Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Helmond 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 26-04-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2025

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Helmond 2025

De raad van de gemeente Helmond;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 maart 2025;

Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 derde lid van de Jeugdwet

B e s l u i t:

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Helmond 2025 vast te stellen en met terugwerkende kracht in werking te laten treden per 1 april 2025;

  • 2.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2024 in te trekken.

Hoofdstuk 1 Uitgangspunten en begrippen

Artikel 1.1 Inleiding

Waarom deze regels? We vinden het belangrijk dat:

  • 1.

    Onze inwoners actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven, kunnen rondkomen en vooruitkomen;

  • 2.

    Onze inwoners een huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen, een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zo lang mogelijk zelfstandig en veilig kunnen wonen;

  • 3.

    Onze kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien en groeien naar zelfstandigheid;

De wetgever heeft wetten – onder meer de Wmo 2015, Jeugdwet en Participatiewet – gemaakt om dit te bereiken. In die wetten is geregeld dat het de taak is van de gemeente om inwoners hierbij te helpen en hier regels over te maken. De gemeente heeft hierin een zorgplicht naar inwoners en jeugdigen.

We bieden inwoners hulp bij het meedoen, rondkomen en vooruitkomen. Sociale Teams Helmond levert hiervoor vrij toegankelijke laagdrempelige ondersteuning, zonder indicatie. Als het nodig is, kan via Sociale Teams Helmond ook een indicatie voor Wmo of Jeugdhulp worden gevraagd.

Deze verordening geeft de gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Toegang tot dienstverlening vanuit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, waaronder de omschrijving van de doelgroep, de toegangsprocedure en de randvoorwaarden;

  • 2.

    Maatschappelijke ondersteuning gericht op wonen en participeren in een veilige en gezonde omgeving;

  • 3.

    Jeugdhulp gericht op gezond en veilig opgroeien, groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam zijn en participeren.

Artikel 1.2 Uitgangspunten

De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal beloftes aan onze inwoners (vastgelegd in de Kadernota sociaal domein Helmond):

  • 1.

    Inwoners zijn en blijven zelf aan zet;

  • 2.

    Uitgaan van eigen verhaal inwoners;

  • 3.

    Zorgen voor één contactpersoon: 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur;

  • 4.

    Resultaat telt;

  • 5.

    Licht waar mogelijk, zwaar waar nodig;

  • 6.

    We zijn gericht op (erger) voorkomen;

  • 7.

    Afspraak is afspraak.

De regels in deze verordening vullen de wettelijke (landelijke) regels aan. Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten, het vastgestelde beleid en de beloftes aan onze inwoners. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. Dit betekent dat gedaan wordt wat nodig is en dat er gewerkt wordt vanuit de bedoeling. Regels zijn helpend en volgend.

Artikel 1.3 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemenevoorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat vrij toegankelijk is. Een onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruiker is niet noodzakelijk om toegang te krijgen tot de algemene voorziening. Het aanbod is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp;

  • b.

    Algemeengebruikelijkevoorziening: een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten en voor de inwoner ook daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden en adequate compensatie biedt;

  • c.

    Anderevoorziening: een voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet of Wmo 2015, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • d.

    Beperkingen: binnen de Wmo 2015 gaat het om problemen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, of het zich kunnen handhaven in de samenleving. Binnen de Jeugdwet gaat het om opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • e.

    Beschermd thuis: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een inwoner afgestemd geheel van diensten en activiteiten in het kader van intensieve ambulante (woon-) begeleiding. Beschermd thuis kan zowel begeleiding groep als begeleiding individueel omvatten. In geval van begeleiding individueel is er bij beschermd thuis sprake van 24-uurs bereikbaarheid van de begeleiding en deels planbare en deels onplanbare begeleiding;

  • f.

    Bezoekbaarmaken van een woning: aanpassen van een woonruimte zodat de woonkamer, één toilet en de buitenruimte behorend bij het hoofdverblijf, bereikt kunnen worden;

  • g.

    Bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de Wmo 2015;

  • h.

    Eigen kracht: het vermogen van de inwoner en de personen die tot zijn sociale omgeving behoren om zelf tot verbetering van zijn situatie te komen als het gaat om gezond en veilig opgroeien, groeien naar zelfstandigheid, zelfredzaamheid of participatie of tot een oplossing te komen voor zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • i.

    Huisgenoot: iedere persoon met wie een inwoner een woning bewoont;

  • j.

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp;

  • k.

    Inwoner: de cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en de jeugdige of ouder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • l.

    Kortdurend verblijf: Kortdurend verblijf is het verblijf in een instelling voor een afgebakende periode.

  • m.

    Maatwerkvoorziening: op de behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden van de inwoner afgestemde maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Jeugdwet wordt dit een individuele voorziening genoemd;

  • n.

    Melding: het kenbaar maken van de hulpvraag door of namens de inwoner;

  • o.

    Pgb: persoonsgebonden budget. Dit is een budget dat het college kan verstrekken aan een inwoner om hem in staat te stellen de maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoort, in te kopen bij derden;

  • p.

    Pgb-plan: het door de inwoner bij het college in te dienen plan ter ondersteuning van zijn wens tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb;

  • q.

    Verslag: schriftelijke weergave van het onderzoek;

  • r.

    Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee geheel of gedeeltelijk aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen en waardoor een maatwerkvoorziening achterwege kan blijven;

  • s.

    Zorg in natura (ZIN): maatwerkvoorziening die geleverd wordt door een door de gemeente gecontracteerde (jeugdhulp)aanbieder.

Hoofdstuk 2 Toegang tot voorzieningen en dienstverlening

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

  • 1. Inwoners met een hulpvraag kunnen zich melden bij het college of een andere door het college aangewezen organisatie. In deze verordening spreken we over ‘het college’.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding.

  • 3. Als sprake is van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp, voert het college zo snel mogelijk na de melding een onderzoek uit.

  • 4. Het college wijst de inwoner (en de eventuele mantelzorger) op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning of, indien van toepassing, een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 2.2 Gegevens voor onderzoek hulpvraag

  • 1. Het college verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het onderzoek. Als het gaat om gegevens die het college niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt het college aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn aan te leveren.

  • 2. De inwoner verstrekt het college op verzoek een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Het college stelt de inwoner in de gelegenheid zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (persoonlijk plan of familiegroepsplan).

  • 4. Als de gegevens voldoende informatie bieden om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met de hulpvraag wil bereiken en van de persoonlijke situatie van de inwoner, kan het college afzien van een gesprek, tenzij de inwoner een gesprek wenst.

  • 5. Het college geeft uitleg over het verloop van de procedure en houdt de inwoner op de hoogte van de stappen in het onderzoek.

Artikel 2.3 Onderzoek

  • 1. Het college brengt tijdens het onderzoek in kaart:

    • a.

      wat de hulpvraag is;

    • b.

      wat de beperkingen zijn;

    • c.

      welke hulp naar aard en omvang nodig is om het resultaat zoals bedoeld in artikel 2.3.5 lid 3 of 4 van de Wmo 2015 dan wel artikel 2.3 van de Jeugdwet te bereiken;

    • d.

      in hoeverre eigen of andere mogelijkheden toereikend zijn om de benodigde hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Denk daarbij aan mantelzorg, gebruikelijke hulp als het gaat om maatschappelijke ondersteuning, inzet uit het sociale netwerk en voorliggende of algemene voorzieningen.

  • 2. Als de inwoner een plan zoals bedoeld in artikel 2.2 lid 3 heeft overhandigd, betrekt het college dat bij het onderzoek.

  • 3. Het college informeert de inwoner over de vorm waarin de hulp of ondersteuning geboden kan worden en of sprake kan zijn van een bijdrage in de kosten.

  • 4. Het college kan een door hem aangewezen adviesinstantie om advies vragen als dit nodig is voor het onderzoek.

  • 5. Als het nodig is voor het onderzoek, kan het college:

    • a.

      de inwoner, diens mantelzorger of huisgenoten oproepen voor een gesprek;

    • b.

      de inwoner of huisgenoten oproepen voor een onderzoek door een daartoe aangewezen (medisch) deskundige.

  • 6. De inwoner, diens mantelzorger en relevante huisgenoten (in het kader van eigen kracht en gebruikelijke hulp), zijn verplicht medewerking te verlenen aan een oproep als bedoeld in lid 5.

  • 7. De verplichte medewerking houdt ook in dat de inwoner en diens huisgenoten:

    • a.

      het college gevraagd en ongevraagd informeren over zaken waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening;

    • b.

      medewerking verlenen aan een bezichtiging van de persoonlijke woon- en leefsituatie of controle van een verstrekte of te verstrekken voorziening.

  • 8. Het college geeft de inwoner een schriftelijk verslag van het onderzoek en de uitkomsten daarvan.

Artikel 2.4 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een inwoner schriftelijk ingediend bij het college. Als er een format beschikbaar is, moet hiervan gebruik worden gemaakt.

  • 2. Als bij een telefonische melding in het kader van de Wmo direct duidelijkheid bestaat over de noodzakelijke maatwerkvoorziening, wordt de melding gezien als aanvraag. Het college kent de voorziening dan direct toe.

Hoofdstuk 3 Regels voor maatschappelijke ondersteuning

De regels in dit hoofdstuk zien alleen op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

PARAGRAAF 1 – RESULTATEN EN TOEGANGSCRITERIA

Artikel 3.1 Resultaten van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De door het college te verstrekken voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning zijn gericht op:

    • a.

      Het ondersteunen van een inwoner bij zijn verslechterde zelfredzaamheid en participatie;

    • b.

      Het stabiliseren van de zelfredzaamheid en participatie of het voorkomen van achteruitgang van de zelfredzaamheid en participatie;

    • c.

      Het verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie.

  • 2. De resultaten zoals beschreven in lid 1, betekenen dat de inwoner zoveel als mogelijk in staat gesteld wordt om:

    • a.

      een huishouden te voeren, waaronder wordt verstaan:

      • i.

        het beschikken over een schoon en leefbaar huis;

      • ii.

        het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

      • iii.

        het beschikken over schone en draagbare kleding.

    • b.

      de woning normaal te kunnen gebruiken, waaronder wordt verstaan:

      • i.

        het bereiken van de woning;

      • ii.

        het zich kunnen verplaatsen in en om de woning.

      • iii.

        het gebruik kunnen maken van elementaire woonfuncties (slapen, douchen e.d.)

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;

    • e.

      regie te voeren over het dagelijkse leven, waaronder vooral wordt verstaan:

      • i.

        het vermogen om zelfstandig of met ondersteuning te wonen, wat ook (voorkomen of afschalen van) beschermd wonen omvat;

      • ii.

        het voeren van regie over de zelfzorghandelingen;

      • iii.

        stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld;

      • iv.

        het voorkomen van verwaarlozing, gevaar voor de inwoner zelf of anderen of maatschappelijke overlast;

      • v.

        het vermogen tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis, en in relatie met vrienden, familie en de woonomgeving;

      • vi.

        het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

      • vii.

        het vermogen om zelf de dag te structureren;

      • viii.

        het beheren van financiën en administratie;

      • ix.

        het aanleren van oplossingsvaardigheden.

    • f.

      een dagstructuur te hebben, waaronder wordt verstaan:

      • i.

        het hebben van een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden;

      • ii.

        het hebben van een evenwichtig dag- en nachtritme.

  • 3. Het college kan de resultaten zoals genoemd in dit artikel concretiseren in nadere regels.

  • 4. Het college kan in de nadere regels vaststellen welke kernactiviteiten of taken in ieder geval moeten worden verricht om de in lid 2 genoemde resultaten te bereiken. Zo nodig geeft het college ook een aanduiding van de mate van frequentie van uitvoering en de daarvoor benodigde tijd.

Artikel 3.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning

  • 1. In aansluiting op de artikelen 1.2.1, onder a. en 2.3.5 lid 3 van de wet wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt voor zover de cliënt de problematiek kan verminderen of wegnemen:

  • 2.

    • a.

      door gebruik te maken van zijn eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp van huisgenoten. Of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt beoordeeld aan de hand van de richtlijn die is opgenomen in Bijlage 1;

    • c.

      met mantelzorg of hulp van anderen uit zijn sociale netwerk;

    • d.

      door gebruik te maken van algemene voorzieningen;

    • e.

      door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke zaken of diensten.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 4. De maatwerkvoorziening moet veilig zijn voor de inwoner zelf en zijn omgeving en geen gezondheidsrisico's met zich meebrengen. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening die anti-revaliderend werkt.

  • 5. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a.

      als de inwoner voor de ervaren beperkingen een beroep kan doen op een andere of voorliggende voorziening. Dat kan ook een voorziening zijn op grond van een andere wettelijke bepaling;

    • b.

      als de inwoner vóór de melding al een voorziening heeft gerealiseerd of geaccepteerd. Een uitzondering geldt als sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de inwoner dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • c.

      als de inwoner na de melding en vóór de datum van het besluit zelf een voorziening heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of het de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • d.

      als voor de ervaren beperkingen al eerder een voorziening aan de inwoner is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet is verstreken. Een uitzondering geldt als de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen. Of als de inwoner de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan, geheel of gedeeltelijk vergoedt;

    • e.

      als deze voorziening niet hoofdzakelijk op het individu is gericht;

    • f.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de inwoner rekening had gehouden met aanwezige beperkingen en de te verwachten ontwikkeling daarvan;

    • g.

      als de aanspraak niet is vast te stellen doordat de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3 lid 5, 6 en 7 niet of onvoldoende worden nagekomen.

    • h.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • i.

      als de inwoner niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Helmond. Een uitzondering geldt voor beschermd wonen en opvang.

  • 6. Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      als de inwoner zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen, tenzij het gaat om bezoekbaar maken van een woning zoals bedoeld in artikel 3.17;

    • c.

      voor woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Het college kan in zo'n situatie wel een voorziening voor verhuizing en inrichting verstrekken;

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Het college kan in zo'n situatie wel een voorziening voor verhuizing en inrichting verstrekken;

    • e.

      als de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college.

Artikel 3.3 Specifieke criteria voor beschermd wonen, beschermd thuis en opvang

  • 1. Het college hanteert de volgende criteria bij het beoordelen van een aanvraag voor beschermd wonen of beschermd thuis:

    • a.

      er is sprake van een psychische of psychiatrische aandoening of beperking, waardoor de inwoner zich niet zelfstandig kan handhaven in de samenleving;

    • b.

      (intramurale) behandeling voor de psychische of psychiatrische aandoening of beperking is afgerond of staat niet meer op de voorgrond.

    • c.

      er is een noodzaak voor intensieve (on)planbare begeleiding thuis, waarbij de begeleiding 24 uur per dag bereikbaar is of er is een noodzaak voor verblijf in een instelling met daarbij behorend 24-uurs toezicht en begeleiding in de directe nabijheid.

    • d.

      beschermd thuis individueel kan indien noodzakelijk aangevuld worden met beschermd thuis groep. Beschermd thuis groep kan niet los van beschermd thuis individueel worden ingezet.

    • e.

      de inwoner accepteert een begeleidings- of ontwikkelingstraject dat met inachtneming van diens mogelijkheden gericht is op het realiseren van een situatie waarin hij in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Een inwoner kan in aanmerking komen voor opvang als hij:

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

    • b.

      zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

Artikel 3.4 Specifieke criteria voor kortdurend verblijf

Het college hanteert de volgende criteria bij het beoordelen van een aanvraag voor kortdurend verblijf:

  • a.

    er is een noodzaak tot het ontlasten van een mantelzorger die ondersteuning verleent aan een inwoner met een beperking, en;

  • b.

    de inwoner is aangewezen op permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.

Artikel 3.5 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een inwoner aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening.

PARAGRAAF 2 – PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 3.6 Regels voor een pgb

  • 1. Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan ervoor kiezen de ondersteuning zelf in te kopen met een pgb. De inwoner overlegt in dat geval een pgb-plan volgens een voorgeschreven model.

  • 2. Mede aan de hand van het ingevulde pgb-plan zal het college toetsen of wordt voldaan aan de voorwaarden voor een pgb, zoals vastgelegd in artikel 2.3.6 lid 2 van de Wmo 2015. In het pgb-plan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de inwoner (eventueel met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger) de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de inwoner met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 3. Het college verstrekt geen pgb als:

    • a.

      de inwoner geen volledig ingevuld pgb-plan overlegt, ook niet nadat het college hierom heeft verzocht;

    • b.

      de inwoner weigert het pgb-plan met het college te bespreken of zonder geldige reden niet verschijnt op een afspraak daartoe;

    • c.

      de inwoner het beheer van het pgb overlaat aan iemand die de beheerstaken niet met voldoende afstand en kritisch kan vervullen. Daarvan is in ieder geval sprake als het beheer wordt overgelaten aan de zorgverlener zelf of een persoon die werkzaam is bij of voor deze zorgverlener;

    • d.

      de verwachting bestaat dat binnen afzienbare tijd een vervanging van de voorziening nodig is, of de verwachting is dat de voorziening kortdurend wordt gebruikt.

    • e.

      door toekenning van een pgb het voortbestaan van een collectieve voorziening in gevaar wordt gebracht.

  • 4. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na beschikbaarstelling van het geldbedrag niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor het pgb is verleend.

Artikel 3.7 Hoogte pgb – onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door een (rechts)persoon die voldoet aan de eisen zoals beschreven in bijlage 1 van deze verordening.

  • 3. Informele hulp is:

    • a.

      hulp die wordt geboden door familieleden in de eerste of tweede graad, partners (al dan niet samenwonend of LAT-partner), huisgenoten of pleegouders van de inwoner, ongeacht of ze voldoen aan de eisen zoals beschreven in bijlage 2.

    • b.

      hulp die geboden wordt door (rechts)personen die niet voldoen aan de eisen zoals beschreven in bijlage 2.

Artikel 3.8 Hoogte pgb - algemeen

  • 1. De hoogte van het pgb voor een zaak wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten. Dit bedrag wordt zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, reparatie en verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte als de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2. De hoogte van het pgb voor formele hulp wordt vastgesteld op basis van het pgb-plan van de inwoner. Het tarief bedraagt maximaal het tarief voor zorg in natura.

  • 3. Eenmaal per jaar, op 1 januari, vindt aanpassing (indexatie) plaats van de in lid 2 genoemde tarieven. De tarieven worden met hetzelfde percentage verhoogd als de tarieven voor zorg in natura.

  • 4. De hoogte van het pgb voor informele hulp is:

    • a.

      voor hulp bij het huishouden: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij Salaris Hulp bij het Huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, plus vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

    • b.

      voor begeleiding: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, plus vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

  • 5. Bij een maatwerkvoorziening die wordt toegekend in dagdelen, staat een dagdeel voor 1 uur als sprake is van informele hulp.

  • 6. De hoogte van het pgb voor kortdurend verblijf bij informele hulp bedraagt 3 maal het informele uurtarief zoals bedoeld in lid 3 onderdeel b per etmaal.

Artikel 3.9

Dit artikel is vervallen.

Artikel 3.10 Hoogte pgb voor woningaanpassing

De hoogte van het pgb voor een woningaanpassing wordt vastgesteld aan de hand van de door het college geaccepteerde offerte. Alleen de volgende kosten maken deel uit van het pgb en komen dus voor vergoeding in aanmerking:

  • 1.

    de aanneemsom excl. BTW (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Als de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Als de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;

  • 3.

    het architectenhonorarium, als het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing wordt ingeschakeld. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 4.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, als toezicht noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;

  • 5.

    leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 7.

    de kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en voor advisering over de te treffen aanpassing;

  • 8.

    de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting.

Artikel 3.11 Hoogte pgb voor beschermd wonen en beschermd thuis

  • 1. De hoogte van het pgb voor formele hulp bij beschermd wonen wordt vastgesteld zoals vermeld in artikel 3.8 lid 2.

  • 2. De hoogte van het pgb voor informele hulp bij beschermd wonen bedraagt 80% van de tarieven zoals genoemd in het eerste lid.

  • 3. De hoogte van het pgb voor beschermd thuis individueel door een formele hulpverlener is 90% van het tarief dat de gemeente hanteert voor zorg in natura.

Artikel 3.12 Besteding en uitbetaling van een pgb

  • 1. Een pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      reistijd, vervoers- en parkeerkosten van de zorgverlener;

    • e.

      kosten voor een feestdagenuitkering en/of een eenmalige uitkering.

  • 2. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 3. Uitbetaling van een eenmalig pgb vindt plaats na verantwoording van het bestede bedrag door het overleggen van facturen.

  • 4. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de inwoner het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

PARAGRAAF 3 - FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

Artikel 3.13 Regels voor een financiële tegemoetkoming

  • 1. Voor de volgende voorzieningen kan het college een financiële tegemoetkoming verstrekken:

    • a.

      woningsanering;

    • b.

      tijdelijke huisvesting;

    • c.

      verhuis- en inrichtingskosten;

    • d.

      een woonvoorziening als bedoeld in artikel 3.16 lid 4;

    • e.

      bezoekbaar maken van een woning;

    • f.

      vervoerskosten;

    • g.

      sportvoorziening.

  • 2. De regels over maatwerkvoorzieningen en in het bijzonder de regels over pgb’s zijn van overeenkomstige toepassing op de financiële tegemoetkoming. Dit is alleen anders als de aard van de financiële tegemoetkoming zich tegen gelijke toepassing verzet.

Artikel 3.14 Tegemoetkoming voor woningsanering

  • 1. De hoogte van een door het college te verlenen tegemoetkoming voor meerkosten van woningsanering, te weten het vervangen van zachte door harde vloerbedekking of vervanging van stoffering, is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van de bedragen zoals genoemd in de Prijzengids Nibud.

  • 2. Bij de vaststelling van de tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de gangbare afschrijvingstermijn van het betreffende product.

Artikel 3.15 Tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting

  • 1. Een inwoner die tijdens het aanbrengen van woonvoorzieningen niet in zijn/haar eigen woonruimte kan blijven, kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming voor de meerkosten van tijdelijke huisvesting.

  • 2. De hoogte van een door het college te verlenen tegemoetkoming voor de meerkosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de Huurtoeslag.

  • 3. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting kan voor een termijn van maximaal zes maanden worden verstrekt.

Artikel 3.16 Tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten

  • 1. Het college hanteert het primaat van verhuizen. Dat betekent dat het college een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten verstrekt als sprake is van beperkingen bij het normale gebruik van de woning en verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is.

  • 2. Het college past het primaat van verhuizen niet toe als de kosten van een te verstrekken woonvoorziening minder bedragen dan € 10.000,-

  • 3. De tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten is gelijk aan de werkelijke kosten tot een maximum van €3.500,-.

  • 4. Als het verhuisprimaat wordt toegepast en de inwoner niet wenst te verhuizen, biedt het college de inwoner de mogelijkheid een tegemoetkoming te ontvangen tot maximaal € 10.000,- voor de noodzakelijke woonvoorziening(en). Hierbij geldt de voorwaarde dat de woonvoorziening wordt uitgevoerd conform het door het college vastgestelde programma van eisen.

Artikel 3.17 Tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning

  • 1. Het college kan een tegemoetkoming verstrekken voor het bezoekbaar maken van één woning als:

    • a.

      het bezoekbaar maken noodzakelijk is voor de inwoner om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan; en

    • b.

      de inwoner zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of in een daarmee vergelijkbare woonvorm.

  • 2. Het college verstrekt de goedkoopst compenserende voorziening tot een maximum van €5.000,-.

Artikel 3.18 Tegemoetkoming voor vervoerskosten

  • 1. Als een inwoner geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer, kan het college een financiële tegemoetkoming verstrekken. Deze tegemoetkoming kan worden gebruikt voor vervoer per personenauto of reguliere (rolstoel)taxi in de eigen leef- en woonomgeving.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op de vervoersbehoefte van de inwoner. Uitgangspunt is dat de inwoner in ieder geval 1500 km per jaar moet kunnen reizen (eventueel in combinatie met andere vervoersvoorzieningen), tenzij sprake is van een lagere vervoersbehoefte.

  • 3. De hoogte van de tegemoetkoming van het vervoer per personenauto wordt bepaald aan de hand van de norm van het NIBUD.

  • 4. De hoogte van de tegemoetkoming voor vervoer per (rolstoel)taxi is gelijk aan de kosten die de gemeente zou moeten betalen als het vervoer in natura wordt verstrekt, rekening houdend met het bepaalde in lid 2.

Artikel 3.19 Tegemoetkoming voor een sportvoorziening

  • 1. Het college kan een tegemoetkoming verstrekken voor een sportvoorziening als de voorziening noodzakelijk is om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • 2. Het college verstrekt de goedkoopst compenserende voorziening tot een maximum van €3.000,-.

  • 3. Voor de looptijd van de tegemoetkoming wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijn die gangbaar is voor de voorziening. Als de sportvoorziening na het verstrijken van de afschrijvingsduur nog adequaat is, kan een tegemoetkoming voor onderhoud van de voorziening worden verstrekt in plaats van een nieuwe tegemoetkoming.

Artikel 3.20 Uitbetaling en verantwoording tegemoetkoming

  • 1. Uitbetaling van een financiële tegemoetkoming vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit blijkt dat de kosten zijn gemaakt en de uitvoering conform de gestelde eisen heeft plaatsgevonden.

  • 2. Een tegemoetkoming voor vervoerskosten zoals bedoeld in artikel 3.18 wordt, in afwijking van lid 1, per kwartaal uitbetaald. Verantwoording van de gemaakte kosten vindt plaats op verzoek van het college dan wel volgens hetgeen daarover in de beschikking is bepaald.

PARAGRAAF 4 - BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 3.21 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Een inwoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb of de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      een vergoeding enkel voor instandhoudingskosten, zoals onderhoud, keuring en reparatie;

    • b.

      de voorziening kortdurend verblijf;

    • c.

      een eenmalige financiële tegemoetkoming

  • 3. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een inwoner.

Artikel 3.22 Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1. De hoogte van de bijdrage voor een of meerdere maatwerkvoorzieningen tezamen (met uitzondering van collectief vervoer, beschermd wonen en opvang) is gelijk aan het bepaalde in artikel 2.1.4a lid 4 van de Wmo 2015.

  • 2. De bijdrage wordt op nihil vastgesteld als het inkomen van de inwoner lager is dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm (met uitzondering van collectief vervoer, beschermd wonen en opvang).

  • 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die de gemeente voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 4. De kostprijs van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 5. De kostprijs van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de financiële tegemoetkoming.

  • 6. De hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor collectief vervoer is per rit gelijk aan het in de regio voor het reguliere openbaar vervoer geldende opstaptarief plus het kilometertarief vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers. Dit kilometertarief geldt voor de eerste 25 kilometer per rit. Daarboven geldt een commerciële ritprijs.

Artikel 3.23 Bijdrage in de kosten voor opvang

  • 1. Een inwoner van 18 jaar of ouder is gedurende het verblijf in de opvang een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De hoogte van de bijdrage voor opvang wordt vastgesteld volgens het bepaalde in artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Aanvullend daarop geldt het volgende:

    • a.

      als de instelling bij voltijd opvang geen voeding verstrekt, wordt de eigen bijdrage verminderd met een bedrag voor voeding. Dit bedrag is gelijk aan het normbedrag dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) berekent.

    • b.

      voor inwoners die een studie volgen en studiefinanciering ontvangen, worden de studiekosten (instellingscollegekosten en noodzakelijk studiemateriaal) in mindering gebracht op de eigen bijdrage.

    • c.

      De bijdrage is verschuldigd voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de inwoner gebruik maakt van het aanbod van de instelling. Een gedeelte van een maand wordt naar rato van het aantal dagen berekend op basis van het werkelijke aantal dagen in de betreffende kalendermaand.

  • 3. De bijdrage voor opvang wordt vastgesteld en geïnd door de instantie die de opvang realiseert.

PARAGRAAF 5 – BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 3.24 Intrekking en beëindigen

  • 1. Het college kan onverminderd volgens het bepaalde in artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken of het verleende recht beëindigen indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening waaronder gestelde voorwaarden en verplichtingen in de toekenningsbeschikking begrepen;

    • b.

      op grond van gegevens een besluit is genomen en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • d.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • e.

      de inwoner de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 2. Een besluit tot het verlenen van een maatwerkvoorziening of pgb wordt ingetrokken als blijkt dat de inwoner niet langer zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Helmond, tenzij het beschermd wonen of opvang betreft.

  • 3. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling van het geldbedrag niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.25 Terugvordering

  • 1. Als een maatwerkvoorziening of pgb is herzien, ingetrokken of beëindigd, kan het college de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het pgb geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 2. Gelet op het bepaalde in artikel 3.13 lid 2 geldt lid 1 ook voor een financiële tegemoetkoming.

Artikel 3.26 Voorkomen van oneigenlijk gebruik of misbruik

Het college informeert inwoners over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 3.27 Onderzoek rechtmatigheid

  • 1. Het college kan (steekproefsgewijs) onderzoeken of verleende voorzieningen worden gebruikt of besteed voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt.

  • 2. Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening of het pgb als er een vermoeden bestaat van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 3.29 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over het bepaalde in deze paragraaf.

PARAGRAAF 6 – KWALITEIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 3.30 Kwaliteitseisen aanbieders maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De bepalingen in dit artikel gelden zowel voor aanbieders van voorzieningen in natura als aanbieders of zorgverleners die op basis van een pgb formele hulp bieden.

  • 2. Aanbieders en zorgverleners zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      het veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekken van voorziening;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • c.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • d.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • e.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard, zoals geldend in hun branche en van toepassing op de te leveren voorziening;

    • f.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 3. Het college kan nadere eisen stellen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de in dit artikel gestelde eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 3.31 Afhandeling van klachten en medezeggenschap

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van inwoners ten aanzien van de door hen geleverde maatwerkvoorzieningen. Dit geldt ook voor aanbieders of zorgverleners die op basis van een pgb formele hulp bieden.

  • 2. Aanbieders van diensten stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van inwoners over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de in dit artikel gestelde eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 3.32 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst, stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de Wmo 2015, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de Wmo 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

PARAGRAAF 7 – MANTELZORGERS

Artikel 3.33 Waardering voor mantelzorgers

  • 1. Personen die mantelzorg verlenen aan inwoners van de gemeente Helmond, ontvangen jaarlijks een blijk van waardering voor hun inzet.

  • 2. Mantelzorg als bedoeld in lid 1 omvat ook mantelzorg aan personen die zorg ontvangen op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz).

  • 3. Het college bepaalt waaruit de waardering voor mantelzorgers bestaat.

Hoofdstuk 4 Regels voor jeugdhulp

De regels in dit hoofdstuk zien alleen op de Jeugdwet.

PARAGRAAF 1 – VORMEN VAN JEUGDHULP

Artikel 4.1 Beschikbare algemene voorzieningen jeugdhulp

De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Advies en informatie over opvoed- en opgroeivragen, inclusief vragen over de mogelijke toegang tot individuele voorzieningen.

  • b.

    Ondersteuning door de Sociale Teams Helmond

Artikel 4.2 Beschikbare maatwerkvoorzieningen jeugdhulp

De volgende maatwerkvoorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Begeleiding;

  • b.

    Behandeling;

  • c.

    Wonen en Verblijf;

  • d.

    Dagbesteding en dagbehandeling;

  • e.

    Vervoer jeugd;

  • f.

    Spoedhulp & Crisis.

PARAGRAAF 2 – RESULTATEN EN TOEGANGSCRITERIA

Artikel 4.3 Criteria voor een maatwerkvoorziening jeugdhulp

  • 1. Inwoners kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Hieronder wordt in ieder geval, ter aanvulling op het beoordelingskader eigen kracht in bijlage 3, verstaan:

    • a.

      Het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten;

    • b.

      Het gebruik maken van een voorliggende voorziening of algemeen gebruikelijke voorziening.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening nodig is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 3. Het college verstrekt geen voorziening voor kosten van jeugdhulp die de inwoner vóór de melding heeft gemaakt.

  • 4. Als het gaat om kosten voor jeugdhulp die na de melding en vóór de datum van het besluit zijn gemaakt, verstrekt het college hier slechts een maatwerkvoorziening voor:

    • a.

      Wanneer het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven, of;

    • b.

      Wanneer het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

PARAGRAAF 3 – TOEGANG VIA MEDISCH DOMEIN EN JUSTITIEEL KADER

Artikel 4.4 Verwijzing door huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. De huisarts, medisch specialist of jeugdarts kunnen inwoners doorverwijzen naar een jeugdhulpaanbieder. Zij verwijzen naar een jeugdhulpaanbieder die gecontracteerd is door gemeente.

  • 2. Als de huisarts, medisch specialist of jeugdarts verwijst naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, is de jeugdhulpaanbieder verplicht direct, vóór de start van de hulp, contact op te nemen met de gemeente. Indien geen contract zorg in natura tot stand komt, kan geen opdracht tot verlenen zorg tot stand komen.

Artikel 4.5 Beschikking na verwijzing (huis)arts

  • 1. Voor jeugdhulp die tot stand komt na verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts, geeft het college geen beschikking af.

  • 2. Als de inwoner na verwijzing wel een beschikking wenst te ontvangen, kan hij dat melden bij het college. Het college geeft dan alsnog een beschikking af.

Artikel 4.6 Verwijzing via justitieel kader

  • 1. Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig vindt bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig vinden bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig vindt bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

  • 2. Uitgangspunt bij toegang tot jeugdhulp via het justitieel kader is verwijzing naar een door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieder. Als in dit kader wordt verwezen naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, vindt er vóór de start van de hulp, overleg plaats met het college over de zorginzet.

PARAGRAAF 4 – PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.7 Regels voor een pgb

  • 1. Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan ervoor kiezen de ondersteuning zelf in te kopen met een pgb. De inwoner overlegt in dat geval een pgb-plan volgens een voorgeschreven model.

  • 2. Mede aan de hand van het ingevulde pgb-plan zal het college toetsen of wordt voldaan aan de in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet opgenomen voorwaarden. In het pgb-plan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      Hoe de inwoner zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      Waarom de inwoner van mening is dat geen gebruik gemaakt kan worden van het door de gemeente gecontracteerde aanbod (zorg in natura). Uit de motivering moet blijken dat de inwoner zich voldoende heeft georiënteerd op het gecontracteerde aanbod;

    • c.

      Welke voorziening de inwoner met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      Op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      De kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 3. Het college verstrekt geen pgb als:

    • a.

      De inwoner geen volledig ingevuld pgb-plan overlegt dat voldoet aan de eisen uit bijlage 2 van deze verordening, ook niet nadat het college hierom heeft verzocht;

    • b.

      De inwoner weigert het pgb-plan met het college te bespreken of zonder geldige reden niet verschijnt op een afspraak daartoe;

    • c.

      De inwoner het beheer van het pgb overlaat aan iemand die de beheerstaken niet met voldoende afstand en kritisch kan vervullen. Een uitzondering geldt voor de situatie dat familieleden in de eerste of tweede graad (een deel van) de jeugdhulp verlenen. Het pgb-beheer mag in dat geval door die zorgverlener (het familielid) worden uitgevoerd.

  • 4. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na beschikbaarstelling van het geldbedrag niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor het pgb is verleend.

Artikel 4.8 Besteding van een pgb

  • 1. Een pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      Kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      Reistijd, vervoers- en parkeerkosten van de hulp- of zorgverlener;

    • e.

      Kosten voor een feestdagenuitkering en/of een eenmalige uitkering.

  • 2. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 3. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de inwoner het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

Artikel 4.9 Hoogte pgb – onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door een jeugdhulpaanbieder die onder toezicht staat van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

  • 3. Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die wordt geboden door familieleden in de eerste of tweede graad, huisgenoten, ouders in de zin van artikel 1.1 van de Jeugdwet of pleegouders van de inwoner, ongeacht of ze tevens jeugdhulpaanbieder zijn en voldoen aan de voorwaarde van lid 2.

    • b.

      Hulp die geboden wordt door personen of aanbieders die niet voldoen aan de voorwaarde van lid 2.

  • 4. De hoogte van het pgb voor formele hulp wordt gebaseerd op de door de inwoner aangegeven werkelijke kosten van de maatwerkvoorziening, maar bedraagt niet meer dan de kostprijs die het college zou betalen als deze voorziening in natura zou worden verstrekt.

  • 5. De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, plus vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

  • 6. Bij een maatwerkvoorziening die wordt toegekend in dagdelen, staat een dagdeel voor 1 uur als sprake is van informele hulp.

  • 7. De hoogte van het pgb voor kortdurend verblijf bij informele hulp bedraagt 3 maal het informele uurtarief (zoals bedoeld in lid 5) per etmaal.

  • 8. De hoogte van het pgb voor vervoer naar jeugdhulp bedraagt het belastingvrije kilometerbedrag per kilometer.

Artikel 4.10 Inzet van informele hulp

  • 1. Het inzetten van een pgb voor informele hulp is alleen mogelijk voor de volgende vormen van jeugdhulp:

    • a.

      Begeleiding;

    • b.

      Persoonlijke verzorging;

    • c.

      Ontlasting van verzorgers en opvoeders zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 3 van de Jeugdwet;

    • d.

      Vervoer.

  • 2. De inwoner kan jeugdhulp alleen laten leveren door een informele jeugdhulpverlener als de inwoner voldoende kan aantonen:

    • a.

      Dat dit tot betere en efficiëntere ondersteuning leidt en;

    • b.

      Dit doelmatiger is dan het betrekken van jeugdhulp van een formele jeugdhulpverlener.

  • 3. Bij het beoordelen van de voorwaarden zoals genoemd in lid 2 wordt gelet op:

    • a.

      De frequentie van de hulp;

    • b.

      Het type hulp;

    • c.

      De aard van de hulpvraag waaraan tegemoet wordt gekomen;

    • d.

      De duur van die hulpvraag;

    • e.

      De mate van (on-) planbaarheid van de zorg; en,

    • f.

      De mate van verplichting die voortvloeit uit het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden voor de persoon van wie de jeugdhulp betrokken wordt.

PARAGRAAF 5 – BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK EN TOEZICHT

Artikel 4.11 Herzien, intrekken of beëindigen van maatwerkvoorziening of pgb

  • 1. Het college kan een besluit over een maatwerkvoorziening of pgb herzien, intrekken of beëindigen als het college vaststelt dat:

    • a.

      De inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      De inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      De maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is;

    • d.

      De inwoner niet voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of;

    • e.

      De inwoner de maatwerkvoorziening of het pgb niet, of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bedoeld.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening of pgb is ingetrokken of beëindigd, kan het college de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het pgb geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 4.12 Voorkomen van oneigenlijk gebruik of misbruik

Het college informeert inwoners over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 4.13 Onderzoek rechtmatigheid

  • 1. De inwoner meldt direct zelf of op verzoek van het college alle feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit over een maatwerkvoorziening.

  • 2. Het college kan (steekproefsgewijs) onderzoeken of verleende voorzieningen worden gebruikt of besteed voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt.

  • 3. Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening als er een vermoeden bestaat van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 4.14 Toezichthouders

Het college kan personen aanwijzen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

Artikel 4.15 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over het bepaalde in deze paragraaf.

PARAGRAAF 6 – KWALITEIT JEUGDHULP

Artikel 4.16 Kwaliteitseisen jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

  • 1. Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen en zijn gebonden aan de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet.

  • 2. Gecontracteerde jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn bovendien gehouden tot naleving van aanvullende kwaliteitseisen zoals neergelegd in de gesloten overeenkomst met de gemeente. Aan jeugdhulpaanbieders die op basis van een pgb jeugdhulp verlenen worden deze aanvullende kwaliteitseisen niet opgelegd, maar wel meegewogen in de beoordeling of sprake is van kwalitatief goede en passende dienstverlening.

Artikel 4.17 Kwaliteitscontrole

  • 1. Het college ziet toe op de naleving van kwaliteitseisen die gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Dit doet het college onder andere door:

    • a.

      Het voeren van contractmanagement en contractbeheer;

    • b.

      overleggen met jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen;

    • c.

      (steekproefsgewijs) onderzoek te doen naar de bestedingen van getroffen voorzieningen; en,

    • d.

      het ter plaatse beoordelen van geleverde voorzieningen.

  • 2. In nadere regels kan het college nadere invulling geven aan de wijze waarop hij toeziet op de naleving van kwaliteitseisen.

Artikel 4.18 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college houdt bij de vaststelling van tarieven voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en,

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 5 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 5.2 Overgangsrecht

  • 1. Besluiten:

    • a.

      genomen krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2020, versie 2.0 of de Verordening Jeugdhulp Helmond 2019, en;

    • b.

      die gelden op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, blijven van kracht tot aan het moment dat zij van rechtswege vervallen, worden ingetrokken of beëindigd.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2020, versie 2.0 of de Verordening Jeugdhulp Helmond 2019, en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3. Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift tegen een besluit dat is genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist met inachtneming van het bepaalde in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Helmond 2025.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 april 2025

Artikel 5.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Helmond 2025

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 8 april 2025

De raad van de gemeente Helmond,

de voorzitter,

de griffier,

Bijlage 1 Richtlijn Gebruikelijke Hulp Wmo

1.Definitie gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. In deze beleidsregels werken we daarom uit wat we op dit moment onder gebruikelijke hulp verstaan. Hierbij houden we rekening met recente rechtspraak.

Voor het deel van de beperkingen dat met gebruikelijke hulp kan worden opgelost, is geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is anders dan bij meer vrijblijvende vormen van hulp, zoals mantelzorg.

2.Uitgangspunt: gebruikelijke hulp, tenzij…

Gebruikelijke hulp is dé richtlijn bij een hulpvraag vanuit een huishouden of gezin. We verwachten in dit verband dat de volwassen huisgenoten, ouders en verzorgers onderling alle noodzakelijke hulp en ondersteuning bieden, en de inwonende kinderen naar vermogen. Een Wmo-indicatie voor een (tijdelijke of langdurige) inzet van een voorziening komt dan niet ter sprake, tenzij:

  • 1.

    De inwoner en leden uit het gezin en/of huishouden de hulp niet zelf kunnen bieden omdat de mogelijkheden of vaardigheden hiervoor ontbreken;

  • 2.

    In het gezin of huishouden door het zelf bieden van deze gebruikelijke hulp sprake is van (dreigende en/of tijdelijke) overbelasting;

  • 3.

    Sprake is van een voorziening gericht op het aanleren van vaardigheden om zelf hulp te bieden (de eigen kracht te bevorderen);

  • 4.

    Op basis van specifieke individuele kenmerken de hulp niet geboden kan worden;

  • 5.

    Een voorziening, al dan niet tijdelijk, noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat een ander gezinslid inkomen kan behouden/participeren.

3.Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht?

Gebruikelijke hulp kan worden verwacht van alle personen die deel uitmaken van de leefeenheid van de inwoner. Een inwoner en een huisgenoot behoren tot dezelfde leefeenheid (zijn huisgenoten) als ze hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De inschrijving in de Brp is niet altijd doorslaggevend. Hoofdverblijf moet worden beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Er is pas sprake van twee afzonderlijke woningen:

  • Als de wooneenheden beschikken over volledige eigen voorzieningen (slaap- en eetkamer, douche, keuken en toilet); en

  • Als ze kadastraal gesplitst zijn; en

  • Als ze beschikken over een eigen huisnummer.

Voorbeeld begrip leefeenheid: Inwoner is hulpbehoevend. Inwoner woont in een mantelzorgwoning die aan de woning van haar dochter is aangebouwd. De mantelzorgwoning bestaat uit een woonkamer, een natte cel met toilet en douche en een slaapkamer. De mantelzorgwoning is te bereiken via een tussendeur, maar heeft ook een eigen ingang naar de tuin. Inwoner vraagt huishoudelijke ondersteuning aan. De eerste vraag is of inwoner en haar dochter tot dezelfde leefeenheid behoren.

Ja, inwoner en haar dochter behoren tot dezelfde leefeenheid. De woningen beschikken niet over volledig eigen voorzieningen (in de mantelzorgwoning mist een eigen keuken). De mantelzorgwoning is niet kadastraal gesplitst van de hoofdwoning. Ook beschikt de mantelzorgwoning niet over een eigen huisnummer. De mantelzorgwoning moet dus worden gezien als een onderdeel van de hoofdwoning.

Onderdeel van de leefeenheid kunnen zijn:

Echtgenoten

Bij echtgenoten gaat het om (artikel 1.1.2 Wmo 2015):

  • de persoon met wie de inwoner getrouwd is; of

  • de persoon met wie de inwoner een geregistreerd partnerschap heeft; of

  • de persoon met wie de inwoner een gezamenlijke huishouding voert.

Van een gezamenlijke huishouding is sprake als aan drie eisen is voldaan:

  • 1.

    het gaat om twee personen;

  • 2.

    die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en

  • 3.

    die over en weer voor elkaar zorgen door het bijdragen in de kosten voor de huishouding en/of op een andere manier. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit:

    • financiële verwevenheid (zoals het hebben van een gezamenlijke bankrekening);

    • het verzorgen van elkaar bij ziekte;

    • het doen van boodschappen voor elkaar;

    • koken voor elkaar;

    • het vragen van minder geld voor een bepaalde dienst dan normaal, bijvoorbeeld als een kamer wordt verhuurd voor een lagere prijs dan de normale marktprijs etc.

Van echtgenoten onderling mag verwacht worden dat ze elkaar waar mogelijk ondersteunen. Hieronder staan enkele voorbeelden:

Hulp tussen echtgenoten onderling – aansturen en overname administratie: Van een echtpaar is de vrouw (71) steeds vaker vergeetachtig. Ook lukt het haar niet meer om de administratie te doen. De man (63) helpt haar door dagelijks ’s morgens de dag met haar door te nemen, haar (soms meerdere keren per dag) te herinneren aan afspraken (mondeling en via briefjes). De administratieve taken heeft hij overgenomen.

De man is in staat de benodigde ondersteuning te bieden aan zijn vrouw. De begeleiding die door de man wordt geboden is verder geen gespecialiseerde begeleiding. Aansturing in deze vorm en omvang mag van een echtgenoot -die hiertoe in staat is- worden verwacht. Dit wordt dus gezien als gebruikelijke hulp. Dit geldt ook voor het overnemen van de administratieve taken.

Hulp tussen echtgenoten onderling – hulp in de nacht: Van een echtpaar is de man (48) bekend met PTSS. Daardoor heeft hij twee tot die keer in de week ’s nachts herbelevingen en paniekaanvallen. Tijdens een herbeleving is het van belang dat er een bekend persoon in de nabijheid is die hem kan kalmeren. Door incontinentie tijdens een herbeleving is daarna regelmatig ondersteuning nodig bij uit- en aankleden en douchen en verschonen van het bed.

De ondersteuning die de vrouw (45) tijdens de nacht biedt wordt gezien als gebruikelijke hulp. Hierbij speelt mee dat de ondersteuning die geboden moet worden niet specialistisch van aard is. Daarnaast is het kalmeren juist iets dat goed door echtgenote gedaan kan worden. De gevraagde ondersteuning is belastend voor de echtgenote, maar er is geen sprake van overbelasting.

Hulp tussen echtgenoten onderling - dreigende overbelasting: Een 50-jarige vrouw heeft de ziekte van Huntington in een beginnend stadium. Hierdoor kan ze steeds minder fysieke activiteiten verrichten. Ze kan ook geen taken in het huishouden verrichten. Haar man werkt 40 uur per week en heeft recent te kampen gehad met hartritmestoornissen. Mogelijk door stress. Volgens zijn psycholoog moet hij meer ontspanning zoeken. Hij heeft de zorg voor de twee kinderen (11 en 17), verricht de huishoudelijke taken en heeft een aandeel in de verzorging van zijn echtgenote. Minder werken is financieel lastig, ook omdat de dochter op kamers gaat voor haar studie. Kan van de echtgenoot gebruikelijke hulp worden verlangd voor de taken in het huishouden? In welke mate?

Van de echtgenoot mag in beginsel worden verwacht dat hij de taken in het huishouden en de zorgtaken op zich neemt. Er is echter ook sprake van dreigende overbelasting. Gebruikelijke hulp kan daarom niet, of in mindere mate, van hem worden verlangd. Als de echtgenoot de lichte huishoudelijke taken niet als een grote belasting ervaart dan kan hij die blijven verrichten, en kan er voor de zware huishoudelijke taken kortdurend een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Van de echtgenoot kan wel verlangd worden dat hij actie onderneemt om de problemen structureel op te lossen. Bijvoorbeeld door ontspanning te zoeken of minder te werken. Huishoudelijke ondersteuning draagt immers niet bij aan de zelfredzaamheid van het gezin. Vanuit het voorliggend veld kan er beter ondersteuning worden gezocht in de vorm van een Maatje (vrijwilliger) voor mevrouw of een training mantelzorgondersteuning voor haar echtgenoot.

Ouders

Het gaat om gebruikelijke hulp van wettelijke, biologische, pleeg- en stiefouders aan kinderen die nog thuis wonen. Hieronder staan enkele voorbeelden van (gebruikelijke) hulp in deze situatie:

Hulp aan volwassen kind -relatie met pgb: Ouders willen een pgb voor hun volwassen zoon. Hun zoon is verstandelijk beperkt en de ouders moeten hun inwonende zoon begeleiden bij activiteiten buitenshuis, zoals bezoeken aan winkels, de kapper etc. Kan hiervoor een pgb worden toegekend?

De ouders zijn in staat de benodigde hulp te bieden aan hun zoon. Er is geen sprake van dreigende overbelasting of van moreel-ethische bezwaren. Dat betekent dat de geboden hulp kan worden aangemerkt als gebruikelijke hulp. Als de ondersteuningsbehoefte hiermee volledig is ingevuld, is er geen aanleiding een maatwerkvoorziening toe te kennen.

Hulp aan volwassen kind – sturen op het loskomen van ouders: Een echtpaar (74 en 72) heeft een inwonende dochter (33) met een verstandelijke beperking. De dochter heeft dagelijks begeleiding nodig bij veel ADL, waaronder het plannen en organiseren van activiteiten, instructie bij het aan- en uitkleden etc. Ouders zijn steeds bereid en in staat gebleken de benodigde begeleiding te bieden, maar ze worden ook een dagje ouder en hebben in toenemende mate last van fysieke ongemakken.

Het echtpaar is nu nog in staat de benodigde ondersteuning aan hun dochter te bieden (gebruikelijke hulp). In deze situatie kan het toch zinvol zijn om voor een deel van de hulpvraag een maatwerkvoorziening voor begeleiding toe te kennen. Daarmee kan de dochter dan wat meer los komen van ouders.

Kinderen

Het gaat hier om inwonende wettelijke, biologische, pleeg- en stiefkinderen. Wat van kinderen mag worden verwacht is afhankelijk van de leeftijd, en het individu. Het ene kind is het andere niet. Verder moet voorkomen worden dat een kind vanwege de zorg voor een ander gezinslid of het verrichten van taken in het huishouden, belemmerd wordt in zijn ontwikkeling. Dit betekent dat er altijd aandacht moet zijn voor de situatie waarin een kind opgroeit. In zijn algemeenheid kan echter het volgende vertrekpunt worden gehanteerd:

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, vaatwasser in- en uitruimen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 12-18 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, het eigen bed verschonen.

  • Van kinderen tussen 18-23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:

    • schoonhouden van sanitaire ruimte en keuken;

    • schoonhouden van woonkamer en een slaapkamer;

    • de was doen

    • boodschappen doen

    • maaltijden verzorgen

    • afwassen en opruimen

  • Daarnaast kan een 18-23 jarige eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

  • Van een inwonend kind in de leeftijd van 23 jaar en ouder wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken volledig overneemt en de verzorging van eventuele jongere kinderen in het huishouden.

Andere huisgenoten

Hierbij gaat het om één of meer huisgenoten die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Een familieband is hierbij geen eis. Ook van deze “andere huisgenoten” wordt gebruikelijke hulp verwacht, volgens de afweging in onderdeel 2 van deze bijlage. Wat in de praktijk van een “andere huisgenoot” verwacht wordt, kan afhangen van specifieke individuele kenmerken. Bijvoorbeeld om wat voor soort hulp het gaat en wat de aard van de relatie is tussen de huisgenoten. Niet specialistische hulp kan ook van een andere huisgenoot meestal verwacht worden. Gaat het om ondersteuning met een meer vertrouwelijk karakter, zoals begeleiding bij persoonlijke verzorging, dan kan meespelen wat de aard van de relatie is tussen de huisgenoten.

Het begrip ‘andere huisgenoten’: Bas (69) en Evi (72) zijn een stel zonder beperkingen. Zij bewonen een grote woning. De broer van Bas (Victor) is hulpbehoevend en komt bij Bas en Evi inwonen. Zo kunnen ze hem wat hulp en ondersteuning bieden. In de woning heeft hij zijn eigen leefvertrekken (zit- en slaapkamer). Kan van Bas en/of Evi worden verwacht dat ze gebruikelijke hulp verlenen aan Victor, bijvoorbeeld door ook zijn leefvertrekken bij te houden en de maaltijden voor hem te verzorgen?

Ja, dit is gebruikelijke hulp. Het gaat hier om niet specialistische taken en Bas en Evi zijn hiertoe in staat. Dat Victor zijn eigen leefvertrekken in de woning heeft, maakt dit niet anders.

Andere huisgenoten – druk bestaan: Thomas (20) studeert en woont bij zijn oma (83). Oma heeft hulp nodig bij de zware huishoudelijke taken en de administratie. Ze vindt dat Thomas dit niet kan doen omdat hij drukbezet is met zijn studie en een bijbaantje en haar huis veel groter is dan een studentenkamer. Kan van Thomas verwacht worden dat hij zijn oma helpt bij deze taken?

Ja, dit is gebruikelijke hulp. Het gaat hier om niet specialistische taken en bij Thomas is geen sprake van overbelasting of beperkingen waardoor hij deze niet uit zou kunnen voeren. Dat hij een druk bestaan heeft, maakt dit niet anders.

4. Welk deel van de hulpvraag kan worden opgelost met gebruikelijke hulp?

Als van een persoon gebruikelijke hulp kan worden gevraagd, dan wordt verwacht dat deze persoon toereikende hulp biedt, tenzij sprake is van redenen/omstandigheden die dit belemmeren (zie hiervoor de richtlijnen in onderdeel 2 hierboven). Dit geldt ook voor de omvang van de gebruikelijke hulp die geboden wordt.

Omvang ondersteuning bepalen bij dreigende overbelasting: Marian en Tim hebben een verstandelijk beperkte zoon Arno (23). De zoon heeft (niet-specialistische) begeleiding nodig bij het structureren van de dag en het verrichten van taken. Ouders kunnen een deel van de benodigde begeleiding bieden, maar ze hebben aan de bel getrokken omdat het hen ‘teveel werd’. Welke ondersteuning, en in welke omvang wordt ingezet?

Om overzicht te krijgen op de benodigde begeleidingsinzet maakt de consulent met ouders een dag- en weekschema (taken en uren). Vervolgens wordt bekeken welke begeleidingstaken wegvallen door structurele inzet van een Maatje (vrijwilliger). Vervolgens wordt bekeken welke taken ouders nog kunnen oppakken, zonder overbelast te raken. Voor de resterende taken wordt een maatwerkvoorziening voor begeleiding ingezet. De omvang van de begeleidingsinzet blijkt uit het dag- en weekschema (het aantal uren dat ouders niet meer kunnen invullen). Ter ontlasting van ouders kan daarnaast ook respijtzorg in de vorm van een logeervoorziening voor Arno (eens per maand) worden ingezet.

5. De relatie tussen gebruikelijke hulp en pgb

Als de ondersteuningsbehoefte niet volledig kan worden ingevuld via gebruikelijke hulp of een andere eigen oplossing, dan kan er -binnen de gestelde kaders- een maatwerkvoorziening worden toegekend. Het uitgangspunt is dat met een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb geen hulp kan worden ingekocht bij een persoon binnen de leefeenheid. Immers, als er binnen de leefeenheid een persoon in staat is de benodigde ondersteuning te bieden, dan hoeft er geen maatwerkvoorziening te worden toegekend. En kan de leefeenheid de ondersteuning niet (volledig) bieden, dan is er ondersteuning van buiten de leefeenheid nodig. Bijvoorbeeld omdat de personen binnen de leefeenheid niet over de benodigde expertise beschikken of niet (altijd) beschikbaar zijn. Uitzonderingen hierop zijn alleen denkbaar in situaties waarbij een inwoner bij vrijwel alle ADL-activiteiten afhankelijk is van begeleiding en een persoon of personen uit de leefeenheid deze begeleiding het beste kunnen bieden, maar hierdoor bijvoorbeeld de keuze moeten maken niet meer/minder te gaan werken.

Bijlage 2 Eisen aan formele hulp Wmo op basis van een pgb

In deze bijlage worden criteria gesteld aan personen of aanbieders die op basis van een pgb professionele ondersteuning bieden op grond van de Wmo 2015. Dit noemen we formele hulp. Om te kunnen spreken van formele hulp, moet de persoon of aanbieder voldoen aan de eisen in deze bijlage. Als een aanbieder gebruikt maakt van een onderaannemer, moet ook de onderaannemer voldoen aan de eisen zoals beschreven in deze bijlage.

§ 1. Algemene kwaliteitseisen

  • 1.

    De aanbieder moet in staat en geschikt zijn om de opdracht uit te voeren.

  • 2.

    De aanbieder moet voldoen aan de beroepsbekwaamheidseisen, waaronder diploma-eisen, passend bij de te leveren ondersteuning. Deze eisen zijn uitgewerkt in paragraaf 3 van deze bijlage.

  • 3.

    De aanbieder staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met als primaire activiteit het leveren van de noodzakelijke Wmo-ondersteuning. Om dit aan te tonen, moet de aanbieder eenmaal per lopende casus een uittreksel van de KvK overleggen dat niet ouder is dan 6 maanden.

  • 4.

    De aanbieder kan a.d.h.v. acquisitie bewijzen dat hij daadwerkelijk de gevraagde Wmo-ondersteuning levert. Dat moet blijken uit bijvoorbeeld zijn website, social media of foldermateriaal.

  • 5.

    De aanbieder beschikt over een geldige VOG, van toepassing op de sector, van maximaal 6 maanden oud.

  • 6.

    De aanbieder moet relevante ervaring hebben in de te leveren maatschappelijke ondersteuning. Dit betekent concreet dat de aanbieder in een kalenderjaar regelmatig ondersteuning levert aan cliënten met een vergelijkbare hulpbehoefte als de te leveren Wmo-ondersteuning.

  • 7.

    De aanbieder heeft kennis van de lokale sociale kaart.

  • 8.

    De door de aanbieder te leveren ondersteuning moet veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn. Dit betekent dat in ieder geval aan de volgende eisen wordt voldaan:

    • a.

      De ondersteuning is gericht op het stimuleren van de zelfredzaamheid van de inwoner, wat onder meer moet blijken uit het pgb-plan en begeleidingsplan;

    • b.

      de ondersteuning is afgestemd op de reële behoefte van de inwoner en op andere vormen van ondersteuning of hulp die de inwoner ontvangt;

    • c.

      men is in staat om wijzigingen in de situatie van de inwoner en zijn omgeving te signaleren en indien noodzakelijk adequate vervolgacties te initiëren;

    • d.

      er is sprake van een goede beheersing van de Nederlandse taal in woord en geschrift, passend bij de werkzaamheden;

    • e.

      de aanbieder ziet er op toe dat zorgverleners tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard, zoals geldend in de branche. Dit betreft ook het toezien op het gebruik van werkmethoden die planmatig, transparant en controleerbaar zijn;

    • f.

      bij klachten van inwoners ten aanzien van gedragingen van aanbieder jegens een inwoner verwijst de aanbieder naar het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ).

  • 9.

    De aanbieder voert een personeelsbeleid dat aansluit bij de uitgangspunten van toegankelijkheid en effectiviteit van de ondersteuning voor alle doelgroepen. Dat betekent onder meer dat:

    • a.

      de aanbieder streeft naar een gezonde verhouding tussen vast- en flexibel personeel om de continuïteit in de ondersteuning te waarborgen. Hiertoe wordt een gezond personeelsbestand opgebouwd waarin er wordt gewerkt met vast en flexibel personeel op basis van structureel benodigde zorguren.

    • b.

      de aanbieder zorgt voor een vertrouwde en stabiele relatie tussen inwoner en professional. Personele wisselingen worden zoveel mogelijk beperkt om dit te realiseren. De aanbieder zet zoveel mogelijk dezelfde professionals in bij een inwoner

    • c.

      De organisatie zoekt naar een optimale balans tussen de inzet van professionals, leerlingen/stagiaires, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers. Leerlingen, stagiaires, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers kunnen onder begeleiding van een volleerd professional worden ingezet met inachtneming van de redelijke balans tussen volleerd en lerend personeel.

    • d.

      De inzet van leer- en werkstages en vrijwilligers is altijd aanvullend op en onder aansturing en verantwoordelijkheid van de direct bij de inwoner betrokken professional;

    • e.

      De aanbieder beschikt over aantoonbaar bekwaam en gekwalificeerd personeel (betaald en onbetaald) voor het uitvoeren van de dienstverlening. De benodigde deskundigheid is vastgesteld per ondersteuningsvorm (zie paragraaf 3).

    • f.

      De aanbieder waarborgt ten alle tijden de zorgcontinuïteit van de ondersteuning.

§ 2 Aanvullende criteria voor beschermd wonen en beschermd thuis

Voor aanbieders die beschermd wonen of beschermd thuis aanbieden, gelden aanvullend op paragraaf 1 de volgende eisen:

  • 1.

    de aanbieder beschikt over een goed werkend kwaliteitssysteem. Dit blijkt uit een certificering in het kader van de HKZ (specifiek gericht op de doelgroep van begeleiding, beschermd wonen en beschermd thuis) of een daaraan vergelijkbaar keurmerk (gericht op de doelgroep van begeleiding, beschermd wonen en beschermd thuis).

  • 2.

    de aanbieder voorziet in en geeft uitvoering aan de landelijke minimale eisen voor aanbieders met betrekking tot het waarborgen van veilige zorg. Dit betekent dat aanbieder in ieder geval beschikt over: een veiligheidsmanagementsysteem, een systeem ter waarborging van een veilig medicatiebeleid en een alarmeringssysteem bij calamiteiten;

  • 3.

    de aanbieder raadpleegt de inwoners en/of zijn mantelzorgers periodiek inzake de ervaren kwaliteit van de dienstverlening. Bijvoorbeeld door een systematische CQ meting of het afnemen van een vergelijkbare methodische vragenlijst.

§ 3 Beroepsbekwaamheidseisen en diploma-eisen per ondersteuningsvorm

In onderstaande tabel is opgenomen welke deskundigheidseisen gelden per ondersteuningsvorm.

Begeleiding (dit omvat zowel ambulante begeleiding als begeleiding groep)

De voorziening begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

Beschermd wonen en Beschermd thuis

Voor beschermd wonen en beschermd thuis dient mbo-geschoold personeel te worden ingezet onder directe aansturing en verantwoordelijkheid van een voldoende gekwalificeerde Hbo-er. De Mbo-opgeleide medewerkers dienen minimaal Mbo-niveau 3 met succes te hebben afgerond in een studierichting die relevant is voor de begeleiding aan deze specifieke doelgroep.

Minimaal één van de direct bij de inwoner betrokken hulpverleners beschikt over een relevante Hbo-opleiding, waaronder: Sociale Studies, Sociaal Pedagogische Hulpverlener (SPH), Sociaalpsychiatrisch Verpleegkundige (SPV), Hbo-Verpleegkundige (Hbo-V), relevante InService-opleiding, Maatschappelijk Werker (MW), naast relevante werkervaring met deze doelgroep.

§ 4 Eisen aan begeleidingsplan

Als het gaat om ondersteuning waarvoor een begeleidingsplan is vereist, moet het plan aan de volgende eisen voldoen:

  • 1.

    Er moet uit blijken dat een brede uitvraag is gedaan, waarbij aandacht is voor alle leefdomeinen (denk aan inkomen, werk en opleiding, tijdsbesteding, huisvesting, vaardigheden bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociaal netwerk (en woonomgeving) en maatschappelijke participatie).

  • 2.

    Het plan moet perspectiefgericht zijn. Doelen zijn geformuleerd die duidelijk, concreet en haalbaar zijn en die niet alleen perspectief bieden op de langere termijn, maar zich ook richten op praktische, snelle resultaten. Activiteiten zijn geformuleerd gericht op het behalen van de korte- en lange termijn doelen met een duidelijke prioritering.

  • 3.

    De informele en formele betrokkenen zijn in kaart gebracht. Afspraken over de afstemming tussen de betrokkenen zijn gemaakt. Beschreven wordt wie de regie voert: cliëntsysteem, casemanagement door de aanbieder of gemeentelijke toegangspoort.

  • 4.

    In het plan is een goede balans tussen formele en informele zorg opgenomen. Bovendien wordt in het plan goed beschreven hoe wordt samengewerkt met het sociale netwerk en hoe gebruik wordt gemaakt van algemene voorzieningen en informele voorzieningen in de samenleving (verenigingen en vrijwilligersorganisaties).

  • 5.

    De mogelijkheden voor deelname aan gewone maatschappelijke activiteiten worden onderzocht en gestimuleerd. Dat betekent dat er kennis van de sociale kaart nodig is.

  • 6.

    In het plan staat beschreven hoe wordt gewerkt aan versterking van de eigen regie van de inwoner en aan versterking van zijn/haar sociale netwerk. Het eigen denkvermogen (leervermogen) wordt aangesproken en de inwoner is, naar vermogen, eigenaar en regisseur van zijn eigen plan.

Bijlage 3 Beoordelingskader eigen kracht jeugdhulp

Voor een zorgvuldig onderzoek naar gevraagde jeugdhulp moet de gemeente het stappenplan zoals vastgesteld door de Centrale Raad van Beroep volgen. Tijdens stap 4 onderzoekt het college in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van het gezin toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Onder eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen wordt verstaan het vermogen van de jeugdige en diens ouder(s) om binnen de eigen mogelijkheden, zo nodig met inzet van het omringende sociale netwerk en/of met ondersteuning van andere (hulpverlenende) instellingen de hulp te bieden die passend is bij de hulpvraag van de jeugdige. Dit wordt ook wel eigen kracht genoemd. In de jeugdwet (artikel 2.3 lid 1) staat dat het college geen jeugdhulp hoeft in te zetten voor zover er een oplossing op eigen kracht is.

Uitgangspunt: verantwoordelijkheid voor gezond en veilig opgroeien ligt bij jeugdige en ouders zelf

Ouders zijn primair zelf verantwoordelijk voor het opgroeien en opvoeden van hun kinderen. Deze verplichting voor ouders is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (artikel 82 en 247 van Boek 1 van het BW). V. Ouders behoren de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden. Dit geldt ook als er sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. De overheid dient ervoor te waken zorgtaken van mensen en hun verbanden over te nemen. Ze komt pas in beeld als de ouders problemen ondervinden, als de opvoeding- en leefsituatie de ontwikkeling van kinderen bedreigt en de overheid de ouders dient te helpen om deze voorwaarden te vervullen (zie TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 128, evenals ECLI:NL:CRVB:2024:1095).

Dit uitgangspunt betekent dat de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk voorop staan. Een Jeugdhulp-indicatie voor een (tijdelijke of langdurige) inzet van een voorziening is niet aan de orde, tenzij:

  • a.

    In het gezin of huishouden als gevolg van het zelf bieden van deze hulp sprake is van (dreigende en/of tijdelijke) overbelasting;

  • b.

    De inwoner en leden uit het gezin en/of huishouden de hulp niet zelf kunnen bieden omdat de mogelijkheden of vaardigheden hiervoor ontbreken en deze niet aan te leren zijn. Inzet kan ook gericht zijn op het aanleren van vaardigheden aan huisgenoten om vervolgens zelf de hulp te kunnen bieden;

  • c.

    Op basis van specifieke individuele kenmerken de hulp niet geboden kan worden;

  • d.

    Toekenning van een voorziening nodig is, al dan niet tijdelijk, om ervoor te zorgen dat degene van wie de noodzakelijke hulp wordt verwacht binnen de grenzen van de redelijkheid kan (blijven) werken/ en-of participeren.

Als sprake is van één van bovengenoemde situaties kan er aanvullend op de eigen kracht een individuele voorziening worden toegekend. De ondersteuning ingevolge de individuele voorziening wordt dan verricht door een derde (zorgaanbieder of persoon buiten de leefeenheid van de jeugdige).

Dreigende overbelasting

Er kunnen diverse factoren van invloed zijn op de draagkracht en belastbaarheid van ouders en daarmee het risico op overbelasting. Denk bijvoorbeeld aan de samenstelling van het gezin, de woonsituatie, de gezondheid van gezinsleden en werkaspecten. Het is van belang om bij de beoordeling van de eigen kracht hiermee rekening te houden, omdat dit de mate van eigen kracht kan beïnvloeden. Hebben ouders bijvoorbeeld de zorg over meerdere kinderen met een Zorgvraag? Is er sprake van twee ouders/verzorgers of is één persoon verantwoordelijk voor de zorg en opvoeding van de jeugdige(n)? Kunnen er taken worden herverdeeld waardoor b.v. de ouder die de zorg biedt hierin wordt ontlast? Hierbij mag ook worden gekeken naar de vraag wat van andere kinderen binnen het gezin mag worden verwacht. Dit is afhankelijk van de leeftijd en het individu.

Bij het onderzoek naar eigen kracht wordt vastgesteld welke mogelijkheden de ouder heeft om de overbelasting of dreigende overbelasting op te heffen, waarbij verwacht mag worden dat de ouder(s) maatschappelijke activiteiten beperkt(en) en betaalde arbeid anders organise(ren)ert om overbelasting of dreigende overbelasting op te heffen.

Bij een aanvraag voor verlenging van de indicatie wordt gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen. Bij de zorgtoewijzing wordt hier rekening mee gehouden.

De relatie tussen eigen kracht en pgb

Als de ondersteuningsbehoefte niet volledig op eigen kracht kan worden ingevuld, dan kan er -binnen de gestelde kaders- een maatwerkvoorziening worden toegekend. Het uitgangspunt is dat met een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb geen hulp kan worden ingekocht bij de ouder(s). Immers, als de ouder(s) in staat zijn de benodigde ondersteuning te bieden, dan hoeft er geen jeugdhulpvoorziening te worden toegekend. Een pgb is tenslotte niet bedoeld om verlies van inkomen op te vangen of inkomen aan te vullen. Jeugdhulp (al dan niet in de vorm van een pgb) is alleen aan de orde als de jeugdige de noodzakelijke ondersteuning anders niet zou kunnen krijgen. Ook is een pgb geen oplossing voor overbelasting, als er verder niets verandert in de situatie. Door een pgb wordt de zorgtaak niet minder. Kunnen ouders de ondersteuning niet (volledig) bieden, dan is er ondersteuning van buiten nodig. Bijvoorbeeld omdat ouder(s) niet over de benodigde kennis of vaardigheden beschikken of niet (altijd) beschikbaar zijn.

Een uitzondering op dit uitgangspunt is alleen mogelijk als er sprake is van de volgende combinatie van omstandigheden:

  • In een gezin is sprake van een forse zorgtaak voor ouders, samenhangend met de (complexe) problematiek van de jeugdige en;

  • Uit het onderzoek blijkt dat inzet van een maatwerkvoorziening ter ontlasting van de ouders noodzakelijk is. Er zijn dus geen andere oplossingen voor de (dreigende) overbelasting, zoals aanpassingen in werk, nevenactiviteiten, inzet van (specialistische) kinderopvang (dagopvang en naschools), logeeropvang, inzet van netwerk etc. en;

  • Er is onplanbare zorg nodig, die vraagt om flexibiliteit en voortdurende beschikbaarheid van ouders. Denk aan zorg die ook ’s avonds, ’s nachts en in de weekenden nodig is en/of opvang/hulp? Bij (veelvuldige) schooluitval door de ziekte of beperking van de jeugdige en;

  • De aard van de beperking maakt het noodzakelijk dat de zorg door de ouders wordt verleend, bijvoorbeeld omdat de jeugdige door zijn beperking vreemden niet goed toelaat en een vaste, vertrouwde en altijd beschikbare hulpverlener vereist is.

Als in deze situaties een pgb wordt toegekend, gebeurt dit zo kort mogelijk, tot zich een andere oplossing voordoet. Het streven blijft immers om ouders te ontlasten van de zorg door inzet van een derde.

Het bepalen van de omvang van het pgb is hierbij maatwerk. De toegangsmedewerker gaat daarbij als volgt te werk:

  • De ouders maken een overzicht van de hulpactiviteiten per dag en per week, en de hiermee gemoeide tijd. Het gaat om de activiteiten die nodig zijn vanwege de specifieke problematiek van de jeugdige (en dus niet om alle reguliere opvoedingstaken).

  • De toegangsmedewerker beoordeelt vervolgens of de activiteiten inderdaad jeugdhulp zijn. Vervolgens wordt bepaald welke activiteiten onder de taken van elke ouder vallen en welke activiteiten specifiek samenhangen met de problematiek van de jeugdige. Ook zal de toegangsmedewerker voor elk van de activiteiten beoordelen of deze noodzakelijk zijn en welke tijd hiermee gemoeid is. De toegangsmedewerker zal daarbij oog hebben voor mogelijkheden om activiteiten op een meer praktische en tijdbesparende manier op te pakken. Het professionele oordeel van de toegangsmedewerker is daarbij altijd leidend.

Eigen kracht en vervoer naar jeugdhulp

Een maatwerkvoorziening omvat, als dat noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, ook het vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt geboden. Dat is geregeld in artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet. Ook bij dit vervoer geldt het in uitgangspunt van eigen kracht, tenzij.. .

Ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt. Soms kunnen jeugdigen ook zelf er naartoe reizen. Het is normaal dat ouders hun kinderen brengen naar school, kinderopvang, ziekenhuis, sportclub en ook naar een jeugdhulpaanbieder, of dat er binnen het netwerk een oplossing gevonden wordt. Er wordt hiervoor geen kilometervergoeding verstrekt.

Er kunnen omstandigheden zijn waardoor ouders en netwerk niet in staat zijn het vervoer (volledig) te organiseren. Het college stelt vast of een vervoersbeschikking nodig is.

Bij de beoordeling spelen de volgende factoren een rol:

  • of de jeugdige in staat is om zelf te reizen;

  • of er meerdere kinderen in het gezin zijn waardoor er planningsproblemen zijn;

  • de aanwezigheid van een auto en de mogelijkheid voor gebruik van het openbaar vervoer;

  • de afstand en de tijd die nodig is voor het vervoer;

  • de vraag of er een jeugdhulpvoorziening dichterbij is die ook geschikt is;

  • het tijdstip waarop de ritten uitgevoerd moeten worden;

  • het aantal dagen dat vervoer nodig is;

  • draagkracht en draaglast in het gezin en van het netwerk.

Als uit het onderzoek blijkt dat vervoer noodzakelijk is, wordt onderzocht of onderdeel van het behandel- of begeleidingsplan kan zijn om toe te werken naar zelfstandig vervoer door de jeugdige zelf of vervoer vanuit het eigen netwerk.

Als ouders en netwerk niet volledig kunnen zorgen voor het vervoer, is het ook mogelijk om gedeeltelijk vervoer toe te kennen. Dus bijvoorbeeld voor 2 dagdelen jeugdhulp wel vervoer en voor 2 dagdelen jeugdhulp geen vervoer.

Vervoer van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt geboden is niet alleen mogelijk vanuit de woonlocatie van de jeugdige, maar bijvoorbeeld ook vanuit school of een dagbestedingslocatie.

Overgangssituaties Jeugdwet

Een verlenging van een toekenning is een nieuwe situatie, die wordt beoordeeld aan de hand van dit afwegingskader. Toch kunnen zich situaties voordoen waarin het niet behoorlijk is om ondersteuning (in natura of in de vorm van een pgb) ineens te beëindigen. Er is dan een periode nodig voor de jeugdige en/of het systeem om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie waarin minder of geen ondersteuning vanuit de Jeugdwet wordt geboden (een gewenningsperiode).

Een gewenningsperiode is altijd maatwerk en afhankelijk van de impact van de afbouw van de ondersteuning op het gezin. Als stelregel geldt echter dat afbouw plaatsvindt binnen een periode van zes maanden.