Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738696
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738696/1
Verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2025
Geldend van 30-04-2025 t/m heden
Intitulé
Verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2025De raad van de gemeente Gooise Meren,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren van 11 februari 2025;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra en artikel 8.29 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
gelet op titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
overwegende dat de Verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2019, niet meer voldoet aan de huidige wetgeving en jurisprudentie;
besluit vast te stellen de volgende Verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2025:
Hoofdstuk 1 Definities
Artikel 1 Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- -
aangepast vervoer: door het college georganiseerd vervoer;
- -
afstand: afstand, overeenkomstig artikel 4, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;
- -
begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;
- -
deskundige: onafhankelijk medisch, psychiatrisch, psychologisch, pedagogisch of verkeerskundig deskundige;
- -
college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente];
- -
eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of (elektrische) fiets dat onder eigen verantwoordelijkheid plaatsvindt
- -
gehandicapte leerling: een leerling, die door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken;
- -
inkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;
- -
leerling: de leerling die is ingeschreven en/of onderwijs volgt bij een school als bedoeld in dit artikel;
- -
openbaar vervoer: personenvervoer dat openbaar toegankelijk is en waarvan iedereen al dan niet tegen betaling gebruik van kan maken;
- -
opstapplaats: de opstapplaats bedoeld in artikel 11, eerste lid;
- -
ouders: met gezag over de leerling belaste ouders, pleegouders, voogden of verzorgers van de leerling of, indien van toepassing de meerderjarige en handelingsbekwame leerling;
- -
samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs;
- -
school:
- 1°.
Basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
- 2°.
School voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of
- 3°.
School voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020;
- 1°.
- -
schoolvakantie: vakantie waarvan de datum is opgenomen in de schoolgids;
- -
toegankelijke school: toegankelijke school als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, waar plaats is en waarbij de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders of de meerderjarige leerling berustende keuze van een school geëerbiedigd wordt;
- -
vervoersvoorziening:
- 1°.
Vergoeding van fietsvervoer voor de leerling en zo nodig van diens begeleider;
- 2°.
Vergoeding van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig van diens begeleider;
- 3°.
Aanbieding van aangepast vervoer voor de leerling en zo nodig voor diens begeleider; of
- 4°.
Gehele of gedeeltelijke vergoeding van de vervoerkosten van de leerling en zo nodig van diens begeleider;
- 1°.
- -
woning: woning waar de leerling feitelijk en structureel verblijft.
Hoofdstuk 2 Aanvraagprocedure van de vervoersvoorziening
Artikel 2 Aanvraag
-
1. Het college stelt een aanvraagformulier voor een vervoersvoorziening leerlingenvervoer vast.
-
2. Een aanvraag voor een vervoersvoorziening kan worden ingediend voor een leerling die zijn woning in de gemeente heeft, door indiening bij het college van een volledig ingevuld en door de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling ondertekend papieren of digitaal formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens.
-
3. Als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.
-
4. Aanvragen voor het nieuwe schooljaar dienen vanaf 1 april van het jaar te worden ingediend.
Artikel 3 Onderzoek
-
1. Bij de beoordeling van de aanvraag voor een vervoersvoorziening voor de leerling en eventueel een begeleider, onderzoekt het college in elk geval de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en die van het gezin, en de afstand en route tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
-
2. Het college kan in een gesprek met de ouders de noodzakelijk te achten vervoersvoorziening onderzoeken. Dat gesprek kan ook met de leerling worden gevoerd.
-
3. Bij gewijzigde omstandigheden kan het gesprek als bedoeld in het tweede lid opnieuw plaatsvinden.
-
4. Indien het college het noodzakelijk vindt, betrekt het een deskundige bij het onderzoek en verzoekt advies uit te brengen. De ouders en de leerling verlenen medewerking aan het onderzoek van de deskundige.
Artikel 4 Beslistermijn
-
1. Het college besluit binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag voor een vervoersvoorziening.
-
2. Het college kan de in het vorige lid bedoelde besluitvormingstermijn verlengen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.
Artikel 5. Ingangsdatum voorziening
Als een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:
- a.
wanneer het een vergoeding betreft, met ingang van de verzochte datum, waarbij de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;
- b.
wanneer het aanbieding van aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de verzochte datum.
Artikel 6. Besluit
-
1. Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking, de uitbetaling, en de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.
-
2. Het college kent, als het dat noodzakelijk acht, een vervoerstraining toe.
-
3. Het college kan aan de toekenning van een vervoersvoorziening nadere voorwaarden verbinden.
Hoofdstuk 3. Beoordelingscriteria
Artikel 7. Algemene bepalingen
-
1. De ouders blijven verantwoordelijk voor het schoolbezoek van hun kinderen. De bepalingen in deze verordening veranderen dat niet.
-
2. Ten behoeve van het schoolbezoek van een leerling die zijn woning heeft in de gemeente, kent het college aan de ouders op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.
-
3. De verantwoordelijkheid om als dat nodig is te zorgen voor een begeleider berust bij ouders, tenzij naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat begeleiding van de leerling door de ouders of anderen uit hun netwerk onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.
-
4. De ouders zijn verantwoordelijk voor het gedrag van de minderjarige leerling tijdens het aangepast vervoer.
-
5. Bij de keuze voor de te verstrekken vervoersvoorziening wordt achtereenvolgens beoordeeld of vervoer, al dan niet met begeleiding, mogelijk is:
- a.
per fiets;
- b.
per openbaar vervoer;
- c.
met eigen vervoer;
- d.
met aangepast vervoer.
- a.
Artikel 8. Afwijzingsgronden
-
1. Er wordt geen vervoersvoorziening toegekend als de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school kleiner is dan 6 km. Deze grens geldt niet voor gehandicapte leerlingen.
-
2. Geen vervoersvoorziening wordt toegekend voor het bezoeken van het voortgezet (speciaal) onderwijs, tenzij
- a.
de leerling door een handicap niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer; of
- b.
de leerling de dichtstbijzijnde school voor voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs bezoekt en de afstand vanaf de woning meer dan zes kilometer bedraagt.
- a.
Artikel 9. Andere oplossing
Als de leerling aanspraak kan maken op een volledige of gedeeltelijke vergoeding voor de reiskosten op basis van een andere regeling betrekt het college deze vergoeding bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding op grond van deze verordening of brengt het college dit bedrag als eigen bijdrage in rekening.
Artikel 10. Aanwijzing opstapplaats
-
1. Het college kan bij het verstrekken van aangepast vervoer een opstapplaats aanwijzen van waaruit de leerling gebruik maakt van het aangepast vervoer.
-
2. De ouders zorgen ervoor dat de leerling naar en op de opstapplaats wordt begeleid als dit noodzakelijk is.
-
3. Het college wijst geen opstapplaats aan als naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat begeleiding van de leerling door de ouders of anderen uit hun netwerk onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.
Artikel 11. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
-
1. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, wordt een vervoersvoorziening toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school.
-
2. Er wordt, op grond van artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder c en d, van de Wet op het primair onderwijs, eveneens een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning of de opstapplaats en:
- a.
de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, als ouders daar schriftelijk mee instemmen; of
- b.
een andere speciale school voor basisonderwijs dichterbij is gelegen.
- a.
-
3. Als de ouders of de meerderjarige leerling vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling een vervoersvoorziening aanvragen naar een school op een grotere afstand, dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze slechts toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
aan het college is door de ouders naar het oordeel van het college voldoende aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige onderwijsbehoefte is van de leerling; en
- b.
aan het college is door de ouders naar het oordeel van het college voldoende aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod.
- a.
Artikel 12. Schooltijden en wachttijden
-
1. Het aangepast vervoer vindt plaats in aansluiting op de schooldagen en schooltijden, zoals deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
-
2. Als er binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden, kan het college besluiten een wachttijd van één of meerdere klokuren in te stellen, om het aangepast vervoer zo efficiënt mogelijk in te zetten.
-
3. Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden wordt niet georganiseerd, tenzij de ouders of de meerderjarige leerling als aanvrager naar het oordeel van het college toereikend bewijs overlegt waaruit blijkt dat de structurele handicap van een leerling de aansluiting op de standaard schooltijden onmogelijk maakt.
Artikel 13. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
-
1. Het college kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken toekennen aan de ouders van een leerling, die als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a.
de leerling blijft zijn eigen school bezoeken;
- b.
in de periode, voorafgaand aan het tijdelijke verblijf buiten de gemeente, is een vervoersvoorziening toegekend op grond van deze verordening; en
- c.
de intentie bestaat dat de leerling terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente.
- a.
-
2. Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van het tijdelijk verblijf buiten de gemeente en herleeft weer zodra de leerling terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.
-
3. Als de vervoersvoorziening bestaat uit aangepast vervoer kan het college, in overleg met de gemeente waarin de leerling tijdelijk verblijft, besluiten dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van het tijdelijk verblijf het vervoer uitvoert.
Artikel 14. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in pleeggezin of internaat
-
1. Met inachtneming van de artikelen 8 en 10 kent het college op aanvraag een vervoersvergoeding voor het weekeinde en de schoolvakantie toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.
-
2. Het college kent aan de ouders een vervoersvergoeding toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de eenmaal per weekeinde gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekenden niet vallen binnen de in het eerste lid genoemde schoolvakanties.
-
3. Het college kent aan de ouders een vervoersvergoeding toe voor het vervoer van de leerling tijdens de schoolvakanties. De voorziening betreft de reis van het internaat of het adres van het pleeggezin naar de ouders eenmaal aan het begin van de vakantie en eenmaal aan het einde van de vakantie.
-
4. Voor de toekenning is een vergoeding van de kosten van openbaar vervoer het uitgangspunt.
-
Het college vergoedt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele handicap of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.
-
5. Het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De vergoeding is dan afhankelijk van de vervoersvoorziening waarop de ouders aanspraak zouden maken.
-
6. Het college kan uitsluitend aangepast vervoer toekennen voor weekeinde en vakantievervoer wanneer:
- a.
openbaar vervoer geheel ontbreekt; of
- b.
het gaat om een leerling van het voortgezet speciaal onderwijs die verblijvend in een internaat of pleeggezin, wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig, ook niet met een begeleider gebruik kan maken van het openbaar vervoer.
- a.
Artikel 15. Vervoersvoorziening naar stageadres
-
1. Als er aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar school kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar een stageadres.
-
2. De vervoersvoorziening naar een stageadres wordt, in aanvulling op de voorwaarden die gelden voor een vervoersvoorziening naar school, slechts toegekend als er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract;
- b.
de stagetijden komen overeen met de reguliere schooltijden;
- c.
de stage vindt plaats op één stageadres; en
- d.
het stageadres is gelegen binnen een door het college te bepalen maximaal aantal kilometers van de woning of de school.
- a.
-
3. De in het tweede lid, onder b, genoemde voorwaarde is niet van toepassing als kan worden aangetoond dat dit niet mogelijk is.
-
4. De in het tweede lid, onder d, genoemde voorwaarde is niet van toepassing als kan worden aangetoond dat dit niet mogelijk is. In dat geval kan het stageadres gelegen zijn binnen een door het college te bepalen maximaal aantal kilometers van de woning[ dan wel de opstapplaats] of de school.
-
5. Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling en het dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke stageadres.
Artikel 16. Vervoerstraining
Het college kan, naast een vervoersvoorziening, ook een vervoerstraining inzetten ter versterking van de zelfredzaamheid van de leerling, waardoor deze na de training niet langer zal zijn aangewezen op een vervoersvoorziening, of door de training gebruik leert te maken van openbaar vervoer of fiets.
Artikel 17. Vervoersvergoeding voor de leerling
-
1. Het college bepaalt de hoogte van de te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van een vervoersvergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer en houdt daarbij rekening met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
-
2. Als aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college de ouders de vergoeding op basis van de kosten van het vervoer per fiets.
-
3. De kilometervergoeding voor het afleggen van de afstand per fiets bedraagt de helft van de belastingvrije vergoeding woon-werkverkeer, naar boven afgerond op een hele cent.
Artikel 18. Vervoersvergoeding voor de begeleider
-
1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling, die een school bezoekt en daarvoor recht heeft op een vervoersvergoeding op grond van deze verordening, een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer of het vervoer per fiets van een begeleider van de leerling als naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
-
2. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor vergoeding in aanmerking.
-
3. Bij de vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer houdt het college rekening met de kortingen die voor de begeleider binnen het systeem kunnen gelden.
-
4. De kilometervergoeding voor de fiets bedraagt de helft van het belastingvrije vergoeding wwon-werkverkeer, naar boven afgerond op een hele cent.
Artikel 19. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerd vervoer
-
1. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders vragen of op aanvraag toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren, als dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.
-
2. Ouders kunnen op basis van het eerste lid niet verplicht worden om één of meer leerlingen zelf te vervoeren.
-
3. De vergoeding voor het door ouders zelf georganiseerde vervoer bestaat uit een kilometervergoeding voor de eigen auto op basis van het belastingvrije kilometerbedrag per kilometer, gebaseerd op twee retourreizen per dag.
-
4. Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, vergoedt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto voor de rit en niet per leerling.
-
5. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die voor het vervoer al een vergoeding van het college ontvangen, wordt door het college geen vergoeding verstrekt.
-
6. Als ouders in samenwerking met andere ouders besluiten zelf een vervoersvoorziening te organiseren, kan het college, in afwijking van het tweede lid, een bijzonder kostendekkend tarief hanteren, als dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.
Artikel 20. Aangepast vervoer
Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als:
- a.
aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in artikel 17 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, rekening houdend met wachttijden, overstaptijden en de duur van de reis met verschillende vormen van openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
- b.
aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in artikel 19 en openbaar vervoer ontbreekt;
- c.
aanspraak bestaat op een vergoeding op grond van artikel 20 en naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat begeleiding van de leerling door de ouders of anderen uit hun netwerk onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden; of
- d.
de leerling, naar het oordeel van het college, ook niet onder begeleiding in staat is van het openbaar vervoer gebruik te maken.
Artikel 21. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening
Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college na overleg met de ouders een vergoeding verstrekken voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.
Hoofdstuk 4. Bijdrage in de kosten
Artikel 22. Drempelbedrag
-
1. Bij de verstrekking van een vervoersvoorziening betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs bezoekt, van wie het inkomen samen meer bedraagt dan het in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs genoemde bedrag van € 17.700,-, de op de zone-indeling van het openbaar vervoer gebaseerde kosten over de in artikel 9 bepaalde afstand van 6 kilometer zelf. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de te verstrekken vervoersvergoeding of bij de verstrekking van aangepast vervoer bij de ouders in rekening gebracht.
-
2. Het in het eerste lid genoemde inkomensbedrag wordt met ingang van 1 januari 1999 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-.
-
3. Op verzoek van ouders kan, bij een aantoonbare structurele inkomensdaling, in afwijking van het eerste lid, het actuele inkomen worden gehanteerd.
-
4. Dit artikel is niet van toepassing op gehandicapte leerlingen.
Artikel 23. Draagkrachtafhankelijke bijdrage
-
1. Bij de verstrekking van een vervoersvoorziening betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt die als gevolg van een keuze van de ouders verder is gelegen dan 20 kilometer van de woning, overeenkomstig artikel 4, elfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.
-
2. De hoogte van het bedrag wordt berekend per gezin en is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders. De bedragen van de eigen bijdrage per gezin per jaar per inkomenscategorie bedragen:
-
Inkomen vanaf -
Tot -
Eigen bijdrage
0
€ 39.500
nihil
€ 39.500
€ 46.500
€ 185
€ 46.500
€ 54.000
€ 815
€ 54.000
€ 60.500
€ 1.510
€ 60.500
€ 69.500
€ 2.215
€ 69.500
€ 76.000
€ 2.970
€ 76.000
Voor elke € 5.000,- erbij € 710
-
3. De inkomensbedragen, genoemd in het tweede lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.
-
4. De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.
-
5. Op verzoek van ouders kan, bij een aantoonbare structurele inkomensdaling, in afwijking van het tweede lid, het actuele inkomen worden gehanteerd.
-
6. Het drempelbedrag genoemd in artikel 24 kan tegelijk met de draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage genoemd in het eerste lid worden opgelegd aan het gezin.
-
7. Dit artikel is niet van toepassing op gehandicapte leerlingen.
Hoofdstuk 5 Rechtmatigheid
Artikel 24 Doorgeven van wijzigingen
De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct digitaal of schriftelijk mede te delen aan het college.
Artikel 25 Beëindiging, opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening
-
1. Het college kan een besluit tot toekenning van een vervoersvoorziening beëindigen, opschorten, herzien, of intrekken, als het vaststelt dat:
- a.
niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij deze verordening;
- b.
beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;
- c.
de verstrekte vervoersvoorziening naar het oordeel van het college niet meer de meest passende vervoersvoorziening is;
- d.
ouders weigeren het drempelbedrag bedoeld in artikel 24 te betalen of nalatig zijn in het betalen ervan;
- e.
ouders weigeren de draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage bedoeld in artikel 25 te betalen of nalatig zijn in het betalen ervan;
- f.
sprake is van onaanvaardbaar gedrag door de leerling gedurende het verblijf in het aangepast vervoer; of
- g.
het vervoeren van de leerling leidt tot een onveilige situatie voor de leerling zelf, andere reisgenoten of de chauffeur in het aangepast vervoer.
- a.
-
2. De kosten van een ten onrechte genoten vervoersvoorziening kunnen van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling worden teruggevorderd, of worden verrekend met een verstrekte maar nog niet uitbetaalde vervoersvergoeding.
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen
Artikel 26. Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 27. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders of de meerderjarige leerling gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
-
1. De Verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2019 wordt ingetrokken.
-
2. Ouders houden recht op een lopende vervoersvoorziening verstrekt op grond van een eerdere verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen op basis van de verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2025
-
3. Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2025.
-
4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2019, wordt beslist met inachtneming van die verordening.
Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2025.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Gooise Meren van 2 april 2025,
de griffier,
drs. M.G. Knibbe
de voorzitter,
drs. H.M.W. ter Heegde
Toelichting op de Verordening leerlingenvervoer Gooise Meren 2025
Algemene toelichting
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan een beroep doen op de Verordening leerlingenvervoer. Ook meerderjarige leerlingen kunnen, nadat zij meerderjarig zijn geworden, een beroep doen op de verordening.
Wettelijke plicht
De raad heeft de wettelijke plicht een verordening vast te stellen voor het leerlingenvervoer. In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo), artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: Wec) en artikel 8.29, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: Wvo 2020), is geregeld dat het college van burgemeester en wethouders aan ouders een vergoeding verstrekt van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek. De gemeenteraad hoort op grond van die artikelen daarvoor een nadere regeling (lees: verordening) vast te stellen. Het gaat hierbij zowel om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs.
De Verordening leerlingenvervoer geeft uitvoering aan de taakstelling van het gemeentebestuur.
Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders en meerderjarige leerlingen de aanvraag kunnen indienen, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan het college kan beoordelen of de ouders of de meerderjarige leerling aanspraak maken/maakt op een vervoersvoorziening. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft.
De Verordening leerlingenvervoer is zodanig opgebouwd, dat eerst het recht op een vervoersvoorziening wordt vastgesteld, waarna onderzocht wordt welke voorziening wordt verstrekt.
Naast de verplichte onderdelen bevat deze verordening ook onderdelen die niet verplicht zijn op grond van de Wpo, de Wec, of de Wvo 2020. Dan gaat het bijvoorbeeld om het aanbieden van vervoerstraining.
Vervoersvoorziening
In de verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gehanteerd. Deze kan verschillende vormen hebben. Het kan gaan om een vergoeding in geld voor de kosten van een fiets of openbaar vervoer. Wanneer de leerling door zijn handicap geen gebruik kan maken van de fiets en het openbaar vervoer, ook niet met begeleiding, kan het college een vorm van aangepast vervoer verzorgen of laten verzorgen.
Het college bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het vervoer dient echter te allen tijde passend te zijn.
Als ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. De vergoeding van het vervoer is vervolgens gebaseerd op de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen. Het college kan toestemming weigeren op grond van de kosten of als de toestemming leidt tot een aantasting van de instandhouding van het aangepast vervoer.
Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
De Verordening leerlingenvervoer gaat uit van een voorziening voor het zo zelfstandig mogelijk reizen door de leerling. Om dit te monitoren en te stimuleren kan de aanvraag met ouders worden besproken [en wordt vanaf een bepaalde leeftijd van de leerling in overleg met ouders een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling opgesteld] (zie artikel 3).
Artikelsgewijze toelichting
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader behandeld.
Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1. Definities
Aangepast vervoer
Van aangepast vervoer is sprake als het college het vervoer naar en van school zelf verzorgt of laat verzorgen. Het kan dan gaan om vervoer per besloten (school)busvervoer, maar ook om bijvoorbeeld taxivervoer in individueel of groepsverband.
Afstand
De afstand dient consequent te worden gemeten. Er wordt voor elke afstand eenzelfde, professionele routeplanner gehanteerd. De route hoeft overigens niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer. Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg.
Deskundige
Een deskundige beschikt over specifieke expertise op basis van zijn opleiding of functie. Dit kan een arts, psychiater of psycholoog zijn, die inzicht kan geven in de mate waarin de leerling door een handicap is beperkt, maar ook bijvoorbeeld een verkeersdeskundige kan beoordelen of een route voldoende begaanbaar en veilig is.
Gehandicapte leerling
Een leerling die door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een gehandicapte leerling in de zin van de Verordening leerlingenvervoer. ‘Centraal staat het feit dat de leerling vanwege een handicap niet in staat is om zelfstandig naar school te reizen, de aard van de handicap is daarbij ondergeschikt’ (Kamerstukken II 2013/14, 34 022, nr. 3, p. 5).
Wanneer een leerling, ondanks zijn handicap wél zelf kan reizen met het openbaar vervoer, is deze in de zin van de Verordening leerlingenvervoer géén gehandicapte leerling. De beperking die de leerling door de handicap ervaart moet structureel van aard zijn, in ieder geval langer dan drie maanden duren. Wanneer de beperking met medicijnen te verbeteren is, is er geen sprake van een beperking in de zin van deze verordening. Van een beperking in deze verordening is dus alleen sprake wanneer deze structureel en niet behandelbaar is.
Inkomen
Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de Wpo (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor vergoeding van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint. Bepalend is het verzamelinkomen van het huishouden waarin de leerling leeft, dat af te lezen is van de aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting. Bij het ontbreken van een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting wordt uitgegaan van het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen (het bepaalde belastbare loon). Bij het opvragen van de Inkomstenbelastingverklaring vermeldt de Belastingdienst het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen, dan wel het verzamelinkomen ingeval er aangifte is gedaan.
Leerling
Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de Wpo). In het derde lid van artikel 39 van de Wpo is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.
Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de Verordening leerlingenvervoer. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer is ruim gedefinieerd. Het gaat niet alleen om voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling. Ook een voor een ieder openstaande regiotaxi of belbus, die op afroep rijdt, wordt in het kader van deze verordening als een vorm van openbaar vervoer beschouwd. De definitie in deze verordening is daarmee ruimer dan de definitie van openbaar vervoer in artikel 1, Wet personenvervoer 2000.
Samenwerkingsverband
Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a, van de Wpo alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Volgens het vijftiende lid van artikel 18a van de Wpo kunnen deze scholen er ook voor kiezen om zich aan te sluiten bij een landelijk samenwerkingsverband.
Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.
School
Onder 1°
In de Wpo gaat het om basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs.
Onder 2°
In de Wec gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Onder 3°
In de Wvo 2020 gaat het om scholen voor vwo, havo, mavo, vbo en praktijkonderwijs. Ook de op grond van artikel 2.86, van de Wvo 2020 bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen instellingen vallen er onder.
Toegankelijke school
Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking zijn aangewezen op een bepaalde school. In het tweede lid, van artikel 4, van de Wpo staat dat de gemeente in de verordening geen onderscheid mag maken tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Het derde lid van artikel 4 Wpo bepaalt dat de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school, moet eerbiedigen.
Vervoersvoorziening
De wet bepaalt dat de gemeente het vervoer zelf kan verzorgen, dan wel doen verzorgen. Ook kan zij een vergoeding verstrekken. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt in verschillende varianten.
Woning
Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven. Deze plaats kan ook in meer dan één gemeente zijn (ABRvS 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:249).
Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, moet een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.
Hoofdstuk 2. Aanvraagprocedure van de vervoersvoorziening
Artikel 2. Aanvraag
Als ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, dienen zij een aanvraag in bij het college. De meerderjarige en handelingsbekwame leerling moet dit zelf doen. De aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de feitelijke en structurele verblijfplaats (woning) van de leerling is. Dit kan ook een vast logeeradres zijn, waar de leerling op vaste dagen verblijft.
Bij de aanvraag kunnen gegevens worden gevraagd. Onder gegevens moet ook worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken), bijvoorbeeld een medische verklaring, werkgeversverklaring, of een verklaring van de rijksinspecteur van de belasting. Huisartsen zijn hiervan uitgezonderd, omdat de Landelijke Huisartsen Vereniging in haar richtlijn heeft opgenomen, dat huisartsen deze verklaringen niet mogen verstrekken. Het schaadt mogelijk de relatie met de patiënt en daar werken huisartsen liever niet aan mee. Bij twijfel zal het college zelf een onafhankelijke deskundige moeten inschakelen.
Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht deze gegevens te overleggen, als deze van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. De gegevens dienen juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.
Als het aanvraagformulier aangevuld of gecorrigeerd moet worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn (bijvoorbeeld vier weken) aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan zal het college moeten afwegen of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb zal in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzende beschikking niet louter kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is (zie ABRvS 9 november 1989, nr. R03.89.5831/S6535).
Artikel 3. Onderzoek
In de onderzoeksfase wordt onderzocht of men in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en welke voorziening de goedkoopst passende vervoersvoorziening is. Bij dit onderzoek staan de mogelijkheden en behoeften van de leerling en de zelfredzaamheid van het gezin om zo zelfstandig mogelijk te reizen centraal, alsmede de mogelijkheden van de leerling om zich te ontwikkelen naar meer zelfstandigheid in het vervoer. Het onderzoek is bedoeld om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te verzamelen, zoals ook voorschreven in artikel 3:2, van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor een leerling wordt uitgegaan van hoe de leerling zo zelfstandig mogelijk naar en van zijn school kan reizen.
Uiteraard blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een kind kan reizen. Daarin speelt niet alleen de beperking een rol, maar ook de leeftijd, de route en de behoeften van de leerling. Om het maatwerk te kunnen bieden is het van belang om kennis te hebben van de situatie van de leerling, de meest geschikte en haalbare vervoerswijze en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.
Derde lid
Wanneer de omstandigheden van de leerling wijzigen kan dat aanleiding zijn om een nieuw gesprek te voeren. Het spreekt voor zich, dat een schoolwissel en adreswijziging zo’n nieuwe omstandigheid is, maar ook het gegeven dat de leerling ouder wordt en zich ontwikkelt kan gezien worden als een gewijzigde omstandigheid.
Vierde lid
De verordening bevat, conform artikel 4, vierde lid, van de Wpo, artikel 4, vierde lid, van de Wec en 8.29, derde lid, van de Wvo 2020, een regeling voor het inwinnen van advies van een deskundige. Dit is nodig op het moment dat er voor het beoordelen van de aanvraag specifieke deskundigheid noodzakelijk is waar het college zelf intern niet over beschikt.
Artikel 4. Beslistermijn
Eerste lid
Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat de redelijke termijn waarbinnen een beschikking moet worden gegeven in ieder geval is verstreken als het college binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven, of aan de aanvrager een bericht van verdaging heeft gezonden. Voor de Verordening leerlingenvervoer is gekozen voor de wettelijk toegestane beslistermijn van acht weken.
De beslistermijn kan worden opgeschort als de aanvraag onvolledig is. De aanvrager krijgt dan de kans om, gedurende de termijn dat de beslistermijn is opgeschort, de aanvraag volledig te maken. Dit is geregeld in artikel 4:5 van de Awb.
Artikel 4:15 van de Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Tweede lid
Het kan voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is voor het college. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of als er sprake is van een bijzondere situatie. Het college kan de beslistermijn dan verlengen.
Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn moet er een beschikking op de ingediende aanvraag door het college zijn gegeven. Als blijkt dat ook de verlengde termijn onvoldoende is, bijvoorbeeld als gevolg van het uitblijven van het advies van deskundigen, moet er toch een beschikking worden afgegeven.
Artikel 5. Ingangsdatum voorziening
Een vervoersvoorziening wordt niet met terugwerkende kracht toegekend. De vergoeding is bedoeld om de leerling in staat te stellen (in de toekomst) de school te bezoeken. Het is geen inkomensvoorziening. Dit past ook bij de primaire verantwoordelijkheid van de ouders van de leerling om het schoolbezoek zelf te organiseren en te faciliteren. Voor het aangepast vervoer geldt dat het college, na toekenning, voor de praktische organisatie van het vervoer enige tijd nodig zal hebben. Hierbij gaat het onder andere om het inroosteren van de leerling en het eventueel aanpassen van de vervoersroute, zodat de leerling mee kan.
Artikel 6. Besluit
Eerste lid
Een besluit moet voldoen aan de eisen die de Awb daaraan stelt. Zo moet er sprake zijn van een deugdelijke motivering (artikel 3:46, van de Awb). In dit artikel is bepaald welke concrete informatie minimaal in het besluit moet worden opgenomen. Het betreft een nadere uitwerking van de wettelijke eisen, die niet afdoet aan de plicht om aan de eisen die rechtstreeks voortvloeien uit de Awb te voldoen.
Om enige beleidsruimte te creëren is bepaald dat het college bij de toekenning van de vervoersvoorziening tevens de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking moet deze termijn aangegeven worden. Per geval wordt de termijn bepaald.
Tweede en derde lid
Aan de verstrekking van een vervoersvoorziening kan het college voorwaarden verbinden. Zo kan worden bepaald dat, bijvoorbeeld in het kader van het streven naar zelfredzaamheid, in de winterperiode aangepast vervoer wordt verstrekt, onder de voorwaarde dat in de andere maanden met de fiets of het openbaar vervoer wordt gereisd en dat hiervoor wordt geoefend en/of wordt deelgenomen aan een project met dit doel.
Hoofdstuk 3. Beoordelingscriteria
Artikel 7. Algemene bepalingen
Eerste lid
De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In dit lid is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders. Ouders kunnen er dus niet van uit gaan dat zij altijd een vervoersvoorziening krijgen of dat deze altijd wordt voortgezet. Van ouders wordt ook verwacht dat zij de noodzakelijke keuzes maken om hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Daarbij kan gedacht worden aan het aanpassen van werktijden en het verkeersveilig maken van de leerling.
Tweede lid
In deze verordening zijn verschillende voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening. Op het moment dat een leerling voldoet aan die voorwaarden en er meerdere vervoersvoorzieningen zijn waarvan de leerling (in redelijkheid) gebruik zou kunnen maken, dan zal de keuze vallen op de voor het college goedkoopste oplossing. Ook als dit betekent dat die oplossing meer van ouders (bijvoorbeeld extra begeleiding) of de leerling (meer reistijd) vraagt. Dit past binnen het uitgangspunt dat ouders en de leerling in de basis zelf verantwoordelijk zijn voor het schoolbezoek en is nodig om het vervoersstelsel toegankelijk en betaalbaar te houden.
Derde lid
Wanneer een leerling begeleiding nodig heeft tijdens het vervoer, is dat primair een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Werk van ouders of anderszins ontslaat ouders niet van deze verantwoordelijkheid. Wanneer ouders zelf niet in staat zijn om begeleiding te bieden, is het hun verantwoordelijkheid iemand te zoeken, die deze taak van hen al dan niet tijdelijk, geheel of gedeeltelijk kan overnemen. Er ligt echter ook een wettelijke zorgplicht bij de gemeente om passend vervoer aan te bieden. Het is aan het college om een zorgvuldige afweging te maken en te bepalen wat, gelet op de primaire verantwoordelijkheid van ouders, redelijk is (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 7).
Vierde lid
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders. Zij moeten de gelegenheid krijgen hun kind te begeleiden bij het vervoer. Wanneer het gedrag beïnvloedbaar is door de leerling te laten begeleiden, is er geen reden om de leerling individueel te vervoeren.
Het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt, kan dit gedrag er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening beëindigd wordt. Onder onaanvaardbaar gedrag door de leerling of de ouder wordt verstaan het gedrag dat onder de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is. Gedacht kan worden aan beschadiging van het interieur van de taxi(-bus), mishandeling van medepassagiers, grove belediging of bedreiging van de chauffeur etc. Voordat daar echter consequenties aan worden verbonden dient nagegaan te worden of het gedrag verwijtbaar is. Bepaalde aandoeningen kunnen met zich meebrengen, dat dit niet het geval is. In dat geval zal beoordeeld moeten worden of een andere vervoersvoorziening uitkomst biedt, zoals inzet eigen vervoer.
Vijfde lid
Bij het verstrekken van de vervoersvoorziening staat de zelfredzaamheid en de eigen verantwoordelijkheid van de leerling en zijn ouders voorop. Bij de bepaling van de aard van de vervoersvoorziening wordt hier dan ook naar gekeken. Zelf fietsen heeft daarbij bijvoorbeeld de voorkeur boven aangepast vervoer in de vorm van een door het college georganiseerde taxibus.
Artikel 8. Afwijzingsgronden
Eerste lid
Deze bepaling geeft invulling aan de op grond van artikel 4, achtste lid, van de Wpo en artikel 4, zevende lid, van de Wec bestaande mogelijkheid om in de verordening te bepalen dat er geen aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening op grond van de afstand. De afstand van 6 kilometer sluit aan bij de in artikel 4, zevende lid, van de Wpo opgenomen bovengrens van 6 kilometer. De afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.
Leerlingen die voortgezet onderwijs volgen en geen handicap hebben, komen al niet in aanmerking voor leerlingenvervoer. Voor hen is deze bepaling dan ook niet van toepassing.
Tweede lid
Voor het bezoeken van een school voor voortgezet (speciaal) onderwijs zijn de ouders of de leerling, ongeacht de afstand, zelf verantwoordelijk. Leerlingen komen alleen in aanmerking voor leerlingenvervoer als zij gezien hun handicap niet in staat zijn om zelfstandig naar school te komen (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3, p.36). Om te kunnen beoordelen of een leerling door zijn handicap beperkt is om zelfstandig te reizen, is in een aantal gevallen onafhankelijk advies van deskundigen ter zake nodig. Het zal dan veelal gaan om de vraag of een leerling door zijn handicap in het geheel niet van openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, of alleen onder begeleiding daarvan gebruik kan maken.
Artikel 9. Andere oplossing
De mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in het kader van deze verordening is niet bedoeld voor situaties waarin leerlingen of hun ouders voor dit vervoer al (gedeeltelijk) gebruik kunnen maken van een andere regeling of vergoeding. Dit artikel voorkomt dat er een (deels) dubbele vergoeding kan worden ontvangen.
Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) een vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school of de stage, mag het college die vergoeding aftrekken van de vergoeding die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat.
Het bovenstaande geldt echter niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.
Artikel 10. Aanwijzing opstapplaats
Eerste lid
Om het vervoer efficiënter en daardoor voor de leerling met een kortere reistijd te organiseren, voorziet deze bepaling in een bevoegdheid aan het college om opstapplaatsen aan te wijzen, vanwaar leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar moeten zij, al dan niet onder begeleiding, naar de door het college aangewezen opstapplaats, vanwaar zij worden opgehaald.
Tweede en derde lid
Het uitgangspunt is dat ouders zelf zorgdragen voor de voor de leerling noodzakelijke begeleiding. Wanneer het voor ouders onmogelijk is om de leerling naar de opstapplaats te (laten) begeleiden, dan wijst het college geen opstapplaats aan. Nu van ouders een redelijke mate van inzet verwacht mag worden zal hier niet snel sprake van zijn. Het is aan het college om te beoordelen of ouders voldoende hebben aangetoond dat het (laten) bieden van begeleiding naar en op de opstapplaats voor hen, door individuele omstandigheden, onmogelijk is..
Artikel 11. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Eerste lid
In artikel 4, tweede en derde lid, van de Wpo, artikel 4, tweede lid, van de Wec en artikel 8.29, tweede lid, van de Wvo 2020 is bepaald dat de raad bij het vaststellen van de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen. Tevens is in de genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking.
Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare, veilige weg.
Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer van en naar de dichtst bij de woning gelegen school.
Richting
Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen). Sinds 2004 zijn gereformeerd en hervormd opgegaan in de Protestantse Kerk Nederland (PKN). De keuze van de leerling of zijn ouders voor één van de hiervoor genoemde erkende richtingen bepaalt dus (mede) of een school kan worden aangemerkt als toegankelijke school voor de betreffende leerling.
Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, Iederwijsscholen, etc. De voorkeur van de leerling of zijn ouders voor een bepaalde onderwijskundige methode is niet van invloed bij het bepalen van de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
De school is vol
Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling.
Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.
Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school – het college dient naar de duur van de wachtlijst te informeren – kan de vervoersvoorziening beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.
Dislocaties en nevenvestigingen
Als een school die een leerling bezoekt meer dan een locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de Verordening leerlingenvervoer moeten worden beschouwd. Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiële instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.
Tweede lid
Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid, onder c en d, van de Wpo moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband ook worden bekostigd. Dat hoeft niet persé de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs te zijn. Het is mogelijk dat er een school buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.
Derde lid
Binnen het leerlingenvervoer wordt een vergoeding verstrekt naar de (qua afstand) dichtstbijzijnde toegankelijke school, rekening houdend met de onderwijsbehoefte en de richting. In de praktijk komt het voor dat dit niet de school is waarnaar de leerling door het samenwerkingsverband wordt verwezen.
Het derde lid beschrijft de voorwaarden waaronder het college tóch kan besluiten om een vergoeding te verstrekken naar de niet dichtstbijzijnde toegankelijke (en door het samenwerkingsverband geadviseerde) school.
- •
De noodzaak van het bezoeken van de niet dichtstbijzijnde toegankelijke school moet overtuigend worden aangetoond aan het college. Dit kan door het overleggen van een verklaring van een geregistreerde deskundige (SKJ of BIG);
- •
Wanneer al dan niet door het samenwerkingsverband is vastgesteld, welke onderwijssoort een leerling nodig heeft op grond van de Wpo, de Wec of de Wvo 2020, zal aan het college overtuigend moeten worden aangetoond, waarom dat onderwijs niet geboden kan worden op de dichterbij gelegen school. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een leerling, die onder een samenwerkingsverband valt waar arrangementen op reguliere basisscholen worden aangeboden, die het speciaal (basis) onderwijs vervangen. De leerling gaat dan naar een reguliere basisschool verder weg, omdat het arrangement, waarop hij onderwijskundig is aangewezen dichterbij niet aanwezig is.
Symbiose
Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24, van de Wec en Titel IV van het Onderwijskundig besluit Wec). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.
Een voorbeeld hiervan is dat er binnen het samenwerkingsverband een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) is opgericht, waar leerlingen tijdelijk onderwijs volgen als er een orthopedagogische en orthodidactische benadering nodig. De leerling blijft daarbij ingeschreven staan op zijn oorspronkelijke school, maar volgt in de praktijk elders onderwijs (Kamerstukken II 2013/14, 34 022, nr. 3, p. 4; Kamerstukken II 2014/15, 34 022, nr. 5, p. 5).
Artikel 12. Schooltijden en wachttijden
Eerste lid
Het aangepast vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school. In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering) valt buiten het leerlingenvervoer.
Tweede lid
In het voortgezet speciaal onderwijs en het regulier voortgezet onderwijs kan het voorkomen, dat er binnen de vaste schooltijden gewerkt wordt met lesroosters. Ook in dat geval vindt het aangepast vervoer in principe plaats op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids. Het college kan, ingeval van aangepast vervoer, echter overwegen om dan een wachttijd te hanteren, waarbij leerlingen op elkaar wachten, dan wel eerder op school zijn. Hierdoor kan het vervoer toch gecombineerd worden.
De gemeente zal indien mogelijk proberen de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk te vervoeren, wanneer de begin- en/of eindtijden nagenoeg hetzelfde zijn.
Derde lid
Het vervoer op afwijkende tijden kan leiden tot individueel aangepast vervoer buiten de schooltijden en dat brengt extra vervoerskosten met zich mee. Alleen wanneer de leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan er in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd. De ouders dienen hun verzoek om een vervoersvoorziening op deze afwijkende tijden te onderbouwen door een verklaring van een deskundige (bijvoorbeeld een arts, psycholoog of orthopedagoog), waaruit de medische onmogelijkheid blijkt om de volledige schooltijden te volgen.
Het college kan een deskundige inschakelen om het geleverde bewijs te beoordelen.
Artikel 13. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
Een aanvraag wordt gedaan in de gemeente waarin de leerling zijn woning heeft. De aanwezigheid van een structureel karakter van het feitelijk verblijf van de leerling vormt een onderdeel van het begrip woning. Een tijdelijk verblijf elders verplaatst de structurele feitelijke verblijfplaats dan ook niet. Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, is het bovendien niet praktisch dat die andere gemeente de vervoerskosten moet dragen. Immers: bij gemeente A moet de vervoersvoorziening (tijdelijk) worden stopgezet, bij gemeente B moet een vervoersvoorziening worden aangevraagd; en een aantal weken later zou het omgekeerde weer moeten gebeuren. Dat zorgt voor een omslachtige belasting voor de leerling of zijn ouders en de gemeenten. Artikel 14 regelt hierom wat onder tijdelijk verblijf wordt verstaan en hoe het college daarin handelt.
Als de leerling door een crisissituatie gedurende een korte periode in een andere gemeente verblijft, zijn eigen school blijft bezoeken en van gemeentewege al een vergoeding leerlingenvervoer kreeg naar deze school, dan wordt dit verblijf voor de duur van maximaal zes weken aangemerkt als verblijf in de gemeente. Het college neemt dan de kosten voor vervoer voor de duur van maximaal zes weken voor zijn rekening.
Artikel 14. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in pleeggezin of internaat
Artikel 4, zesde lid, van de Wec geeft aan dat in de verordening moet worden opgenomen in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen die met het oog op het volgen van voor hen passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, op aanvraag een vergoeding verstrekt voor de kosten verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer.
Artikel 15. Vervoersvoorziening naar stageadres
Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17, van de Wec en artikel 2.26, derde lid en artikel, 2.27, derde lid, van de Wvo 2020). Ook een maatschappelijke stage kan onderdeel uitmaken van het onderwijsprogramma (artikel 22, eerste lid, onder c, onder 3e, van de Wec en artikel 2.32, van de Wvo 2020). In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de Wec).
Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids van de school is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.
Aangezien stage in feite een verlenging van de schoolactiviteit is, moeten de dagen en tijden, waarvoor de vervoersvoorziening wordt verstrekt in beginsel overeenkomen met de reguliere schooltijden. Omdat dit in de praktijk lastig kan zijn, omdat stages vaak aansluiten op werktijden, bevat het derde lid een uitzonderingsmogelijkheid. Dit moet voorkomen dat leerlingen die geen passende stageplek binnen de reguliere schooltijden kunnen vinden hun opleiding niet kunnen afronden.
Naar analogie van ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ wordt slechts een vervoersvoorziening verstrekt naar het dichtstbijzijnde toegankelijke stageadres en naar één stage-locatie. Om de vervoerskosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is in artikel 16 bepaald, dat het college een maximale afstand van de woning of de school bepaalt dat het stageadres op de route van de woning naar de school moet zijn gelegen, tenzij dit voor de leerling onmogelijk blijkt. Hiervoor bepaalt het college een maximale afstand van de woning of de school.
Voor een vervoersvoorziening naar een stageadres gelden verder dezelfde voorwaarden die ook gelden als de leerling of zijn ouders in aanmerking wil komen voor een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school (zie de artikelen 8 t/m 14).
Stage is een opstap naar deelname in het maatschappelijk verkeer. Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor de leerling kan voor de stage een andere vervoersvoorziening worden verstrekt, dan naar de school van de leerling. Het doel blijft om zo zelfstandig mogelijk te reizen.
Artikel 16. Vervoerstraining
De Wpo, de Wec en de Wvo 2020 kennen alleen de mogelijkheid van het bieden van een vervoersvoorziening in de vorm van een vergoeding of in de vorm van aangepast vervoer. Het uitgangspunt van de wetten is echter dat de leerling zo zelfstandig mogelijk naar en van school reist. De wetten staan het bieden van aanvullende voorzieningen echter ook niet in de weg. De vervoerstraining is een voorziening waarmee dit uitgangspunt wordt ondersteund.
Het doel van de vervoerstraining is om de leerling in staat te stellen alsnog zelfstandig te kunnen reizen, waarbij hij niet langer op een vervoersvoorziening is aangewezen. Als dat niet mogelijk is dan wordt de leerling door middel van de vervoerstraining ondersteund in het zo zelfstandig mogelijk reizen, waardoor hij gebruik kan maken van een goedkopere vervoersvoorziening, waarbij hij bijvoorbeeld niet langer afhankelijk is van een begeleider die met hem meereist.
Artikel 17. Vervoersvergoeding voor de leerling
Eerste lid
Deze vergoeding kan worden verstrekt voor de leerling die een basisschool of school voor speciaal basisonderwijs (artikel 4, van de Wpo) of een school voor speciaal onderwijs (artikel 4, van de Wec) bezoekt. De wet kent in artikel 4, van de Wec en artikel 8.28, van de Wvo 2020 niet de mogelijkheid om het zelfstandig reizen van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs te vergoeden (zie artikel 9, tweede lid).
De gemeente bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen. De fietsvergoeding is bedoeld als een voor het college goedkoper alternatief voor leerlingen die recht hebben op een vervoersvoorziening.
Artikel 18. Vervoersvergoeding voor de begeleider
Eerste lid
In een aantal gevallen zal blijken dat het voor een leerling die in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets te reizen. In dat geval kan er een vergoeding worden verstrekt voor de vervoerskosten die de begeleider van de leerling moet maken om hem tijdens het vervoer te begeleiden.
Gehandicapte leerling
Ouders van leerlingen die door hun handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen (zie toelichting bij artikel 1), komen in aanmerking voor een vergoeding van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.
Tweede lid
Wie de leerling ook begeleidt, de vergoeding vindt plaats aan de ouders van de leerling voor het deel van de reis, dat de leerling begeleid wordt. Als een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, worden de reiskosten van de begeleider slechts één maal vergoed. Dit sluit aan bij de systematiek, dat in het aangepast vervoer ook alleen het deel van de reis betaald wordt, dat de leerling meereist.
Artikel 19. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerd vervoer
Artikel 19 geeft nadere regels voor de vergoeding van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerling zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.).
Eerste en tweede lid
Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming is of de vergoeding van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is.
Het college kan ouders ook vragen of zij bereid zijn leerlingen van andere ouders naar school te vervoeren. Verplichten is echter niet toegestaan.
Derde lid
Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening en zij met toestemming van- of op verzoek van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt.
Aangesloten wordt bij de algemeen gebruikelijke belastingvrije kilometervergoeding voor het betreffende jaar, gerekend over de kortste afstand tussen de woning en de school. Ook de retourreis ’s morgens en de heenreis ’s middags van de chauffeur moeten vergoed worden. Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.
Ouders kunnen ervoor kiezen om de leerling zelf te vervoeren tegen een lagere vergoeding, om te voldoen aan de in het eerste lid genoemde eis dat er sprake moet zijn van een goedkoper vervoersalternatief.
Vierde lid
Het vierde lid bepaalt dat ouders aanspraak maken op een vergoeding per rit op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van het college – meer dan één leerling tegelijk vervoeren. De kilometervergoeding geldt voor de auto, en wordt niet per leerling verstrekt.
Vijfde lid
Het vijfde lid bepaalt, in het verlengde van het vierde lid, dat er geen vergoeding wordt verstrekt aan ouders van de leerling die met een andere ouder meerijdt, die daar al een vergoeding op grond van deze verordening voor ontvangt. Daarmee wordt voorkomen dat er in deze situatie dubbel wordt betaald voor dezelfde rit.
Zesde lid
Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan het college, bij wijze van uitzondering, een andere vergoeding vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.
Artikel 20. Aangepast vervoer
Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 20 vastgelegd.
Onderdeel a
Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel. Er kan aangepast vervoer worden aangeboden, wanneer de reistijd door inzet van aangepast vervoer met 50% of meer kan worden teruggebracht ten opzichte van de reistijd met het openbaar vervoer. Van belang is dat via een individuele meting die conclusie kan worden getrokken. Overigens is het niet zo dat de ouders in voorkomend geval van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht. Het aangepast vervoer wordt veelal voor meerdere leerlingen tegelijk georganiseerd. De reistijd is dan meestal langer, dan gemeten op individuele basis.
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig om de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit (zie ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis een vergoeding op basis van openbaar vervoer.
Onderdeel b
Het kan voorkomen dat het openbaar vervoer geheel ontbreekt of zo weinig frequent rijdt dat leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van de woning naar de school of terug.
Onderdeel c
De ouders dienen op een voor het college bevredigende wijze aan te tonen dat het voor hen onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Van ouders wordt ook verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is (zie ook artikel 9, tweede lid en artikel 20).
Per ouder(paar) en per aanvraag zal het college moeten beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is.
Onderdeel d
Als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een voorziening in de vorm van aangepast vervoer.
Artikel 21. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening
Het kan voorkomen, dat een leerling of een ouder op een andere manier kan of wenst te reizen, dan de reeds beschreven vervoerswijzen, als hij daarvoor een geschikt vervoermiddel heeft. Artikel 21 maakt het mogelijk dit maatwerk toe te passen en de vergoeding zodoende te laten aansluiten bij de mogelijkheden van de leerling en/of de ouders. Het kan er tevens toe bijdragen, dat het zelfstandig reizen wordt gestimuleerd.
Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een handbike, elektrische fiets, of bakfiets. Het college kan besluiten ouders hierin tegemoet te komen, mits de kosten van dit vervoermiddel niet uitstijgen boven de kosten van het openbaar vervoer naar de school.
Hoofdstuk 4. Bijdrage in de kosten
Van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken kan in bepaalde gevallen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden gevraagd (zie de artikelen 24 en 25). Deze bijdrage kan worden verrekend met de eventuele vergoeding. Een wijziging in het inkomen van deze ouders heeft in principe geen invloed op de vergoeding van de vervoerskosten voor datzelfde jaar (zie inkomen artikel 1). Indien echter sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college, vooruitlopend op een komend schooljaar, de vergoeding aanpassen.
Artikel 22. Drempelbedrag
Eerste en tweede lid
Artikel 4, zevende lid, van de Wpo biedt de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel.
Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht, tenzij ouders meer dan één eigen kind met het eigen vervoer vervoeren en hiervoor een kilometervergoeding ontvangen. Dan wordt er per auto een drempelbedrag geheven (ABRvS 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1959). Als een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend, of voor enkele dagen per week.
Bij het drempelbedrag is de vergoeding in geld gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen.
De kosten van het openbaar vervoer worden berekend op basis van de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) zouden worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruik maakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruik maakt van aangepast vervoer, of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route, en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het betreffende vervoersgebied.
Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt. Een uitzondering geldt voor leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden.
Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor een vervoersvoorziening.
Aan ouders van leerlingen die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoeken kan geen drempelbedrag worden opgelegd, aangezien de Wec deze mogelijkheid niet biedt.
Indexatie
Voor de berekening van het geïndexeerde inkomen waarbij het drempelbedrag van toepassing is, wordt verwezen naar data van het CBS. Deze is te raadplegen via:
https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82838NED/table
Aantonen van het inkomen
Als het college zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een inkomensverklaring opvragen bij de belastingdienst.
Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het laatste geval kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld (zie artikel 2).
Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. In een later stadium, als het inkomen van het peiljaar wel bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.
Structurele daling van inkomen
Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door af te wijken van de verordening. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, dient artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als richtsnoer.
Vierde lid
Het drempelbedrag is niet van toepassing op de ouders van gehandicapte leerlingen, die niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen.
Artikel 23. Draagkrachtafhankelijke bijdrage
Artikel 4, elfde lid, van de Wpo biedt de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan twintig kilometer. Deze bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor regulier basisonderwijs betreft. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders.
Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht.
Indexatie
Voor de berekening van het geïndexeerde inkomen waarbij het drempelbedrag van toepassing is, wordt verwezen naar data van het CBS. Deze is te raadplegen via:
https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82838NED/table
Structurele daling van inkomen
Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door af te wijken van de verordening. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, dient artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als richtsnoer.
Hoofdstuk 5. Rechtmatigheid
Artikel 24. Doorgeven van wijzigingen
Ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan het college. Zij moeten dit zo snel mogelijk doen.
Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:
- -
wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;
- -
verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);
- -
wijziging van het adres van de school;
- -
wijziging van de schooltijden;
- -
verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;
- -
wijziging in de gezinssituatie, in verband met het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen.
Als de wijziging daartoe aanleiding geeft neemt het college een passend besluit tot beëindiging, opschorting, herziening of intrekking van de verstrekte vervoersvoorziening.
Artikel 25. Beëindiging, opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening
Ouders zijn verplicht informatie met betrekking tot wijzigingen in hun situatie die van invloed kunnen zijn op het recht op een toegekende vervoersvoorziening direct door te geven aan het college (artikel 24). Het college kan, zonder dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf ook wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op het recht op de vervoersvoorziening. Het college neemt op basis van deze doorgegeven of geconstateerde informatie een passend besluit.
Beëindigen
Als er naar het oordeel van het college uit informatie blijkt dat er (in de nabije toekomst) niet langer recht bestaat op de eerder toegekende vervoersvoorziening, dan besluit het college om het recht op deze voorziening te beëindigen. Er bestaat dan vanaf het moment van het besluit, of een in het besluit genoemde toekomstige datum, niet langer recht op de vervoersvoorziening.
Opschorten
Als er naar het oordeel van het college gegronde redenen zijn om te twijfelen of er nog wel recht op een toegekende vervoersvoorziening bestaat, kan het college de werking van het toekenningsbesluit door middel van een opschortingsbesluit tijdelijk opschorten. De vervoersvoorziening wordt dan tijdelijk niet verstrekt, in afwachting van verder onderzoek.
Herzien
Als er naar het oordeel van het college uit informatie blijkt dat er (voor een deel van de periode) geen recht bestond op de eerder toegekende vervoersvoorziening, maar wel op een andere vervoersvoorziening, dan besluit het college om het recht op de vervoersvoorziening te herzien en alsnog de correcte vervoersvoorziening (voor de correcte periode) toe te kennen.
Intrekken
Als er naar het oordeel van het college uit informatie blijkt dat er (voor een deel van de periode) in het geheel geen recht bestond op een eerder toegekende vervoersvoorziening, dan besluit het college het recht op de toegekende vervoersvoorziening (voor die periode) in te trekken.
Overig
Naast de hiervoor genoemde besluiten op basis van nieuwe informatie kan het college een leerling de toegang tot het aangepast vervoer tijdelijk of voor de rest van het schooljaar ontzeggen, indien bij herhaling is gebleken dat de leerling door onaangepast gedrag of anderszins de orde in het voertuig verstoort of de veiligheid van het voertuig of inzittenden in gevaar brengt. Dit kan ook aan de orde zijn indien de zorgvraag van de leerling dermate hoog is dat die niet van een reguliere chauffeur kan worden gevergd. Ook de weigering om de eigen bijdrage te betalen of nalatig zijn in de betaling kan een reden zijn dat de vervoersvoorziening wordt ingetrokken.
Tweede lid
Het college kan, zonder dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ten onrechte een vergoeding is verstrekt. Het tweede lid biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde vergoeding terug te vorderen of in mindering te brengen bij een eventueel nieuw te verstrekken vergoeding (zie ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:165).
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 26. Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In de Verordening leerlingenvervoer zijn de hoofdlijnen voor het verstrekken van een vervoersvoorziening ten behoeve van schoolbezoek vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Artikel 28 bepaalt dat het college in dergelijke situaties beslist. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de verordening gehandeld te worden.
Artikel 29. Hardheidsclausule
Artikel 29 stelt dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de Wpo, artikel 4, tiende lid, van de Wec en artikel 8.29, vijfde lid, van de Wvo 2020.
Van een afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van de vergoeding van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, vergoeding van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De hardheidsclausule maakt het mogelijk om van alle bepalingen in de verordening af te wijken. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie. In dit verband kan met alle omstandigheden rekening gehouden worden. Hierbij kan gedacht worden aan medische, pedagogische en sociale factoren.
Precedentwerking
Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl