouder vooral of de overtredingen hersteld zijn en of de kwaliteit structureel verbeterd is. Hierover rapporteert de toezichthouder in het adviesrapport voor het college.
Elke overtreding kan in aanmerking komen voor herstelaanbod, tenzij:
-
• de aard en de ernst van de overtreding zich niet leent voor herstelaanbod;
-
• er teveel overtredingen zijn (naar inschatting van de toezichthouder);
-
• de houder in de voorgaande 3 jaar al in de gelegenheid is gesteld om dezelfde of een vergelijkbare overtreding op te heffen (recidive);
-
• de toezichthouder direct gemeentelijk ingrijpen noodzakelijk vindt;
-
• herstel niet mogelijk is binnen de onderzoeksperiode van maximaal 4 weken;
-
• er een bevel wordt afgegeven voor een andere overtreding;
-
• een andere overtreding waarvoor geen herstelaanbod geboden wordt;
-
• herstelaanbod en handhaving kan naast elkaar in een rapport voorkomen.
Ook kinderopvanglocaties waar de kwaliteit structureel tekort schiet, komen niet voor herstelaanbod in aanmerking.
Het doel van herstelaanbod is dat het zal leiden tot een sneller herstel van de tekortkoming en er bij de houder meer sprake is van nalevingsbereidheid. Dit komt de kwaliteit van de kinderopvang ten goede.
Artikel 2.7 Schriftelijk bevel
Als de kwaliteit van de kinderopvang zo ernstig tekortschiet dat de (emotionele) veiligheid en gezondheid van de kinderen direct in het geding is, heeft de toezichthouder de mogelijkheid om zelf in te grijpen. Dit gebeurt met een schriftelijk bevel. Dit doet de toezichthouder in ernstige gevallen, als het nemen van maatregelen geen uitstel kan lijden. Artikel 1.65, vierde lid Wet kinderopvang bepaalt dat de geldigheidsduur van een schriftelijk bevel zeven dagen is.
Op grond van artikel 1 van de Algemene termijnenwet geldt dat een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
In het bevel geeft de toezichthouder aan wat de overtreding(en) is/zijn, welke actie de houder moet nemen en binnen welke termijn de houder dit moet doen.
Als de overtreding(en) niet of onvoldoende is/zijn hersteld, treedt het college verder op door bijvoorbeeld het bevel te verlengen.
Artikel 2.8 Signalen
Het college vindt veilige en verantwoorde kinderopvang van groot belang. Met toezicht hierop door de GGD geeft Wierden hier invulling aan. Echter, er kunnen ook signalen en situaties zijn die de toezichthouder in het toezicht niet direct constateert, maar ouders, beroepskrachten, omwonenden, andere professionals en andere betrokkenen wel.
Daarom stimuleren zowel het college als de toezichthouder iedereen die een zorg, melding of signaal heeft over de kinderopvang om deze met ons te delen.
Met signaal-gestuurd-toezicht reageren de toezichthouder en het college op signalen uit de samenleving. Meldingen en klachten over incidenten, misstanden en terugkerende tekortkomingen zijn voor het toezicht een belangrijke bron van informatie. Ze kunnen een signaal zijn dat ergens sprake is van onveilige of kwalitatief niet goede kinderopvang.
Ook informatie van de politie of Dienst Toeslagen kan voor de toezichthouder en het college belangrijk zijn. Na elk signaal wordt, samen met de toezichthouder en het college, bepaald welke actie nodig is, bijvoorbeeld een extra onderzoek of extra aandacht aan de aard van het signaal tijdens een jaarlijks onderzoek. Het college geeft altijd een opdracht aan de GGD wanneer er een onderzoek nodig is bij de locatie waar het betreffende signaal betrekking op heeft.
De toezichthouder deelt ook zelf signalen met andere toezichthouders en het college in de kinderopvang. Dit zijn bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en gemeentelijk toezicht op het gebied van brandveiligheid. Ook kan de toezichthouder of het college signalen delen met toezichthouders kinderopvang in een andere GGD-regio of andere gemeenten (colleges)
Artikel 2.9 Gastouderopvang
Gastouderopvang vindt plaats in de woning van de gastouder of van het kind, is kleinschalig en persoonlijk. Ook de gastouderopvang moet een veilige en gezonde omgeving zijn voor kinderen. De wettelijke kwaliteits- en toezichteisen wijken op enkele punten af van die voor kindercentra. Dit betreft bijvoorbeeld de kwalificatie-eis. Ook is er geen vierogenprincipe (eis dat de gastouder altijd gezien of gehoord moet kunnen worden door een andere volwassene) en dus minder zicht op de dagelijkse praktijk.
Verder zijn de verantwoordelijkheden anders verdeeld: niet alleen de gastouder (de houder van de voorziening) is verantwoordelijk voor de kwaliteit, maar ook het gastouderbureau dat bemiddelt en begeleidt. In gemeente Wierden zijn ook gastouders actief die worden bemiddeld door een gastouderbureau buiten de GGD-regio. Hierdoor heeft GGD Twente minder zicht op de kwaliteit van deze gastouderbureaus.
De toezichthouder kan binnen het inspectieonderzoek bij een gastouderbureau contact opnemen met de aangesloten gastouders, ook als hun voorziening voor gastouderopvang is gevestigd buiten onze gemeente. Zoveel mogelijk van de inspecties bij gastouders en gastouderbureaus zijn onaangekondigd.
Wanneer de toezichthouder tijdens een inspectieonderzoek bij een gastouder een overtreding van het gastouderbureau vaststelt dan legt de toezichthouder deze overtreding ook vast in een inspectierapport. Daarnaast kan de toezichthouder zorgen over een gastouderbureau en signalen uit inspectieonderzoeken delen met de toezichthouder die toezicht houdt op het gastouderbureau. Signalen die GGD Twente ontvangt van andere toezichthouders over gastouderbureaus worden altijd onderzocht.
Artikel 2.10 Voorschoolse educatie
Het college is verantwoordelijk voor voldoende aanbod en een goede spreiding van de voorschoolse educatie voor kinderen vanaf 2,5 tot 4 jaar. Zij doet dit via subsidie aan kinderopvangorganisaties voor het realiseren van dit aanbod in de gemeente. Hier valt ook de vroegschoolse educatie onder: het aanbod aan kleuters in groep 1 en 2.
Diverse kinderdagverblijven in [naam gemeente] bieden voorschoolse educatie aan. Welke kinderdagverblijven dat zijn is vermeld in het LRK. Deze kinderdagverblijven hebben een educatief aanbod om peuters te stimuleren in hun ontwikkeling, met een focus op de taalontwikkeling, en voor te bereiden op de basisschool. De voorschoolse educatie is onderdeel van het Onderwijsachterstandenbeleid (OAB).
Voor voorschoolse educatie gelden aanvullende wettelijke kwaliteitseisen, waar de toezichthouder toezicht op houdt. De toezichthouder heeft hierbij een signaalfunctie richting de Inspectie van het Onderwijs die toezicht houdt op de gehele voor- en vroegschoolse educatie (vve).
De wettelijke kwaliteitseisen maken standaard onderdeel uit van het jaarlijks onderzoek. Dit zijn bijvoorbeeld eisen aan het minimaal aantal uur aanbod, de opleidingseisen van de beroepskrachten en het vastleggen van de werkwijze in het pedagogisch beleidsplan en de uitvoering van het beleid.
Meer informatie hierover is te vinden in het VE-beleid en het subsidiebeleid.
HOOFDSTUK 3 Handhaving
Houders zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun aanbod. Ouders moeten er ook op kunnen vertrouwen dat het college adequate maatregelen neemt als de kwaliteit van de kinderopvang tekortschiet. Of de kwaliteit van de kinderopvang tekortschiet blijkt doorgaans uit inspectierapporten van de toezichthouder. Het niet naleven van de kwaliteitseisen kan echter ook door het college zelf worden vastgesteld.
Het college verwacht van houders in de kinderopvang dat zij verantwoorde en kwalitatief goede kinderopvang aanbieden en structurele maatregelen nemen om incidentele overtredingen op te heffen en voorkomen. Daarnaast verwacht het college van houders met meerdere locaties dat zij maatregelen op organisatieniveau doorvoeren. Daarmee is gewaarborgd dat een vastgestelde overtreding ook niet wordt herhaald op één van de andere locaties. Daar waar dat nodig is grijpt het college in via handhaving.
In deze beleidsregels legt het college uit waarom overtredingen van de Wet- en regelgeving kinderopvang ernstig zijn en handhavend ingrijpen doorgaans noodzakelijk is. Het college gebruikt daarbij verschillende handhavingsinstrumenten om, waar nodig, kinderopvangorganisaties tot naleving van de kwaliteitseisen te bewegen. Bij de keuze voor de best passende maatregel sluit de handhaver aan bij de volgende uitgangspunten waarbij de veiligheid, gezondheid, het welbevinden en de ontwikkelingskansen van de kinderen altijd voorop staan :
-
• vasthouden van kwalitatief goede kinderopvang;
-
• verbeteren van minder goede kinderopvang;
-
• snel structureel herstel daar waar de kwaliteit tekortschiet;
-
• sluiting van locaties waar de kwaliteit ernstig en/of structureel tekortschiet.
Inspectierapporten zijn in te zien via het Landelijk Register Kinderopvang en kunnen op verzoek worden toegezonden. Ouders en de oudercommissie kunnen deze informatie gebruiken bij het zoeken naar passende kinderopvang of het werk voor de oudercommissie.
Gezien het algemene belang van handhaving ziet het college alleen in uitzonderlijke gevallen af van handhaving. Het college weegt bij elke handhaving die hij inzet af welke maatregel geschikt, passend en noodzakelijk is. Daarmee is handhaving maatwerk. Immers, de omstandigheden bij iedere houder, locatie en overtreding zijn verschillend en daarom kan ook de aanpak bij overtredingen verschillen. Het college streeft ernaar voor iedere situatie passende maatregelen te treffen die leiden tot een spoedig herstel van de overtreding(en).
Artikel 3.1 Preventief handhaven
In het belang van kwalitatief goede kinderopvang, en om het naleven van kwaliteitseisen te stimuleren, onderhoudt het college ook buiten het traject van bestuurlijke handhaving contact met kinderopvanghouders in de gemeente.
Artikel 3.2 Handhavingsafwegingen
Vanuit de eigen taak en verantwoordelijkheid besluit het college welke handhavingsmaatregel passend en geboden is. Dit wordt per overtreding, locatie en houder afgewogen. Het college stelt handhavingsbesluiten zo duidelijk en eenvoudig mogelijk op.
Daarbij wordt afgewogen welke handhavingsmaatregel geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken; kwalitatief goede kinderopvang. In iedere casus beoordeelt het college aan de hand van de nieuwe evenredigheidstoets of evenredigheid bestaat tussen de ernst van een vastgestelde overtreding en de zwaarte van de op te leggen sanctie.
Ook in hoeverre de kwaliteit van opvang is beïnvloed door een tekortkoming wordt meegewogen in de handhavingsafweging. Bij het ontstaan van overtredingen kunnen specifieke (verzwarende of verzachtende) omstandigheden een rol spelen. Bij het opstellen van een besluit houdt het college rekening met deze omstandigheden.
Het college hecht daarbij grote waarde aan het oordeel van de toezichthouder en betrekt dit in de besluitvorming. Ook een reactie van de houder (zienswijze) op een inspectierapport betrekt het college bij de beoordeling.
In beginsel beoordeelt het college iedere overtreding afzonderlijk en wordt handhaving per overtreding ingezet. Wanneer naar het oordeel van de toezichthouder blijkt dat een houder voldoende maatregelen heeft getroffen om een overtreding structureel te herstellen, kan het college besluiten om af te zien van handhaving gericht op herstel. Maar blijkt uit één inspectieonderzoek dat één voorschrift meerdere keren is overtreden dan weegt dit mee in de ernst van de overtreding. Dit uit zich in een kortere hersteltermijn of een hoger sanctiebedrag. Zodra een handhavingsbesluit wordt verstuurd is het college van oordeel dat het onderzoek van de toezichthouder zorgvuldig is uitgevoerd. Hierbij kunnen ook andere zaken meespelen.
Bij de besluitvorming betrekt het college in ieder geval:
-
• Het inspectierapport, met daarin:
-
• De geconstateerde gerapporteerde overtredingen;
-
• Bevindingen en conclusie van de toezichthouder (helder beschreven, voldoende gemotiveerd en goed onderbouwd);
-
• Indien van toepassing, beschrijving van de omstandigheden;
-
• Het advies van de toezichthouder;
-
• De reactie van de houder in het inspectierapport;
-
• De reactie van de houder aan het college;
-
• De handhavingsgeschiedenis op locatieniveau en organisatieniveau;
-
• De inspectiegeschiedenis op locatieniveau en organisatieniveau;
-
• Alle betrokken belangen waaronder het zwaarwegende belang van de kinderen en hun ouders.
Artikel 3.3 Herstellend en bestraffend handhaven
Het college heeft de mogelijkheid om zowel herstellend als bestraffend te handhaven.
Herstellende handhaving is erop gericht dat een begane overtreding hersteld wordt en structureel hersteld blijft. In beginsel handhaaft het college altijd herstellend. Het doel is de kwaliteit van opvang zo snel mogelijk te herstellen zodat de houder kwalitatief goede kinderopvang aanbiedt. En kinderen weer in een veilige en gezonde omgeving opgevangen worden en verantwoorde kinderopvang krijgen.
Bestraffende handhaving is gericht op het bestraffen van begane overtredingen, ongeacht of deze inmiddels hersteld zijn. Naast dat het college herstellend handhaaft kan ook bestraffend worden gehandhaafd.
Artikel 3.4 Recidive
De houder is verantwoordelijk voor de naleving van de kwaliteitseisen. Daarmee is de houder de overtreder als de kwaliteitseisen niet zijn nageleefd. Elke herhaling van een overtreding van een voorschrift, waarvoor eerder een herstelaanbod is gedaan of handhaving is ingezet, is recidive.
Bij recidive zet het college doorgaans direct een zwaarder handhavingsmiddel in.
Wanneer een houder een overtreding binnen 3 jaar na het opleggen van een aanwijzing herhaalt, dan legt het college voor nieuwe overtredingen een last onder dwangsom op. Wordt een overtreding herhaald na het opleggen en invorderen van een last onder dwangsom of het opleggen van een bestuurlijke boete dan legt het college een hogere dwangsom of boete op.
Wanneer binnen 3 jaar twee keer voor dezelfde overtreding een last onder dwangsom is opgelegd en ingevorderd, vervolgt het college de handhaving doorgaans met het exploitatieverbod. De houder voldoet immers langere tijd niet aan de minimale kwaliteitseisen; de kwaliteit van opvang schiet structureel tekort. Het belang van ouders en kinderen bij kwalitatief goede kinderopvang gaat voor het (financiële) belang van de houder en het personeel.
Artikel 3.5 Organisatieniveau en locatieniveau
Het college voert handhaving in beginsel op locatieniveau uit, waarbij het college wel rekening houdt met overtredingen bij andere locaties van de houder. Het doel is om de houder te stimuleren zijn brede verantwoordelijkheid te nemen.
Bij constateringen op één locatie verwacht het college van de houder dat die organisatie-breed verbeteringen doorvoert. Tekortkomingen moeten voor de gehele organisatie worden hersteld en niet slechts op de locatie waar de overtreding vastgesteld is. Dit heeft een positieve weerslag op de kwaliteit en draagt bij aan efficiëntie, omdat dit sneller leidt tot herstel van overtredingen op andere locaties en het college handhaven bij andere vestigingen kan voorkomen.
Ouders en kinderen kunnen er op die manier eerder op vertrouwen dat de houder de vastgestelde overtredingen herstelt, maar ook dat de houder voor komt op andere locaties dezelfde overtreding te maken.
Artikel 3.6 handhavingsmiddelen
Het college maakt gebruik van verschillende handhavingsmaatregelen.
Bij de inzet van handhaving denkt het college in effect, in alle fases van het toezicht en handhaving. Dat betekent dat het college bij de keuze van handhavingsinstrumenten kiest voor de instrumenten die het snelst en meest effect hebben.
Daarbij spreekt het college houders en gastouders aan op hun eigen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet kinderopvang.
De handhavingsmaatregelen die het college kan inzetten worden uitgelegd in de volgende opsomming:
1. Waarschuwing
Naast bovenstaande formele (herstellende of bestraffende) maatregelen kan het college ook een waarschuwing afgeven, als informeel middel en milde maatregel bij overtredingen met laag risico. Of wanneer het, om welke reden dan ook, niet mogelijk is om een formele maatregel op te leggen.
Het herstel wordt vervolgens in een eerstvolgend regulier onderzoek van de GGD gecontroleerd, of - indien mogelijk - op basis van een eigen onderzoek door gemeente.
2. De aanwijzing
Met de aanwijzing zet het college in op structurele verbetering. Dat betekent dat de overtreding niet alleen moet worden opgeheven, maar dat een houder ook maatregelen moet nemen om te voorkomen dat hij de overtreding opnieuw begaat. In de aanwijzing staat welke maatregelen de houder, binnen welk termijn, moet nemen om de wettelijke voorwaarden na te leven.
Een aanwijzing kan ook een concretisering van wettelijke regels bevatten voor de specifieke situatie.
De aanwijzing blijft geldig, ook nadat de overtreding is hersteld. Het college betrekt deze aanwijzing bij handhavingsbesluiten in de opvolgende 3 jaar.
De aanwijzing is doorgaans de meest geschikte handhavingsmaatregel waarvan het college gebruik kan maken. Met de aanwijzing maakt het college aan een overtreder duidelijk dat die te allen tijde aan het opgenomen voorschrift moet voldoen. Daarmee is de aanwijzing in de eerste plaats ook de minst ingrijpende handhavingsmaatregel waarvan het college gebruik kan maken.
3. De last onder dwangsom
Als de aanwijzing niet tot structureel herstel van de overtreding heeft geleid, legt het college in principe een last onder dwangsom op. Het college kan ook direct een last onder dwangsom opleggen zonder eerst een aanwijzing te geven. Met een last onder dwangsom legt het college de houder de plicht op om maatregelen uit te voeren binnen een aangegeven termijn. Als een houder binnen de hersteltermijn de overtreding opheft en/of niet herhaalt, hoeft deze de dwangsom niet te betalen.
Is vastgesteld dat een overtreding niet is opgeheven of is herhaald, dan moet de houder de dwangsom betalen. Met een last onder dwangsom kan op meerdere herhalingen worden gehandhaafd. Een last onder dwangsom kent daarvoor een maximumbedrag.
Als er binnen 3 jaar, sinds de laatste opgelegde aanwijzing, een overtreding van dezelfde kwaliteitseis is vastgesteld legt het college doorgaans een last onder dwangsom op. Ook als de kwaliteitseis in de tussenliggende periode is beoordeeld en er geen overtreding is vastgesteld.
De last onder dwangsom is de meest geschikte handhavingsmaatregel waarvan het college gebruik kan maken na de aanwijzing, als sluiting van de opvang (nog) niet proportioneel is.
Wordt de overtreding na het opleggen van een last onder dwangsom toch herhaald, dan heeft dat financiële gevolgen zonder dat de bedrijfsvoering wordt onderbroken. Daarmee is de last onder dwangsom een handhavingsmaatregel met een gedoseerde financiële prikkel om de overtreding structureel op te heffen.
4. Verlengen van een bevel
Als de toezichthouder een schriftelijk bevel heeft opgelegd (zie artikel 2.7) en de overtreding(en) zijn naar het oordeel van de toezichthouder niet of onvoldoende hersteld, dan verlengt het college het bevel met minimaal 7 dagen en zolang de houder nodig heeft om de overtreding(en), naar het oordeel van de toezichthouder, structureel te herstellen.
5. (tijdelijke) Sluiting van de kinderopvang: het exploitatieverbod
Zodra uit een inspectieonderzoek blijkt dat geen sprake (meer) is van verantwoorde kinderopvang sluit het college de kinderopvang tijdelijk. Wat onder verantwoorde kinderopvang wordt verstaan is vastgelegd in artikel 1.49 van de Wet kinderopvang. Ook kan de kinderopvang gesloten worden zolang de houder een bevel van de toezichthouder of aanwijzing niet opvolgt.
Daarnaast gaat het college over tot tijdelijke sluiting bij locaties waar de kwaliteit structureel ondermaats is. Eerdere minder zware handhavingsmaatregelen hebben dan niet tot (structureel) herstel geleid. Bij deze tijdelijke sluiting moet de kinderopvang gesloten blijven zolang niet aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. Pas als de houder aantoont dat de kwaliteit verbeterd is en blijft, mag de kinderopvang weer open. De toezichthouder beoordeelt dit tijdens een inspectieonderzoek.
Het sluiten van een locatie voor kinderopvang is een ingrijpende maatregel die niet alleen gevolgen heeft voor de houder maar ook voor diens personeel, ouders en kinderen. In de hiervoor beschreven situaties is sluiting van een locatie doorgaans noodzakelijk. Het belang van ouders en kinderen bij kwalitatief goede kinderopvang weegt altijd zwaarder dan het belang van continuïteit van opvang of een financieel belang. Met een gesloten locatie kan de houder zich samen met het personeel volledig richten op herstel van de kwaliteit van opvang zonder dat (emotionele) veiligheid en/ of gezondheid van de opgevangen kinderen nog langer in het geding is.
Als het college een kinderopvanglocatie sluit, moet de houder de ouders zelf op de hoogte stellen van deze sluiting. Als de houder dit niet doet, informeert het college of de toezichthouder ouders hierover. Dit gebeurt schriftelijk of mondeling.
6. Intrekken toestemming
Lukt het de houder na sluiting van een locatie niet om (binnen redelijke termijn) de overtredingen structureel op te heffen dan kan het college de toestemming tot exploitatie intrekken. Ook als een houder de kwaliteitseisen structureel niet naleeft, na verbetering opnieuw overtredingen begaat, veel en/of ernstige overtredingen of overtredingen die redelijkerwijs niet kunnen worden hersteld, sluit het college de kinderopvang permanent. Dit doet zij door de toestemming tot exploitatie in te trekken en de voorziening te verwijderen uit het LRK.
Een onvermijdelijke ingreep als de houder voldoende gelegenheid heeft gehad om de kwaliteit van opvang te herstellen en dit, naar het oordeel van de toezichthouder, niet is gelukt.
Het college kan de toestemming ook direct intrekken bijvoorbeeld als:
-
• niet langer wordt voldaan aan de definitie van kinderopvang, ouderparticipatiecrèche, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau;
-
• er sprake is van (een) overtreding(en) die, naar het oordeel van de toezichthouder, niet hersteld kan (kunnen) worden.
7. De last onder bestuursdwang
De manier waarop de houder de kinderopvang wil vormgeven is aan de houder. Bij een last onder bestuursdwang neemt het college bepaalde maatregelen om de overtreding van de kwaliteitseis op te heffen. Dat maakt dat de last onder bestuursdwang doorgaans geen geschikt handhavingsmiddel is.
Dit handhavingsmiddel is bijvoorbeeld wel geschikt om een kinderopvangvoorziening te sluiten en gesloten te houden bij overtreding van een exploitatieverbod. Alle kosten die gemaakt worden bij de last onder bestuursdwang zijn voor rekening van de houder. Dit moet in het besluit wel heel goed worden aangegeven.
8. Bestuurlijke boete
Naast de handhaving gericht op herstel kan het college ook gebruik maken van de mogelijkheid om een bestuurlijke boetes op te leggen.
Ook als de houder maatregelen neemt om herhaling of voortduren van een overtreding te voorkomen. Deze boetes staan in het afwegingsmodel (bijlage 1) ‘boete’. Van de boete gaat naar verwachting ook een preventieve werking uit.
Elke overtreding beoordeelt en bestraft het college afzonderlijk ook als één kwaliteitseis meerdere keren is overtreden. Daarnaast legt het college een boete op als een houder na het opleggen van een aanwijzing geen maatregelen heeft genomen om herhaling of voortduren van een overtreding te voorkomen. Zodra één kwaliteitseis meerdere keren is overtreden, beoordeelt het college of het totale boetebedrag dat kan worden opgelegd evenredig is met de ernst van de overtredingen en de mate waarin de kwaliteit van opvang negatief werd beïnvloed.
Een boete heeft altijd financiële gevolgen voor de overtreder. De draagkracht van een overtreder speelt geen rol bij het bepalen van de hoogte van een boete. Deze draagkracht is voor het college immers moeilijk vast te stellen. Een boete treft niet elke overtreder even zwaar. Als de overtreder kan aantonen dat hij een boete niet in één keer kan betalen zonder dat de continuïteit van de opvang in gevaar komt, dan is dat in beginsel geen reden om een boete te matigen of van het opleggen van een boete af te zien. Wel kan dit reden zijn om een betalingsregeling toe te staan.
Ook het (vrijwillig) sluiten van een locatie is geen reden om van het opleggen van een boete af te zien. Overtredingen van de in het afwegingsmodel genoemde voorschriften kunnen dusdanig ernstige gevolgen hebben dat kinderen deze levenslang met zich mee kunnen dragen. Dit zijn dan ook zeer ernstige overtredingen, in beginsel legt het college hiervoor altijd een boete op.
Bij elk besluit weegt het college af welk handhavingsmiddel geschikt, noodzakelijk en proportioneel is.
Artikel 3.7 Handhaving bij gastouderopvang
De artikelen 3.1 tot en met 3.6 zijn ook van toepassing op de gastouderopvang. Daarbij houdt het college wel rekening met de aard van de gastouderopvang. Ook de gastouderopvang moet een veilige en gezonde omgeving zijn voor kinderen.
Bij de handhaving op de gastouderopvang, zijn de volgende zaken van belang:
-
• Lagere boetes en dwangsommen voor de gastouder: door de beperkte omvang heeft een gastouder ook minder financiële draagkracht. Het college houdt hier rekening mee in de vaststelling van de bedragen voor boetes en dwangsommen.
-
• Boetes bij niet gemelde wijzigingen: gastouderbureaus zijn medeverantwoordelijk voor het toezicht op de gastouderopvang en de toezichthouder doet alleen steekproefsgewijs onderzoek. Daarom is het van belang dat goed zicht is op de opvang: hoe is het geregeld, waar is wel en geen opvang en wie kan daarvoor worden aangesproken. Het college kan daarom boetes opleggen bij het niet melden van een uitbreiding, het niet melden van de start of beëindiging van bemiddelingsrelaties en het niet melden van de beëindiging van de exploitatie van de voorziening. Boetes worden opgelegd aan het gastouderbureau, zij moeten wijzigingen tijdig melden.
-
• Snellere sluiting: bij een gastouder gaat het college sneller over tot sluiting (exploitatieverbod) van de opvangvoorziening en intrekking van de toestemming. De kwaliteit van de opvang is namelijk onlosmakelijk verbonden aan de gastouder en het college verwacht daarom geen verbetering na herhaling van overtredingen.
-
• Signaal naar andere gemeenten: als het college handhavingsmaatregelen inzet bij een gastouderbureau in een andere gemeente, informeert zij het betreffende college.
-
• Personenregister kinderopvang: Het gastouderbureau is verantwoordelijk voor registratie en wijzigingen in het personenregister kinderopvang. Hiervoor is het gastouderbureau afhankelijk van informatie van de gastouder. Het ligt op de weg van het gastouderbureau om ervoor te zorgen dat zij tijdig de juiste informatie van hun gastouders ontvangen. Het ontbreken van informatie over wijzigingen in het huishouden van gastouders of in de groepssamenstelling bij bemiddeling van een gastouder door meerdere gastouderbureaus ligt in de risicosfeer van het gastouderbureau. Het is aan een gastouderbureaus om aan te tonen dat zij er redelijkerwijs alles aan hebben gedaan om overtredingen te voorkomen.
-
Artikel 3.8 Handhaving bij een gastouderbureau gevestigd buiten de gemeente
Blijkt uit een inspectierapport dat bij een overtreding voor een gastouderopvang binnen onze gemeente, deze overtreding is begaan door een gastouderbureau die buiten de gemeente is gevestigd dan mag het college alleen een waarschuwing of een bestuurlijke boete opleggen aan een gastouderbureau dat in een andere gemeente is gevestigd.
Een waarschuwing afgeven, als informeel middel en milde maatregel bij overtredingen met laag risico. En anders een bestuurlijke boete. Afhankelijk van het risico en de situatie, kan het college ook de gemeente waar het gastouderbureau gevestigd is informeren en verzoeken handhavend op te treden.
Artikel 3.9 Handhaven op eisen voorschoolse educatie (VE)
Het college verstrekt subsidie aan kinderdagverblijven met voorschoolse educatie om een ander kwaliteitsniveau te realiseren. Als de toezichthouder een overtreding vaststelt van de wettelijke kwaliteitseisen voorschoolse educatie, zet het college de handhavingsmiddelen in die hiervoor zijn beschreven.
Als een aanwijzing niet is opgevolgd, kan het college binnen de subsidierelatie optreden. Overtredingen kunnen grond zijn voor het weigeren van een subsidieaanvraag of leiden tot lagere subsidievaststelling. In overleggen met de accounthouder van de gemeente en bij de aanvraag en verantwoording van de subsidie beschrijft het ve kinderdagverblijf op welke wijze de overtredingen duurzaam zijn of worden hersteld.
Artikel 3.10 Publicatie van handhavingsbesluiten en rapporten
De GGD publiceert de rapporten, zodra deze onherroepelijk zijn, in het LRK. Het college maakt handhavingsbesluiten openbaar in het Landelijk Register Kinderopvang zodra deze onherroepelijk zijn. Een handhavingsbesluit is onherroepelijk zodra alle bezwaar- en beroepsprocedures tegen het besluit zijn afgerond. In besluiten staat hoe in bezwaar en/of beroep gegaan kan worden.
Ondertekening
Ondertekening
Aldus vastgesteld op 22 april 2025
Burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden,
de secretaris, de burgemeester,
Marcel Klos Doret Tigchelaar
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl