Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738828
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738828/1
Verordening leerlingenvervoer gemeente Best 2025
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-05-2025
Intitulé
Verordening leerlingenvervoer gemeente Best 2025De raad van de gemeente Best;
gezien het voorstel van Burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 4 van de Wet op primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op expertisecentra, artikel 124 van de Wet voortgezet onderwijs en artikel 147 van de gemeentewet
besluit
- 1.
De verordening leerlingenvervoer gemeente Best 2025 vast te stellen.
- 2.
De verordening leerlingenvervoer gemeente Best 2024 in te trekken.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder;
- •
aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, taxibus of bustaxi;
- •
afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten, met ANWB routeplanner, langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;
- •
begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;
- •
deskundige: onafhankelijk medisch, psychiatrisch, psychologisch, pedagogisch of verkeerskundig deskundige;
- •
eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets;
- •
gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best;
- •
leerling: de leerling die is ingeschreven bij een school;
- •
leerling met een beperking: een leerling met een beperking, die door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken;
- •
onderzoeksrapport: een document met de uitkomsten van het onderzoek, waaronder de huidige situatie en het ontwikkelperspectief van de leerling; openbaar vervoer: personenvervoer dat openbaar toegankelijk is en waarvan iedereen al dan niet tegen betaling gebruik van kan maken;
- •
opstapplaats: plaats aangewezen door de gemeente, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer;
- •
ouders: ouders, voogden, pleegouders of verzorgers van de leerling;
- •
reguliere schooltijden: schooltijd tussen 8:00 uur en 17:00 uur;
- •
reistijd: de tijd die het de leerling met een beperking kost om met het OV van de woning naar de school te reizen, dan wel van de school naar de woning. Dit is inclusief wachttijden, overstaptijden en de duur van de reis met de verschillende vormen van het OV;
- •
samenwerkingsverband:
- 1.
Samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs;
- 2.
Samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de expertisecentra; of
- 3.
Samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
- 1.
- •
school:
- 1.
basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
- 2.
school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;
- 3.
school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020;
- 1.
- •
toegankelijke school: toegankelijke school als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, waar plaats is en waarbij de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders of de meerderjarige leerling berustende keuze van een school geëerbiedigd wordt;
- •
vervoersvoorziening:
- 1.
Vergoeding van fietsvervoer voor de leerling en zo nodig van diens begeleider;
- 2.
Vergoeding van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig van diens begeleider;
- 3.
Gehele of gedeeltelijke vergoeding van de vervoerkosten van de leerling en zo nodig van diens begeleider; of
- 4.
Aanbieding van aangepast vervoer voor de leerling en zo nodig voor diens begeleider;
- 1.
- •
woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft.
Hoofdstuk 2. Aanvraagprocedure van de vervoersvoorziening
Artikel 2. Aanvraag
-
1. De gemeente stelt een aanvraagformulier voor een vervoersvoorziening leerlingenvervoer vast.
-
2. Een aanvraag voor een vervoersvoorziening kan worden ingediend voor een leerling die binnen gemeente Best woont. Ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling dienen een volledig ingevuld en ondertekent papieren of digitaal formulier in. Het formulier dient voorzien te zijn van op het formulier vermelde gegevens.
-
3. De aanvraag moet ten minste 8 weken voorafgaand aan de ingangsdatum van de voorziening worden aangevraagd.
-
4. Als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan de gemeente verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.
-
5. Indien de aanvraag onjuist of onvolledig is ingediend, wordt de procedure van aanvraag verlengd. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de aanvraag aan te vullen.
-
6. Indien binnen deze gestelde termijn van twee weken geen volledig te beoordelen aanvraag is ontvangen, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld, tenzij de ouder heeft aangegeven meer tijd voor de aanvraag nodig te hebben. In dat geval wordt de aanvraag aangehouden gedurende in overleg met ouders nader te bepalen termijn.
Artikel 3. Onderzoek
-
1. Bij de beoordeling van de aanvraag voor een vervoersvoorziening voor de leerling en eventueel een begeleider, onderzoekt de gemeente in elk geval de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en die van het gezin, en de afstand en route tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school. De mogelijke afstemming van de vervoersvoorziening met andere in het kader van het sociaal domein aan de leerling of het gezin verstrekte voorzieningen maakt ook deel uit van het onderzoek.
-
2. Een gesprek kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Bij dit gesprek kan, als de gemeente dat noodzakelijk acht, ook een medewerker uit een ander domein of een deskundige aansluiten.
-
3. De uitkomsten van het onderzoek wordt uitgewerkt in de onderzoeksrapportage.
-
4. Dit artikel kan worden uitgewerkt in de beleidsregels.
Artikel 4. Inzet deskundige
-
1. De gemeente betrekt een deskundige bij het onderzoek en verzoekt deze advies uit te brengen, ter beoordeling van de individuele situatie van de leerling, op het moment dat hij specifieke deskundigheid noodzakelijk acht.
-
2. De ouders en de leerling verlenen medewerking aan het onderzoek van de deskundige. Het niet meewerken aan het onderzoek, kan tot gevolg hebben dat er geen vervoersvoorziening kan worden beschikt.
Artikel 5. Beslistermijn
-
1. De gemeente besluit binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag voor een vervoersvoorziening.
-
2. De gemeente kan de in het vorige lid bedoelde besluitvormingstermijn met ten hoogste vier weken verlengen. De gemeente stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.
Artikel 6. Ingangsdatum voorziening
Als een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:
- a.
Wanneer het een vergoeding betreft, met ingang van de dag na de beschikkingsdatum. Indien het een aanvraag betreft voor een vervoersvoorziening voor een nieuw schooljaar, dan wordt de ingangsdatum van de vervoersvoorziening de eerste dag van het nieuwe schooljaar.
- b.
Wanneer het aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de verzochte datum.
- c.
Een vervoersvoorziening wordt niet met terugwerkende kracht toegekend.
Artikel 7. Besluit
-
1. De gemeente bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking, de uitbetaling, en de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.
-
2. De gemeente kan aan de toekenning van een vervoersvoorziening nadere voorwaarden verbinden.
Hoofdstuk 3. Beoordelingscriteria
§1. Bepalingen primair en voortgezet onderwijs
Artikel 8. Algemene bepalingen
-
1. De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.
-
2. Ten behoeve van het schoolbezoek van een leerling die zijn woning heeft in de gemeente, kent de gemeente aan de ouders of de meerderjarige leerling op aanvraag één vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening. Hierbij vormt de goedkoopst passende vervoersvoorziening het uitgangspunt. Het toekennen van een combinatievergoeding is niet mogelijk.
-
3. De verantwoordelijkheid om als dat nodig is te zorgen voor een begeleider berust bij ouders, tenzij naar het oordeel van de gemeente voldoende is aangetoond dat begeleiding van de leerling door de ouders of anderen uit hun netwerk onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.
-
4. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders.
-
5. Bij de keuze voor de te verstrekken vervoersvoorziening wordt achtereenvolgens beoordeeld of vervoer, al dan niet met begeleiding, mogelijk is:
- a.
per fiets (voortgezet onderwijs)
- b.
per openbaar vervoer (voortgezet onderwijs);
- c.
met eigen vervoer;
- d.
met aangepast vervoer.
- a.
-
Dit lid wordt verder uitgewerkt in paragraaf 2 primair onderwijs en paragraaf 3 voortgezet onderwijs.
-
6. De gemeente kan opstapplaatsen vaststellen.
-
7. Dit artikel kan worden uitgewerkt in de beleidsregels.
Artikel 9. Weigeringsgronden
-
1. Geen vervoersvoorziening wordt toegekend als de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school kleiner is dan 6 km.
-
2. Geen vervoersvoorziening wordt toegekend voor het bezoeken van het voortgezet onderwijs, tenzij:
- a.
er sprake is van voortgezet speciaal onderwijs en de leerling door een handicap niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra; of
- b.
de leerling door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 8.28, van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
- a.
-
3. Naar een andere locatie dan woning, opvangadres, opstapplaats, school of stageplaats.
-
4. Er wordt geen vervoersvoorziening toegekend ten behoeve van incidenteel vervoer buiten schooltijden dan wel tijdens structureel afwijkende schooltijden die niet zijn aangekondigd in de schoolgids.
-
5. Dit artikel kan worden uitgewerkt in de beleidsregels.
Artikel 10. Andere oplossing
-
1. Als de leerling aanspraak kan maken op een passende voorziening of vergoeding voor de reiskosten op basis van een andere regeling, komt de leerling niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening op grond van deze verordening.
-
2. Als de leerling aanspraak kan maken op een gedeeltelijke vergoeding voor de reiskosten op basis van een andere regeling betrekt de gemeente deze vergoeding bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding op grond van deze verordening of brengt hij dit bedrag als eigen bijdrage in rekening.
Artikel 11. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
-
1. In overeenstemming met artikel 4, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, wordt een vervoersvoorziening toegekend over de afstand tussen de woning de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee brengt en de ouders of de meerderjarige leerling als aanvrager met het vervoer naar die school schriftelijk instemt.
-
2. Er wordt, overeenkomstig artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder c en d, van de Wet op het primair onderwijs, eveneens een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning:
- a.
de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, als ouders daar schriftelijk mee instemmen; of
- b.
een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a en ouders daar schriftelijk mee instemmen.
- a.
-
3. Als de ouders of de meerderjarige leerling vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling een vervoersvoorziening aanvragen naar een school op een grotere afstand, dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze slechts toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
Aan de gemeente is door de ouders of de meerderjarige leerling naar het oordeel van de gemeente voldoende aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige onderwijsbehoefte is van de leerling; en
- b.
Aan de gemeente is door de ouders of de meerderjarig leerling naar het oordeel van de gemeente voldoende aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod.
- a.
-
4. Dit artikel kan worden uitgewerkt in de beleidsregels.
Artikel 12. Vervoersvoorziening tijdelijke beperking
-
1. Op verzoek kan een vervoersvoorziening worden toegekend voor vervoer van een leerling met een tijdelijke beperking die langer duurt dan 3 maanden.
-
2. Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in het eerste lid van dit artikel dient een medische verklaring van een specialist te worden overlegd.
-
3. De vervoersvoorziening wordt toegekend voor de duur van het herstel en/of revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer eindigt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer.
Artikel 13. Schooltijden en wachttijden
-
1. Het aangepast vervoer vindt plaats in aansluiting op de schooldagen en schooltijden, zoals deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt. In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, introductieweek, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering) valt buiten het leerlingenvervoer.
-
2. Als er binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de regulier schooltijden, stelt de gemeente een wachttijd van één of meerdere uren in, om het aangepast vervoer zo efficiënt mogelijk in te zetten. Hierbij kunnen leerlingen op elkaar wachten, dan wel eerder op school zijn. Het aangepast vervoer kan dan toch gecombineerd worden, tenzij door een onafhankelijke deskundige is vastgesteld dat er geen wachttijd voor de leerling kan worden gehanteerd.
-
3. Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden wordt niet georganiseerd, tenzij de ouders of de meerderjarige leerling als aanvrager naar het oordeel van de gemeente toereikend bewijs overlegt waaruit blijkt dat de structurele handicap van een leerling de aansluiting op de standaard schooltijden onmogelijk maakt.
Artikel 14. Tijdelijk verblijf i.v.m. crisis buiten de gemeente
-
1. De gemeente kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken toekennen aan de ouders van een leerling, die als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a.
de leerling blijft zijn eigen school bezoeken;
- b.
in de periode, voorafgaand aan het tijdelijke verblijf buiten de gemeente, is een vervoersvoorziening toegekend op grond van deze verordening; en
- c.
de intentie bestaat dat de leerling terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente.
- a.
-
2. Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van het tijdelijk verblijf buiten de gemeente en herleeft weer zodra de leerling terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.
-
3. Als de vervoersvoorziening bestaat uit aangepast vervoer kan de gemeente, in overleg met de gemeente waarin de leerling tijdelijk verblijft, besluiten dat de gemeente van het tijdelijk verblijf het vervoer uitvoert.
Artikel 15. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in pleeggezin of internaat
-
1. Met inachtneming van de artikelen 8 en 10 kent de gemeente op aanvraag een vervoersvergoeding voor het weekeinde en de schoolvakantie toe aan de in de gemeente Best wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft. De weekeinden dienen structureel ingepland te zijn.
-
2. De gemeente kent aan de ouders een vervoersvergoeding toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de eenmaal per weekeinde gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekenden niet vallen binnen de in het eerste lid genoemde schoolvakanties.
-
3. De gemeente kent aan de ouders een vervoersvergoeding toe voor het vervoer van de leerling tijdens de schoolvakanties. De voorziening betreft de reis van het internaat of het adres van het pleeggezin naar de ouders eenmaal aan het begin van de vakantie en eenmaal aan het einde van de vakantie.
-
4. Voor de toekenning is een vergoeding van de kosten van openbaar vervoer het uitgangspunt.
De gemeente vergoedt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele handicap of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.
-
5. De gemeente kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren.
Artikel 16. Vervoersvoorziening naar stageadres
-
1. Als er aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar school kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar een stageadres. Hiervoor wordt een afzonderlijke verzoek ingediend.
-
2. De vervoersvoorziening naar een stageadres wordt, in aanvulling op de voorwaarden die gelden voor een vervoersvoorziening naar school, slechts toegekend als er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract;
- b.
de stagetijden komen overeen met de reguliere schooltijden;
- c.
de stage vindt plaats op één stageadres; en
- d.
het stageadres is gelegen binnen 15 kilometer van de woning of op de route van de woning naar de school.
- a.
-
3. Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling en het dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke stageadres.
Artikel 17. Vervoer naar het tweede opvangadres
-
1. De gemeente verstrekt alleen bekostiging van een tweede opvangadres als is voldaan aan de volgende criteria:
- a.
de leerling heeft recht op bekostiging van het vervoer van de woning naar school en/of vice versa;
- b.
het opvangadres betreft een BSO of opvang binnen het netwerk (oppas/familie) van de ouders na schooltijd;
- c.
het opvangadres is structureel. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-)wekelijks terugkerend patroon;
- d.
het tweede adres bevindt zich binnen de gemeente Best;
- e.
er is geen voorliggende voorziening die het vervoer van school naar het tweede adres voor haar rekening neemt of zou moeten nemen;
- f.
het betreft maximaal één structureel opvangadres na schooltijd.
- a.
-
2. De vervoersvoorziening van de school naar het tweede opvangadres wordt alleen verstrekt als de kosten voor de gemeente vergelijkbaar zijn met de kosten voor het vervoer van school naar de woning.
Artikel 18. Vervoerstraining
-
1. De gemeente kan, naast een vervoersvoorziening, ook een vervoerstraining inzetten ter versterking van de zelfredzaamheid van de leerling, waardoor deze na de training niet langer zal zijn aangewezen op een vervoersvoorziening, of door de training gebruik leert te maken van een goedkopere vervoersvoorziening.
-
2. De training sluit aan op het ontwikkelperspectief van de leerling, zoals opgenomen in de onderzoeksrapportage.
-
3. Dit artikel kan worden uitgewerkt in de beleidsregels.
§2. Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs
Artikel 19. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs
-
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder school een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
-
2. Deze paragraaf is niet van toepassing op leerlingen van scholen voor speciaal en voortgezet (speciaal) onderwijs die voortgezet onderwijs volgen.
Artikel 20. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerd vervoer
-
1. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan de gemeente de ouders vragen één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren, als dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.
-
2. De vergoeding voor het door ouders zelf georganiseerde vervoer bestaat uit een kilometervergoeding voor de eigen auto of eigen fiets op basis van het belastingvrije kilometerbedrag per kilometer, gebaseerd op maximaal twee retourreizen per dag.
-
3. Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, vergoedt de gemeente aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto of fiets voor de rit en niet per leerling.
-
4. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die voor het vervoer al een vergoeding van de gemeente ontvangen, wordt door de gemeente geen vergoeding verstrekt.
-
5. Als ouders in samenwerking met andere ouders besluiten zelf een vervoersvoorziening te organiseren, kan de gemeente, een bijzonder kostendekkend tarief hanteren, als dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.
Artikel 21. Aangepast vervoer
De gemeente verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in artikel 20 en de ouders en of het netwerk van de ouders niet in staat zijn om het vervoer van de leerling zelf te organiseren.
Artikel 22. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening
Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan de gemeente na overleg met de ouders een vergoeding verstrekken voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.
§3. Voortgezet onderwijs
Artikel 23. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs
-
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder school:
- a.
een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs; of
- b.
een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
- a.
Artikel 24. Vervoersvoorziening op basis van fietsen met ondersteuning
-
1. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, wordt op basis van het ontwikkelingsperspectief van de leerling, beoordeeld of de leerling deel kan nemen aan het project Snelbinders.
-
2. Voor het ontwikkelingsperspectief kan de gemeente Best om advies vragen van een deskundige.
-
3. Dit artikel kan worden uitgewerkt in de beleidsregels.
Artikel 25. Vervoersvoorziening op basis van OV met ondersteuning
-
1. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, wordt op basis van het ontwikkelingsperspectief van de leerling beoordeeld of de leerling deel kan nemen aan het project OV reizen.
-
2. Voor het ontwikkelingsperspectief kan de gemeente Best om advies vragen van een deskundige.
-
3. Dit artikel kan worden uitgewerkt in de beleidsregels.
Artikel 26. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerd vervoer
-
1. De gemeente versterkt een vervoersvergoeding in de vorm van een kilometervergoeding als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en uit het ontwikkelingsperspectief blijkt dat de leerling niet kan deelnemen aan de projecten uit artikel 24 en 25 van deze verordening.
-
2. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan de gemeente de ouders vragen of op aanvraag toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren, als dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.
-
3. De vergoeding voor het door ouders zelf georganiseerde vervoer bestaat uit een kilometervergoeding voor de eigen auto op basis van het belastingvrije kilometerbedrag per kilometer, gebaseerd op maximaal twee retourreizen per dag.
-
4. Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, vergoedt de gemeente aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto voor de rit en niet per leerling.
-
5. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die voor het vervoer al een vergoeding van de gemeente ontvangen, wordt door de gemeente geen vergoeding verstrekt.
-
6. Als ouders in samenwerking met andere ouders besluiten zelf een vervoersvoorziening te organiseren, kan de gemeente, een bijzonder kostendekkend tarief hanteren, als dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.
Artikel 27. Aangepast vervoer
-
1. De gemeente verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in artikel 26 en de ouders en of het netwerk van de ouders niet in staat zijn om het vervoer van de leerling zelf te organiseren.
-
2. De gemeente verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 11 bezoekt, indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 26 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
Artikel 28. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening
Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan de gemeente na overleg met de ouders een vergoeding verstrekken voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.
Hoofdstuk 4 Rechtmatigheid
Artikel 29. Doorgeven van wijzigingen
-
1. De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct schriftelijk mede te delen aan de gemeente.
-
2. Incidentele wijzigingen (zoals eenmalig wijzigingen van tijden, dagen, locatie en ophaal en/of afzetadres) zijn niet mogelijk. Net als bij lesuitval en ziekte van kind is de ouder/verzorger verantwoordelijk voor de opvang van het kind.
Artikel 30. Beëindiging, opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening
-
1. Als sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, wordt de aanspraak op de voorziening opnieuw beoordeeld. De gemeente neemt hierover een besluit.
-
2. De gemeente kan een besluit tot toekenning van een vervoersvoorziening beëindigen, opschorten, herzien, of intrekken, als het vaststelt dat:
- a.
niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij deze verordening;
- b.
beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;
- c.
de verstrekte vervoersvoorziening naar het oordeel van de gemeente niet meer de meest passende vervoersvoorziening is;
- d.
sprake is van onaanvaardbaar gedrag door de leerling gedurende het verblijf in het aangepast vervoer; of
- e.
het vervoeren van de leerling leidt tot een onveilige situatie voor de leerling zelf, andere reisgenoten of de chauffeur in het aangepast vervoer.
- a.
-
3. De kosten van een ten onrechte genoten vervoersvoorziening kunnen van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling worden teruggevorderd, of worden verrekend met een verstrekte maar nog niet uitbetaalde vervoersvergoeding.
-
4. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepaste vervoer berust bij de ouders.
-
5. Dit artikel kan worden uitgewerkt in de beleidsregels.
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
Artikel 31. Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist de gemeente.
Artikel 32. Hardheidsclausule
De gemeente kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders of de meerderjarige leerling gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
Artikel 33. Intrekking oude regeling
De verordening leerlingenvervoer Best 2024 wordt ingetrokken.
Artikel 34. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op 15 april 2025.
-
2. De minderjarige leerling houdt recht op een lopende voorziening, versterkt op grond van de verordening leerlingenvervoer Best 2024, totdat de gemeente een nieuw besluit heeft genomen.
-
3. Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening leerlingenvervoer Best 2024 en waarop nog niet is beslist bij het inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
-
4. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer Best 2025.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 april 2025.
De voorzitter,
Rianne Donders-de Leest
De griffier,
Rian Swinkels-van de Laar
Toelichting
Algemeen
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan een beroep doen op de Verordening leerlingenvervoer Best 2025, hierna: de verordening. Ook meerderjarige leerlingen kunnen, nadat zij meerderjarig zijn geworden, een beroep doen op de verordening.
Wettelijke plicht
De raad heeft de wettelijke plicht een verordening vast te stellen voor het leerlingenvervoer. In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo), artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: Wec) en artikel 8.29, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: Wvo 2020), heet het: een vergoeding van de door de gemeente noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek. Het gaat hierbij zowel om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs, als om instellingen voor cluster 1 en cluster 2 onderwijs (zie voor informatie over clusters 1 t/m 4 toelichting bij definitie “school”).
De Verordening geeft uitvoering aan de taakstelling van het gemeentebestuur.
Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders en meerderjarige leerlingen de aanvraag kunnen indienen, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan de gemeente kan beoordelen of de ouders of de meerderjarige leerling aanspraak maken/maakt op een vervoersvoorziening. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft.
De Verordening is zodanig opgebouwd, dat eerst het recht op een vervoersvoorziening wordt vastgesteld, waarna onderzocht wordt welke voorziening wordt verstrekt.
Naast de verplichte onderdelen bevat deze verordening ook onderdelen die niet verplicht zijn op grond van de Wpo, de Wec, of de Wvo 2020. Dan gaat het bijvoorbeeld om het aanbieden van vervoerstraining.
Vervoersvoorziening
In de verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gehanteerd. Deze kan verschillende vormen hebben. Het kan gaan om een vergoeding in geld voor bijvoorbeeld de kosten van openbaar vervoer, maar het kan ook gaan om een e-bike. Wanneer de leerling door zijn handicap geen gebruik kan maken van de fiets en het openbaar vervoer, ook niet met begeleiding, kan de gemeente een vorm van aangepast vervoer verzorgen of laten verzorgen.
De gemeente bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het vervoer dient echter te allen tijde passend te zijn.
Als ouders hun kind zelf vervoeren dan is de kilometervergoeding gebaseerd op het belastingvrije kilometertarief eigen vervoer van de belastingdienst. Indien wordt beschikt op basis van eigen vervoer, dan is deze van toepassing voor het gehele schooljaar en bestaat er in dat schooljaar geen recht op aangepast vervoer, mits een nieuwe aanvraag leerlingenvervoer wordt ingediend en hiervoor een positieve beschikking wordt afgegeven. Incidentele vergoedingen voor eigen vervoer worden vanaf het schooljaar 2024/2025 niet meer verstrekt. De gemeente kan toestemming weigeren op grond van de kosten of als de toestemming leidt tot een aantasting van de instandhouding van het aangepast vervoer.
Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
De Verordening gaat uit van een voorziening voor het zo zelfstandig mogelijk reizen door de leerling.
Artikelsgewijs
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader behandeld.
Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1. Definities
Aangepast vervoer
Van aangepast vervoer is sprake als de gemeente het vervoer naar en van school zelf verzorgt of laat verzorgen. Het kan dan gaan om vervoer per besloten (school)busvervoer, maar ook om bijvoorbeeld taxivervoer groepsverband.
Afstand
De afstand dient consequent te worden gemeten. Er wordt voor elke afstand eenzelfde, professionele routeplanner gehanteerd. De route hoeft overigens niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer. Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg.
Deskundige
Een deskundige beschikt over specifieke expertise op basis van zijn opleiding of functie. Dit kan een arts, psychiater of psycholoog zijn, die inzicht kan geven in de mate waarin de leerling door een handicap is beperkt, maar ook bijvoorbeeld een politiefunctionaris die als verkeersdeskundige kan beoordelen of een route voldoende begaanbaar en veilig is.
Leerling met een beperking
Een leerling die door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een leerling met een beperking in de zin van de Verordening. ‘Centraal staat het feit dat de leerling vanwege een handicap niet in staat is om zelfstandig naar school te reizen, de aard van de handicap is daarbij ondergeschikt’ (Kamerstukken II 2013/14, 34 022, nr. 3, p. 5).
Wanneer een leerling, ondanks zijn handicap wél zelf kan reizen met het openbaar vervoer, is deze in de zin van de Verordening géén leerling met een beperking. De beperking die de leerling door de handicap ervaart moet structureel van aard zijn, in ieder geval langer dan drie maanden duren. Wanneer de beperking met medicijnen te verbeteren is, is er geen sprake van een beperking in de zin van deze verordening. Van een beperking in deze verordening is dus alleen sprake wanneer deze structureel en niet behandelbaar is.
Leerling
Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de Wpo). In het derde lid van artikel 39 van de Wpo is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.
Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de Verordening. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang.
Een belangrijke uitzondering vormen leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking Wpo). Ouders van leerlingen die deze scholen bezoeken kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen.
Leerlingenvervoer is ook niet bedoeld voor leerlingen die een opleiding volgen op MBO, HBO, WO of VAVO.
Onderzoeksrapportage
Om de leerling in staat te stellen zelfstandig naar en van school te reizen kan het nodig zijn om de leerling aanvullende vaardigheden aan te leren. Het hiervoor op te stellen plan is ontwikkelperspectief, dat door de gemeente, waar nodig op basis van deskundig advies, wordt opgesteld.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer is ruim gedefinieerd. Het gaat niet alleen om voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling. Ook een voor een ieder openstaande regiotaxi of belbus, die op afroep rijdt, wordt in het kader van deze verordening als een vorm van openbaar vervoer beschouwd. De definitie in deze verordening is daarmee ruimer dan de definitie van openbaar vervoer in artikel 1, Wet personenvervoer 2000.
Opstapplaats
Eén van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats.
Ouders
De omschrijving volgt de begripsbepaling uit de Wvo 2020 en maakt aanvullend expliciet duidelijk dat ook met het gezag belaste pleegouders onder het ouderbegrip vallen. De definitie wijkt daarmee iets af van de Wpo en Wec, waarin het hebben van gezag geen onderdeel vormt van de begripsbepaling.
Samenwerkingsverband
Onder 1°
Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a, van de Wpo alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Volgens het vijftiende lid van artikel 18a van de Wpo kunnen deze scholen er ook voor kiezen om zich aan te sluiten bij een landelijk samenwerkingsverband.
Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.
Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.
Onder 2°
Artikel 28a, van de Wec verwijst naar het samenwerkingsverband genoemd in het tweede lid van artikel 18a, van de Wpo waarbij een of meer scholen voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 scholen zijn aangesloten, en naar het samenwerkingsverband genoemd in artikel 2.47, tweede lid, van de Wvo 2020 waarbij een of meer scholen voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 scholen zijn aangesloten. Volgens het vijftiende lid van artikel 18a, van de Wpo en het achttiende lid van artikel 2.47, van de Wvo 2020 kunnen deze scholen er ook voor kiezen om zich aan te sluiten bij een landelijk samenwerkingsverband
Onder 3°
Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens het tweede lid van artikel 2.47, van de Wvo 2020 alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Volgens het achttiende lid van artikel 2.47, van de Wvo 2020 kunnen deze scholen er ook voor kiezen om zich aan te sluiten bij een landelijk samenwerkingsverband.
Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.
Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.
School
Onder 1°
In de Wpo gaat het om basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs.
Onder 2°
In de Wec gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
De Wec onderscheidt de volgende clusters:
Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap,
Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps,
Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps en
Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.
Onder 3°
In de Wvo 2020 gaat het om scholen voor vwo, havo, mavo, vbo en praktijkonderwijs. Ook de op grond van artikel 2.86, van de Wvo 2020 bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen instellingen vallen er onder.
Toegankelijke school
Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking zijn aangewezen op een bepaalde school. In het tweede lid, van artikel 4, van de Wpo staat dat de gemeente in de verordening geen onderscheid mag maken tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Het derde lid van artikel 4 Wpo bepaalt dat de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school, moet eerbiedigen.
In de Wpo is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de Wpo). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.
De Wvo 2020 kent ook een dergelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling aangewezen is op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs of tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 2.47, zevende lid, onder c, van de Wvo 2020). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.
Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de Wec is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de Wec).
Vervoersvoorziening
De wet bepaalt dat de gemeente het vervoer zelf kan verzorgen, dan wel doen verzorgen. Ook kan zij een vergoeding verstrekken. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt in verschillende varianten.
Woning
Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven. Deze plaats kan ook in meer dan één gemeente zijn (ABRvS 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:249).
Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, moet een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders. Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (de buitenschoolse opvang) valt in beginsel niet onder het begrip 'woning'.
Hoofdstuk 2. Aanvraagprocedure van de vervoersvoorziening
Artikel 2. Aanvraag
Als ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, dienen zij een aanvraag in bij de gemeente. De meerderjarige en handelingsbekwame leerling moet dit zelf doen. De aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de feitelijke en structurele verblijfplaats (woning) van de leerling is. Dit kan ook een vast logeeradres zijn, waar de leerling op vaste dagen verblijft. De gemeente stelt hiervoor een digitaal of papieren aanvraagformulier beschikbaar.
Bij de aanvraag kunnen gegevens worden gevraagd. Onder gegevens moet ook worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken), bijvoorbeeld een medische verklaring, werkgeversverklaring, of een verklaring van de rijksinspecteur van de belasting. Huisartsen zijn hiervan uitgezonderd, omdat de Landelijke Huisartsen Vereniging in haar richtlijn heeft opgenomen, dat huisartsen deze verklaringen niet mogen verstrekken. Het schaadt mogelijk de relatie met de patiënt en daar werken huisartsen liever niet aan mee. Een advies is wel op te vragen bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst. Bij twijfel zal de gemeente zelf een onafhankelijke deskundige inschakelen.
Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht deze gegevens te overleggen, als deze van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. De gegevens dienen juist en volledig ingevuld te zijn. De gemeente bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.
Als het aanvraagformulier aangevuld of gecorrigeerd moet worden, stuurt de gemeente het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen twee weken aan te vullen of te verbeteren. Artikel 4:15 van de Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan zal de gemeente moeten afwegen of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb zal in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzende beschikking niet louter kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is (zie ABRvS 9 november 1989, nr. R03.89.5831/S6535).
Artikel 3. Onderzoek
In de onderzoeksfase wordt onderzocht of men in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en welke voorziening de goedkoopst passende vervoersvoorziening is. Bij dit onderzoek staan de mogelijkheden en behoeften van de leerling en de zelfredzaamheid van het gezin om zo zelfstandig mogelijk te reizen centraal, alsmede de mogelijkheden van de leerling om zich te ontwikkelen naar meer zelfstandigheid in het vervoer. Het onderzoek is bedoeld om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te verzamelen, zoals ook voorschreven in artikel 3:2, van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor een leerling wordt uitgegaan van hoe de leerling zo zelfstandig mogelijk naar en van zijn school kan reizen.
Om ouders te informeren over het leerlingenvervoer wordt bij voorkeur een gesprek met de aanvrager(s) gevoerd, om:
verwachtingen aangaande het leerlingenvervoer voor de eventuele komende jaren te managen;
de aanvraag goed te kunnen beoordelen;
te onderzoeken wat de vervoersmogelijkheden van de leerling zijn.
Als dit mogelijk is, is het van meerwaarde om ook de leerling te betrekken bij het gesprek. Zo nodig kan ook een deskundige betrokken worden bij het gesprek. Dit kan iemand met medische kennis zijn, zoals een orthopedagoog, iemand van de school, het samenwerkingsverband of anderszins. Ook ouders kunnen zich tijdens het gesprek laten bijstaan, bijvoorbeeld door een onafhankelijke cliëntondersteuner.
In het gesprek wordt onderzocht in welke mate en in welk tempo te verwachten is, dat een leerling zelfstandig(er) kan reizen en hoe ouders hierbij kunnen ondersteunen en/of welke faciliteiten de gemeente daarbij biedt.
In het onderzoek wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om de vervoersvoorziening af te stemmen op andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein worden verstrekt. Dit sluit aan bij de verplichting uit bijvoorbeeld de Wmo 2015. Daarbij is in de toelichting aangegeven dat de gemeente verplicht is om de problematiek van een betrokkene in het sociale domein (zorg, wonen, welzijn, jeugdzorg, onderwijs, schulden etc.) in onderlinge samenhang in kaart te brengen en te bevorderen dat de dienstverlening in dat sociale domein zo goed mogelijk op elkaar wordt afgestemd (Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 170). Om deze reden zou ook een bij de gemeente werkzame collega uit het sociaal domein bij het gesprek aan kunnen sluiten, zoals een bij het gezin betrokken (SKJ-geregistreerde) jeugdconsulent.
Als de leerling niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school bezoekt is dit eveneens onderwerp van gesprek. Wat is er gedaan om wél naar de school dichtbij de woning te gaan? En wat wordt er gedaan, ook door het samenwerkingsverband, om het onderwijs in de toekomst dichterbij te organiseren?
Bij de beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer is het belangrijk te kijken naar wat een leerling kan en wil. De vergoedingsstructuur is zodanig opgebouwd, dat, binnen de gestelde criteria (beoordelingsfase), de meest zelfstandige en onafhankelijke manier van reizen door de leerling wordt vergoed. Ouders spelen hierin een belangrijke rol en hebben een eigen verantwoordelijkheid. Het is aan hen om eventueel samen met hun sociale netwerk of met behulp van andere ouders hun kind zelf te (laten) vervoeren of te leren zelf naar school te reizen.
Veel leerlingen hebben door hun ontwikkelachterstand en/of gedragsproblemen extra begeleiding nodig op weg naar zelfstandigheid. Dit is een verantwoordelijkheid van de ouders, maar de gemeente kan hierbij ondersteuning bieden door het inzetten van een vervoerstraining.
Uiteraard blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een kind kan reizen. Daarin speelt niet alleen de
beperking een rol, maar ook de leeftijd, de route en de behoeften van de leerling. Om het maatwerk te kunnen bieden is het van belang om kennis te hebben van de situatie van de leerling, de meest geschikte en haalbare vervoerswijze en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.
Vierde lid
De gemeente stelt, in overleg met de ouders en zo mogelijk met de leerling, een onderzoeksrapportage op waarin het ontwikkelingsperspectief voor de leerling is omschreven. In dit plan wordt vastgelegd waar de leerling qua mobiliteit naartoe kan groeien en hoe dit begeleid moet worden. Het doel hiervan is om te beschrijven welke mogelijkheden er zijn om de leerling zelfstandiger te laten reizen, wat hiervoor nodig is, welke periode hiervoor gepland wordt, wat ouders hierin kunnen betekenen en waar de gemeente ondersteunt. Het onderwijs heeft ook tot doel om leerlingen zelfstandig te leren functioneren in de maatschappij. Onder meer voor dit doel wordt door de school een ontwikkelingsperspectief opgesteld voor de leerling. Dit plan kan betrokken worden bij de onderzoeksrapportage.
Wanneer ouders geen medewerking willen verlenen aan het opstellen van een ontwikkelperspectief in de onderzoeksrapportage voor de leerling kan de gemeente overwegen om een onafhankelijk medisch advies in te winnen, waarmee onafhankelijk inzicht in de vervoersmogelijkheden van de leerling verkregen kan worden.
Artikel 4. Inzet deskundige
De verordening bevat, conform artikel 4, vierde lid, van de Wpo, artikel 4, vierde lid, van de Wec en 8.29, derde lid, van de Wvo 2020, een regeling voor het inwinnen van advies van een deskundige. Dit is nodig op het moment dat er voor het beoordelen van de aanvraag specifieke deskundigheid noodzakelijk is waar de gemeente zelf intern niet over beschikt.
Artikel 5. Beslistermijn
Eerste lid
Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat de redelijke termijn waarbinnen een beschikking moet worden gegeven in ieder geval is verstreken als de gemeente binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven, of aan de aanvrager een bericht van verdaging heeft gezonden.
Voor de Verordening is gekozen voor de wettelijk toegestane beslistermijn van acht weken.
Tweede lid
Het kan voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is voor de gemeente. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of als er sprake is van een bijzondere situatie. De gemeente kan de beslistermijn dan voor ten hoogste vier weken verlengen.
Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn moet er een beschikking op de ingediende aanvraag door de gemeente gegeven. De termijn kan dan enkel nog worden opgeschort gedurende de termijn waarop de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd (art. 4:15 lid 2 sub a Awb).
Artikel 6. Ingangsdatum voorziening
Een vervoersvoorziening wordt niet met terugwerkende kracht toegekend. De vergoeding is bedoeld om de leerling in staat te stellen (in de toekomst) de school te bezoeken. Het is geen inkomensvoorziening. Dit past ook bij de primaire verantwoordelijkheid van de ouders van de leerling om het schoolbezoek zelf te organiseren en te faciliteren. Voor het aangepast vervoer geldt dat de gemeente, na toekenning, voor de praktische organisatie van het vervoer enige tijd nodig zal hebben. Hierbij gaat het onder andere om het inroosteren van de leerling en het eventueel aanpassen van de vervoersroute, zodat de leerling mee kan.
Artikel 7. Besluit
Eerste lid
Een besluit moet voldoen aan de eisen die de Awb daaraan stelt. Zo moet er sprake zijn van een deugdelijke motivering (artikel 3:46, van de Awb). In dit artikel is bepaald welke concrete informatie minimaal in het besluit moet worden opgenomen. Het betreft een nadere uitwerking van de wettelijke eisen, die niet afdoet aan de plicht om aan de eisen die rechtstreeks voortvloeien uit de Awb te voldoen.
Om enige beleidsruimte te creëren is bepaald dat de gemeente bij de toekenning van de vervoersvoorziening tevens de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking moet deze termijn aangegeven worden. Per geval wordt de termijn bepaald.
Vanuit het oogpunt van lastenverlichting voor de burger is het wenselijk dat het aantal aanvragen zoveel mogelijk wordt beperkt. In dat kader verdient het aanbeveling om te bezien of het mogelijk is om voor een langere periode dan één schooljaar de vervoersvoorziening toe te kennen. Wanneer te verwachten valt dat er geen verandering zal optreden in de lichamelijk of geestelijke toestand van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen, is het wenselijk te kiezen voor een periode van enkele jaren, of zelfs voor de hele schoolperiode.
Als er in de situatie van de leerling echter verandering valt te verwachten, bijvoorbeeld een verbetering in de lichamelijke of geestelijke toestand, zal er gekozen worden voor een verstrekking over een termijn van één schooljaar.
Tweede lid
Aan de verstrekking van een vervoersvoorziening kan de gemeente voorwaarden verbinden. Zo kan worden bepaald dat, bijvoorbeeld in het kader van het streven naar zelfredzaamheid, er een terugkeer garantie is van één jaar in het aangepaste vervoer indien de leerling niet in staat is tot (de ontwikkeling in) zelfstandig reizen.
Hoofdstuk 3. Beoordelingscriteria
Artikel 8. Algemene bepalingen
Eerste lid
De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In dit lid is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders. Ouders kunnen er dus niet van uit gaan dat zij altijd een vervoersvoorziening krijgen of dat deze altijd wordt voortgezet. Van ouders wordt ook verwacht dat zij de noodzakelijke keuzes maken om hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Daarbij kan gedacht worden aan het aanpassen van werktijden en het verkeersveilig maken van de leerling.
Tweede lid
In deze verordening zijn verschillende voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening. Op het moment dat een leerling voldoet aan die voorwaarden en er meerdere vervoersvoorzieningen zijn waarvan de leerling (in redelijkheid) gebruik zou kunnen maken, dan zal de keuze vallen op de voor de gemeente goedkoopste oplossing. Ook als dit betekent dat die oplossing meer van ouders (bijvoorbeeld extra begeleiding) of de leerling (meer reistijd) vraagt. Dit past binnen het uitgangspunt dat ouders en de leerling in de basis zelf verantwoordelijk zijn voor het schoolbezoek en is nodig om het vervoersstelsel toegankelijk en betaalbaar te houden. Een vergoeding voor aangepast vervoer van huis naar school in combinatie met een kilometervergoeding voor vervoer van school naar huis is niet mogelijk.
De gemeente kan op grond van deze bepaling bijvoorbeeld weigeren een vervoersvergoeding te verstrekken als de leerling gebruik kan maken van het aangepast vervoer, waarbij de kosten voor de gemeente gelijk blijven omdat er toch al een taxibus rijdt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Dit ongeacht het feit of de leerling vervolgens daadwerkelijk van dit aangepast vervoer gebruik wenst te maken.
Derde lid
Wanneer een leerling begeleiding nodig heeft tijdens het vervoer, is dat primair een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Werk van ouders of anderszins ontslaat ouders niet van deze verantwoordelijkheid. Wanneer ouders zelf niet in staat zijn om begeleiding te bieden, is het hun verantwoordelijkheid iemand te zoeken, die deze taak van hen al dan niet tijdelijk, geheel of gedeeltelijk kan overnemen. Er ligt echter ook een wettelijke zorgplicht bij de gemeente om passend vervoer aan te bieden. Het is aan de gemeente om een zorgvuldige afweging te maken en te bepalen wat, gelet op de primaire verantwoordelijkheid van ouders, redelijk is (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 7).
Vierde lid
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders. Zij moeten de gelegenheid krijgen hun kind te begeleiden bij het vervoer. Indien het gedrag van het kind niet veranderd, ondanks de begeleiding van ouders, kunnen ouders de gemeente verzoeken om de beschikking aangepast vervoer om te zetten naar een vervoersvoorziening georganiseerd door ouders.
Het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt, kan dit gedrag er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening beëindigd wordt. Onder onaanvaardbaar gedrag door de leerling of de ouder wordt verstaan het gedrag dat onder de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is. Gedacht kan worden aan beschadiging van het interieur van de taxi(-bus), mishandeling van medepassagiers, grove belediging of bedreiging van de chauffeur etc. Voordat daar echter consequenties aan worden verbonden dient nagegaan te worden of het gedrag verwijtbaar is. Bepaalde aandoeningen kunnen met zich meebrengen, dat dit niet het geval is. In dat geval zal beoordeeld moeten worden of een andere vervoersvoorziening uitkomst biedt, zoals inzet eigen vervoer.
Vijfde lid
Bij het verstrekken van de vervoersvoorziening staat de zelfredzaamheid en de eigen verantwoordelijkheid van de leerling en zijn ouders voorop. Bij de bepaling van de aard van de vervoersvoorziening wordt hier dan ook naar gekeken. Zelf fietsen heeft daarbij bijvoorbeeld de voorkeur boven aangepast vervoer in de vorm van een door de gemeente georganiseerde taxibus.
Zesde lid
De gemeente kan opstapplaatsen vaststellen. Bij het aanwijzen van opstapplaatsen betrekt de gemeente op dezelfde of soortelijke wijze de onderwerpen zoals deze van toepassing zijn voor ouders die hun kind brengen of halen naar een gewone basisschool;
veiligheid;
verlichting;
beschutting tegen weer en wind.
Leerlingen dienen in principe op te stappen bij een Centrale Opstapplaats wanneer de toegekende voorziening bestaat uit aangepast vervoer. Alle leerlingen die wonen binnen een straal van 2 kilometer rond de opstapplaats worden ’s morgens door de ouder naar de opstapplaats gebracht en daar ’s middags, aan het einde van de schooldag, weer opgehaald. Hierop zijn een aantal uitzonderingen die op individuele basis worden beoordeeld. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:
als leerlingen zo beperkt zijn (lichamelijk en/of geestelijk) dat ze niet in staat zijn bij de opstapplaats op te stappen (op basis van bijvoorbeeld een medisch attest of een medische keuring).
als de thuissituatie van het kind begeleiding naar en toezicht bij de plaats niet toe staat;
als het jonge leerlingen betreft met zware problematiek;
kinderen die vroeg moeten vertrekken, bijvoorbeeld die rond 7.00 uur worden opgehaald om naar school te worden gebracht.
De afstand tussen het huisadres en de opstapplaats mag maximaal 2 kilometer bedragen.
Artikel 9. Weigeringsgronden
Eerste lid
Deze bepaling geeft invulling aan de op grond van artikel 4, achtste lid, van de Wpo en artikel 4, zevende lid, van de Wec bestaande mogelijkheid om in de verordening te bepalen dat er geen aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening op grond van de afstand.(De afstand van 6 kilometer sluit aan bij de in artikel 4, zevende lid, van de Wpo opgenomen bovengrens van 6 kilometer.) De afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.
Leerlingen die voortgezet onderwijs volgen en geen handicap hebben, komen al niet in aanmerking voor leerlingenvervoer. Voor hen is deze bepaling dan ook niet van toepassing.
Tweede lid
Voor het bezoeken van een school voor voortgezet onderwijs zijn de ouders of de leerling, ongeacht de afstand, zelf verantwoordelijk. Voor het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 4, vierde lid, van de Wec) en het regulier voortgezet onderwijs (artikel 8.28, van de Wvo 2020) geldt, dat leerlingen met een beperking slechts recht hebben op een vervoersvoorziening als zij door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap voor hun schoolbezoek
- a.
niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken; of
- b.
zijn aangewezen op ander vervoer dan openbaar vervoer.
Leerlingen komen daarmee alleen in aanmerking voor leerlingenvervoer als zij gezien hun handicap niet in staat zijn om zelfstandig naar school te komen (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3, p.36). Om te kunnen beoordelen of een leerling door zijn handicap beperkt is om zelfstandig te reizen, is in een aantal gevallen onafhankelijk advies van deskundigen ter zake nodig. Het zal dan veelal gaan om de vraag of een leerling door zijn handicap in het geheel niet van openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, of alleen onder begeleiding daarvan gebruik kan maken. Het kan ook gaan over een deelaspect van het vervoer, bijvoorbeeld over de vraag of een bepaalde route door de betreffende leerling veilig kan worden afgelegd.
Artikel 10. Andere oplossing
De mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in het kader van deze verordening is niet bedoeld voor situaties waarin leerlingen of hun ouders voor dit vervoer al (gedeeltelijk) gebruik kunnen maken van een andere regeling of vergoeding. Dit artikel voorkomt dat er een (deels) dubbele vergoeding kan worden ontvangen.
Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) een vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school of de stage, mag de gemeente die vergoeding aftrekken van de vergoeding die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat.
Het bovenstaande geldt echter niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.
Artikel 11. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Eerste lid
In artikel 4, tweede en derde lid, van de Wpo, artikel 4, tweede lid, van de Wec en artikel 8.29, tweede lid, van de Wvo 2020 is bepaald dat de raad bij het vaststellen van de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen. Tevens is in de genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking.
Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare, veilige weg.
Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer van en naar de dichtst bij de woning gelegen school.
Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met zich brengt), kan de gemeente aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.
Richting
Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen). Sinds 2004 zijn gereformeerd en hervormd opgegaan in de Protestantse Kerk Nederland (PKN). De keuze van de leerling of zijn ouders voor één van de hiervoor genoemde erkende richtingen bepaalt dus (mede) of een school kan worden aangemerkt als toegankelijke school voor de betreffende leerling.
Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, Iederwijsscholen, etc. De voorkeur van de leerling of zijn ouders voor een bepaalde onderwijskundige methode is niet van invloed bij het bepalen van de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
Instellingen voor cluster 1 en cluster 2
Als de commissie van onderzoek heeft geoordeeld dat de leerling toelaatbaar is tot of aangewezen is op begeleiding vanuit een instelling voor cluster 1 of cluster 2 onderwijs, dan bepaalt dit (mede) of sprake is van een toegankelijke school.
De school is vol
Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling.
Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.
Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school – de gemeente dient naar de duur van de wachtlijst te informeren – kan de vervoersvoorziening beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.
Dislocaties en nevenvestigingen
Als een school die een leerling bezoekt meer dan een locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de Verordening moeten worden beschouwd. Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiële instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.
Tweede lid
Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid, onder c en d, van de Wpo moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband ook worden bekostigd. Dat hoeft niet persé de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs te zijn. Het is mogelijk dat er een school buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.
Na invoering van het passend onderwijs beoordeelt het samenwerkingsverband of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de Wpo). Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40, achtste lid, van de Wpo). Een ander samenwerkingsverband kan immers gekozen hebben voor een hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.
In het tweede lid wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. Daarnaast geldt, bij toepassing van het tweede lid, aanhef en onder b, ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.
Derde lid
Binnen het leerlingenvervoer wordt een vergoeding verstrekt naar de (qua afstand) dichtstbijzijnde toegankelijke school, rekening houdend met de onderwijsbehoefte en de richting. In de praktijk komt het voor dat dit niet de school is waarnaar de leerling door het samenwerkingsverband wordt verwezen.
Het derde lid beschrijft de voorwaarden waaronder de gemeente tóch kan besluiten om een vergoeding te verstrekken naar de niet dichtstbijzijnde toegankelijke (en door het samenwerkingsverband geadviseerde) school.
De noodzaak van het bezoeken van de niet dichtstbijzijnde toegankelijke school moet overtuigend worden aangetoond aan de gemeente;
In het geval van hoogbegaafdheid kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor vervoer van de leerling als de dichtstbijzijnde basisschool (nog) geen passend aanbod heeft voor de hoogbegaafde leerling en de leerling verder moet reizen naar een voor hem eerst volgende dichtstbijzijnde toegankelijke school die wel een passend aanbod kan bieden. De hoogbegaafdheid van de leerling moet op basis van een intelligentie-onderzoek worden gestaafd, er dient vanuit de dichtstbijzijnde school een toelichting te worden gegeven waarom er geen passend aanbod is en er dient vanuit de Day a Week School (hoogbegaafdheidsvoorziening) binnen Best een toelichting te worden gegeven waarom er geen passend aanbod is voor de desbetreffende leerling. Het samenwerkingsverband kan hierbij worden ingeschakeld.
Wanneer al dan niet door het samenwerkingsverband is vastgesteld, welke onderwijssoort een leerling nodig heeft op grond van de Wpo, de Wec of de Wvo 2020, zal aan de gemeente overtuigend moeten worden aangetoond, waarom dat onderwijs niet geboden kan worden op de dichterbij gelegen school. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een leerling, die onder een samenwerkingsverband valt waar arrangementen op reguliere basisscholen worden aangeboden, die het speciaal (basis) onderwijs vervangen. De leerling gaat dan naar een reguliere basisschool verder weg, omdat het arrangement, waarop hij onderwijskundig is aangewezen dichterbij niet aanwezig is.
Symbiose
Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24, van de Wec en Titel IV van het Onderwijskundig besluit Wec). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.
Een voorbeeld hiervan is dat er binnen het samenwerkingsverband een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) is opgericht, waar leerlingen tijdelijk onderwijs volgen als er een orthopedagogische en orthodidactische benadering nodig. De leerling blijft daarbij ingeschreven staan op zijn oorspronkelijke school, maar volgt in de praktijk elders onderwijs (Kamerstukken II 2013/14, 34 022, nr. 3, p. 4; Kamerstukken II 2014/15, 34 022, nr. 5, p. 5).
Artikel 12. Vervoersvoorziening tijdelijke beperking
Een leerling met een tijdelijke beperking zoals een gebroken been of arm komt niet in aanmerking voor leerlingenvervoer. Alleen bij een structurele beperking (langer dan 3 maanden) wordt eventueel vervoer verleend. Echter indien bijvoorbeeld een leerling een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van een rolstoel en/ of krukken vanwege herstel of revalidatie kan een beroep worden gedaan op leerlingenvervoer. Hiervoor dient een medische verklaring te worden overlegd en kan er voor de duur van het herstel en/ of revalidatie een voorziening worden afgegeven.
Artikel 13. Schooltijden en wachttijden
Eerste lid
Het aangepast vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school. In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering) valt buiten het leerlingenvervoer.
Tweede lid
In het voortgezet speciaal onderwijs en het regulier voortgezet onderwijs kan het voorkomen, dat er binnen de vaste schooltijden gewerkt wordt met lesroosters. Ook in dat geval vindt het aangepast vervoer in principe plaats op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids. Het kan voorkomen dat leerlingen te maken krijgen met wisselende schooltijden. Bijvoorbeeld in de opstartfase, om aan de nieuwe school te wennen, maar ook in het voortgezet onderwijs, vanwege wisselende lesroosters of tijdelijke (examen-)roosters. De verordening stelt in de algemene bepalingen dat aangepast vervoer slechts wordt georganiseerd op schooltijden die genoemd zijn in de schoolgids, tenzij de structurele beperking van de leerling deze tijden onmogelijk maakt. Dat betekent dat aangepast vervoer op wisselende en afwijkende tijden niet wordt verzorgd. Het aangepast vervoer wordt afgestemd op het begin en einde van de schooldag zoals genoemd in de schoolgids. Hiermee sluit de uitvoering aan op de regelgeving. Een uitzondering wordt gemaakt voor leerlingen die vanwege hun structurele beperking aangewezen zijn op aangepaste tijden.
De gemeente hanteert, ingeval van aangepast vervoer, een wachttijd, waarbij leerlingen op elkaar wachten, dan wel eerder op school zijn. Hierdoor kan het vervoer toch gecombineerd worden.
De gemeente
De gemeente zal indien mogelijk proberen de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk te vervoeren, wanneer de begin- en/of eindtijden nagenoeg hetzelfde zijn.
Derde lid
Het vervoer op afwijkende tijden kan leiden tot individueel aangepast vervoer buiten de schooltijden en dat brengt extra vervoerskosten met zich mee. De gemeente is hier in principe niet toe verplicht, tenzij de leerling een gedeeltelijke vrijstelling van de leerplicht heeft.
Alleen wanneer de leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan er in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd. De ouders dienen hun verzoek om een vervoersvoorziening op deze afwijkende tijden te onderbouwen door:
een verklaring van de leerplichtambtenaar, waaruit een leerplichtakkoord blijkt;
een opbouwschema om te komen tot een volledig schoolprogramma/onderwijstijd;
een verklaring van de (directie van de) school waaruit de medische noodzaak blijkt; of
een verklaring van een deskundige (bijvoorbeeld een arts, psycholoog of orthopedagoog), waaruit de medische onmogelijkheid blijkt om de volledige schooltijden te volgen.
De gemeente kan, overeenkomstig artikel 4, een deskundige inschakelen om het geleverde bewijs te beoordelen.
Artikel 14. Tijdelijk verblijf i.v.m. crisis buiten de gemeente
Een aanvraag wordt gedaan in de gemeente waarin de leerling zijn woning heeft. De aanwezigheid van een structureel karakter van het feitelijk verblijf van de leerling vormt een onderdeel van het begrip woning. Een tijdelijk verblijf elders verplaatst de structurele feitelijke verblijfplaats dan ook niet. Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, is het bovendien niet praktisch dat die andere gemeente de vervoerskosten moet dragen. Immers: bij gemeente A moet de vervoersvoorziening (tijdelijk) worden stopgezet, bij gemeente B moet een vervoersvoorziening worden aangevraagd; en een aantal weken later zou het omgekeerde weer moeten gebeuren. Dat zorgt voor een omslachtige belasting voor de leerling of zijn ouders en de gemeenten. Artikel 14 regelt hierom wat onder tijdelijk verblijf wordt verstaan en hoe de gemeente daarin handelt.
Als de leerling door een crisissituatie gedurende een korte periode in een andere gemeente verblijft, zijn eigen school blijft bezoeken en van gemeentewege al een vergoeding leerlingenvervoer kreeg naar deze school, dan wordt dit verblijf voor de duur van maximaal zes weken aangemerkt als verblijf in de gemeente. De gemeente neemt dan de kosten voor vervoer voor de duur van maximaal zes weken voor zijn rekening. De gemeente neemt hierover een afzonderlijk besluit, waarbij het oorspronkelijke besluit waarmee een vervoersvoorziening was toegekend tijdelijk wordt opgeschort, zolang de tijdelijke situatie bestaat.
Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders. In dat geval is geen sprake van een crisissituatie, maar van een keuze, waarbij ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer.
Artikel 15. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in pleeggezin of internaat
Artikel 4, zesde lid, van de Wec geeft aan dat in de verordening moet worden opgenomen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de gemeente aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen die met het oog op het volgen van voor hen passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, op aanvraag een vergoeding verstrekt voor de kosten verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer. Op grond van artikel 4, negende lid, van de Wec, bestaat de mogelijkheid om te regelen dat de gemeente het vervoer zelf verzorgt of doet verzorgen. In artikel 15 wordt dit uitgewerkt.
Artikel 15 bevat twee belangrijke componenten:
1- Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo is het bepaald in de Wec.
Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat de gemeente geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt. De gemeente dient na te gaan op welke gronden een leerling op een internaat of bij een pleeggezin is geplaatst.
Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde of de vakantie.
2- De gemeente verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders in de gemeente wonen en daarvoor in aanmerking komen. Zo is het bepaald in de Wec. De gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft heeft hierin geen rol.
Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.
Vierde en vijfde lid
Het uitgangspunt is een vergoeding in geld voor de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer. Als dit goedkoper is voor de gemeente, of als er sprake is van bijzondere omstandigheden, dan kan er een kilometervergoeding worden verstrekt.
De gemeente vergoedt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele handicap of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.
Artikel 16. Vervoersvoorziening naar stageadres
Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17, van de Wec en artikel 2.26, derde lid en artikel, 2.27, derde lid, van de Wvo 2020). Ook een maatschappelijke stage kan onderdeel uitmaken van het onderwijsprogramma (artikel 22, eerste lid, onder c, onder 3e, van de Wec en artikel 2.32, van de Wvo 2020). In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de Wec).
Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids van de school is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.
Naar analogie van ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ wordt slechts een vervoersvoorziening verstrekt naar het dichtstbijzijnde toegankelijke stageadres en naar één stage-locatie. Om de vervoerskosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is in artikel 16 bepaald dat het stageadres op een een maximale afstand van 15 kilometer van de woning ligt of dat het stageadres op de route van de woning naar de school moet zijn gelegen, tenzij dit voor de leerling onmogelijk blijkt.
Voor een vervoersvoorziening naar een stageadres gelden verder dezelfde voorwaarden die ook gelden als de leerling of zijn ouders in aanmerking wil komen voor een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school (zie de artikelen 8 t/m 12).
Stage is een opstap naar deelname in het maatschappelijk verkeer. Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor de leerling kan voor de stage een andere vervoersvoorziening worden verstrekt, dan naar de school van de leerling. Het doel blijft om zo zelfstandig mogelijk te reizen.
Ter onderbouwing van de aanvraag van een vervoersvoorziening naar een stageadres kan de gemeente het stagecontract opvragen. Zo kan ook gecontroleerd worden of er in de stageovereenkomst wellicht een regeling met betrekking tot de vervoerskosten is getroffen met het stagebedrijf.
Artikel 17. Vervoer naar het tweede opvangadres
In het speciaal basisonderwijs komt het voor dat kinderen na afloop van de lestijd naar de naschoolse opvang gaan. Er komt ook steeds meer naschoolse opvang voor kinderen uit speciaal onderwijs beschikbaar. Voor ouders wordt het makkelijker om de zorg te combineren met werk.
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid dat de leerling, als er recht bestaat op een vervoersvoorziening, in afwijking van de Wpo, de Wec en de Wvo 2020, na afloop van de schooldag niet bij de woning wordt afgezet, maar bij de buitenschoolseopvang. . Ouders zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor ophalen van de leerling bij de buitenschoolse opvang.
Vanuit kostenoogpunt zijn de mogelijkheden wel begrensd. Het moet gaan om een buitenschoolse opvang als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet kinderopvang, waar structureel gebruik van wordt gemaakt. De buitenschoolse opvang bevindt zich binnen de gemeente Best. Op het moment dat het vervoer naar de woning duidelijk goedkoper is dan naar de buitenschoolse opvang, dan is dat een reden om het vervoer naar de buitenschoolse opvang te weigeren.
Artikel 18. Vervoerstraining
De Wpo, de Wec en de Wvo 2020 kennen alleen de mogelijkheid van het bieden van een vervoersvoorziening in de vorm van een vergoeding of in de vorm van aangepast vervoer. Het uitgangspunt van de wetten is echter dat de leerling zo zelfstandig mogelijk naar en van school reist. De wetten staan het bieden van aanvullende voorzieningen echter ook niet in de weg. De vervoerstraining is een voorziening waarmee dit uitgangspunt wordt ondersteund.
Het doel van de vervoerstraining is om de leerling in staat te stellen alsnog zelfstandig te kunnen reizen, waarbij hij niet langer op een vervoersvoorziening is aangewezen. Als dat niet mogelijk is dan wordt de leerling door middel van de vervoerstraining ondersteund in het zo zelfstandig mogelijk reizen, waardoor hij gebruik kan maken van een goedkopere vervoersvoorziening, waarbij hij bijvoorbeeld niet langer afhankelijk is van een begeleider die met hem meereist.
De basis van de vervoerstraining wordt gelegd in het de onderzoeksrapportage. Daarin worden de onderzochte mogelijkheden van de leerling vastgelegd. De training wordt hierop afgestemd.
Artikel 20. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerd vervoer
Dit artikel geeft nadere regels voor de vergoeding van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerling zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.).
Eerste en tweede lid
Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van de gemeente noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming is of de vergoeding van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is (artikel 8, tweede lid). Daarvan is in ieder geval geen sprake als de leerling in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, en er is plaats in een busje dat toch al rijdt.
De gemeente kan ouders ook vragen of zij bereid zijn leerlingen van andere ouders naar school te vervoeren. Verplichten is echter niet toegestaan.
Derde lid
Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening en zij de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt.
Aangesloten wordt bij de algemeen gebruikelijke belastingvrije kilometervergoeding voor het betreffende jaar, gerekend over de kortste afstand tussen de woning en de school. Ook de retourreis ’s morgens en de heenreis ’s middags van de chauffeur moeten vergoed worden. Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.
Ouders kunnen ervoor kiezen om de leerling zelf te vervoeren tegen een lagere vergoeding, om te voldoen aan de in het eerste lid genoemde eis dat er sprake moet zijn van een goedkoper vervoersalternatief.
Vierde lid
Het vierde lid bepaalt dat ouders aanspraak maken op een vergoeding per rit op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van de gemeente – meer dan één leerling tegelijk vervoeren. De kilometervergoeding geldt voor de auto, en wordt niet per leerling verstrekt.
Vijfde lid
Het vijfde lid bepaalt, in het verlengde van het vierde lid, dat er geen vergoeding wordt verstrekt aan ouders van de leerling die met een andere ouder meerijdt, die daar al een vergoeding op grond van deze verordening voor ontvangt. Daarmee wordt voorkomen dat er in deze situatie dubbel wordt betaald voor dezelfde rit.
Zesde lid
Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan de gemeente, bij wijze van uitzondering, een andere vergoeding vaststellen. Dit vervoer moet goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.
Artikel 21. Aangepast vervoer
Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikelen 21 en 27 vastgelegd.
Artikel 22. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening
Het kan voorkomen, dat een leerling of een ouder op een andere manier kan of wenst te reizen, dan de reeds beschreven vervoerswijzen, als hij daarvoor een geschikt vervoermiddel heeft. Artikelen 22 en 28 maakt het mogelijk dit maatwerk toe te passen en de vergoeding zodoende te laten aansluiten bij de mogelijkheden van de leerling en/of de ouders. Het kan er tevens toe bijdragen, dat het zelfstandig reizen wordt gestimuleerd.
Artikel 24. Vervoersvoorziening op basis van fietsen met ondersteuning
De vervoersvoorziening op basis van fietsen met ondersteuning kan worden verstrekt voor de leerling die een school voor (speciaal) voortgezet onderwijs bezoekt. De wet kent in artikel 4, van de Wec en artikel 8.28, van de Wvo 2020 niet de mogelijkheid om het zelfstandig reizen van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs te vergoeden (zie artikel 9, tweede lid). De leerling met een beperking die mogelijkheden heeft in het zelfstandig (leren) fietsen van de woning naar de school komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening op basis van fietsen met ondersteuning.
De gemeente dient van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen.
Artikel 25. Vervoersvoorziening op basis van OV met ondersteuning
De vervoersvoorziening op basis van OV met ondersteuning kan worden verstrekt voor de leerling die een school voor (speciaal) voortgezet onderwijs bezoekt. De wet kent in artikel 4, van de Wec en artikel 8.28, van de Wvo 2020 niet de mogelijkheid om het zelfstandig reizen van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs te vergoeden (zie artikel 9, tweede lid). De leerling met een beperking die mogelijkheden heeft in het zelfstandig (leren) reizen met het OV van de woning naar de school komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening op basis van OV met ondersteuning.
De gemeente bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Artikel 26. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerd vervoer
Dit artikel geeft nadere regels voor de vergoeding van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerling zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.), omdat de leerling niet is staat is tot zelfstandig (leren) reizen met de fiets of het OV.
Eerste en tweede lid
Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van de gemeente noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming is of de vergoeding van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is (artikel 8, tweede lid). Daarvan is in ieder geval geen sprake als de leerling in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, en er is plaats in een busje dat toch al rijdt.
De gemeente kan ouders ook vragen of zij bereid zijn leerlingen van andere ouders naar school te vervoeren. Verplichten is echter niet toegestaan.
Derde lid
Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening en zij de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt.
Aangesloten wordt bij de algemeen gebruikelijke belastingvrije kilometervergoeding voor het betreffende jaar, gerekend over de kortste afstand tussen de woning en de school. Ook de retourreis ’s morgens en de heenreis ’s middags van de chauffeur moeten vergoed worden. Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.
Ouders kunnen ervoor kiezen om de leerling zelf te vervoeren tegen een lagere vergoeding, om te voldoen aan de in het eerste lid genoemde eis dat er sprake moet zijn van een goedkoper vervoersalternatief.
Vierde lid
Het vierde lid bepaalt dat ouders aanspraak maken op een vergoeding per rit op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van de gemeente – meer dan één leerling tegelijk vervoeren. De kilometervergoeding geldt voor de auto, en wordt niet per leerling verstrekt.
Vijfde lid
Het vijfde lid bepaalt, in het verlengde van het vierde lid, dat er geen vergoeding wordt verstrekt aan ouders van de leerling die met een andere ouder meerijdt, die daar al een vergoeding op grond van deze verordening voor ontvangt. Daarmee wordt voorkomen dat er in deze situatie dubbel wordt betaald voor dezelfde rit.
Zesde lid
Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan de gemeente, bij wijze van uitzondering, een andere vergoeding vaststellen. Dit vervoer moet goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.
Artikel 27. Aangepast vervoer
Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Er zijn geen andere vervoersmogelijkheden voor de leerling met een beperking.
Tweede lid
Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel. Er kan aangepast vervoer worden aangeboden, wanneer de reistijd door inzet van aangepast vervoer met 50% of meer kan worden teruggebracht ten opzichte van de reistijd met het openbaar vervoer. Van belang is dat via een individuele meting die conclusie kan worden getrokken. Overigens is het niet zo dat de ouders in voorkomend geval van de gemeente kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht. Het aangepast vervoer wordt veelal voor meerdere leerlingen tegelijk georganiseerd. De reistijd is dan meestal langer, dan gemeten op individuele basis.
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig om de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit (zie ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis een vergoeding op basis van openbaar vervoer.
Artikel 28. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening
Het kan voorkomen, dat een leerling of een ouder op een andere manier kan of wenst te reizen, dan de reeds beschreven vervoerswijzen, als hij daarvoor een geschikt vervoermiddel heeft. Artikelen 22 en 28 maken het mogelijk dit maatwerk toe te passen en de vergoeding zodoende te laten aansluiten bij de mogelijkheden van de leerling en/of de ouders. Het kan er tevens toe bijdragen, dat het zelfstandig reizen wordt gestimuleerd.
Hoofdstuk 4. Rechtmatigheid
Artikel 29. Doorgeven van wijzigingen
Ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan de gemeente. Zij moeten dit zo snel mogelijk doen.
Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:
- -
wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;
- -
verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);
- -
wijziging van het adres van de school;
- -
wijziging van de schooltijden;
- -
verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;
- -
wijziging in de gezinssituatie, in verband met het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen.
Als de wijziging daartoe aanleiding geeft neemt de gemeente een passend besluit tot beëindiging, opschorting, herziening of intrekking van de verstrekte vervoersvoorziening (artikel 30).
Tweede lid
Incidentele vergoedingen voor eigen vervoer worden vanaf het schooljaar 2024/2025 niet meer verstrekt.
Artikel 30. Beëindiging, opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening
Ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling zijn verplicht informatie met betrekking tot wijzigingen in hun situatie die van invloed kunnen zijn op het recht op een toegekende vervoersvoorziening direct door te geven aan de gemeente (artikel 29). De gemeente kan, zonder dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf ook wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op het recht op de vervoersvoorziening. De gemeente neemt op basis van deze doorgegeven of geconstateerde informatie een passend besluit.
Beëindigen
Als er naar het oordeel van de gemeente uit informatie blijkt dat er (in de nabije toekomst) niet langer recht bestaat op de eerder toegekende vervoersvoorziening, dan besluit de gemeente om het recht op deze voorziening te beëindigen. Er bestaat dan vanaf het moment van het besluit, of een in het besluit genoemde toekomstige datum, niet langer recht op de vervoersvoorziening.
Opschorten
Als er naar het oordeel van de gemeente gegronde redenen zijn om te twijfelen of er nog wel recht op een toegekende vervoersvoorziening bestaat, kan de gemeente de werking van het toekenningsbesluit door middel van een opschortingsbesluit tijdelijk opschorten. De vervoersvoorziening wordt dan tijdelijk niet verstrekt, in afwachting van verder onderzoek.
Herzien
Als er naar het oordeel van de gemeente uit informatie blijkt dat er (voor een deel van de periode) geen recht bestond op de eerder toegekende vervoersvoorziening, maar wel op een andere vervoersvoorziening, dan besluit de gemeente om het recht op de vervoersvoorziening te herzien en alsnog de correcte vervoersvoorziening (voor de correcte periode) toe te kennen.
Intrekken
Als er naar het oordeel van de gemeente uit informatie blijkt dat er (voor een deel van de periode) in het geheel geen recht bestond op een eerder toegekende vervoersvoorziening, dan besluit de gemeente het recht op de toegekende vervoersvoorziening (voor die periode) in te trekken.
Overig
Naast de hiervoor genoemde besluiten op basis van nieuwe informatie kan de gemeente een leerling de toegang tot het aangepast vervoer tijdelijk of voor de rest van het schooljaar ontzeggen, indien bij herhaling is gebleken dat de leerling door onaangepast gedrag of anderszins de orde in het voertuig verstoort of de veiligheid van het voertuig of inzittenden in gevaar brengt. Dit kan ook aan de orde zijn indien de zorgvraag van de leerling dermate hoog is dat die niet van een reguliere chauffeur kan worden gevergd. Ook de weigering om de eigen bijdrage te betalen of nalatig zijn in de betaling kan een reden zijn dat de vervoersvoorziening wordt ingetrokken.
Tweede lid
De gemeente kan, zonder dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ten onrechte een vergoeding is verstrekt. Het tweede lid biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde vergoeding terug te vorderen of in mindering te brengen bij een eventueel nieuw te verstrekken vergoeding (zie ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:165).
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
Artikel 31. Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In de Verordening leerlingenvervoer zijn de hoofdlijnen voor het verstrekken van een vervoersvoorziening ten behoeve van schoolbezoek vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Artikel 32 bepaalt dat de gemeente in dergelijke situaties beslist. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de verordening gehandeld te worden.
Artikel 32. Hardheidsclausule
Artikel 32 stelt dat de gemeente slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de Wpo, artikel 4, tiende lid, van de Wec en artikel 8.29, vijfde lid, van de Wvo 2020.
Van een afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van de vergoeding van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, vergoeding van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De hardheidsclausule maakt het mogelijk om van alle bepalingen in de verordening af te wijken. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie. In dit verband kan met alle omstandigheden rekening gehouden worden. Hierbij kan gedacht worden aan medische, pedagogische en sociale factoren.
Nota bene: Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs, niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling bijvoorbeeld.
Advies van deskundigen
In artikel 29 wordt bepaald dat de gemeente zo nodig advies vraagt van deskundigen ter zake (zie artikel 4).
Precedentwerking
Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.
Artikel 33. Intrekking oude regeling
De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl