Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738839
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738839/1
Verordening leerlingenvervoer Barendrecht 2025
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-05-2025
Intitulé
Verordening leerlingenvervoer Barendrecht 2025De raad van de gemeente Barendrecht;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 maart 2025;
gezien het advies van de commissie Samenleving op 1 april 2025;
gelet op de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra;
BESLUIT:
de Verordening leerlingenvervoer Barendrecht 2025 vast te stellen.
Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1. Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- -
aangepast vervoer: door het college georganiseerd vervoer in de vorm van vervoer per besloten busvervoer, schoolbusvervoer, taxi, taxibus, bustaxi of touringcar;
- -
afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;
- -
begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;
- -
college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht;
- -
eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of (elektrische) fiets;
- -
gehandicapte leerling: een leerling die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet, of niet zelfstandig, van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken als gevolg van structurele belemmeringen in de zelfredzaamheid;
- -
inkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;
- -
leerling: de leerling die een school bezoekt;
- -
openbaar vervoer: personenvervoer waarvan iedereen, met of zonder betaling, gebruik kan maken;
- -
opstapplaats: een door het college aangewezen locatie, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer;
- -
ouders: met gezag over de leerling belaste ouder(s), voogd(en) of verzorger(s) van de leerling;
- -
persoonlijk vervoersontwikkelingsplan: een schriftelijk plan waarin de activiteiten worden beschreven waarmee de leerling, die de leeftijd van negen jaar heeft bereikt, de vaardigheden kan aanleren die nodig zijn om zoveel mogelijk zelfstandig en met het openbaar vervoer of de fiets te reizen;
- -
reistijd: voor de heenreis de totale tijdsduur tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten. Voor de terugreis de totale tijdsduur tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;
- -
samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs;
- -
school: de schoollocatie waar de leerling onderwijs volgt. Dit is:
- 1°.
het primair onderwijs: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
- 2°.
het speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs of het speciaal onderwijs binnen een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of
- 3°.
het voortgezet onderwijs: school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs 2020;
- 1°.
- -
toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of de openbare school;
- -
vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning of de opstapplaats en de school dat plaatsvindt aansluitend op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;
- -
vervoersvoorziening:
- 1°.
financiering van de goedkoopst mogelijke manier van openbaar vervoer voor de leerling en, indien nodig, diens begeleider;
- 2°.
aanbieding van aangepast vervoer dat door het college wordt verzorgd of geregeld; of
- 3°.
gehele of gedeeltelijke financiering van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en, indien nodig, diens begeleider;
- 1°.
- -
woning: plaats waar de leerling feitelijk en structureel verblijft.
Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen
Artikel 2. Algemene bepalingen
-
1. Voor het schoolbezoek kent het college, op aanvraag van de ouders van leerlingen die in de gemeente verblijven, een vervoersvoorziening toe, in overeenstemming met deze verordening.
-
2. Als de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vervoersvoorziening op aanvraag aan de leerling zelf toegekend.
-
3. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening voor de leerling en eventueel een begeleider, wordt rekening gehouden met de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van zowel de leerling als het gezin.
-
4. De gegevens voortkomend uit de aanvraag voor een vervoersvoorziening worden uitsluitend gebruikt om de aanvraag te beoordelen en om de vervoersvoorziening voor de leerling uit te voeren.
-
5. Wanneer het college gebruikmaakt van het eerste lid, verlangt zij van ouders die slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten ontvangen, een bijdrage tot maximaal het bedrag dat zij volgens deze verordening moeten bijdragen aan de vervoerskosten. Weigering of nalatigheid in de betaling van deze bijdrage leidt tot verval van de aanspraak op de vervoersvoorziening.
-
6. De bepalingen in deze verordening doen niets af aan de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.
-
7. Bij de beoordeling van een aanvraag wordt rekening gehouden met de redelijke inzet die van ouders kan worden verwacht en hun mogelijkheden om de leerling zelf te brengen en te halen.
-
8. Het college kan beleidsregels vaststellen voor de uitvoering van deze verordening.
Hoofdstuk 3. Aanvraagprocedure
Artikel 3. Aanvraagprocedure
-
1. Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt ingediend door de ouders van de leerling of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de leerling woont, door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier. De aanvraag kan digitaal of op papier worden ingediend.
-
2. Wanneer het een aanvraag betreft voor het komende schooljaar, dient deze uiterlijk acht weken voor aanvang van het schooljaar te worden ingediend, tenzij er gegronde redenen zijn om de aanvraag later in te dienen.
-
3. Bij toekenning van een vervoersvoorziening geldt deze:
- a.
indien het een vergoeding betreft, vanaf de door de ouders gevraagde datum, met de voorwaarde dat deze datum niet ligt voor de datum van ontvangst van de aanvraag;
- b.
indien aangepast vervoer wordt aangeboden, vanaf een datum die zo dicht mogelijk ligt bij de door de ouders verzochte datum.
- a.
Artikel 4. Besluit vervoersvoorziening
-
1. Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van verstrekking of uitbetaling, evenals de duur van de voorziening.
-
2. Het college kan aanvullende voorwaarden stellen bij de toekenning van een vervoersvoorziening.
-
3. Indien het college dit noodzakelijk acht, kan een vervoerstraining worden toegekend en kan een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan als bijlage aan het besluit worden toegevoegd.
Hoofdstuk 4. Beoordelingscriteria
Artikel 5. Algemene voorwaarden voor toekenning van de vervoersvoorziening
-
1. Wanneer een vervoersvoorziening wordt verstrekt, is de goedkoopst passende vervoersvoorziening het uitgangspunt.
-
2. Bij de keuze voor de vervoersvoorziening wordt door het college achtereenvolgens beoordeeld of vervoer, eventueel met begeleiding, mogelijk is:
- a.
met de fiets;
- b.
met openbaar vervoer;
- c.
met eigen vervoer;
- d.
met aangepast vervoer.
- a.
-
3. Ouders zijn verantwoordelijk om, indien nodig, voor begeleiding te zorgen.
-
4. Ouders zijn verantwoordelijk voor het gedrag van de minderjarige leerling tijdens het aangepast vervoer.
Artikel 6. Afwijzingsgronden
-
1. Er wordt geen vervoersvoorziening toegekend als de afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school kleiner is dan 6 kilometer. Deze grens geldt niet voor gehandicapte leerlingen.
-
2. Er wordt geen vervoersvoorziening toegekend voor het bezoeken van het voortgezet onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs, tenzij de leerling door een handicap niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zoals bedoeld in artikel 8.28 van de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra.
Artikel 7. Andere oplossing
-
1. Als de leerling recht heeft op een passende voorziening op basis van een andere regeling, kan geen beroep worden gedaan op een vervoersvoorziening.
-
2. Als de leerling recht heeft op een (gedeeltelijke) vergoeding van de reiskosten via een andere regeling, wordt deze vergoeding betrokken bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding of in rekening gebracht als eigen bijdrage.
Artikel 8. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
-
1. Een vervoersvoorziening wordt verstrekt voor de afstand tussen de woning van de leerling (of opstapplaats) en de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
-
2. Een vervoersvoorziening wordt ook verstrekt over de afstand tussen de woning van de leerling (of de opstapplaats) en:
- a.
de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waar de leerling vandaan komt; of
- b.
een andere speciale school voor basisonderwijs als het vervoer daarheen goedkoper is voor het college dan naar de school genoemd onder a.
- a.
-
3. Als ouders een vervoersvoorziening aanvragen voor een school die verder weg ligt dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school vanwege specifieke onderwijsbehoeften van de leerling, wordt dit alleen toegekend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a.
de ouders hebben voldoende aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijsbehoefte van de leerling is;
- b.
de ouders hebben aangetoond dat de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is, omdat het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod ontbreekt.
- a.
Artikel 9. Schooltijden en wachttijden
-
1. Bekostiging van het aangepast vervoer vindt plaats op standaard schooldagen en schooltijden. Deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
-
2. Als er binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden, kan het college besluiten een wachttijd van één of meerdere lesuren in te stellen bij het gebruik van aangepast vervoer, om zo beter aan te sluiten op het reguliere leerlingenvervoer.
-
3. Aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de dagen en tijden in de schoolgids wordt niet bekostigd, tenzij ouders kunnen bewijzen dat de structurele handicap van een leerplichtige leerling het onmogelijk maakt om zich aan de standaard schooltijden te houden.
Artikel 10. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
-
1. Het college kan, voor een periode van maximaal zes weken, een tijdelijke vervoersvoorziening toekennen aan de ouders van een leerling, die door een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft, onder de volgende voorwaarden:
- a.
de leerling blijft zijn huidige school bezoeken en deze school bevindt zich op maximaal 90 minuten reistijd vanaf de tijdelijke verblijfsplaats;
- b.
vóór het tijdelijk verblijf buiten de gemeente was al een vervoersvoorziening toegekend op basis van deze verordening; en
- c.
de intentie is dat de leerling terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente.
- a.
-
2. Het besluit waarmee de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort vanaf de datum van het tijdelijk verblijf buiten de gemeente en wordt hervat zodra de leerling terugkeert, tenzij het besluit inmiddels is verlopen.
-
3. Als de vervoersvoorziening bestaat uit aangepast vervoer, kan het college, in overleg met de gemeente waarin de leerling tijdelijk verblijft, besluiten dat die gemeente het vervoer uitvoert.
Artikel 11. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in een internaat, pleeg- of gastgezin
-
1. Met inachtneming van artikel 8 kan het college op aanvraag een vervoersvoorziening toekennen voor het begin van het weekeinde en de vakantie aan ouders van de leerling die in de gemeente wonen en wiens kind in een internaat, pleeg- of gastgezin verblijft om passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs te volgen. Het vervoer vindt plaats van de school naar het woonadres van de ouders van de leerling.
-
2. Het college kent aan de ouders van de leerling een vervoersvoorziening toe voor het weekeindvervoer van de leerling voor de heen- en terugreis tussen het internaat, pleeg- of gastgezin en de woning van de ouders. De vervoersvoorziening geldt voor eenmaal in het weekeind, voor zover deze weekeinden niet vallen binnen de schoolvakanties zoals bedoeld in het derde lid.
-
3. Het college kent aan de ouders van de leerling een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer. Dit geldt één keer per schoolvakantie (van twee dagen of meer) voor de reis van het internaat waar de leerling verblijft en naar school gaat naar de woning van de ouders en terug. De vakantie moet in de schoolgids van de school staan. Andere vervoersmomenten kunnen worden aangevraagd via jeugdwetvervoer.
-
4. Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing.
Artikel 12. Vervoersvoorziening naar stageadres
-
1. Als er al recht is op een vervoersvoorziening naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs, kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor vervoer naar een stageadres. Hiervoor moet een aparte aanvraag worden ingediend.
-
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, kan een aanvraag voor stagevervoer ook worden ingediend door de school voor voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs.
-
3. De vervoersvoorziening naar een stageadres wordt alleen toegekend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a.
de stage maakt onderdeel uit van het onderwijsprogramma, zoals vermeld in de schoolgids van de school of in het stagecontract;
- b.
de stagetijden vallen binnen de reguliere schooltijden;
- c.
de stage vindt plaats op één stageadres; en
- d.
het stageadres ligt op de route tussen woning of de opstapplaats en de school. Als wordt aangetoond dat dit niet mogelijk is, dan kan het stageadres liggen binnen een door het college vastgestelde maximale straal van de woning of de school.
- a.
-
4. Het college kan het stagecontract opvragen.
Artikel 13. Vervoer van en naar een opvangadres
-
1. Als er recht is op een vervoersvoorziening van de woning (of de opstapplaats) naar een school en terug, kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer van de woning naar een ander opvangadres en terug. Dit wordt alleen toegekend als de kosten voor het college vergelijkbaar zijn met de kosten van vervoer van de woning naar de school en terug.
-
2. Een vervoersvoorziening van het opvangadres naar de school of terug is alleen bij hoge uitzondering mogelijk als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a.
het opvangadres ligt in Barendrecht;
- b.
er zijn geen extra kosten voor het college;
- c.
andere leerlingen op dezelfde route hebben geen onevenredig nadeel;
- d.
de opvang is structureel (op vaste dagen en naar een vast adres).
- a.
Artikel 14. Aanwijzing opstapplaats
-
1. Het college kan bij het verstrekken van aangepast vervoer een opstapplaats aanwijzen van waaruit de leerling gebruik maakt van de vervoersvoorziening.
-
2. De opstapplaats ligt op maximaal 2 kilometer of 30 minuten loopafstand van de woning van de leerling.
-
3. De ouders zorgen ervoor dat de leerling naar en op de opstapplaats wordt begeleid als dit nodig is.
-
4. Het college wijst geen opstapplaats aan als ouders kunnen aantonen dat begeleiding door hen of anderen redelijkerwijs onmogelijk is of ernstige nadelen voor het gezin oplevert en er geen andere oplossing mogelijk is.
Hoofdstuk 5. Vervoersvergoeding
Artikel 15. Vervoersvergoeding voor de leerling
-
1. Het college bepaalt de hoogte van de vervoersvoorziening in de vorm van een vervoersvergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, met inachtneming van eventuele kortingen die voor de leerling gelden.
-
2. Als voldaan is aan de afstandsgrens zoals genoemd in artikel 6, eerste lid, verstrekt het college een vergoeding aan de ouders van de leerling die een school voor primair onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal onderwijs bezoekt, op basis van de kosten van het openbaar vervoer.
-
3. Als er recht bestaat op een vervoersvergoeding, zoals bedoeld in het tweede lid, en de leerling volgens het college, al dan niet met begeleiding, gebruik kan maken van de fiets, verstrekt het college een vergoeding op basis van de kosten van het vervoer per fiets.
-
4. De kilometervergoeding voor de fiets bedraagt 50% van de maximale onbelaste kilometervergoeding voor eigen vervoer, zoals gehanteerd door de Belastingdienst, en wordt naar beneden afgerond.
Artikel 16. Vervoersvergoeding voor de begeleider
-
1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling, die een school bezoekt en daarvoor recht heeft op een vervoersvergoeding, een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer of het vervoer per fiets van een begeleider als:
- a.
de leerling op 1 augustus van het betreffende schooljaar jonger dan negen jaar is;
- b.
de leerling op 1 augustus van het betreffende schooljaar ouder dan negen jaar is en volgens het college voldoende is aangetoond dat de leerling niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.
- a.
-
2. De kilometervergoeding voor de fiets bedraagt 50% van de maximale onbelaste kilometervergoeding voor eigen vervoer, zoals gehanteerd door de Belastingdienst. De kilometervergoeding wordt naar beneden afgerond.
-
3. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen alleen de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.
-
4. Bij de vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer houdt het college rekening met eventuele kortingen die voor de begeleider kunnen gelden.
-
5. Als begeleiding vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten die gepaard gaan met de begeleiding van de leerling.
Artikel 17. Vervoersvergoeding op basis van door ouders georganiseerd vervoer
-
1. Als ouders recht hebben op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders vragen of toestaan om zelf één of meerdere leerlingen naar school te brengen of iemand anders in te schakelen om dat te doen.
-
2. De vergoeding voor dit vervoer is een kilometervergoeding per schooldag. Dit wordt berekend op basis van het belastingvrije kilometerbedrag voor woon-werkverkeer zoals bepaald door de Belastingdienst. De vergoeding is voor twee retourritten per dag tussen huis en school.
-
3. Als ouders toestemming hebben gekregen, zoals beschreven in het eerste lid, vergoedt het college aan ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren of laten vervoeren, per schooldag een bedrag op basis van de helft van de kilometervergoeding voor elke extra leerling die zij meenemen. De kilometervergoeding is gebaseerd op de belastingvrije vergoeding voor woon-werkverkeer, zoals gehanteerd door de Belastingdienst.
-
4. Als ouders hun kind laten vervoeren door een ander die al een vergoeding van het college ontvangt, krijgen de ouders van de leerling geen extra vergoeding. Het college verstrekt een extra vergoeding aan de persoon die de leerlingen vervoert.
Artikel 18. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
-
1. Het college biedt aangepast vervoer aan ouders van leerlingen als:
- a.
de leerling recht heeft op een vergoeding (volgens artikel 15 of 16) en de reis met openbaar vervoer meer dan anderhalf uur duurt. De reistijd met aangepast vervoer moet de reistijd terugbrengen tot maximaal de helft van de reistijd met openbaar vervoer; of
- b.
recht bestaat op een vergoeding (volgens artikel 15 of 16) en er geen openbaar vervoer beschikbaar is, tenzij de leerling met de fiets naar school kan gaan (eventueel onder begeleiding); of
- c.
recht bestaat op een vergoeding (volgens artikel 16) en ouders kunnen aantonen dat begeleiding door hen of anderen redelijkerwijs onmogelijk is of ernstige nadelen voor het gezin oplevert en er geen andere oplossing mogelijk is; of
- d.
de leerling, volgens het college, ook met begeleiding geen gebruik kan maken van openbaar vervoer of de fiets.
- a.
Artikel 19. Bekostiging andere passende vervoersvoorziening
Als ouders recht hebben op een vervoersvoorziening, kan het college na overleg met ouders een andere passende vervoersvoorziening aanbieden. Dit gebeurt alleen als de kosten gelijk zijn aan of lager zijn dan de kosten van het openbaar vervoer.
Hoofdstuk 6. Eigen bijdrage
Artikel 20. Eigen bijdrage (drempelbedrag)
-
1. Ouders van een leerling die naar een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs gaat, met een gezamenlijk inkomen hoger dan € 31.500,-, krijgen alleen een vergoeding voor het vervoer als de vervoerskosten hoger zijn dan de kosten voor openbaar vervoer over de afstand zoals genoemd in artikel 6, eerste lid.
-
2. Ouders van een leerling die naar een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs gaat, met een gezamenlijk inkomen hoger dan € 31.500,-, betalen een eigen bijdrage per kind per schooljaar. Deze bijdrage is gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer over de afstand zoals genoemd in artikel 6, eerste lid.
-
3. De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van het gebruik van een OV-chipkaart of een andere binnen de gemeente geldende OV-betaalmogelijkheid, welke voor de in artikel 6, eerste lid, bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht of er openbaar vervoer beschikbaar is of daadwerkelijk wordt gebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met kortingen voor de leerling.
-
4. Het bedrag van € 31.500,- genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2026 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 31.500,-.
-
5. Dit artikel geldt niet voor gehandicapte leerlingen.
Artikel 21. Eigen bijdrage in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage
-
1. Als de ouders ervoor kiezen hun kind naar een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs te sturen die meer dan 20 kilometer van huis ligt, betalen zij een bijdrage afhankelijk van hun inkomen, tot maximaal de vervoerskosten.
-
2. De hoogte van de bijdrage wordt per gezin berekend en is afhankelijk van het inkomen van de ouders. De bedragen van de eigen bijdrage per gezin per jaar per inkomenscategorie bedragen:
Inkomen vanaf
Tot
Eigen bijdrage
0
€ 42.000
nihil
€ 42.000
€ 50.000
€ 185
€ 50.000
€ 58.000
€ 820
€ 58.000
€ 65.000
€ 1.520
€ 65.000
€ 74.500
€ 2.230
€ 74.500
€ 81.500
€ 2.990
€ 81.5000
Voor elke € 5.000,- erbij
€ 715
-
3. De inkomensgrenzen zoals genoemd in het tweede lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd. Dit gebeurt op basis van de CBS-tabel ontwikkeling Cao-lonen. De bedragen worden afgerond op een veelvoud van € 500,-.
-
4. De bedragen van de eigen bijdrage zoals genoemd in het tweede lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd. Dit gebeurt op basis van de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar. De bedragen worden afgerond op een veelvoud van € 5,-.
-
5. Ouders kunnen, in afwijking van het tweede lid, het college verzoeken rekening te houden met het actuele inkomen, wanneer sprake is van een aantoonbare structurele inkomensdaling.
-
6. Het drempelbedrag, genoemd in artikel 20, kan samen met de draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage, genoemd in het eerste lid, in rekening worden gebracht aan het gezin.
-
7. Dit artikel geldt niet voor gehandicapte leerlingen.
Hoofdstuk 7. Rechtmatigheid
Artikel 22. Beëindiging, herziening, opschorting, intrekking en/of terugvordering van de vervoersvoorziening
-
1. Ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht alle veranderingen die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening direct door te geven aan het college. Dit moet schriftelijk gebeuren onder vermelding van de datum waarop de wijziging plaatsvond.
-
2. Het college kan een besluit als bedoeld in deze verordening beëindigen, herzien, opschorten of intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
niet (meer) is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen zoals gesteld bij of krachtens deze verordening; of
- b.
de voorziening is toegekend op basis van zodanig onjuiste informatie, dat met kennis van de juiste informatie een ander besluit was genomen; of
- c.
de verstrekte vervoersvoorziening niet meer de meest passende vervoersvoorziening is; of
- d.
sprake is van onaanvaardbaar gedrag door de leerling of ouders in het aangepast vervoer; of
- e.
het vervoer van de leerling leidt tot een onveilige situatie in het aangepast vervoer; of
- f.
ouders weigeren het drempelbedrag uit artikel 20 te betalen of achterstallig zijn met betalen; of
- g.
ouders weigeren de draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage uit artikel 21 te betalen of achterstallig zijn met betalen.
- a.
-
3. Vervoersvoorzieningen die onterecht zijn ontvangen, kunnen worden teruggevorderd van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling, of worden verrekend met een verstrekte maar nog niet betaalde vervoersvergoeding.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Artikel 23. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.
Artikel 24. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van bepalingen in deze verordening in het voordeel van ouders. Indien nodig kan het college advies inwinnen bij deskundigen.
Artikel 25. Intrekking oude regeling
De verordening bekostiging leerlingenvervoer Barendrecht 2023 wordt ingetrokken.
Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer Barendrecht 2025.
Ondertekening
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Barendrecht op 15 april 2025,
de voorzitter van de gemeenteraad
Toelichting
Algemeen
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan een beroep doen op de Verordening.
Wettelijke plicht
De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO), artikel 8:28 en 8:29, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO 2020) en artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC). Het college heeft de wettelijke taak een vergoeding van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek te verstrekken. Het gaat hierbij zowel om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs die zijn aangesloten bij samenwerkingsverbanden primair of voortgezet onderwijs, als om instellingen voor cluster 1 en cluster 2.
De Verordening bekostiging leerlingenvervoer Barendrecht 2024 (hierna: Verordening) geeft uitvoering aan de taakstelling van het gemeentebestuur. Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders de aanvraag kunnen indienen, bevat deze Verordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft. De Verordening is zodanig opgebouwd, dat eerst het recht op een vergoeding wordt vastgesteld, waarna onderzocht wordt welke vergoeding wordt verstrekt.
Vervoersvoorziening
In de Verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gehanteerd. Dat houdt in dat er niet altijd sprake is van een kostendekkende betaling. Zo is ook een voorziening mogelijk in de vorm van aangepast vervoer, dat het college verzorgt of doet verzorgen.
Het college bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het vervoer dient echter te allen tijde passend te zijn.
Uitgangspunt van de regeling is bekostiging van het openbaar vervoer. Wanneer de leerling door zijn/haar structurele handicap geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zelfs niet met begeleiding, komt hij/zij in aanmerking voor aangepast vervoer. Als ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. De bekostiging van het vervoer is vervolgens gebaseerd op de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen.
Drempelbedrag en draagkrachtafhankelijke bijdrage
Het college kan ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een drempelbedrag in rekening brengen. De ouderlijke bijdrage is hierbij gekoppeld aan de door het college vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. In de Verordening is deze grens vastgesteld op zes kilometer (zie artikel 7). De ouderlijke bijdrage is dan gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer over deze afstand. Het drempelbedrag wordt per leerling in rekening gebracht.
Daarnaast kan het college een bijdrage vragen aan ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken die meer dan twintig kilometer van de woning is gelegen. Deze bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht en wordt per gezin geheven (zie verder artikel 22).
Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
De Verordening gaat uit van een voorziening voor het zo zelfstandig mogelijk reizen door de leerling. Om dit te monitoren en te stimuleren wordt de aanvraag met ouders besproken en wordt indien gewenst of noodzakelijk geacht vanaf een bepaalde leeftijd in overleg met ouders een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling opgesteld (zie artikel 5).
Voorwaarden toekenning leerlingenvervoer
Zie voor voorwaarden toekenning leerlingenvervoer het ‘Schema voorwaarden toekenning leerlingenvervoer’.
Artikelsgewijze toelichting
Slechts die bepalingen die verdere toelichting behoeven, komen hieronder aan de orde.
Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1. Definities
Aangepast vervoer
Van aangepast vervoer is sprake als het college het vervoer naar en van school zelf verzorgt of laat verzorgen. Het kan dan gaan om vervoer per besloten (school)busvervoer, maar ook om bijvoorbeeld taxivervoer in individueel of groepsverband.
Afstand
De afstand dient consequent te worden gemeten. Er wordt voor elke afstand eenzelfde, professionele routeplanner gehanteerd. Gemeente Barendrecht hanteert hiervoor ANWB Routeplanner. Het verdient aanbeveling de ouders bij de aanvraag te informeren over de wijze waarop de afstand wordt gemeten.
De route hoeft overigens niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer, volgens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) (zie ABRvS 12 juni 1995, nr. R03.93.5575). Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg (zie ABRvS 27 december 1989, nr. R03.88.7309).
Begeleider
Wanneer een leerling begeleiding nodig heeft tijdens het vervoer, is dat een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Werk van ouders of anderszins ontslaat ouders niet van deze verantwoordelijkheid. Wanneer ouders zelf niet in staat zijn om begeleiding te bieden, is het hun verantwoordelijkheid iemand te zoeken, die deze taak van hen geheel of gedeeltelijk kan overnemen.
Eigen vervoer
Vervoer dat door de leerling zelf of door de ouders van de leerling zelf is georganiseerd. Dit kan bijvoorbeeld een eigen (elektrische) fiets zijn, een auto, een canta, een bakfiets of een vervoersmiddel vanuit of door het eigen netwerk.
Gehandicapte leerling
Een leerling die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een gehandicapte leerling.
Wanneer een leerling, ondanks zijn handicap wél zelf kan reizen met het openbaar vervoer, is deze in de zin van de Verordening géén gehandicapte leerling. De beperking die de leerling door de handicap ervaart moet structureel van aard zijn, in ieder geval langer dan drie maanden duren. Wanneer de beperking met medicijnen te verbeteren is, is er geen sprake van een beperking in de zin van deze Verordening. Van een beperking in deze Verordening is dus alleen sprake wanneer deze structureel en niet behandelbaar is.
Inkomen
Als peiljaar voor het inkomen moet op grond artikel 4, zevende lid, van de WPO worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint. Bepalend is het verzamelinkomen van het huishouden waarin de leerling leeft. Dit is af te lezen van de aanslag inkomstenbelasting. Bij het ontbreken van een aanslag inkomstenbelasting wordt uitgegaan van het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen. Bij het opvragen van de Inkomstenbelastingverklaring vermeldt de Belastingdienst het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen, dan wel het verzamelinkomen ingeval er aangifte is gedaan.
Leerling
Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de WPO). In het derde lid van artikel 39 van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.
Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de Verordening. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang.
Een belangrijke uitzondering vormen leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking WPO). Ouders van leerlingen die deze scholen bezoeken kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer is ruim gedefinieerd. Het gaat niet alleen om voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling. Ook een voor een ieder openstaande regiotaxi of belbus, die op afroep rijdt, wordt in het kader van deze Verordening als een vorm van openbaar vervoer beschouwd. De definitie in deze Verordening is daarmee ruimer dan de definitie van openbaar vervoer in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000.
Opstapplaats
Eén van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door het college aangewezen opstapplaats.
Ouders
De omschrijving volgt de begripsbepalingen van de WPO en de WEC.
Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’.
Reistijd
De omschrijving van het begrip ‘reistijd’ is van belang om de tijd die een leerling met het openbaar vervoer onderweg is te kunnen vergelijken met de tijd die nodig is om diezelfde leerling met aangepast vervoer naar en van school te vervoeren. Immers, wanneer de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is én de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, komt de leerling in aanmerking voor aangepast vervoer (artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a).
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig om de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit. Deze periode is ook volgens de Afdeling redelijk (zie ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
Naast deze tien minuten is er vrijwel altijd sprake van een wachttijd, voordat de reis van een leerling werkelijk aanvangt. Veelal moeten leerlingen aan het einde van de schooldag wachten tot het aangepast vervoer na aankomst vertrekt. Er wordt dan gewacht op andere leerlingen van die school. Indien meerdere scholen in één route gecombineerd worden, kan datzelfde zich nogmaals voordoen wanneer er bij de volgende school moet worden gewacht op andere leerlingen. De totale tijd, die een leerling aan het einde van de schooldag moet wachten op of in het aangepast vervoer kan op deze manier flink oplopen. Het is dan ook redelijk om van de vervoerder te verlangen, dat de wachttijd per leerling niet meer bedraagt dan ongeveer twintig minuten (inclusief de toegestane wachttijd van maximaal vijftien minuten op de eigen school van de leerling).
Samenwerkingsverband
Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a van de WPO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.
Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.
Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.
School
Onder 1°
In de WPO gaat het om basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs.
Onder 2°
In de WEC gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
De WEC onderscheidt de volgende clusters:
- •
Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap.
- •
Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps.
- •
Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps.
- •
Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.
Onder 3°
In de WVO 2020 gaat het om scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo), hoger algemeen vormend onderwijs (hierna: havo), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) en praktijkonderwijs (hierna: pro). Ook de op grond van artikel 2.86 van de WVO 2020 bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen instellingen vallen er onder.
Leerwegondersteunend onderwijs is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo.
Toegankelijke school
Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of psychische toestand zijn aangewezen op een bepaalde school.
In de WPO is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de WPO). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.
De WVO 2020 kent een dergelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 2.47, zevende lid onder c, van de WVO 2020). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.
Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de WEC is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de WEC).
Vervoer
Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school. Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan deze in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd.
Met afwijkende roosters, zoals deze voorkomen in het voortgezet onderwijs, kan in beginsel geen rekening gehouden worden. De vervoerskosten zouden dan te hoog oplopen. Soms zijn, in overleg met leerlingen, ouders en de school, bepaalde vervoersarrangementen en -combinaties mogelijk, waarbij dan de leerlingen beurtelings een bepaalde tijd moeten wachten op het vervoer.
Vervoersvoorziening
De wet bepaalt dat de gemeenten het vervoer zelf kunnen verzorgen, dan wel doen verzorgen. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt.
Woning
Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.
Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, dient een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders geldt niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.
Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (de buitenschoolse opvang) valt in beginsel niet onder het begrip ‘woning’.
Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen
Artikel 2. Algemene bepalingen
Eerste lid
De aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de feitelijke en structurele verblijfplaats (woning) van de leerling is. Dit kan ook een vast logeeradres zijn, waar de leerling op vaste dagen verblijft. Het college stelt hiervoor een papieren of digitaal aanvraagformulier beschikbaar.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt dat een leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is zelf een aanvraag voor leerlingenvervoer kan indienen, in plaats van de ouders of verzorgers.
Derde lid
Ouders worden geacht in redelijkheid aanpassingen in hun leven te doen die hen in staat stellen om de leerling naar school te begeleiden of vervoeren, zoals aanpassing van werktijden of aanschaf van een vervoermiddel.
Het enkele feit dat beide ouders werken of naar werk reizen op de dagen en tijden waarop de leerling begeleid of vervoerd moet worden, wordt niet gezien als een belemmering. In een gezin met twee ouders moeten de ouders deze belemmering zelf verhelpen, ook wanneer dit gevolgen heeft voor hun werk.
Vierde lid
Op de voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening verstrekte gegevens is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Dit houdt in, dat de verstrekte persoonsgegevens slechts mogen worden gebruikt voor het kunnen behandelen van een aanvraag en het organiseren van het vervoer en/of de bekostiging.
Vijfde lid
In het vijfde lid komt ook tot uitdrukking dat het drempelbedrag en de bijdrage afhankelijk van het inkomen nooit hoger kunnen zijn dan de werkelijke kosten van vervoer.
Ook als het college het vervoer zelf verzorgt of laat verzorgen, kan het van ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, verlangen een eigen bijdrage te betalen voor het vervoer van hun leerlingen (artikel 21, tweede lid).
De hoogte van deze eigen bijdrage, die slechts van toepassing is op ouders van leerlingen die scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school (zie de artikelen 21 en 22). Indien de ouders weigeren de bijdrage te betalen of nalatig hierin zijn leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de bekostiging dan wel, indien gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld een taxi(busje), tot stopzetting van het vervoer.
Zesde lid
De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In het zesde lid is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan het college. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke Verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.
Zevende lid
Na het indienen van de aanvraag wordt onderzocht in welke mate en in welk tempo te verwachten is, dat een leerling zelfstandig(er) kan reizen en hoe ouders hierbij kunnen ondersteunen en/of welke faciliteiten een gemeente daarbij biedt.
Wanneer de omstandigheden van de leerling wijzigen kan dat aanleiding zijn om een nieuw onderzoek uit te voeren. Het spreekt voor zich, dat een schoolwisseling en adreswijziging zo’n nieuwe omstandigheid is, maar ook het gegeven dat de leerling ouder wordt en zich ontwikkelt kan gezien worden als een gewijzigde omstandigheid.
Indien de leerling niet de dichtstbijzijnde school bezoekt is dit eveneens onderwerp van gesprek. Wat is er gedaan om wél naar de school dichtbij de woning te gaan? En wat wordt er gedaan, ook door het samenwerkingsverband, om het onderwijs in de toekomst dichterbij te organiseren?
Zelfredzaamheid
Bij de beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer is het belangrijk te kijken naar wat een leerling kan en wil. De vergoedingsstructuur is zodanig opgebouwd dat, binnen de gestelde criteria (beoordelingsfase), de meest zelfstandige en onafhankelijke manier van reizen door de leerling wordt vergoed. Ouders spelen hierin een belangrijke rol en hebben een eigen verantwoordelijkheid. Het is aan hen om eventueel samen met hun sociale netwerk of met behulp van andere ouders hun kind zelf te (laten) vervoeren of te leren zelf naar school te reizen.
Veel leerlingen hebben door hun ontwikkelachterstand en/of gedragsproblemen extra begeleiding nodig op weg naar zelfstandigheid. Dit is een verantwoordelijkheid van de ouders, maar gemeenten kunnen hierbij ondersteunen door het inzetten van een leerproject, waarvan er verschillende worden aangeboden. Ook het bekostigen van het reizen met openbaar vervoer, bijvoorbeeld bij leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs, kan het voor gezinnen makkelijker maken om de weg naar zelfstandig reizen te vinden. Voor het voortgezet speciaal onderwijs is hiervoor de wettelijke plicht bij de invoering van de Wet passend onderwijs overigens weggevallen. Het college heeft er echter voor gekozen om de mogelijkheid van een vergoeding op basis van de kosten van openbaar vervoer of een fietsvergoeding ook voor deze doelgroep open te stellen (artikel 16). Uiteraard blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een kind kan reizen. Daarin speelt niet alleen de beperking een rol, maar ook de leeftijd, de route en de behoeften van de leerling. Om het maatwerk te kunnen beoordelen is het van belang om kennis te hebben van de situatie van de leerling, de meest geschikte en haalbare vervoerswijze en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.
Hoofdstuk 3. Aanvraagprocedure
Artikel 3. Aanvraagprocedure
Eerste lid
Indien ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, dienen zij een aanvraag in bij het college. De meerderjarige en handelingsbekwame leerling moet dit zelf doen. De aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de feitelijke en structurele verblijfplaats (woning) van de leerling is. Dit kan ook een vast logeeradres zijn, waar de leerling op vaste dagen verblijft. Het college stelt hiervoor een papieren of digitaal aanvraagformulier beschikbaar.
Tweede lid
Indien de aanvraag voor bekostiging van de vervoerskosten een aanvraag voor het eerste volgende schooljaar betreft, dient deze (uiterlijk) acht weken voor aanvang van het schooljaar te worden ingediend. Dit geeft het college de tijd om voor het begin van het nieuwe schooljaar op de aanvraag te beslissen. Er kunnen echter gegronde redenen zijn voor het laat indienen van een aanvraag, bijvoorbeeld wanneer het nog niet vaststaat of een leerling op een bepaalde school wordt toegelaten.
Bezwaar en beroep
Er kan bezwaar worden gemaakt tegen een besluit van het college, tegen het feit dat het college te laat beslist en tegen het verdagen van een besluit. Het bezwaarschrift moet wel op tijd worden ingediend, namelijk binnen zes weken.
Derde lid
Een toegekende vervoersvoorziening kan bestaan uit een bekostiging aan de ouders, óf aanbieding van aangepast vervoer dat het college verzorgt of doet verzorgen, in de vorm van busvervoer of een taxi(busje).
In het geval van een bekostiging zal de ingangsdatum van deze bekostiging in principe samenvallen met de in het aanvraagformulier verzochte datum van ingang, maar niet zijn gelegen vóór de datum waarop de aanvraag door het college werd ontvangen (onder a). Er vindt dus geen bekostiging met terugwerkende kracht plaats.
Wanneer de leerling aangepast vervoer krijgt aangeboden dat verzorgd wordt door het college zal de datum van ingang zo veel mogelijk aansluiten bij de door de ouders verzochte datum. Deze ligt dan uiteraard niet vóór de datum waarop de aanvraag door het college werd ontvangen. Bovendien dient rekening te worden gehouden met het feit dat het inschakelen of contracteren van een vervoerder enige tijd kan kosten (onder b).
Artikel 4. Besluit vervoersvoorziening
Eerste lid
Om enige beleidsruimte te creëren is in het eerste lid bepaald, dat het college bij de toekenning van de vervoersvoorziening tevens de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking dient deze termijn aangegeven te worden. Per geval wordt de termijn bepaald.
Vanuit het oogpunt van lastenverlichting voor de burger is het wenselijk dat het aantal aanvragen zo veel mogelijk wordt beperkt. In dat kader verdient het aanbeveling om als gemeente te bezien of het mogelijk is om voor een langere periode dan één schooljaar de vervoersvoorziening toe te kennen. Wanneer te verwachten valt dat er geen verandering zal optreden in de lichamelijk of geestelijke toestand van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen, is het wenselijk te kiezen voor een periode van enkele jaren, of zelfs voor de hele schoolperiode.
Als er in de situatie van de leerling echter verandering valt te verwachten, bijvoorbeeld een verbetering in de lichamelijke of geestelijke toestand, dient te worden gekozen voor een verstrekking van een termijn van één schooljaar.
Tevens dient het college, wanneer er bekostiging plaatsvindt, de wijze en het tijdstip van uitbetaling te bepalen. Zo zal moeten worden bepaald of:
- -
de bekostiging per maand, kwartaal, halfjaar of eenmalig geschiedt;
- -
de bekostiging in de vorm van een voorfinanciering of op declaratiebasis, dan wel via een vast termijnbedrag achteraf geschiedt.
Tweede lid
Aan de verstrekking van een vervoersvoorziening kan het college voorwaarden verbinden. Zo kan het college bepalen dat, bijvoorbeeld in het kader van het streven naar zelfredzaamheid, in de winterperiode een vergoeding van de kosten van het aangepast vervoer wordt verstrekt, onder de voorwaarde dat in de andere maanden met de fiets of het openbaar vervoer wordt gereisd en dat hiervoor wordt geoefend en/of wordt deelgenomen aan een project met dit doel.
Derde lid
Het college kan wanneer zij dat noodzakelijk acht een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling opstellen. In dit plan wordt vastgelegd waar de leerling qua mobiliteit naartoe kan groeien en hoe dit begeleid moet worden. Het doel hiervan is om te beschrijven welke mogelijkheden er zijn om de leerling zelfstandiger te laten reizen, welke aanvullende vaardigheden hiervoor aan te leren zijn, welke periode hiervoor gepland wordt, wat ouders hierin kunnen betekenen en waar het college ondersteunt. Het onderwijs heeft ook tot doel om leerlingen zelfstandig te leren functioneren in de maatschappij.
Hoofdstuk 4. Beoordelingscriteria
Hoofdstuk 4 komt aan de orde ter bepaling of er recht is op een vergoeding. In de beoordelingsfase wordt onderzocht welke goedkoopst passende vervoersvoorziening wordt bekostigd. Bij dit onderzoek staan de mogelijkheden en behoeften van de leerling en de zelfredzaamheid van het gezin om zo zelfstandig mogelijk te reizen centraal alsmede de vervoersontwikkeling van de leerling.
Artikel 5. Algemene voorwaarden voor toekenning van de vervoersvoorziening
Eerste lid
Het college bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Derde lid
De ouders dienen op een voor het college bevredigende wijze aan te tonen dat het voor hun onmogelijk is om hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin leidt. Van ouders wordt verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is.
Vierde lid
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van een meerderjarige niet-handelingsbekwame leerling ligt bij de mentor van deze leerling. Zij moeten de gelegenheid krijgen het kind te begeleiden bij het vervoer. Wanneer het gedrag beïnvloedbaar is door de leerling te laten begeleiden, is er geen reden om de leerling individueel te vervoeren.
Het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt, kan dit gedrag er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening wordt beëindigd. Onder onaanvaardbaar gedrag door de leerling of de ouder wordt verstaan het gedrag dat onder de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is. Gedacht kan worden aan beschadiging van het interieur van de taxi(bus), mishandeling van medepassagiers, grove belediging of bedreiging van de chauffeur etc. Voordat daar echter consequenties aan worden verbonden dient nagegaan te worden of het gedrag verwijtbaar is. Bepaalde aandoeningen kunnen met zich meebrengen dat dit niet het geval is. In dat geval zal beoordeeld moeten worden of een andere vervoersvoorziening uitkomst biedt, zoals inzet van eigen vervoer.
Artikel 6. Afwijzingsgronden
Eerste lid
Artikel 4, achtste lid, van de WPO en artikel 4, zevende lid, van de WEC stellen dat de gemeentelijke regeling kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. Artikel 4, zevende lid, van de WPO stelt een afstand van zes kilometer als bovengrens. Deze afstand is in de Verordening als criterium aangehouden. De afstand moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.
Een combinatie van afstandscriterium en leeftijdscriterium is op grond van de wet niet mogelijk (artikel 4, achtste en negende lid, van de WPO en artikel 4, zevende en achtste lid, van de WEC). Met andere woorden: een voor de hand liggend onderscheid in afstand tussen jongere en oudere kinderen is niet toegestaan.
Tweede lid
Volgens artikel 4, het vierde lid, van de WEC en artikel 4, eerste lid, van de WVO 2020 komen leerlingen slechts voor een vervoersvoorziening in aanmerking als zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Om te kunnen beoordelen of een leerling door zijn handicap beperkt is om zelfstandig te reizen, is in een aantal gevallen onafhankelijk advies van deskundigen ter zake nodig. Het zal dan veelal gaan om de vraag of een leerling door zijn handicap in het geheel niet van openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, of alleen onder begeleiding daarvan gebruik kan maken.
Zelfstandig reizen
De praktijk wijst uit, dat wanneer leerlingen geholpen worden om zelfstandig te leren reizen, de overstap er naartoe makkelijker wordt. In het kader van het stimuleren van het zelfstandig reizen, kan het college overwegen om leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs (onder voorwaarden) wél in aanmerking te laten komen voor een vergoeding voor het openbaar vervoer. De mogelijkheid voor deze vergoeding is opgenomen in artikel 16, tweede lid, van deze Verordening.
Artikel 7. Andere oplossing
Eerste lid
Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) in aanmerking komt voor een passende oplossing, dan wordt er geen voorziening verstrekt op grond van deze Verordening.
Tweede lid
Als de aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg een volledige of een gedeeltelijke vergoeding ontvangt, is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen,. Het college mag die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de Verordening.
Het bovenstaande geldt echter niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.
Artikel 8. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Eerste lid
In de artikelen 4 van de WPO, de WEC en de WVO 2020 is bepaald dat de raad bij het vaststellen van de Verordening de “op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen”. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de Verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.
Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtst bij de woning gelegen school. Het college is echter niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Het college kan besluiten om in het geheel geen bekostiging te verstrekken, als vervoer aanwezig is waarvan de kosten voor het college gelijk blijven, ongeacht het feit of de leerling van dat vervoer gebruik maakt. Bijvoorbeeld in het geval het college busjes laat rijden naar de dichtstbij gelegen school.
Richting
Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen). Sinds 2004 zijn gereformeerd en hervormd opgegaan in de Protestantse Kerk Nederland (PKN).
Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, Iederwijsscholen, etc.
Instellingen voor cluster 1 en cluster 2
Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt het volgende: De instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling. Als de leerling niet toelaatbaar is tot de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of, als daar reden voor is, bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek van de instelling. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijgt de leerling begeleiding vanuit de instelling.
De school is vol
Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling. Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school. Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school – het college dient naar de duur van de wachtlijst te informeren – kan de vervoersvoorziening beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.
Dislocaties en nevenvestigingen
Als een school die een leerling bezoekt meer dan één locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de Verordening moeten worden beschouwd. Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiele instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.
Tweede lid
Het tweede lid is een aanvulling op het eerste lid. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid, van de WPO moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband ook worden bekostigd. Dat hoeft niet per se de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs te zijn. Het is mogelijk dat een school buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.
Na invoering van het passend onderwijs beoordeelt het samenwerkingsverband of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de WPO). Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40, achtste lid, van de WPO). Een ander samenwerkingsverband kan immers gekozen hebben voor een hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.
In het tweede lid wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is op grond van de voorgaande leden van artikel 8 de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool.
Passend onderwijs
De zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld is een van de kernpunten van het passend onderwijs. Wanneer de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde onderwijsondersteuning kan voorzien, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een andere school te vinden die wel een passende onderwijsplek kan bieden. Is het niet haalbaar om de leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, dan kan een aanbod op het (voortgezet) speciaal onderwijs worden gedaan. Bij de beoordeling of een school zelf in de benodigde ondersteuning kan voorzien, vormt het schoolondersteuningsprofiel het uitgangspunt. In dit profiel wordt aangegeven welke ondersteuning deze school kan bieden.
Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplan op waarin – onder meer – wordt aangegeven welk niveau van basisondersteuning voor elke school geldt, hoe de scholen met elkaar een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen hebben gecreëerd, op welke wijze verwijzing naar het (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsvindt en hoe zij ouders informeren. Uit het ondersteuningsplan blijkt welke scholen bepaalde ondersteuning kunnen bieden.
Derde lid
Het contact met het samenwerkingsverband is essentieel. Samenwerkingsverbanden en gemeenten moeten van elkaar weten welke ontwikkelingen er zijn, hoe het verwijzingsbeleid is, hoe het beleid omtrent het leerlingenvervoer is en wat het onderwijsaanbod is binnen het samenwerkingsverband alsmede waar. Binnen het leerlingenvervoer wordt een vergoeding verstrekt naar de (qua afstand) dichtstbijzijnde toegankelijke school, rekening houdend met de onderwijsbehoefte en de richting.
Artikel 8 beschrijft in een dergelijke situaties drie voorwaarden, waardoor het college tóch kan besluiten om een vergoeding te verstrekken naar de niet dichtstbijzijnde toegankelijke en door het samenwerkingsverband geadviseerde school.
- -
De noodzaak van het bezoeken van de niet dichtstbijzijnde toegankelijke school moet overtuigend worden aangetoond aan het college. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een onderbouwing door het samenwerkingsverband of door een intelligentie-onderzoek wanneer er onderwijs nodig is als gevolg van de hoogbegaafdheid van een leerling;
- -
Wanneer al dan niet door het samenwerkingsverband is vastgesteld, welke onderwijssoort een leerling nodig heeft op grond van de WPO, WEC of WVO 2020, zal aan het college overtuigend moeten worden aangetoond, waarom dat onderwijs niet geboden kan worden op de dichterbij gelegen school. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een leerling, die onder een samenwerkingsverband valt waar arrangementen op reguliere basisscholen worden aangeboden, die het speciaal (basis)onderwijs vervangen. De leerling gaat dan naar een reguliere basisschool verder weg, omdat het arrangement, waarop hij onderwijskundig is aangewezen dichterbij niet aanwezig is;
- -
In aansluiting op het doel van de Wet passend onderwijs, namelijk: het onderwijs zo dicht mogelijk bij huis aanbieden, vindt er regelmatig overleg plaats tussen het college en het samenwerkingsverband met als doel om het onderwijs dichter bij huis te organiseren
Symbiose
Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24 van de WEC en Titel IV van het Onderwijskundig besluit WEC). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de Verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.
Artikel 9. Schooltijden en wachttijden
Eerste lid
Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school.
Tweede lid
In het voortgezet speciaal onderwijs en het regulier voortgezet onderwijs kan het voorkomen dat er binnen de vaste schooltijden gewerkt wordt met lesroosters. Ook in dat geval vindt het vervoer in principe plaats op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids. Het college kan, ingeval van aangepast vervoer, echter overwegen om dan een wachttijd te hanteren, waarbij leerlingen op elkaar wachten, dan wel eerder op school zijn. Hierdoor kan het vervoer toch gecombineerd worden.
Derde lid
Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan er in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd. De ouders kunnen hun verzoek om een vervoersvoorziening op deze afwijkende tijden onderbouwen door:
- -
een verklaring van de leerplichtambtenaar, waaruit een leerplichtakkoord blijkt;
- -
een opbouwschema om te komen tot een volledig schoolprogramma/onderwijstijd;
- -
een verklaring van de (directie van de) school waaruit de medische noodzaak blijkt; of
- -
een verklaring van een deskundige (bijvoorbeeld een arts, psycholoog of orthopedagoog) al dan niet door het college ingewonnen, waaruit de medische onmogelijkheid blijkt om de volledige schooltijden te volgen.
In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering) vallen buiten het leerlingenvervoer.
Artikel 10. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
Eerste lid
Een aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de leerling feitelijk en structureel verblijft. Dit hoeft niet de gemeente te zijn waar de leerling is ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, is het de vraag of het redelijk is, dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen.
Immers: bij gemeente A moeten de vervoersvoorziening (tijdelijk) worden stop gezet, bij gemeente B moet een vervoersvoorziening worden aangevraagd en een aantal weken later dienen zij het omgekeerde te doen. Het incidentele karakter van dit verblijf en het vervoer zorgt voor een omslachtige belasting voor zowel de ouders als de tijdelijke gemeente. Bovendien bevat de definitie ‘woning’ een structureel karakter.
In voorkomend geval kan als volgt worden gehandeld. Als de leerling door een crisissituatie gedurende een korte periode in een andere gemeente verblijft, zijn eigen school blijft bezoeken op een maximale reisafstand van 90 minuten en van gemeentewege al een vergoeding leerlingenvervoer kreeg naar deze school, dan wordt dit verblijf voor de duur van maximaal zes weken aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente. De oorspronkelijke gemeente neemt dan de kosten voor vervoer voor de duur van maximaal zes weken voor haar rekening.
Derde lid
Wanneer de oorspronkelijke gemeente niet akkoord gaat met vergoeding van de kosten voor de eerste zes weken of als het verblijf een langere periode in beslag neemt, wordt door de oorspronkelijke gemeente geen vergoeding meer verstrekt. Er kan dan een vervoersvoorziening worden aangevraagd bij de gemeente waar de leerling gedurende die periode feitelijk woont. Dit verzoek wordt dan beoordeeld op basis van de eigen verordening van die gemeente.
Aangezien er in een dergelijke situatie over het algemeen geen sprake is van de dichtstbijzijnde toegankelijke school, bestaat er vaak geen recht op een vergoeding. In een dergelijke situatie dienen de desbetreffende gemeenten in onderling overleg te treden om de situatie voor de leerling zo goed mogelijk op te lossen. De kosten voor een dergelijke oplossing zouden gedragen kunnen worden door de oorspronkelijke gemeente (op basis van de hardheidsclausule of de Jeugdwet), waarbij de gemeente van de verblijfplaats van de leerling wel het vervoer organiseert. Wanneer door de rechter wordt bepaald dat de leerling definitief wordt geplaatst op het opvangadres, eindigt de tussen de gemeenten gemaakte afspraak en neemt de gemeente, waar de leerling nu definitief verblijft, een besluit.
Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.
Artikel 11. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in een internaat, pleeg- of gastgezin
Artikel 4, zesde lid, van de WEC geeft aan in de verordening bepalingen op te nemen voor het weekeinde- en vakantievervoer. In artikel 11 wordt hier invulling aan gegeven.
Artikel 11 bevat twee belangrijke componenten:
1- Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeg- of gastgezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo is het bepaald in de WEC.
Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeg- of gastgezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat, pleeg- of gastgezin verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt. Het college dient na te gaan op welke gronden een leerling op een internaat of bij een pleeg- of gastgezin is geplaatst.
Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde of de vakantie.
2- Het college van de gemeente waar de ouders wonen verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders daarvoor in aanmerking komen. Zo is het bepaald in de WEC. Het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeg- of gastgezin verblijft heeft hierin geen rol.
Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat, pleeg- of gastgezin naar de school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeg- of gastgezin verblijft deze voorziening.
Vierde lid
Het vierde lid geeft aan dat artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, niet van toepassing is. Verder geldt het volgende:
- -
Alleen die leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs komen in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie, die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
- -
Voor de toekenning is bekostiging van de kosten van openbaar vervoer het uitgangspunt.
- -
Het college bekostigt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele handicap of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken (zie artikel 16 eerste lid).
- -
Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als:
- a.
openbaar vervoer ontbreekt;
- b.
begeleiding in het openbaar vervoer niet mogelijk is;
- c.
de leerling wegens zijn structurele handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van het openbaar vervoer gebruik te maken (zie artikel 18, eerste lid onder d).
- a.
Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt in dit geval niet verstrekt als de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer meer dan anderhalf uur onderweg is. Het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De bekostiging is dan afhankelijk van de vervoersvoorziening waarop de ouders aanspraak zouden maken (zie artikel 17).
Artikel 12. Vervoersvoorziening naar stageadres
Eerste lid
Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de WEC). Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids van de school is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.
Voor stagevervoer moet een aparte aanvraag worden ingediend.
Tweede lid
De aanvraag voor stagevervoer, kan in afwijking van artikel 2, eerste en tweede lid, ook door de school voor voortgezet speciaal onderwijs ingediend worden.
Derde tot en met vijfde lid
Aangezien stage in feite een verlenging van de schoolactiviteit is, komen de dagen en tijden, waarvoor de vervoersvoorziening wordt verstrekt overeen met de reguliere schooltijden. Naar analogie van ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ wordt slechts een vervoersvoorziening verstrekt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke stage en naar één stage-locatie. Om de vervoerskosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is in artikel 12 bepaald, dat de stage op de route van de woning naar de school moet zijn gelegen, tenzij dit voor de leerling onmogelijk blijkt. Hiervoor kan het college een maximale afstand van de woning of de school bepalen.
Het college kan tijdens het overleg scholen erop attenderen dat stageplaatsing financiële gevolgen kan hebben voor gemeenten. Scholen kunnen dit aspect dan mee laten wegen door een stageplek te zoeken zo dicht mogelijk bij huis of op de route van het leerlingenvervoer.
Stage is een opstap naar deelname in het maatschappelijk verkeer. Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor de leerling kan voor de stage een andere vervoersvoorziening worden verstrekt, dan naar de school van de leerling. Het doel blijft om zo zelfstandig mogelijk te reizen. Het college kan daarbij vragen om een stageovereenkomst.
Artikel 13. Vervoer van en naar een opvangadres
De vervoersvoorziening heeft betrekking op het vervoer tussen de woning en de school. Als er aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan deze ook worden ingezet voor vervoer van school naar een ander opvangadres. Het opvangadres moet daarvoor wel in Barendrecht gelegen zijn. Het vervoer naar het opvangadres moet voor de gemeente geen extra kosten met zich meebrengen en geen belasting zijn voor de andere kinderen in het vervoer waardoor hun rit langer duurt. Het vervoer naar een opvangadres moet wel structureel van aard zijn en op vaste dagen.
Artikel 14. Aanwijzing opstapplaats
Eerste lid
Eén van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door het college aangewezen opstapplaats.
Tweede lid
Wanneer gekozen wordt voor het aanwijzen van opstapplaatsen, dan is het van belang dat het college daarbij let op de af te leggen afstand van huis naar de opstapplaats. Hierbij kan in ieder geval gedacht worden aan bestaande halteplaatsen binnen een loopafstand van dertig minuten,.
Derde lid
Het feit alleen dat de halte aan een drukke verkeersweg ligt en dus niet veilig genoeg zou zijn voor een leerling, is niet voldoende om af te zien van het aanwijzen van opstapplaatsen. Van ouders mag in dergelijke gevallen verwacht worden, dat zij hun kind begeleiden tot ten minste het moment dat hun kind in het voertuig is gestapt (zie ABRvS 24 augustus 1992, nr. R03.90.1504/83-105).
Wanneer een verzoek om een tegemoetkoming van de vervoerskosten wordt ingediend, blijft de afstand tussen de woning en de school relevant; het instellen van opstapplaatsen verandert daar niets aan. Dit betekent dat ouders die op bijvoorbeeld negen kilometer van de school wonen terwijl het college op zes kilometer afstand een opstapplaats heeft ingesteld, recht hebben op bekostiging van het vervoer (en eventueel begeleiding) over de resterende drie kilometer. Ook blijft het berekenen van de reistijd zoals dat nu geldt onverkort intact. Met andere woorden: de tijdsduur die gemoeid is met het bereiken van de opstapplaats telt mee als reistijd als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder a.
Vierde lid
Wanneer het voor ouders onmogelijk is om de leerling naar de opstapplaats te begeleiden, dan wijst het college geen opstapplaats aan. Artikel 19, eerste lid, onder c, beschrijft hoe ouders dit aan dienen te tonen.
Hoofdstuk 5 Vervoersvergoeding
Artikel 15. Vervoersvergoeding voor de leerling
Eerste lid
De hoogte van de vervoersvergoeding gaat om de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de door de gemeenteraad vastgestelde kilometergrens te overbruggen. De kosten van het openbaar vervoer worden berekend, die met de OV-chipkaart zouden worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Tweede lid
Deze vergoeding kan worden verstrekt voor de leerling die een basisschool of school voor speciaal basisonderwijs (artikel 4 van de WPO) of een school voor voortgezet speciaal onderwijs (artikel 4 van de WEC) bezoekt. De wet verplicht in artikel 4 van de WEC en artikel 4 van de WVO 2020 niet de mogelijkheid om het zelfstandig reizen van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs te vergoeden.
Derde lid
Het tweede lid bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen.
Vierde lid
De kilometervergoeding voor de fiets is gelijk aan 50% van de maximale onbelaste kilometervergoeding voor woon-werkverkeer zoals gehanteerd wordt door de Belastingdienst. De af te leggen afstand wordt gemeten via de ANWB-routeplanner en langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige afstand. Het toe te kennen bedrag wordt naar beneden afgerond op eurobedragen.
Artikel 16. Vervoersvergoeding voor de begeleider
Eerste lid
In een aantal gevallen zal blijken dat het voor een leerling niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets te reizen.
Leerling is negen jaar of ouder
In artikel 16 is bepaald dat ouders van leerlingen van het primair onderwijs en speciaal onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerskosten, als de afstand van de woning naar de school meer dan zes kilometer is. Als daarbij de leerling negen jaar of ouder is, en de ouders op een voor het college bevredigende wijze kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:
- -
de leerling moet één of meerdere malen overstappen;
- -
de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten;
- -
het is voor de leerling door zijn handicap niet veilig om alleen naar school te fietsen.
Indien de leerling op 1 augustus van het schooljaar acht jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als acht jaar wordt aangemerkt, ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar negen jaar.
Structurele handicap
Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.
Het gaat om de vraag of de leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Zo zijn er situaties denkbaar waarbij een leerling met een bepaalde structurele handicap wel degelijk zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. Een gewenningsperiode zal dan meestal noodzakelijk zijn, waarbij de leerling de gelegenheid krijgt de weg te leren kennen, om leert gaan met de OV-chipkaart en dergelijke. Op verzoek dienen ouders verklaringen van SKJ- of BIG-geregistreerde deskundigen te overleggen. Het college kan ook advies van onafhankelijke deskundigen inwinnen.
Wanneer er sprake is van een tijdelijke handicap (bijvoorbeeld een gebroken been) valt het vervoer van de leerling onder de verantwoordelijkheid van de ouders. Echter, wanneer de leerling een groot gedeelte van het schooljaar in verband met – bijvoorbeeld – herstel van een operatie en/of revalidatie niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, kunnen ouders een aanvraag voor een vervoersvoorziening indienen. Als criterium wordt een termijn van langer dan drie maanden aangehouden. Toen de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten nog van kracht was werd ook een termijn van drie maanden aangehouden vóórdat er sprake kon zijn van een vervoersvergoeding.
Begeleiding
Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Zo kan ook een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassen-assistent de leerling begeleiden. Met de begeleiding van een jongere leerling door een oudere leerling moet uiteraard heel omzichtig worden omgegaan. Een en ander hangt af van factoren als leeftijd, verkeerssituaties en dergelijke.
Tweede lid
Voor de toelichting over de fietskilometervergoeding zie artikel 15, vierde lid.
Derde lid
Wie de leerling ook begeleidt, de bekostiging vindt plaats aan de ouders van de leerling voor het deel van de reis, dat de leerling begeleid wordt. Als een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, wordt de begeleider slechts eenmaal bekostigd. Dit sluit aan bij de systematiek, dat in het aangepast vervoer ook alleen het deel van de reis betaald wordt, dat de leerling meereist.
Vierde lid
Het college houdt rekening met kortingen die de begeleider binnen het vervoer ontvangt en brengt deze in mindering op de uit te betalen vergoeding.
Vijfde lid
Uit het onderzoek naar de zelfstandigste manier van reizen van de leerlingen kan naar voren komen dat de leerling niet in staat is om alleen met de fiets of het openbaar vervoer te reizen. Dit kan te maken hebben met de leeftijd van de leerling en/of de beperkingen, die de handicap van de leerling met zich mee brengt. In dat geval worden ook de vervoerskosten van de begeleider vergoed voor zover de begeleider met de leerling meereist.
Het verstrekken van een vergoeding voor een begeleider heeft slechts zin als er daadwerkelijk meegereisd wordt. Dat kan er immers toe leiden, dat de leerling van de begeleider leert en na enige tijd zelfstandig kan reizen. Het uitbetalen van de fietsvergoeding voor een begeleider, indien met het eigen vervoer wordt gereisd, draagt niet bij aan het mogelijke resultaat dat de leerling op termijn eventueel zelfstandig naar school kan fietsen.
Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft, of in het geval een leerling bepaald ongewenst gedrag vertoont. In dit geval worden eveneens alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. Ook kan het college een plaats beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Salariskosten worden niet vergoed. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is het college niet verantwoordelijk.
Artikel 17. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerdvervoer
Artikel 17 geeft nadere regels voor de bekostiging van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerling(en) zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.), of wanneer een leerling gebruikmaakt van de fiets.
Eerste lid
Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming kan zijn dat de bekostiging van het vervoer door de ouders voor het college goedkoper is. Daarvan is in ieder geval geen sprake als de leerling in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, en er is plaats in een busje dat toch al rijdt. Het college kan ouders ook vragen of zij bereid zijn de leerlingen naar school te vervoeren. Verplichten is echter niet toegestaan.
Tweede lid
Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer en zij met toestemming van of op verzoek van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt. De vergoeding is gebaseerd op het belastingvrije kilometerbedrag zoals de Belastingdienst hanteert voor woon-werkverkeer. De afstand wordt gemeten over de kortste route volgens de ANWB-routeplanner van de woning tot het schooladres en is gebaseerd op twee retourreizen per dag. Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.
Derde lid
Het derde lid bepaalt dat ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van het college – meer dan één leerling tegelijk vervoeren. Dit geldt ook wanneer ouders in principe slechts aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer.
Vijfde lid
Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan het college bij wijze van uitzondering een andere kostendekkende bekostiging vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.
Artikel 18. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
Eerste lid
Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 18 vastgelegd.
Onderdeel a
Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel. Er kan aangepast vervoer worden aangeboden, wanneer de reistijd met aangepast vervoer ten opzichte van de reistijd van het openbaar vervoer met 50% of meer kan worden teruggebracht. Van belang is dat via individuele meting die conclusie kan worden getrokken. Overigens is het niet zo, dat de ouders in voorkomend geval van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht. Het aangepast vervoer wordt veelal in combinatie van een aantal leerlingen georganiseerd. De reistijd is dan meestal langer, dan gemeten op individuele basis. Van belang is hier de omschrijving van het begrip ‘reistijd’ (zie artikel 1).
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd is er tijd nodig om de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit (zie ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend en voor de terugreis bekostiging op basis van het openbaar vervoer.
Onderdeel b
Artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel b, biedt het college de mogelijkheid om te beoordelen of de leerling in staat mag worden geacht met de fiets naar school te gaan.
Onderdeel c
Als de leerling niet in staat is zonder begeleiding naar school te reizen en ouders voldoende kunnen aantonen dat zij deze begeleiding onmogelijk kunnen bieden, bestaat er een mogelijkheid tot vergoeding van aangepast vervoer.
Onderdeel d
Als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een voorziening in de vorm van aangepast vervoer.
Artikel 19. Bekostiging andere passende vervoersvoorziening
Het kan voorkomen dat een leerling of een ouder op een andere manier kan of wenst te reizen, dan de reeds beschreven vervoerswijzen, als hij daarvoor een geschikt vervoermiddel heeft. Artikel 19 maakt het mogelijk dit maatwerk toe te passen en de vergoeding zodoende te laten aansluiten bij de vermogens van de leerling en/of de ouder. Dit kan er tevens toe bijdragen dat het zelfstandig reizen wordt gestimuleerd.
Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een bromfiets, handbike, elektrische fiets of bakfiets. Het college kan besluiten ouders hierin tegemoet te komen, mits de kosten van dit vervoermiddel niet uitstijgen boven de kosten van het openbaar vervoer naar de school.
Hoofdstuk 6. Eigen bijdrage
Van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken, kan in bepaalde gevallen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden gevraagd (zie artikel 21 en 22). Deze bijdrage kan worden verrekend met de eventuele bekostiging. Een wijziging in het inkomen van deze ouders heeft in principe geen invloed op de bekostiging van de vervoerskosten voor datzelfde jaar. Indien echter sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college, vooruitlopend op een komend schooljaar, de bekostiging aanpassen.
Artikel 20. Eigen bijdrage (drempelbedrag)
Eerste en tweede lid
Artikel 4, zevende lid, van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel. Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht, tenzij ouders meer dan één eigen kind met het eigen vervoer vervoeren en hiervoor een kilometervergoeding ontvangen. Dan wordt er per auto een drempelbedrag geheven (zie ABRvS 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1959). Als een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend, of voor enkele dagen per week.
Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door het college vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen. Artikel 4, zevende lid, van de WPO stelt een afstand van zes kilometer als bovengrens. Deze afstand wordt in de Verordening aangehouden.
Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt. Een uitzondering geldt voor leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden.
Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor een vervoersvoorziening. Aan ouders van leerlingen die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoeken kan geen drempelbedrag worden opgelegd, aangezien de WEC deze mogelijkheid niet biedt.
Onder ‘inkomen’ moet worden verstaan: het inkomensgegeven, zoals bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar.De inkomensgrens voor het drempelbedrag en de wijze van indexering zijn bepaald in artikel 4, zevende lid, van de WPO. Als peiljaar moet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint (zie artikel 1). Als grenswaarde wordt in de wet een gezamenlijk inkomen genoemd van € 17.700,- voor het school jaar 1998-1999; dit bedrag moet per 1 januari 1999 jaarlijks worden geïndexeerd op de voorgeschreven wijze.
In de Verordening is de grenswaarde van het gezamenlijk inkomen voor het heffen van een drempelbedrag voor het schooljaar 2025-2026 (dus voor het peiljaar 2023) vastgesteld op € 31.500,-.
Derde lid
Als een drempelbedrag wordt ingevoerd, is het college voor de berekening van de hoogte daarvan gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag. Het gaat om de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de door de gemeenteraad vastgestelde kilometergrens te overbruggen. De kosten van het openbaar vervoer worden berekend, die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) zouden worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer, of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeenteraad gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het betreffende vervoersgebied.
Afwijkende bepalingen
Wanneer aan meerdere kinderen van een gezin een vervoersvoorziening is toegekend en daarbij het inkomen van de ouders relatief laag is, kan het drempelbedrag een grote financiële belasting betekenen. Het college kan bepalen dat het drempelbedrag een beperkt aantal keer per gezin geheven wordt.
Aantonen van het inkomen
Als het college zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een inkomensverklaring opvragen bij de belastingdienst.
Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het laatste geval kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen of de hoogste bijdrage aan ouders op te leggen.
Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. In een later stadium, als het inkomen van het peiljaar wel bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.
Structurele daling van inkomen
Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, kan artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als richtsnoer dienen.
Pleegouders
Pleegouders kunnen als ‘ouders’ in de zin van de verordening worden aangemerkt (zie artikel 1). Zij kunnen dus, als zij voldoen aan de voorwaarden, in aanmerking komen voor een vervoervoorziening. In de uitspraken van de Afdeling (zie ABRvS 31 augustus 1993, nr. R03.93.1702 en nr. R03.93.1773) valt te lezen dat de Afdeling het redelijk vindt dat wanneer de verzorgers pleegouders zijn, aan hen ook het drempelbedrag in rekening gebracht kan worden.
In tegenstelling tot de vrijwillige plaatsing zijn de natuurlijke ouders bij een justitiële plaatsing niet meer aan te spreken voor de extra kosten, tenzij de natuurlijke ouders en niet de pleegouders de aanvraag hebben ingediend.
In de bekostiging op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg zit in het algemeen geen component voor de kosten van het schoolbezoek, die door het college in mindering gebracht kan worden op de gemeentelijke bekostiging voor het leerlingenvervoer. Pleegouders die bekostiging ontvangen op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg, dienen bij een honorering van hun aanvraag tot bekostiging van de kosten van het leerlingenvervoer door de gemeente ook het drempelbedrag per schooljaar aan de gemeente te betalen, als hun inkomen boven de inkomensgrens ligt. Tevens zullen de pleegouders de eventuele bijdrage naar financiële draagkracht aan de gemeente moeten voldoen. Eventueel kunnen zij deze kosten wel verhalen op de natuurlijke ouders of voogden van de leerling.
Voogdij-instellingen kunnen ook als ‘ouder’ worden aangemerkt. Zij kunnen tevens een aanvraag indienen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben (deze wet ziet op natuurlijke personen).
Invordering drempelbedrag
Artikel 20 geeft de regels voor de invordering van het drempelbedrag.
Wanneer het college zelf het vervoer verzorgt of laat verzorgen dienen de ouders die daarvoor in aanmerking komen het drempelbedrag aan de gemeente over te maken. Wanneer de ouders in gebreke blijven, vervalt de aanspraak en wordt het vervoer stopgezet. Wanneer het college een bekostiging voor de vervoersvoorziening verstrekt, wordt hierop het drempelbedrag in mindering gebracht.
Zelfstandig reizen
Wanneer een leerling de overstap maakt van aangepast vervoer naar zelfstandig reizen met het openbaar vervoer of de fiets, kan de vergoeding hiervan wegvallen tegen het te betalen drempelbedrag. Het college kan bepalen dat het drempelbedrag dan niet of beperkt geheven wordt.
Vijfde lid
De ouders van gehandicapte leerlingen, die niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, zijn vrijgesteld van het betalen van een eigen bijdrage.
Artikel 21. Eigen bijdrage in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage
Eerste lid
Artikel 4, elfde lid, van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan twintig kilometer. Deze bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor regulier basisonderwijs betreft. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders. Er wordt geen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Tweede lid
De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht.
Derde lid
In artikel 21 is gekozen voor een systeem waarin met een aantal inkomensblokken wordt gewerkt, waaraan een vooraf vastgestelde draagkrachtafhankelijke ouderlijke bijdrage is gekoppeld. Zowel de bedragen van de inkomensblokken als van de verschuldigde bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO.
Vijfde lid
Bij een aantoonbare structurele inkomensdaling kan het college besluiten het actuele inkomen te hanteren. Er wordt dan niet uitgegaan van het inkomen van het peiljaar. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, kan artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als richtsnoer dienen.
Zevende lid
De ouders van gehandicapte leerlingen, die niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, zijn vrijgesteld van het betalen van een eigen bijdrage.
Hoofdstuk 7. Rechtmatigheid
Artikel 22. Beëindiging, herziening, opschorting, intrekking en/of terugvordering van de vervoersvoorziening
Eerste lid
Ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening zo snel mogelijk door te geven aan het college.
Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:
- -
wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;
- -
verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);
- -
wijziging van het adres van de school;
- -
wijziging van de schooltijden;
- -
verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;
- -
wijziging in de gezinssituatie, in verband met het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen.
Als de wijziging daartoe aanleiding geeft trekt het college de verstrekte vervoersvoorziening in en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.
Tweede lid
Een leerling aan wie een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is verstrekt, kan het college de toegang tot dit vervoer tijdelijk of voor de rest van het schooljaar ontzeggen, indien:
- -
niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden zoals vastgesteld tijdens het onderzoek;
- -
tijdens onderzoek onjuiste gegevens zijn verstrekt die anders niet tot verstrekking van de vervoersvoorziening hadden geleid;
- -
de verstrekte vervoersvoorziening niet meer de best passende oplossing is;
- -
bij herhaling is gebleken dat de leerling of ouders van de leerling, door onaangepast gedrag of anderszins de orde in het voertuig verstoort of de veiligheid van het voertuig en inzittenden in gevaar brengt; of
- -
ouders weigeren het drempelbedrag of de draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage te betalen.
Derde lid
Het college kan, zonder dat ouders of meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ten onrechte bekostiging is verstrekt. Het derde lid biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging (zie ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:165).
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Artikel 23. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In de Verordening zijn de hoofdlijnen voor de bekostiging van het leerlingenvervoer vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de Verordening niet voorziet. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Artikel 23 bepaalt dat het college in dergelijke situaties beslist. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de Verordening gehandeld te worden.
Artikel 24. Hardheidsclausule
Artikel 24 stelt dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de Verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de WPO, artikel 4, tiende lid, van de WEC en artikel 4, zevende lid, van de WVO 2020. Van een afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van bekostiging van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, bekostiging van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie. Nota bene: Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs, niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling bijvoorbeeld.
De Afdeling heeft in de casuïstiek nadere richtlijnen gegeven voor de toepassing van de hardheidsclausule:
- -
Hardheidsclausules hebben tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren (zie ABRvS 12 mei 1989, nr. R03.88.7057/Sp347/26-41).
- -
Door middel van toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening worden afgeweken, inclusief het heffen van het drempelbedrag (zie ABRvS 2 april 1990 R03.87.7147/58-43).
Advies van deskundigen
In artikel 24 wordt bepaald dat het college zo nodig advies vraagt van deskundigen ter zake.
Precedentwerking
Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.
Artikel 25. Intrekking oude regeling
In artikel 25 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt, is de datum waarop de oude verordening vervalt.
Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel
Behoeft geen nadere toelichting.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl