ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING MIDDELBURG 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 03-06-2025

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING MIDDELBURG 2025

De raad van de gemeente Middelburg;

gelezen het voorstel d.d. 18 maart 2025, van burgemeester en wethouders, volgnummer 25-051 AB;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende Algemene Plaatselijke Verordening Middelburg 2025:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester van Middelburg;

  • bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in bijlage A van de Omgevingswet.

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • college: het college van burgemeester en wethouders van Middelburg;

  • gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • openbare plaats: plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

  • openbaar water: alle wateren die al dan niet met enige beperking voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

  • rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • weg:

    • de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen 8 weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste 8 weken verlengen.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag VERVALLEN

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats;

    • a.

      aanwezig is bij een voorval, waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

is verplicht op een bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het is verboden om, wanneer een voorval, gebeurtenis of samenscholing als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt, tezamen met anderen zich in de richting daarvan te begeven als daarbij voorwerpen en/of stoffen worden meegevoerd, die plegen te worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt bij wanordelijkheden, zoals een ketting, knuppel, helm of bivakmuts.

  • 6.

    Het verbod in het vijfde lid is niet van toepassing als de in dit lid bedoelde voorwerpen kennelijk niet bestemd zijn voor het daar aangeduide gebruik.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats van de start en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in het eerste lid, gelet op de daar genoemde termijn, zou vallen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, dan wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.3 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis aan huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag van een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Vertoningen op openbare plaatsen

Artikel 2.4 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden muziek ten gehore te brengen op openbare plaatsen indien dit gepaard gaat met hinder van verkeersstromen, gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Een ieder die zich hinderlijk op een openbare plaats gedraagt zoals omschreven in lid 1 van dit artikel, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie of een andere daartoe bevoegde ambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden muziek ten gehore te brengen op de door de burgemeester aangegeven openbare plaatsen.

  • 4.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar of filmoperateur op te treden op of aan de door de burgemeester aangegeven wegen of gedeelten daarvan.

  • 5.

    De burgemeester kan het verbod van lid 3 en lid 4 beperken tot bepaalde dagen of uren.

  • 6.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in lid 3 en lid 4.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg VERVALLEN

Artikel 2.5 Vergunning voor het plaatsen en houden van voorwerpen op of aan de weg VERVALLEN

Artikel 2.6 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg VERVALLEN

Artikel 2.7 Omgevingsvergunning voor het maken en veranderen van een uitweg VERVALLEN

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.8 Winkelwagentjes

  • 1.

    De winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken; en

    • b.

      direct te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2.

    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 2.9 Paardentrams of toeristische vervoersmiddelen

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een bespannen wagen of toeristisch vervoersmiddel, die er zijn bedrijf of nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt personen te vervoeren, verboden zonder vergunning van het college de weg te gebruiken of te laten gebruiken voor het vervoer van personen met bespannen wagens of toeristische vervoersmiddelen.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.10 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp VERVALLEN

Artikel 2.11 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.12 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door hoofdstuk 10 Omgevingswet.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2.13 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen in een gebouw;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, aanhef en onder g, Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      voorstellingen, vertoningen en tentoonstellingen die gegeven worden in een gebouw dat qua bestemming en inrichting in het bijzonder daarvoor aangewezen is;

    • g.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.4 en 2.36 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid, met uitzondering van de nationale dodenherdenking;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:2 van deze verordening, op of aan de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

  • 3.

    Onder klein evenement wordt verstaan: een straatfeest, (buurt)barbecue of een daarmee gelijk te stellen evenement op eigen terrein of in de open lucht, dat op één dag plaatsvindt, een lage belasting van de woon- en leefomgeving heeft en geen te verwachten inzet van de hulpdiensten.

Artikel 2.14 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het evenement niet plaatsvindt op de volgende pleinen en (winkel-)straten in de binnenstad: het Abdijplein, het Damplein, de Koorkerkstraat (pleingedeelte), de Lange Delft, de Langeviele, de Markt, de Nieuwe Burg, Plein 1940, de Pottenmarkt, de Segeersstraat, de Vismarkt en de Vlasmarkt;

    • b.

      het aantal redelijkerwijs te verwachten bezoekers niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • c.

      het evenement plaatsvindt op maandag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 23.30 uur of op een zon- en feestdag tussen 13.00 en 23.30 uur;

    • d.

      tijdens de duur van het evenement enkel achtergrondmuziek ten gehore wordt gebracht;

    • e.

      het evenement geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, de verkeersdoorstroming of de veiligheid van personen of goederen;

    • f.

      er slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object, met een maximum van 50 m²;

    • g.

      er een organisator is;

    • h.

      er geen ander evenement op dezelfde locatie of in de nabijheid plaatsvindt;

    • i.

      de organisator ten minste 21 dagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier;

    • j.

      de organisator tijdens het evenement een ontvangstbevestiging van het feit dat hij een melding heeft gedaan kan tonen.

  • 3.

    De burgemeester kan binnen 14 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een klein evenement te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.15 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2.16 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, afhaalrestaurant, discotheek, buurthuis of clubhuis alsmede een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden;

  • terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt;

  • exploitant: natuurlijke persoon of rechtspersoon, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt gedreven, en de bestuurders van de rechtspersoon of hun gevolmachtigden met uitzondering van de bestuurders van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4 Alcoholwet;

  • leidinggevende: natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een openbare inrichting;

  • harde horeca: cafés, danscafés en discotheken.

Artikel 2.17 Exploitatievergunning

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid, indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      niet wordt voldaan aan de in artikel 2.19 gestelde eisen.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij de toepassing van de in dit lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van de openbare inrichting;

    • c.

      de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4.

    Indien de vergunningaanvraag mede betrekking heeft op een bij de inrichting behorend terras op de weg, beslist de burgemeester over de ingebruikneming van deze weg voor het terras.

  • 5.

    Onverminderd het gestelde in het tweede en derde lid kan de burgemeester de in het vierde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een openbare inrichting behorende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.18 Vrijstelling vergunningplicht

  • 1.

    Het verbod in artikel 2.17, eerste lid, geldt niet voor:

    • a.

      een openbare inrichting in zorginstellingen en scholen.

    • b.

      een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de exploitatie daarvan ondergeschikt is aan de winkelactiviteit.

    • c.

      een openbare inrichting in sportscholen/fitnesscentra, musea, crematoria en rouwcentra voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering.

    • d.

      een bedrijfskantine of –restaurant voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan de burgemeester in nadere regels bepalen dat het exploiteren van bepaalde categorieën van inrichtingen, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.17 is vrijgesteld.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4.

    Voor openbare inrichtingen die op grond van het eerste of tweede lid niet vergunningplichtig zijn, dient vóór aanvang van de exploitatie een schriftelijke melding te worden gedaan aan de burgemeester door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

Artikel 2.19 Eisen exploitant en leidinggevende

De exploitant en de leidinggevende van een openbare inrichting voldoen aan de volgende eisen:

  • a.

    zij hebben de leeftijd van 21 jaar bereikt indien het een openbare inrichting betreft waarin alcoholhoudende dranken worden verkocht;

  • b.

    zij hebben de leeftijd van 18 jaar bereikt indien het een openbare inrichting betreft waarin geen alcoholhoudende dranken worden verkocht;

  • c.

    zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • d.

    zij staan niet onder curatele en zijn evenmin uit het ouderlijk gezag of de voogdij ontzet.

Artikel 2.20 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende Vervallen (raadsbesluit d.d. 16 april 2020; Gemeenteblad 2020-105196; 29 april 2020).

Artikel 2.21 Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen indien:

  • a.

    de exploitant of de leidinggevende niet langer voldoet aan de in artikel 2.19 gestelde eisen;

  • b.

    de exploitatie van de openbare inrichting voor een periode van zes maanden is of wordt onderbroken.

Artikel 2.22 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid onder a van dit artikel geldt voor de harde horeca in de gebieden Plein 1940, Pottenmarkt, Markt (zogenaamde “Tympaanplein”), Vlasmarkt, Schuttershofstraat en de Beddewijkstraat – met uitzondering van de paracommerciële bedrijven in dat gebied - dat het verboden is op de vrijdag, zaterdag en zondag een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven tussen 03.00 uur en 06.00 uur.

  • 3.

    Voor het logiesgedeelte van een logiesverstrekkende openbare inrichting gelden geen sluitingstijden.

  • 4.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid:

    • a.

      op grond van bijzondere omstandigheden;

    • b.

      aan maximaal 4 openbare inrichtingen (nachthoreca) om tot 05.00 uur geopend te zijn;

    • c.

      aan maximaal 2 openbare inrichtingen waar geen alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verkocht en die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van geringe etenswaren zoals cafetaria's, broodjeszaken, grillrooms en shoarmazaken om tot 05.00 uur geopend te zijn.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid gelden voor een inrichting als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, sub b, dezelfde sluitingstijden als voor de winkel waarin de inrichting zich bevindt.

  • 7.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

  • 8.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.23 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

  • 3.

    De burgemeester kan een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn, gesloten verklaren indien:

    • a.

      de inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      de exploitant of leidinggevende handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 4.

    De burgemeester kan de opgelegde sluiting opheffen indien later bekend geworden feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 2.24 Aanwezigheid in gesloten inrichting

Het is bezoekers verboden zich in een openbare inrichting te bevinden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.22 of ingevolge een op grond van artikel 2.23 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2.25 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2.26 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2.27 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treden burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan bij de toepassing van artikel 2.17 tot en met 2.23.

Artikel 2.27a Drinkgerei van glas en glazen flessen

  • 1.

    De exploitant is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van de inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten de inrichting brengen.

  • 2.

    Het is verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied en binnen een door de burgemeester aangewezen periode, drinkgerei van glas en/of geopende danwel ongeopende verpakkingen van glas of blik, die kennelijk bestemd zijn voor het bewaren van drank, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt eveneens voor een terras dat behoort bij een inrichting, alsmede glaswerk bij een buitenbar.

  • 4.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor de plaats, niet zijnde een inrichting, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

  • 5.

    Het is verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied en binnen een door de burgemeester aangewezen periode in een horeca inrichting drank in glas te verstrekken.

Afdeling 9 Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet

Artikel 2.28 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voormeer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat;

  • horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;

  • horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;

  • inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;

  • lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;

  • paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf;

  • sterke drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn;

  • slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen;

  • wijn: de categorieën alcoholhoudende drank als opgesomd in Bijlage IV van Verordening (EG) 479/2008;

  • zwak-alcoholhoudende drank: alcoholhoudend drank, met uitzondering van sterke drank.

Artikel 2.29 Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommercieel rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag vanaf 2 uur (twee uur) voor de aanvang tot 2 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, maar niet eerder dan 17.00 uur en tot uiterlijk 24.00 uur;

    • b.

      zaterdag, zondag en algemeen erkende feestdagen vanaf 2 uur (twee uur) voor de aanvang tot 2 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, maar niet eerder dan 12.00 uur en tot uiterlijk 24.00 uur.

  • 2.

    Een paracommercieel rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten van sociaal-educatieve aard kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken gedurende de tijden dat het de inrichting bij of krachtens deze verordening is toegestaan geopend te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Een paracommercieel rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten gericht op de emancipatie van lhbtqi+ kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken gedurende de tijden dat het de inrichting bij of krachtens deze verordening is toegestaan geopend te zijn voor bezoekers.

  • 4.

    Een paracommercieel rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten van sociaal-culturele aard in de vorm van een poppodium (podium voor een breed aanbod van bijvoorbeeld muziek, theater en dans) kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 2 uur (twee uur) voor de aanvang tot uiterlijk 2 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, maar op zondag tot en met donderdag tot uiterlijk 24.00 uur en op vrijdag en zaterdag tot uiterlijk 02.00 uur.

  • 5.

    Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 2 uur (twee uur) voor de aanvang tot uiterlijk 2 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, maar tot uiterlijk 24.00 uur.

  • 6.

    Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet, of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 7.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in dit artikel genoemde schenktijden.

Artikel 2.30 Beperking sterke drank

  • 1.

    Het is verboden tegen vergoeding sterke drank, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, voor gebruik ter plaatse te verstrekken in een openbare inrichting:

    • a.

      waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes, patates frites en kroketten, worden verkocht;

    • b.

      die uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is voor het geven van onderwijs;

    • c.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of – instellingen;

    • d.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of –instellingen;

    • e.

      die of waarvan een onderdeel in gebruik is als wachtruimte voor passagiers van een openbaar vervoerbedrijf;

    • f.

      die gelegen is op een kampeer- of caravanterrein of een terrein bestemd voor dagrecreatie;

    • g.

      die in gebruik is bij en/of geëxploiteerd wordt door een paracommerciële rechtspersoon.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.31 Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank, een en ander in aanvulling op artikel 2.30.

Artikel 2.32 Verbod "happy hours"

Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.

Afdeling 10 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.33 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2.34 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.35 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting de nacht doorbrengt of de kampeerder is verplicht aan de exploitant of aan de feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, de dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 11 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.36 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren;

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelgelegenheden waarvoor de Minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • b.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in art. 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten;

    • d.

      de door de burgemeester in de bijlage aangewezen soorten speelgelegenheden, eventueel voorzien van algemene regels.

Artikel 2.37 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn drie speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn drie speelautomaten toegestaan, kansspelautomaten zijn in het geheel niet toegestaan.

Afdeling 12 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2.38 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorende erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.39 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de openbare plaats zichtbaar is te bekrassen, te bekladden of te bespuiten.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken of op andere wijze aan te brengen, of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing:

    • a.

      indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift;

    • b.

      voor de door het college bij openbare bekendmaking aangewezen aanplakgelegenheden voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, geen betrekking hebbende op handelsreclame.

    • c.

      voor de door het college bij openbare bekendmaking aangewezen plaatsen voor het aanbrengen van spuitwerk.

  • 4.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

Artikel 2.40 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.39.

Artikel 2.41 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, te vervoeren of bij zich te hebben dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, fietsendiefstal te plegen of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van een winkel een tas of ander hulpmiddel bij zich te hebben of te vervoeren dat er kennelijk toe is uitgerust om er winkeldiefstal mee te plegen of winkeldiefstal te vergemakkelijken door het buiten werking stellen en/of houden van detectie- of waarnemingsapparatuur.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing indien kan worden aangenomen dat de bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen redelijkerwijs gezien niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid en tweede lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.42 Vervoer geprepareerde voorwerpen VERVALLEN

Artikel 2.43 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 2.44 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent;

    • c.

      op een openbare plaats op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.45 Kaartspel e.d. op de weg

Het is verboden op openbare plaatsen met kaarten, geld, dobbelste¬nen of andere voorwerpen om geld te spelen.

Artikel 2.46 Verbod rijden op skateboards en skeelers

Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of gedeelten daarvan op skateboards of skeelers te rijden.

Artikel 2.47 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes, glazen en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35, eerste lid, van de Alcoholwet.

Artikel 2.48 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2.49 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2.49a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties VERVALLEN

Artikel 2:49b Verbod op bedelen

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw (winkels daaronder begrepen) te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2.50 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets, een bromfiets of een andere twee- of driewieler te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.51 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op een openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander deugdelijk identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

  • 2.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet voor plaatsen die door het college zijn aangewezen en door middel van borden ter plaatse zijn aangegeven.

  • 3.

    De in het eerste lid aanhef en onder a en b gestelde verboden zijn niet van toepassing op eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod is mede van toepassing op honden verblijvend in het recreatiegebied "Oranjeplaat".

Artikel 2.52 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht er voor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege een handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is ten aanzien van een hond niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht een doeltreffend opruimmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor verwijdering van de uitwerpselen.

  • 5.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht dit opruimmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te laten zien.

Artikel 2.52a Verontreiniging door paarden

Degene die zich met een paard op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van dat paard onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.53 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan zij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevig kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een gering opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.52, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2.54 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen in het aanwijzingsbesluit gestelde algemene regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.55 Voederverbod vogels

  • 1.

    Het is verboden duiven of andere overlast veroorzakende vogels op of aan een openbare plaats te voeren dan wel anderen de gelegenheid te bieden de duiven of andere overlast veroorzakende vogels te kunnen voeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaar of de houder van duiven die deze hobbymatig of beroepsmatig houdt.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 13 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.56 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht;

  • verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.57 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen voor zover dat mogelijk is soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.58 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis te stellen dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, waarbij hij tevens schriftelijk opgave doet van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit welke door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik is genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde ambtenaar onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben aangebracht waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn vermeld;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van enig misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde ambtenaar.

  • e.

    wanneer hij is opgehouden met het opkopen van goederen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van opkoper niet langer uitoefent, de onder a bedoelde ambtenaar hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.59 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen, tenzij deze wijziging niet van invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 14 Vuurwerk

Artikel 2.60 Definities

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Artikel 2.61 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen openbare plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 15 Drugsoverlast

Artikel 2.62 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.63 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden hebben.

Afdeling 16 Veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen, gebiedsontzeggingen, aanpak woonoverlast en tegengaan ondermijning

Artikel 2.64 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.65 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op openbare plaatsen, in de gehele gemeente Middelburg. Voor gebieden waar de bebouwing primair en uitsluitend wordt gebruikt voor bewoning, gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    omwonenden worden door de burgemeester vooraf actief geïnformeerd over de plaatsing van camera’s en de reden voor cameratoezicht op de betreffende plaats. Uitsluitend als de spoedeisendheid of de kans op beïnvloeding van het toezicht daartoe noodzaakt, volstaat het om achteraf te informeren;

  • b.

    cameratoezicht dient proportioneel en subsidiair te zijn en wordt derhalve door de burgemeester uitsluitend ingezet bij een aantoonbaar risico op verstoring van de openbare orde en veiligheid en wanneer andere maatregelen niet afdoende zijn;

  • c.

    de burgemeester legt periodiek verantwoording af aan de gemeenteraad over de toepassing van cameratoezicht in woongebieden en gaat daarbij in op bovenstaande voorwaarden, telkens wordt toegelicht waarom cameratoezicht het ultimum remedium was.

Artikel 2.66 Gebiedsontzeggingen (wijkverbod)

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven om zich gedurende een in het bevel genoemde periode niet te bevinden op in het bevel aangewezen gebied.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een bevel als bedoeld in het eerste lid is gegeven en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven om zich gedurende een in dat bevel genoemde periode van ten hoogste acht weken niet te bevinden op in het bevel aangewezen gebied.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien strafbare feiten of andere openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van een eerdere gebiedsontzegging, opgelegd op grond van het eerste of tweede lid, zijn geconstateerd.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

  • 5.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een krachtens het eerste lid gegeven bevel.

Artikel 2.67 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2.68 Sluiting voor een publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat besluiten tot de gehele of gedeeltelijke sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 2.23, eerste lid, of artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

  • 3.

    De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf.

  • 4.

    Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is verboden een gesloten gebouw of erf te bezoeken, als bezoeker daarin of daarop te verblijven of een bezoeker daarin of daarop te laten verblijven zonder toestemming van de burgemeester.

  • 6.

    De burgemeester kan een sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2.69 Messen en andere steekwapens

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of in daaraan grenzende voor het publiek openstaande gebouwen of op bij die gebouwen behorende erven messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor messen of voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.

Artikel 2.70 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      bedrijfsmatige activiteit: activiteit in de uitoefening van een beroep of bedrijf, die niet valt onder de vergunningplicht bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet of artikel 2.29;

    • b.

      beheerder: natuurlijk persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteit;

    • c.

      exploitant: natuurlijk persoon of bestuurder van een rechtspersoon of tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de leefbaarheid, de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van een nadelige beïnvloeding daarvan bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen of bij die gebouwen behorende erven of gebieden aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een door hem aangewezen bedrijfsmatige activiteit uit te oefenen in een door hem aangewezen gebouw, op een bij dat gebouw behorend erf of in een door hem aangewezen gebied.

  • 4.

    De exploitant vraagt de vergunning aan door gebruik te maken van een door de burgemeester vastgesteld formulier, waarbij in elk geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      voor welke bedrijfsmatige activiteit de vergunning wordt gevraagd;

    • b.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en beheerder;

    • c.

      het adres en telefoonnummer van de locatie waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

    • d.

      het nummer van inschrijving in het Handelsregister;

    • e.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant en beheerder;

    • f.

      voor zover van toepassing, een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en beheerder gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over het gebouw of erf te beschikken waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend; en

    • h.

      een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant en beheerder.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • b.

      als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      als niet voldaan is aan de bij of krachtens het vierde lid gestelde eisen voor de aanvraag;

    • e.

      als er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • f.

      als het uitoefenen van de bedrijfsmatige activiteit in strijd is met het omgevingsplan of de Wet milieubeheer.

  • 6.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteit waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als de bedrijfsmatige activiteit aan de vereisten voldoet.

  • 7.

    Het is verboden het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 8.

    De exploitant of de beheerder ziet erop toe dat in of vanuit het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 9.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 16 kan de burgemeester een vergunning intrekken of wijzigen als de omstandigheden sinds de vergunningverlening zijn gewijzigd, doordat:

    • a.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • b.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten die verband houden met de bedrijfsmatige activiteit of toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • c.

      er in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • e.

      de exploitant de bedrijfsmatige activiteit heeft beëindigd of gewijzigd; of

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • 10.

    Als de bedrijfsmatige activiteit in strijd met de vergunning en het verbod wordt uitgeoefend of als een van de situaties bedoeld in het negende lid van toepassing is, kan de burgemeester[, onverminderd het bepaalde in artikel 2:80,] een besluit nemen tot sluiting van het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

  • 11.

    De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit tot sluiting aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of erf.

  • 12.

    Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 13.

    Het is eenieder verboden een overeenkomstig het tiende lid gesloten gebouw of erf te betreden of daarin of daarop te verblijven.

  • 14.

    De burgemeester kan de sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 15.

    In afwijking van het derde lid geldt het verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit al een onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteit verricht, voor die bestaande activiteit op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of, als dat eerder is, met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering van een door hem aangevraagde of intrekking van een aan hem verleende vergunning.

  • 16.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

HOOFDSTUK 3 Prostitutie(bedrijven) en escort

Afdeling 1 Definities en nadere regels

Artikel 3.1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • de exploitant;

  • de beheerder;

  • de prostituee;

  • het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • toezichthouders als bedoeld in artikel 6.2;

  • andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

• bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan VERVALLEN

Artikel 3.3 Algemene regels VERVALLEN

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.4 Seksinrichting of escortbedrijf

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      het aantal werkzame prostituees;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • f.

      een nauwkeurige plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100, met vermelding van de oppervlakte van de verschillende ruimten in m²;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

    • h.

      een verklaring en het rapport van de GGD dat de seksinrichting , zijnde een prostitutiebedrijf of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar, dan wel met een seksbioscoop, seksautomatenhal of sekstheater, voldoet aan de vereisten zoals vastgesteld in de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde beleidsregeling in verband met gezondheid en zedelijkheid.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van vijfhonderd euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan driehonderdvijfenzeventig euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbureau die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02:00 uur en 06:00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3.13, tweede lid of in geval van strijdigheid met bepalingen van dit hoofdstuk of met de aan de vergunning verbonden voorschriften, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op voet van artikel 3:42, tweede lid Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.9 Straatprostitutie en raamprostitutie

  • 1.

    Het is verboden - al dan niet vanuit een seksinrichting - door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als prostituee passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het voorgaande lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren of een daartoe aangewezen Buitengewoon opsporingsambtenaar het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren of een daartoe aangewezen Buitengewoon opsporingsambtenaar aan personen die zich bevinden op of aan de wegen en bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester beperkt het in het derde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen noodzakelijk is.

  • 5.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het derde lid.

Artikel 3.10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslistermijn; weigeringsgronden.

Artikel 3.12 Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegde bestuursorgaan op een aanvraag op een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbureau in strijd is met het tijdelijk deel omgevingsplan (voorheen bestemmingsplan), beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit of stadsvernieuwingsplan; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbureau personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, de vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 3.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in het tweede lid kan het collegenadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 3.15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegde bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU, DE NATUUR EN HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4.1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (regeling vervallen per 1 januari 2024);

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting.

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in artikel 22.63 omgevingsplan en artikel 4.4 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 22.239 omgevingsplan gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek –hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in artikel 22.63 omgevingsplan en artikel 4.4 van deze verordening – beëindigd op een door het college nader aangegeven tijdstip.

  • 7.

    Aanwijzingen van de politie of een daartoe bevoegde toezichthouder moeten stipt en onmiddellijk worden opgevolgd. Het niet opvolgen van aanwijzingen kan leiden tot het onmiddellijk stopzetten van de festiviteit en het (laten) ontruimen van de locatie.

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting waarop voorheen het oude Besluit horeca-sport- en recreatie inrichtingen van toepassing was toegestaan maximaal acht incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in artikel 22.63 omgevingsplan en artikel 4.4 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een ander type inrichting toegestaan maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in artikel 22.63 omgevingsplan en artikel 4.4 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het is in een inrichting toegestaan om tijdens maximaal acht incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 22.239 omgevingsplan niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 4.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving.

  • 5.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 6.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 7.

    Tenminste drie werkdagen voor de aanvang van de festiviteit stelt de houder van de inrichting de direct omwonenden daarvan in kennis.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek –hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in artikel 22.63 omgevingsplan en artikel 4.4 van deze verordening – beëindigd op een door het college nader aangegeven tijdstip.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 10.

    Aanwijzingen van de politie of een daartoe bevoegde toezichthouder moeten stipt en onmiddellijk worden opgevolgd. Het niet opvolgen van aanwijzingen kan leiden tot het onmiddellijk stopzetten van de festiviteit en het (laten) ontruimen van de locatie.

Artikel 4.4 Onversterkte muziek

  • 1.

    Op grond van artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit worden ter voorkoming van geluidsoverlast de geluidsniveaus ten gevolge van onversterkte muziek niet buiten beschouwing gelaten maar op gelijke wijze beoordeeld als versterkte muziek.

  • 2.

    Voor muziekkorpsen, carillons en andere bijzondere omstandigheden kan het college ontheffing van het gestelde in het eerste lid verlenen om de geluidsniveaus afkomstig van onversterkte muziek onder voorwaarden buiten beschouwing te laten.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4.2 en 4.3.

Artikel 4.4a Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in de periode van 31 december 10:00 uur en 31 december 17:00 uur.

  • 3.

    Het college kan algemene regels vaststellen waaraan een activiteit als bedoeld in het eerste lid moet voldoen. Het verbod is niet van toepassing indien wordt voldaan aan de algemene regels.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 4.5 Overige geluid- en lichthinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen, geluids- of lichtapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluid- of lichthinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Het college kan algemene regels vaststellen waaraan een activiteit als bedoeld in het eerste lid moet voldoen. Het verbod is niet van toepassing indien wordt voldaan aan de algemene regels.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor alarminstallaties en op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening

Afdeling 2 Het bewaren van houtopstanden VERVALLEN

Artikel 4.6 Begripsomschrijvingen VERVALLEN

Artikel 4.7 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden VERVALLEN

Artikel 4.8 Bestrijding boomziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meerdere bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van een boomziekte of vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de boom of bomen te vellen;

    • b.

      volgens richtlijnen van het college de (gevelde) boom of bomen direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod.

Afdeling 3 Bescherming van flora en fauna VERVALEN

Artikel 4.9 Bescherming groenvoorzieningen VERVALLEN

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.10 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen e.d.

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 5.21 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen; of

    • e.

      afvalstoffen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4.11 Opslag op terreinen bestemd voor woonwagenstandplaatsen.

Onverminderd het bepaalde in artikel 4.10 is het verboden op de terreinen die in gebruik zijn voor woonwagenstandplaatsen en als zodanig zijn aangewezen, in de open lucht materialen, voorwerpen, afval of stoffen, waaronder begrepen onbruikbare of aan hun bestemming onttrokken voertuigen, vaartuigen, werktuigen of onderdelen daarvan te hebben, te bergen, te houden, te werpen of achter te laten, buiten de daarvoor door het college aangewezen vakken.

Artikel 4.12 Vergunningplicht handelsreclame VERVALLEN

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen VERVALLEN

Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen VERVALLEN

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. VERVALLEN

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen VERVALLEN

Artikel 5.4. Defecte voertuigen VERVALLEN

Artikel 5.5 Voertuigwrakken VERVALLEN

Artikel 5.6 Kampeermiddelen, aanhangwagens e.a. VERVALLEN

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen VERVALLEN

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen VERVALLEN

Artikel 5.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen VERVALLEN

Artikel 5.10 Verkeerd geplaatste (brom-)fietsen, fietswrakken en weesfietsen VERVALLEN

Afdeling 2 Venten

Artikel 5.11 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.13.

Artikel 5.12 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten:

    • a.

      op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen dagen en uren.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3.

    Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • b.

      op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

Afdeling 3 Standplaatsen VERVALLEN

Artikel 5.13 Begripsomschrijving VERVALLEN

Artikel 5.14 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden VERVALLEN

Artikel 5.15 Toestemming rechthebbende VERVALLEN

Artikel 5.16 Afbakeningsbepalingen VERVALLEN

Afdeling 4 Openbaar water VERVALLEN

Artikel 5.17 Ligplaats VERVALLEN

Afdeling 5 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.18 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het college kan daarbij algemene regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere natuur- en milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.19 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het college kan daarbij algemene regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als bedoeld in het eerste lid;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorruituigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 6 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.20 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het college kan algemene regels vaststellen ten aanzien van het bepaalde in deze afdeling. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien wordt voldaan aan deze algemene regels.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 7 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 5.21 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 5.1., tweede lid onder 1, Omgevingswet is vereist, dat bestemd is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 5.22 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het tijdelijk deel omgevingsplan (voorheen bestemmingsplan), de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan voor bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan het college de ontheffing weigeren in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 5.23 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5.22, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 5.22, vierde lid, onder a en b.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de als buitengewoon opsporingsambtenaren beëdigde personen zoals bedoeld in artikel 142 van het Wet van Strafvordering.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van vier weken na die van de bekendmaking in het gemeenteblad.

  • 2.

    Op dat tijdstip wordt de Algemene Plaatselijke Verordening Middelburg 2015, zoals deze op 23 februari 2015 is vastgesteld en nadien is gewijzigd, ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten en beleidsregels, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten en beleidsregels kent, gelden als besluiten en beleidsregels genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    De op grond van de in 9.63 omgevingsplan verleende (persoonlijke) ontheffingen voor het innemen van een vaste standplaats voor een kiosk blijven geldig totdat de ontheffing wordt ingetrokken of de houder van de ontheffing de activiteiten beëindigt.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Middelburg 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad in zijn openbare vergadering van 17 april 2025.

de griffier, de voorzitter,

A. Rijpert mr. Y.P. van Mastrigt