Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738510
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738510/1
SUBSIDIEREGELING ONTMOETEN EN ONTWIKKELEN LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2026
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2026
Intitulé
SUBSIDIEREGELING ONTMOETEN EN ONTWIKKELEN LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2026Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg;
Gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 160 van de Gemeentewet en artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026;
Besluit vast te stellen de navolgende: Subsidieregeling Ontmoeten en ontwikkelen Leidschendam-Voorburg 2026
Hoofdstuk 1: ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
- 1.
De begripsomschrijvingen zoals opgenomen in de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026 zijn ook op deze subsidieregeling van toepassing.
- 2.
Aanvullend op het eerste lid betekent in deze subsidieregeling:
- •
Asv: de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026;
- •
beleidsdoel: een doel dat zich richt op binnen een termijn beoogde concrete (meetbare) veranderingen in een situatie of bij een doelgroep;
- •
beleidskader: een door de gemeenteraad vastgesteld document waarin de beleidsdoelen zijn vastgesteld. Het vormt het kader waarbinnen alle (keuzes voor) inspanningen en beoogde resultaten plaats dienen te vinden;
- •
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg.
- •
Artikel 1:2 Reikwijdte subsidieregeling
- 1.
Het in deze subsidieregeling bepaalde is enkel van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor de activiteiten genoemd in hoofdstuk 2.
- 2.
De Asv is, tenzij daar in deze subsidieregeling nadrukkelijk van wordt afgeweken, van toepassing.
Artikel 1:3 Algemene bepalingen
- 1.
Een subsidieaanvraag die naar oordeel van het college niet of niet in voldoende mate voldoet aan 1 of meerdere criteria van deze subsidieregeling, komt niet voor subsidie in aanmerking.
- 2.
De verhouding tussen de verwachte resultaten van een activiteit en de subsidie die hiervoor wordt gevraagd, moet realistisch zijn.
Hoofdstuk 2: ALGEMENE ACTIVITEITEN SUBSIDIEREGELING EN WIJZE VAN SUBSIDIËREN
Artikel 2:1 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen
- 1.
Het college verstrekt uitsluitend subsidies voor activiteiten die onderbouwd bijdragen aan de in deze subsidieregeling opgenomen beleidsdoelen. Deze doelen dienen in samenhang met de door de gemeenteraad vastgestelde geldende beleidskaders, ambities, beleidsdoelen, uitgangspunten et cetera te worden bezien. De voor deze subsidieregeling relevante beleidskaders betreffen in ieder geval:
- •
Sociaal Kompas 2017-2020 (1821889)
- •
Aanscherping Sociaal Kompas (2217)
- •
Visie op de sociale basis (3898)
- •
Cultuurvisie (3597)
- •
Koersbrief Wmo (3121)
- •
- 2.
Het college kan, overeenkomstig artikel 7, tweede lid van de Asv, binnen deze subsidieregeling een eenjarige of meerjarige subsidie verstrekken voor:
- a.
Activiteiten in het kader van persoonlijke groei: het beschikbaar stellen van kennis en informatie, het bieden mogelijkheden voor ontwikkeling en educatie, inwoners stimuleren om te lezen, het organiseren van ontmoetingen en debatten, en inwoners kennis laten maken met kunst en cultuur. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden, onder aansturing van 1 penvoerder.
- b.
Activiteiten in het kader van de brede school: alle inwoners hebben toegang tot cultuur in de gemeente, ongeacht achtergrond of situatie. Om kansengelijkheid onder inwoners te vergroten en ervoor te zorgen dat culturele voorzieningen voor iedereen bereikbaar zijn, ligt daarbij een focus op de 'lichte cultuurgebruiker', jeugdigen, ouderen en (financieel) kwetsbare inwoners, en moet het aanbod (beter) worden afgestemd op deze doelgroepen. Dit waar mogelijk in verbinding met de combinatiefunctionarissen in de gemeente zoals opgenomen in de subsidieregeling Fysiek en mentaal fit Leidschendam-Voorburg 2026. Activiteiten die in ieder geval in aanmerking komen voor subsidiëring, zijn:
- i.
Brede school, waarbij subsidie kan worden verleend voor maximaal 24 maanden.
- i.
- c.
Activiteiten in het kader van cultuureducatie: alle inwoners hebben toegang tot cultuur in de gemeente, ongeacht achtergrond of situatie. Om kansengelijkheid onder inwoners te vergroten en ervoor te zorgen dat culturele voorzieningen voor iedereen bereikbaar zijn, ligt daarbij een focus op de 'lichte cultuurgebruiker', jeugdigen, ouderen en (financieel) kwetsbare inwoners, en moet het aanbod (beter) worden afgestemd op deze doelgroepen. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden. Activiteiten die in ieder geval in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring, zijn:
- i.
Binnenschoolse cultuureducatie in het basisonderwijs
- ii.
Buitenschoolse cultuureducatie voor kinderen tot 12 jaar
- iii.
Jongerenprogramma’s gericht op media, literatuur en/of tekst
- i.
- d.
Activiteiten gericht op ontmoetingsplekken voor senioren: sociale cohesie in de gemeente en uitwisseling tussen inwoners bevorderen door het verspreid door de gemeente faciliteren van ontmoetingen gericht op senioren (al dan niet met beginnende dementie) die nieuwe vaardigheden willen leren of zich verder willen ontwikkelen, het ontlasten van mantelzorgers en het ondersteunen van inwoners met (beginnende) dementie. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden.
- e.
Activiteiten in de wijk: sociale cohesie in de wijken en uitwisseling tussen inwoners bevorderen door het faciliteren van ontmoetingen, waar mogelijk in verbinding met de ambulante samenlevingsopbouw in de gemeente zoals opgenomen in de subsidieregeling Samen redzaam Leidschendam-Voorburg 2026. Activiteiten binnen dit thema kunnen gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden.
- a.
- 3.
Incidentele subsidies worden alleen verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan de in het tweede lid genoemde beleidsdoelen.
- 4.
In navolging op het tweede en derde lid kunnen ook andere, niet nader gespecificeerde activiteiten die bijdragen aan de realisatie van de beleidsdoelen, in aanmerking komen voor een subsidie. Dit kan in de volgende gevallen:
- a.
In een situatie zoals bedoeld in artikel 2, vierde lid van de Asv, waarbij op het subsidieplafond aanvullende middelen beschikbaar worden gesteld;
- b.
In het geval dat er naar oordeel van het college een gegronde reden is waarom de betreffende activiteit niet eerder is benoemd in het overzicht zoals opgenomen in het eerste lid.
- a.
- 5.
In gevallen zoals bedoeld in het vierde lid kan het college bij subsidiebeschikking afwijken van de in deze subsidieregeling opgenomen bepalingen als dit noodzakelijk is voor de uitvoering of verantwoording van de betreffende activiteit.
Artikel 2:2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot activiteiten
- 1.
Het college geeft uitvoering dan wel kan uitvoering (laten) geven aan voorzieningen als programma’s, pilots, proeftuinen en overige initiatieven, die inzet (kunnen) vragen van subsidieontvangers.
- 2.
Bij het uitvoeren van een activiteit uit hoofde van deze subsidieregeling wordt, mits de activiteit geheel of deels in een buurt, wijk of gebied waarin een voorziening zoals bedoeld in het eerste lid plaatsvindt, wordt uitgevoerd, verwacht dat:
- a.
De subsidieontvanger aandacht heeft voor en, voor zover hier een beroep op wordt gedaan, een bijdrage levert aan de uitvoering van de voorziening (of activiteiten die hieruit voorkomen) zoals bedoeld in het eerste lid, tot een maximum van 5% (uitgedrukt in euro’s) van de voor 1 of meerdere activiteiten verleende subsidie zoals bedoeld in artikel 2:1;
- b.
De subsidieontvanger een actieve bijdrage levert in het signaleren van kansen en knelpunten die (mogelijk) effect hebben op de realisatie van de doelen en resultaten van de voorziening zoals bedoeld in het eerste lid;
- c.
De bijdrage van de subsidieontvanger, zoals bedoeld onder a en onder b, vorm krijgt binnen de voor de voorziening geldende beleidskaders.
- a.
- 3.
In het geval dat de voor de voorziening benodigde inzet het maximum zoals omschreven in het tweede lid onder a overstijgt, gaat aan verdere inzet eerst overleg tussen de subsidieontvanger en het college vooraf.
Hoofdstuk 3: AANVRAAG
Artikel 3:1 Uitgangspunten bij subsidieverstrekking
De subsidieaanvrager committeert zich door het indienen van een aanvraag aan de uitgangspunten opgenomen in bijlage I.
Artikel 3:2 Aanvraagtermijn
- 1.
Conform artikel 9 van de Asv kan een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie vanaf 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar dan wel de kalenderjaren waarop de aanvraag betrekking heeft, worden ingediend.
- 2.
Een aanvraag voor een incidentele subsidie kan het gehele jaar door worden ingediend, doch uiterlijk 10 weken voorafgaand aan de aanvang van de activiteit.
- 3.
Indien een situatie zoals omschreven in artikel 10 van de Asv zich voordoet en (aanvullende) middelen beschikbaar worden gesteld, kan het college in afwijking van het eerste lid een nieuwe aanvraagtermijn openstellen. Daarbij geldt dat:
- a.
Het college activiteiten kan benoemen waarvoor de (aanvullende) middelen die beschikbaar komen, zijn bestemd;
- b.
Het college een andere dan in het eerste lid genoemde termijn kan benoemen waarbinnen de (aanvullende) subsidieaanvraag moet zijn ingediend;
- c.
De beslistermijnen zoals opgenomen in artikel 11 van de Asv onverminderd van kracht blijven.
- a.
Artikel 3:3 Indienen van aanvragen voor meerdere activiteiten
Partijen die voor een bepaalde activiteit een gezamenlijke aanvraag hebben ingediend, zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Asv, zijn niet uitgesloten van het indienen van een aanvraag voor 1 of meerdere andere activiteiten waar zij zelfstandig of als onderdeel van een ander samenwerkingsverband uitvoering aan willen geven. Dit kan echter alleen als er voor de beoogde activiteit(en) nog geen subsidie of subsidies aan 1 of meerdere andere partijen zijn verleend die volledig voorzien in de te realiseren beleidsdoelstelling(en).
Hoofdstuk 4: VERLENING
Artikel 4:1 Beoordeling subsidieaanvraag
- 1.
Subsidieaanvragen voor de activiteiten opgenomen in artikel 2:1 van deze subsidieregeling worden beoordeeld op basis van de verdelingsregels zoals opgenomen in artikel 6, vierde lid van de Asv. Daarbij worden aanvragen gescoord, gerangschikt en, mits de aanvraag aan de eisen gesteld in de Asv en in deze subsidieregeling voldoet, toegekend in volgorde van hoogst tot laagst scorend, tot het voor de activiteit(en) beschikbaar bestelde budget zoals opgenomen in artikel 4:2, vierde lid van deze subsidieregeling, besteed is.
- 2.
In aanvulling op deze verdelingsregels worden subsidieaanvragen tevens beoordeeld op:
- a.
De mate waarin de activiteit bijdraagt aan het realiseren van een beweging van symptoombestrijding naar een versterking van de sociale basis;
- b.
De mate waarin de activiteit naar verwachting bijdraagt aan het aanpakken van de oorzaken van de toenemende druk op jeugdhulp, Wmo en de Participatiewet, alsook de termijn waarbinnen dit effect naar verwachting optreedt, of, in het geval van het beleidsthema ‘cultuureducatie’, de mate waarin rekening gehouden is met het creëren van laagdrempelig en toegankelijke activiteiten voor kwetsbare en nieuwe doelgroepen;
- c.
De mate waarin de activiteit bijdraagt aan het realiseren van een gezonde generatie in 2040;
- d.
Financiële gezondheid:
- i.
De mate waarin de begroting naar oordeel van het college realistisch lijkt;
- ii.
De mate waarin de subsidieaanvrager naar oordeel van het college aan heeft getoond een solide organisatie te zijn.
- i.
- e.
De mate waarin aanspraak wordt gemaakt of wordt beoogd aanspraak te maken op andere financieringsbronnen (van toepassing op activiteiten zoals bedoeld in artikel 2:1, tweede lid onder b);
- f.
Gebiedsgerichte aanpak (van toepassing op activiteiten zoals bedoeld in artikel 2:1, tweede lid onder c en onder d):
- i.
De mate waarin er sprake is of kan zijn van een ketenaanpak van activiteiten in eenzelfde gebied, wijk of buurt;
- ii.
De mate van spreiding van activiteiten door de gehele gemeente heen.
- i.
- a.
- 3.
Het college hanteert bij de beoordeling het volgende model:
|
|
|
|
|
|
|
10 punten |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- 4.
Een aanvraag moet beoordeeld worden met een score van minimaal 70 punten om een positieve beoordeling te verkrijgen. Aanvragen die beoordeeld worden met een score van minder dan 70 punten, worden niet toegekend.
- 5.
In gevallen waarin 2 of meer aanvragen voor soortgelijke activiteiten met precies hetzelfde aantal punten worden beoordeeld, worden de subsidieaanvragers uitgenodigd voor een gesprek met het college. In dit gesprek lichten zij hun aanvraag toe. Het college beoordeelt dit gesprek met een score van maximaal 10 punten en weegt deze score mee, waarbij geldt dat de subsidieaanvrager met de hoogste score in beginsel de subsidie toegekend krijgt.
Artikel 4:2 Financiering
- 1.
Het beschikbare budget voor de in deze subsidieregeling genoemde activiteiten is het door het college vastgestelde subsidieplafond.
- 2.
Het subsidieplafond wordt jaarlijks bekend gemaakt door het college, voorafgaand aan het kalenderjaar waarop het subsidieplafond betrekking heeft.
- 3.
Het aangevraagde subsidiebedrag is inclusief eventueel verschuldigde BTW en betreft maximaal 100% van de te maken kosten. Het college verleent geen subsidie voor:
- a.
Kosten voor eten, drinken of andere consumpties;
- b.
Kosten van feesten of jubilea, niet zijnde evenementen;
- c.
Kosten van fondsenwerving of investeringen;
- d.
Kosten van gebruiksvoorwerpen of andere voorzieningen die niet in verhouding staan tot het tijdvak van de aangevraagde subsidie;
- e.
Andere kosten die naar oordeel van het college niet bijdragen aan de realisatie van de activiteit;
- f.
Activiteiten waarvan de kosten het door het college beschikbaar gestelde budget overstijgen;
- g.
Activiteiten en voorzieningen die op andere wijze door het college worden gefinancierd, bijvoorbeeld via een aanbesteding.
- a.
- 4.
Het beschikbare budget is verdeeld over de thema’s zoals vermeld in artikel 2:1, tweede lid. Per thema is per kalenderjaar maximaal beschikbaar:
- a.
Activiteiten in het kader van persoonlijke groei: 8,9% van het subsidieplafond behorend bij deze subsidieregeling;
- b.
Activiteiten in het kader van de brede school: 16% van het subsidieplafond behorend bij deze subsidieregeling;
- c.
Activiteiten in het kader van cultuureducatie: 22,4% van het subsidieplafond behorend bij deze subsidieregeling;
- d.
Activiteiten gericht op ontmoetingsplekken voor senioren: 38% van het subsidieplafond behorend bij deze subsidieregeling;
- e.
Activiteiten in de wijk: 14,8% van het subsidieplafond behorend bij deze subsidieregeling, als volgt verdeeld:
- i.
Lage SES-wijken (de wijken Prinsenhof, De Heuvel/Amstelwijk, Bovenveen, Voorburg Midden, Leidschendam-Zuid, ’t Lien/de Rietvink): 2/3 deel van het totale budget dat beschikbaar is voor wijkactiviteiten, naar rato verdeeld over deze wijken;
- ii.
Overige wijken (de wijken De Zijde, Stompwijk, Damsigt, Essesteijn, Voorburg Noord, Voorburg West, Voorburg Oud): 1/3 deel van het totale budget dat beschikbaar is voor wijkactiviteiten, naar rato verdeeld over deze wijken;
- iii.
Ongeacht het type wijk wordt per activiteit niet meer subsidie verleend dan € 2.500 per aanvrager, per wijk.
- i.
- a.
- 5.
In aanvulling op het bovenstaande lid geldt dat activiteiten worden beoordeeld op basis van de regels zoals opgenomen in artikel 8, tweede lid van de Asv en artikel 4:1 van deze subsidieregeling. Na beoordeling worden aanvragen, mits ze aan alle in de Asv en in deze subsidieregeling gestelde eisen voldoen, gerangschikt en in volgorde van hoogst naar laagst scorend toegekend tot het beschikbare budget per categorie uitgeput is. Wordt het budget niet volledig uitgeput, dan kan het college een beroep doen op artikel 3:2, derde lid van deze subsidieregeling.
Artikel 4:3 Uitbetaling
- 1.
De bevoorschotting wordt, na de subsidieverlening, als volgt uitbetaald:
- a.
Bij subsidies lager dan € 20.000: in 1 keer uitbetaald;
- b.
Bij subsidies hoger dan € 20.000: in 4 gelijke delen met een interval van 3 maanden.
- a.
- 2.
Conform artikel 8, zevende lid van de Asv kunnen aanvragen van een subsidieontvanger voor meerdere activiteiten door het college worden samengevoegd tot 1 aanvraag. Ten aanzien van het bovenstaande lid wordt de wijze van bevoorschotting afgestemd op de totale optelsom van eventueel samengevoegde aanvragen.
Hoofdstuk 5: MONITORING
Artikel 5:1 Verantwoording
- 1.
In aanvulling op artikel 20, derde lid onder a, van de Asv dient het inhoudelijk verslag dat aangeleverd wordt bij de aanvraag tot vaststelling, informatie te bevatten over:
- a.
De doelgroep, waaruit blijkt welke doelgroep is bereikt en waarbij een eventueel verschil met de beoogde doelgroep wordt toegelicht;
- b.
Het bereik, waaruit blijkt hoeveel inwoners gebruik hebben gemaakt van de activiteit en, indien van toepassing, hoe vaak de activiteit is georganiseerd;
- c.
Behaalde resultaten, waaruit blijkt tot welk resultaat of welke resultaten de inzet van de activiteit heeft geleid voor de doelgroep of de individuele deelnemers in relatie tot de ingediende aanvraag.
- a.
- 2.
De bepalingen uit het eerste lid gelden tevens voor subsidies van € 100.000 of meer zoals bedoeld in artikel 21 van de Asv. Daarnaast zijn de overige bepalingen zoals opgenomen in artikel 21 van de Asv onverminderd van toepassing.
- 3.
Van bovenstaande leden kan worden afgeweken wanneer hier naar oordeel van het college dringende redenen voor zijn.
Artikel 5:2 Tussentijdse rapportage
- 1.
In aanvulling op artikel 17 van de Asv, verplicht het college subsidieontvangers die een subsidie van € 50.000 of meer en/of uitvoering geven aan een activiteit met een looptijd van meer dan 12 maanden, een tussentijdse rapportage te overleggen.
- 2.
De subsidieontvanger doet de tussentijdse rapportage op eigen initiatief en binnen 2 maanden na afloop van de eerste 6 maanden van een kalenderjaar toekomen aan het college. De subsidieontvanger doet dit ieder kalenderjaar gedurende de looptijd van de subsidie.
- 3.
De tussentijdse rapportage bevat dezelfde informatie als opgenomen in artikel 5:1, eerste lid van deze subsidieregeling.
- 4.
Van bovenstaande leden kan worden afgeweken wanneer hier naar oordeel van het college dringende redenen voor zijn.
Artikel 5:3 Tussentijds bijstellen
- 1.
Conform artikel 7, eerste lid onder d van de Asv moeten activiteiten waarvan de uitvoering meer dan 24 maanden in beslag neemt, tussentijds kunnen worden bijgesteld zodat ze aan blijven sluiten op de maatschappelijke behoefte waar ze in voorzien. Het tussentijds bijstellen gebeurt op basis van:
- a.
De door de subsidieontvanger aangeleverde informatie zoals omschreven in artikel 5:1 en artikel 5:2 van deze subsidieregeling;
- b.
Een gesprek tussen de subsidieontvanger en het college. Dit gesprek vindt ieder kalenderjaar plaats, nadat de subsidieontvanger de tussentijdse rapportage zoals bedoeld in artikel 5:2 van deze subsidieregeling heeft aangeleverd.
- a.
- 2.
Van het eerste lid kan worden afgeweken wanneer hier naar oordeel van het college dringende redenen voor zijn.
- 3.
Onverminderd het eerste lid verwacht het college, ongeacht de looptijd, flexibiliteit in de uitvoering van een activiteit. Eventuele aanpassingen in de uitvoering van een activiteit gebeuren altijd in overleg tussen de subsidieontvanger en het college.
Artikel 5:4 Onderzoek
- 1.
Het college kan jaarlijks onderzoek naar 1 of meerdere maatschappelijke thema’s uitvoeren, met als doel meer inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van geboden voorzieningen.
- 2.
Het college maakt de gekozen thema’s halverwege het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin onderzoek gedaan wordt naar de betreffende thema’s, bekend.
Door het indienen van een aanvraag gaan subsidieontvangers akkoord met het verlenen van hun medewerking aan een onderzoek zoals bedoeld in het eerste lid
Hoofdstuk 6: SPECIFIEKE REGELS MET BETREKKING TOT BUDGET WIJKINITIATIEVEN VLIETWENSEN EN WIJZE VAN SUBSIDIËREN
Artikel 6:1 Activiteit en beleidskaders
- 1.
Het college kan, in aanvulling op de thema’s dan wel activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 2 van deze subsidieregeling, tevens subsidie verstrekken voor wijkinitiatieven.
- 2.
Voor deze activiteit gelden andere vereisten dan zoals opgenomen in hoofdstukken 2 tot en met 5 van deze subsidieregeling. Deze zijn dan ook niet op dit hoofdstuk van toepassing. Hoofdstuk 8 van deze subsidieregeling is wel van toepassing.
- 3.
Het bepaalde in dit hoofdstuk is enkel van toepassing op verstrekking van subsidies door het college voor de in artikel 6:3 omschreven activiteiten.
- 4.
De voor deze activiteit relevante beleidskaders betreffen in ieder geval:
- •
Sociaal Kompas 2017-2020 (1821889)
- •
Aanscherping Sociaal Kompas (2217)
- •
Visie op de sociale basis (3898)
- •
Evaluatie budget wijkinitiatieven gemeente Leidschendam-Voorburg 2016-2018 en vervolg 2019 (789)
- •
Artikel 6:2 Aanvullende begrippen
In dit specifieke hoofdstuk van deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
- •
Budget wijkinitiatieven (wijkbudget): subsidie waarmee inwoners van Leidschendam-Voorburg diensten of producten kunnen inkopen om hun initiatief uit te voeren;
- •
Budgethouder: het afdelingshoofd van de afdeling MRO die door het college is aangewezen voor het beheer van het budget wijkinitiatieven. Onder beheer wordt in ieder geval verstaan: vastleggen van de aanvraag in de gemeentelijke administratieve systemen, het (doen) uitbetalen van declaraties en het ten minste halfjaarlijks rapporteren aan de Werkgroep van de administratieve voorgang van de door de Werkgroep positief beoordeelde initiatieven.
- •
Initiatief: een plan om de leefbaarheid in de gemeente, eigen wijk, buurt of straat in Leidschendam-Voorburg te verbeteren en/of de sociale cohesie te versterken;
- •
Initiatiefnemer(s): individuele of georganiseerde bewoners of ondernemers in de wijk, buurt of straat die een aanvraag indienen voor een initiatief/wijkbudget;
- •
Leefbaarheid: de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;
- •
MRO: de afdeling Maatschappelijke en Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Leidschendam-Voorburg;
- •
Subsidiejaar; kalenderjaar;
- •
Werkgroep Vlietwensen (hierna de Werkgroep): een door het college in te stellen commissie, bestaande uit maximaal 7 bewoners uit de gemeente Leidschendam-Voorburg, die initiatieven beoordeelt en een eventueel positief oordeel aan de budgethouder meedeelt;
Artikel 6:3 Activiteiten en doel
- 1.
Het college kan subsidie verstrekken in de vorm van budgetten voor bewonersinitiatieven. Daarmee stimuleert en faciliteert het college initiatieven van bewoners zodat de leefbaarheid in de eigen wijk, buurt of straat in de gemeente verbetert en/of de sociale cohesie versterkt.
- 2.
Het indienen van een aanvraag kan door bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties.
Artikel 6:4 Bevoegdheid en werkwijze Werkgroep Vlietwensen
- 1.
Het college benoemt en ontslaat de voorzitter en drie leden van de Werkgroep. De benoeming geldt telkens voor een periode van 3 jaar.
- 2.
De overige drie leden van de Werkgroep worden door de in het eerste lid genoemde leden benoemd. De benoemingsperiode is ten hoogste gelijk aan de in het eerste lid genoemde duur.
- 3.
De werkgroepleden kunnen maximaal een vergoeding ontvangen, welke gebaseerd is op de door de belastingdienst gehanteerde vrijwilligersvergoeding (artikel 2, zesde lid van de Wet op de loonbelasting 1964).
- 4.
Het college verleent mandaat aan het afdelingshoofd van MRO om het budget wijkinitiatieven te beheren en te verstrekken in overeenstemming met het oordeel van de Werkgroep.
- 5.
De Werkgroep stelt zijn eigen werkwijze vast voor de beoordeling van initiatieven.
- 6.
Bij de beoordeling van de initiatieven wordt gestreefd naar een redelijke verspreiding over de gemeente en het kalenderjaar.
Artikel 6:5 Criteria
- 1.
De Werkgroep stelt bij haar werkwijze als bedoeld onder artikel 6:4, vijfde lid tevens vast welke criteria de werkgroep hanteert bij de beoordeling als genoemd in artikel 6:3, eerste lid. Deze criteria worden gepubliceerd op https://vlietwensen.nl en als bijlage of link meegezonden met de in artikel 6:7, derde lid genoemde ontvangstbevestiging.
- 2.
Initiatieven waaruit blijkt dat activiteiten kunnen worden ondernomen die in strijd zijn met de wet, worden niet in behandeling genomen.
Artikel 6:6 Subsidieplafond en uitbetaling
- 1.
Het jaarlijks plafond is gebaseerd op het in de begroting opgenomen bedrag voor wijkinitiatieven verminderd met de jaarlijkse vergoeding voor de werkgroep leden zoals bedoeld in artikel 6:4, derde lid.
- 2.
Het college bepaalt hoe de eventueel resterende budgetten worden bestemd. De werkgroep kan daartoe een voorstel indienen bij het college.
- 3.
Betalingen van een initiatiefbudget vindt plaats aan de hand van de werkelijke kosten voor het initiatief, voor ten hoogste de begrote kosten.
- 4.
In uitzonderingsgevallen kan van het eerste lid worden afgeweken, indien de spoedeisendheid van het initiatief daartoe aanleiding geeft en het initiatief niet meer dan € 1.000 behelst. Van deze uitzondering kan door de initiatiefnemer slechts één keer per jaar gebruik worden gemaakt. De budgethouder neemt het beheer over in overleg met de Werkgroep.
Artikel 6:7 Aanvragen
- 1.
Initiatiefnemers kunnen een aanvraag voor een initiatiefbudget alleen indienen bij de Werkgroep.
- 2.
De aanvraag wordt schriftelijk ingediend met het aanvraagformulier van https://vlietwensen.nl en kan ten hoogste 1/3-de deel van het jaarbudget bedragen.
- 3.
De Werkgroep stuurt zo spoedig mogelijk een schriftelijke ontvangstbevestiging. Onder schriftelijk wordt mede verstaan een e-mail.
Artikel 6:8 Verlening budget wijkinitiatieven
- 1.
De Werkgroep beoordeelt het initiatief zo spoedig mogelijk na de indiening daarvan en geeft uiterlijk na 10 werkdagen een reactie.
- 2.
Het oordeel van de Werkgroep wordt schriftelijk aan de initiatiefnemer medegedeeld. Onder schriftelijk wordt mede verstaan een e-mail.
- 3.
Over het oordeel zoals bedoeld in lid 4 van dit artikel kan niet worden gecorrespondeerd.
- 4.
Van een positief oordeel van de Werkgroep wordt een kopie aan de budgethouder verstrekt.
- 5.
Een positief oordeel van de Werkgroep kan door de budgethouder alleen worden geweigerd op basis van in artikel 12 van de Asv genoemde weigeringsgronden en, of:
- a.
Als het beheer en onderhoud van eventueel voorgestelde fysieke verbeteringen van de leefomgeving door de gemeente niet kunnen worden gewaarborgd; of
- b.
Het initiatief plaatsvindt buiten de gemeente Leidschendam-Voorburg.
- a.
- 6.
Binnen 10 werkdagen na ontvangst van het oordeel genoemd onder het vierde lid brengt de budgethouder schriftelijk de initiatiefnemer op de hoogte van zijn beslissing. Hiervan wordt een kopie verzonden aan de Werkgroep.
- 7.
De initiatiefnemer en/of de Werkgroep kan binnen 6 weken na de beslisdatum een herziening van deze beslissing vragen van het college.
Artikel 6:9 Verplichtingen van de initiatiefnemer
- 1.
De initiatiefnemer zorgt ervoor dat het initiatiefbudget wordt besteed aan de uitvoering van het initiatief en administreert de uitgaven zorgvuldig, door middel van betaalbewijzen. De initiatiefnemer vervult een actieve rol bij de uitvoering van het initiatief.
- 2.
De initiatiefnemer doet zo spoedig mogelijk mededeling aan de Werkgroep van veranderde omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van het initiatief.
- 3.
Een initiatief dient in ieder geval uiterlijk 31 december van het volgende subsidiejaar te zijn uitgevoerd.
- 4.
Aan het beheren van een initiatiefbudget kan door de Werkgroep de verplichting worden verbonden dat binnen een bepaalde termijn met de uitvoering van het initiatief wordt gestart.
Artikel 6:10 Vaststelling en betaling van de initiatiefbudgetten
- 1.
Binnen twaalf weken na uitvoering van het initiatief dient de initiatiefnemer een aanvraag tot vaststelling in bij de budgethouder met daarbij de bewijzen van de uitgaven.
- 2.
Het te laat indienen van de declaratie leidt tot verval van de subsidie, behoudens bijzondere omstandigheden die ter beoordeling zijn aan de Werkgroep en de budgethouder.
- 3.
Betaling vindt plaats:
- a.
Door in te kopen diensten en producten door de budgethouder te laten betalen; of
- b.
Op basis van facturen, in te dienen bij de budgethouder.
- a.
Hoofdstuk 7: SPECIFIEKE REGELS MET BETREKKING TOT BELEEFBAAR ERFGOED EN WIJZE VAN SUBSIDIËREN
Artikel 7:1 Activiteit en beleidskaders
- 1.
Het college kan, in aanvulling op de thema’s dan wel activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 2 van deze subsidieregeling, tevens subsidie verstrekken voor initiatieven die bijdragen aan het beleven van erfgoed.
- 2.
Voor deze activiteit gelden andere vereisten dan zoals opgenomen in hoofdstukken 2 tot en met 5 van deze subsidieregeling. Deze zijn dan ook niet op dit hoofdstuk van toepassing. Hoofdstuk 8 van deze subsidieregeling is wel van toepassing.
- 3.
Het bepaalde in dit hoofdstuk is enkel van toepassing op verstrekking van subsidies door het college voor de in artikel 7:3 omschreven activiteiten.
- 4.
De voor deze activiteit relevante beleidskaders betreffen in ieder geval:
- •
Cultuurvisie (3597)
- •
Artikel 7:2 Aanvullende begrippen
In dit specifieke hoofdstuk van deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
- •
Erfgoedpartner: een door de gemeente benoemde erfgoedpartner die activiteiten organiseert of faciliteert op het gebied van het beleven van erfgoed binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg
Artikel 7:3 Doel en subsidiabele activiteiten
- 1.
Door het college verstrekte subsidies zijn bedoeld als een stimulans voor initiatieven die bijdragen aan het beleven van erfgoed.
- 2.
Subsidie kan uitsluitend verstrekt worden voor de volgende activiteiten:
- a.
Organisatie Erfgoedpodium: een reeks (minimaal 2) overleg- en netwerkbijeenkomsten voor erfgoedpartners;
- b.
Organisatie, penvoerderschap of coördinatie ter ondersteuning van één of meerdere erfgoedinitiatieven waarbij minimaal 5 erfgoedpartners betrokken zijn;
- c.
Gezamenlijk erfgoedinitiatief: een initiatief gericht op het beleven van erfgoed waarbij minimaal 2 erfgoedpartners betrokken zijn;
- d.
Individueel erfgoedinitiatief: een initiatief gericht op het beleven van erfgoed waarbij maximaal 1 erfgoedpartner betrokken is.
- a.
Artikel 7:4 Subsidiecriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt cumulatief voldaan aan de volgende vereisten:
- 1.
De subsidie aanvrager is door de gemeente benoemd als erfgoedpartner via postbuserfgoed@lv.nl;
- 2.
De subsidie aanvrager organiseert of faciliteert een activiteit op het gebied van het beleefbaar maken van erfgoed binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg;
- 3.
De activiteit vindt plaats in de gemeente Leidschendam-Voorburg en is openbaar toegankelijk;
- 4.
De subsidie aanvrager is vertegenwoordigd bij minimaal 2 bijeenkomsten van het erfgoedpodium per jaar;
- 5.
De subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een vereniging, stichting of een natuurlijk persoon;
- 6.
Indien er sprake is van meerdere aanvragen voor de subsidie voor de organisatie van het erfgoedpodium, wordt de aanvraag die door de meeste erfgoedpartners wordt ondersteund, gehonoreerd;
- 7.
Indien er sprake is van meerdere aanvragen voor de organisatie, penvoerderschap of coördinatie ter ondersteuning van een of meerdere erfgoedinitiatieven waarbij minimaal 5 erfgoedpartners betrokken zijn, wordt de aanvraag die door de meeste erfgoedpartners wordt ondersteund, gehonoreerd;
- 8.
Een gezamenlijk erfgoedinitiatief gericht op het beleven van erfgoed wordt georganiseerd door minimaal 2 erfgoedpartners;
- 9.
Een gezamenlijke aanvraag bestaat uit maximaal 1 erfgoedinitiatief;
- 10.
Een individuele aanvraag kan bestaan uit meerdere erfgoedinitiatieven;
- 11.
De erfgoedpartners kunnen voor de activiteiten vermeld onder artikel 7:3, tweede lid onder sub a en b maximaal een vrijwilligersvergoeding ontvangen gebaseerd op de door de belastingdienst gehanteerde vrijwilligersvergoeding (artikel 2, zesde lid van de Wet op de loonbelasting 1964);
- 12.
Activiteiten waarvoor een voorlopige subsidiebeschikking is verleend, kunnen alleen met toestemming van het college gewijzigd worden.
Artikel 7:5 Subsidiabele kosten
- 1.
Voor subsidie komen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit als genoemd in artikel 7:3, tweede lid.
- 2.
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
- a.
Structurele huisvestingskosten;
- b.
Structurele kosten voor beheer en onderhoud van onroerend goed;
- c.
Niet noodzakelijke en bovenmatige kosten;
- d.
Investeringen en niet-projectgebonden materiaalkosten.
- a.
Artikel 7:6 Hoogte van de subsidie
- 1.
Een subsidie voor de organisatie van het Erfgoedpodium bedraagt maximaal € 2.500.
- 2.
Een subsidie voor de organisatie, penvoerderschap of coördinatie ter ondersteuning van een of meerdere erfgoedinitiatieven waarbij minimaal 5 erfgoedpartners betrokken zijn bedraagt maximaal € 10.000.
- 3.
Een subsidie voor een individuele aanvraag bedraagt maximaal € 1.000 of maximaal € 1.500 per aanvraag, afhankelijk van de prioritering.
- 4.
Een subsidie voor een gezamenlijke aanvraag bedraagt maximaal € 1.000 per partner per aanvraag.
Artikel 7:7 Subsidieplafond
Het subsidieplafond, voor de verstrekking van subsidies zoals opgenomen in artikel 7:3, is gelijk aan het in de begroting opgenomen bedrag voor Beleefbaar Erfgoed.
Artikel 7:8 Wijze van verdeling
De wijze van verdeling geschiedt op basis van onderstaande prioritering waarbij het eerste lid voorrang heeft op het volgende lid en die weer op het volgende lid:
- 1.
Er kan voor de organisatie van het Erfgoedpodium maximaal 1 keer per jaar subsidie worden aangevraagd.
- 2.
Er kan voor de organisatie, penvoerderschap of coördinatie ter ondersteuning van een of meerdere erfgoedinitiatieven waarbij minimaal 5 erfgoedpartners betrokken zijn, maximaal 1 keer per jaar subsidie worden aangevraagd.
- 3.
In de verdeling van de subsidie voor erfgoedinitiatieven geldt de volgende prioritering:
- a.
Maximaal één individuele aanvraag per erfgoedpartner tot € 1.000;
- b.
Gezamenlijke aanvragen van maximaal € 1.000 per meewerkend erfgoedpartner;
- c.
Maximaal één individuele aanvraag per erfgoedpartner tot € 1.500;
- d.
Indien er na toekenning onder het derde lid onder c nog subsidiebudget binnen het subsidieplafond resteert, wordt het derde lid onder c herhaald totdat het volledige subsidiebedrag opgemaakt is;
- e.
Indien er meer aanvragen worden ingediend dan het subsidiebudget toelaat, worden de aanvragen gescoord aan de hand van onderstaande wegingscriteria, waarbij de aanvraag met de hoogste score wordt gehonoreerd.
- a.
Wegingscriteria |
Punten |
|
|
2 |
|
|
Bereik <100 |
1 |
Bereik 100-500 |
2 |
|
Bereik >500 |
3 |
|
|
2 |
Artikel 7:9 Subsidieaanvraag
- 1.
De aanvraag wordt ingediend via het gemeentelijke subsidieportaal: https://subsidies.lv.nl/.
- 2.
De aanvraag dient vergezeld te gaan van een plan waarin in ieder geval het volgende beschreven staat:
- a.
Het aangevraagde subsidiebedrag;
- b.
De omschrijving en doelstelling van de activiteit; voorzien van een beschrijving van de planning, de communicatie, het publieksbereik en de organisatie van de activiteiten van dit initiatief;
- c.
Een sluitende begroting met toelichting.
- a.
- 3.
Indien er sprake is van een gezamenlijke aanvraag, waarbij meerdere erfgoedpartners betrokken zijn, wordt de aanvraag door 1 penvoerder ingediend.
Artikel 7:10 Aanvraagtermijn
Een subsidieaanvraag wordt ingediend tussen 1 september en 1 november voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.
Artikel 7:11 Aanvullende weigeringsgronden
Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 12 van de Asv wordt geen subsidie verstrekt als:
- 1.
De subsidieaanvrager al een toereikende subsidie ontvangt voor culturele doeleinden waarbinnen de activiteit redelijkerwijs kan worden uitgevoerd;
- 2.
De aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 7:4, artikel 7:5 en artikel 7:10.
Artikel 7:12 Verplichtingen
Het college kan in aanvulling op de artikelen 14 en 15 van de Asv, aan de subsidieontvanger bij de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval de volgende verplichting opleggen:
- •
De subsidieontvanger draagt zorg voor de vergunningen, ontheffingen en overige toestemmingen die nodig zijn voor de uitvoering van de activiteit van het project.
Artikel 7:13 Subsidievaststelling
- 1.
De subsidie wordt direct vastgesteld. Er kan steekproefsgewijs een controle plaatsvinden of de activiteit is uitgevoerd conform de subsidieaanvraag. Als de aanvraag in de steekproef valt, levert de subsidieontvanger in ieder geval de in het tweede lid genoemde documenten aan.
- 2.
Bij het verantwoorden van de subsidie na afloop van een initiatief, voegt de aanvrager onderstaande stukken toe:
- a.
Inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd;
- b.
Financieel verslag waarbij er wordt gereflecteerd op de eerder ingediende begroting voorzien van facturen en betaalbewijzen die betrekking hebben op de activiteit waar subsidie voor is aangevraagd.
- a.
Hoofdstuk 8: OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 8:1 Uurtarieven
- 1.
De inzet van professionals moet kwalitatief en kwantitatief in verhouding staan tot de te organiseren activiteiten, en wordt ingezet tegen een realistische kostprijs.
- 2.
De kostprijs is bepaald op basis van een integrale kostprijs, en is herleidbaar opgebouwd uit de volgende elementen:
- a.
Personele lasten
- b.
Huisvestingslasten
- c.
Overhead
- d.
Activiteitenlasten
- e.
Organisatielasten
- a.
Artikel 8:2 Hardheidsclausule
Het college kan van 1 of meer artikelen of artikelleden uit deze subsidieregeling afwijken als het vasthouden hieraan gevolgen voor een aanvrager of subsidieontvanger heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de daarmee te dienen belangen.
Artikel 8:3 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
- 1.
Deze subsidieregeling treedt in werking op 1 januari 2026.
- 2.
De Specifieke nadere regels subsidieverstrekking beleefbaar erfgoed Leidschendam-Voorburg 2024 worden met ingang van 1 januari 2026 ingetrokken.
- 3.
Op subsidieaanvragen die betrekking hebben op een tijdvak beginnend vóór 1 januari 2026 zijn de volgende bepalingen van toepassing:
- a.
Voor activiteiten zoals omschreven in hoofdstukken 2 en 6 zijn de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Leidschendam-Voorburg 2019 van toepassing;
- b.
Voor activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 7 zijn de Specifieke nadere regels subsidieverstrekking beleefbaar erfgoed Leidschendam-Voorburg 2024 van toepassing.
- a.
- 4.
In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Asv, artikel 11, eerste lid van de Asv en artikel 3:2, eerste lid van deze subsidieregeling, gelden uitsluitend in het kalenderjaar 2025 de volgende aanvraag- en beslistermijnen voor jaarlijkse subsidies zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van deze subsidieregeling:
- a.
Een subsidieaanvraag voor een tijdvak beginnend op 1 januari 2026 kan in worden gediend van 15 tot en met 31 mei 2025;
- b.
Het college beslist uiterlijk op 1 juli 2025 op de ontvangen aanvragen. Daarbij geldt dat aanvragen die ná 31 mei 2025 worden ingediend, niet in behandeling worden genomen.
- a.
Artikel 8:4 Citeertitel
Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Ontmoeten en ontwikkelen Leidschendam-Voorburg 2026.
Ondertekening
Ondertekening
Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg, in de vergadering van 4 februari 2025,
De burgemeester, De secretaris,
M.W. Vroom, R.J. den Haan
bijlage
ALGEMENE TOELICHTING
Met ingang van 1 januari 2026 treedt de nieuwe subsidiesystematiek in werking. De nieuwe systematiek vervangt de subsidietafels die in 2019 zijn geïntroduceerd. Onder andere naar aanleiding van de evaluatie van de subsidietafels legt de nieuwe systematiek onder andere meer nadruk op de gemeentelijke regierol, wordt onderlinge samenwerking tussen partijen gestimuleerd en wordt gedifferentieerd op basis van omvang van subsidies. Ook is de nieuwe systematiek meer adaptief.
Naast een verandering in systematiek, wordt ook een inhoudelijke aanscherping doorgevoerd. Binnen (de aanscherping van) het Sociaal Kompas en de gemeentelijke visie op de sociale basis staat het volgende streefbeeld centraal:
- •
Het lukt de inwoner om zichzelf te redden op alle levensterreinen met zo min mogelijk professionele ondersteuning en zorg (zelfredzaamheid);
- •
De inwoner redt zich met behulp van zijn sociale netwerk (samenredzaamheid);
- •
De inwoner heeft het gevoel dat hij de baas is over zijn eigen leven (zelfregie).
Het geheel van vrij toegankelijke voorzieningen in het sociaal domein (de sociale basis), waar ook de activiteiten die onder deze subsidieregeling vallen onderdeel van uitmaken, draagt bij aan het realiseren van dit streefbeeld. Daarbij wordt toegewerkt naar het versterken en beter benutten van de maatschappelijke kracht in de gemeente, oftewel, de kracht die in de gemeenschap en bij inwoners zelf aanwezig is. Dit is dan ook het uitgangspunt in (de uitvoering van) de activiteiten die onder deze subsidieregeling vallen.
Ontmoeten en ontwikkelen
Ontmoeten is de kernfunctie van de sociale basis; zonder deze functie bestaat de sociale basis niet. Het belang van ontmoeten zit in het voorkomen van eenzaamheid, het vergroten van de sociale cohesie en oog hebben voor elkaar. Onderlinge verbondenheid en sociaal contact vormen een essentieel onderdeel van een gezonde leefomgeving. Ontmoeting heeft een maatschappelijke waarde: sociaal contact met mensen met bijvoorbeeld een andere achtergrond of leefstijl vervaagt scheidslijnen, zorgt voor wederzijds begrip en onderlinge solidariteit. Ontmoetingsplekken kunnen gebouwen als een bibliotheek, kindcentrum/school of wijkgebouw zijn, maar bijvoorbeeld ook plekken in de openbare ruimte zoals een park.
Ook voor cultuur is ontmoeten een belangrijke functie. De gemeente wil voor alle inwoners een rijk cultureel leven. Dat betekent dat culturele activiteiten zichtbaar zijn en alle inwoners hier toegang tot hebben, ongeacht hun achtergrond of situatie.
Samenhang
Deze subsidieregeling bevat nadere regels behorend bij de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026 en maakt deel uit van een totaalpakket aan subsidieregelingen. Geen enkele subsidieregeling staat op zich; ze moeten in samenhang met elkaar bezien worden. Het college stimuleert samenwerking binnen én buiten de diverse regelingen, om zo de onderlinge samenwerking en synergie te versterken.
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
Lid 2, het begrip ‘college’
In de uitvoering van deze subsidieregeling wordt het college, op grond van de Mandaatregeling Leidschendam-Voorburg 2024 of een daarvoor in de plaats komende regeling, vertegenwoordigd door 1 of meerdere medewerkers van de gemeente.
Artikel 1:2 Reikwijdte subsidieregeling
Behoeft geen toelichting.
Artikel 1:3 Algemene bepalingen
Behoeft geen toelichting.
Artikel 2:1 In aanmerking komende activiteiten
Lid 1
In het eerste lid is een overzicht opgenomen van geldende beleidskaders. Dit overzicht is niet limitatief. Bovendien geldt dat, bijvoorbeeld door het vaststellen van een nieuw beleidskader (zoals een beleidsplan voor een volgende periode), vanzelfsprekend uit wordt gegaan van de vastgestelde, voor de genoemde kaders in de plaats komende beleidskaders.
Als een subsidieaanvrager een aanvraag indient die naar oordeel van het college bijdraagt aan de realisatie van de beleidsdoelen van de beleidskaders genoemd in artikel 2:1, eerste lid van iedere subsidieregeling, kan het college ervoor kiezen om de ingediende aanvraag te beoordelen op basis van de betreffende subsidieregeling en de daarin opgenomen bepalingen. De subsidieregelingen waar het in dit geval om gaat, zijn (inclusief voorliggende regeling):
- •
Subsidieregeling Actief burgerschap Leidschendam-Voorburg 2026
- •
Subsidieregeling Fysiek en mentaal fit Leidschendam-Voorburg 2026
- •
Subsidieregeling Meedoen Leidschendam-Voorburg 2026
- •
Subsidieregeling Mogelijk maken Leidschendam-Voorburg 2026
- •
Subsidieregeling Ontmoeten en ontwikkelen Leidschendam-Voorburg 2026
- •
Subsidieregeling Samen redzaam Leidschendam-Voorburg 2026
- •
Subsidieregeling Sterke pedagogische basis Leidschendam-Voorburg 2026
Lid 2
In het tweede lid beleidsdoelstelling(en) opgenomen waaraan de activiteiten die worden uitgevoerd, moeten bijdragen. Bij een deel van de doelen zijn tevens activiteiten benoemd; dit zijn activiteiten waarvoor het college sowieso een aanvraag wenst te ontvangen. Daarnaast is het ook mogelijk om een aanvraag voor 1 of meerdere andere, niet omschreven of niet benoemde activiteiten in te dienen; dit geldt sowieso voor gevallen waarin geen activiteiten benoemd zijn.
In aanvulling op artikel 7, tweede lid van de Asv wordt in deze subsidieregeling in het tweede lid aangegeven hoe lang een activiteit wordt gesubsidieerd. Als het om een looptijd van maximaal 12 maanden gaat, betreft het een eenjarige subsidie. Bij activiteiten met een looptijd van minimaal 12 maanden en maximaal 48 maanden betreft het een meerjarige subsidie.
De verwoording “maximaal [aantal] maanden” of “aaneengesloten maanden” betekent niet dat de subsidie eenmalig wordt verstrekt of slechts 1 maal aan te vragen is. Het college verstrekt de subsidie voor een maximale periode (met als uiterste maximaal 48 maanden), waarna de subsidie opnieuw kan worden aangevraagd. Dan kunnen ook eventuele andere partijen die uitvoering aan de betreffende activiteit willen geven, een aanvraag indienen. De aanvraag of aanvragen worden dan op dezelfde wijze beoordeeld zoals aangegeven in deze subsidieregeling.
Bij het jaarlijks openstellen van de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag, geeft het college voor zover van toepassing aan voor welke activiteiten geen subsidie kan worden aangevraagd omdat deze subsidie meerjarig is verleend.
De maximaal beschikbare budgetten voor de diverse thema’s zijn opgenomen in artikel 4:2.
Lid 3
In navolging op het tweede lid, zijn incidentele subsidies (in tijd afgebakende activiteiten met een maximale duur van 48 aaneengesloten maanden) opgenomen in het derde lid. Subsidie voor incidentele activiteiten wordt alleen verstrekt als de activiteit een bijdrage levert aan de in het tweede lid opgenomen beleidsdoelen.
Lid 4
Het kan voorkomen dat er aanvullend middelen beschikbaar komen, of dat een activiteit die niet eerder is voorzien ook in aanmerking komt voor subsidie. In dergelijke gevallen kan het college op grond van dit lid subsidie verstrekken.
Artikel 2:2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot activiteiten
De gemeente geeft uitvoering aan (of kan uitvoering geven aan) diverse voorzieningen als programma’s, proeftuinen, pilots et cetera. Denk bijvoorbeeld aan het versterkingsprogramma Sterk voor Noord of de in het Actieplan Jeugd aangekondigde acties. Vaak vragen deze voorzieningen ook inzet van subsidiepartners die vrij toegankelijke voorzieningen bieden in het sociaal domein (oftewel, de sociale basis). In dit artikel zijn bepalingen opgenomen die ervoor zorgen dat de balans tussen de activiteiten waarvoor partijen subsidie ontvangen en de inzet die daarbuiten gepleegd wordt, bewaakt blijft. Ook de samenhang tussen de uit hoofde van deze regeling gesubsidieerde activiteiten en de inzet die daarbuiten gepleegd wordt, krijgt met dit artikel meer vorm.
Lid 2
Onder a is aangegeven dat de inzet voor een voorziening maximaal 5% van de verleende subsidie bedraagt. Hiermee wordt bedoeld 5% in geld uitgedrukt. Daarnaast geldt dat, wanneer een subsidieontvanger meewerkt of mee wil werken aan meerdere voorzieningen, dit maximum niet stapelt. Dat wil zeggen, als een subsidieontvanger aan 3 voorzieningen meewerkt, hier nog steeds een maximum van 5% geldt en niet een maximum van 3 x 5 = 15%.
Artikel 3:1 Uitgangspunten bij subsidieverstrekking
Het college hecht er waarde aan dat inwoners kunnen vertrouwen op kwaliteit van de dienstverlening. Daarom heeft het college uitgangspunten opgesteld waarin is aangegeven wat het college verwacht van de subsidieaanvrager dan wel subsidieontvanger en de activiteit(en), maar ook hoe het college daarbij ondersteunt. Het college verwacht dat een subsidieaanvrager zich committeert aan deze uitgangspunten en zich als subsidieontvanger inspant deze uitgangspunten na te leven.
Artikel 3:2 Aanvraagtermijn
Behoeft geen toelichting.
Artikel 3:3 Indienen van aanvragen voor meerdere activiteiten
Behoeft geen toelichting.
Artikel 4:1 Beoordeling subsidieaanvraag
Lid 1
In de Asv zijn verdelingsregels opgenomen. Aanvullend hierop heeft het college een weegmodel (zie het derde lid) opgesteld, op basis waarvan de subsidieaanvragen gescoord worden. De verdelingsregels en het weegmodel worden, tenzij anders aangegeven, voor alle subsidieaanvragen die binnen deze subsidieregeling worden ingediend, gehanteerd.
Aanvragen worden, mits zij aan alle in de Asv en in deze subsidieregeling gestelde eisen voldoen, conform de verdelingsregels en het weegmodel beoordeeld en gerangschikt. Daarna worden zij in volgorde van hoogst naar laagst scorend toegekend. Dit wel steeds met inachtneming van eerdergenoemde verdelingsregels. Als de activiteit met de hoogste score wordt toegekend, is de op 1 na hoogst scorende activiteit nog steeds onderhevig aan de in de verdelingsregels opgenomen criteria.
1 van de situaties die het college met de verdelingsregels en het weegmodel wil voorkomen, is het ontstaan van overlap tussen activiteiten. Als er al aanbod in de gemeente aanwezig is dat vergelijkbaar is met de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zal een aanvraag zeer waarschijnlijk niet worden toegekend. Hier kan in meerdere situaties sprake van zijn:
- 1.
Als er sprake is van overlap met bestaand aanbod (gesubsidieerd of anderszins door de gemeente gefinancierd). Daarbij geldt dat subsidies die tot en met 2025 door de gemeente verleend zijn, niet meetellen als ‘bestaand aanbod’. Uitzondering hierop zijn subsidies die de gemeente sowieso verleent, zoals begrotingssubsidies
- 2.
Als er sprake is van een grote mate van overlap tussen de hoogst scorende activiteit en de op 1 na hoogst scorende activiteit, zal de op 1 na hoogst scorende activiteit niet worden toegekend omdat er (met het toekennen van subsidie voor de hoogst scorende activiteit) soortgelijk aanbod aanwezig is in de gemeente. Is er geen sprake van overlap en zijn de 2 activiteiten wezenlijk anders, dan is er, afhankelijk van de scores op de overige criteria en het wel/niet voldoen aan alle eisen, nog wel een mogelijkheid dat de op 1 na hoogst scorende activiteit wordt toegekend.
Aanvragen kunnen worden toegekend tot het beschikbaar gestelde budget besteed is. Als na toekenning van aanvragen die aan de gestelde eisen voldoen blijkt dat het budget nog niet geheel besteed is, wordt niet automatisch overgegaan tot het toekennen van aanvragen die onvoldoende scoren en/of niet aan de gestelde eisen voldoen.
Lid 2 en lid 3
In het tweede en derde lid is een aantal criteria opgenomen. Daarbij wordt verstaan onder:
- •
Gebiedsgerichte aanpak: de mate waarin de activiteit een gebiedsgerichte (bijvoorbeeld op buurt- of wijkniveau) beoogt. Niet iedere activiteit leent zich voor een gebiedsgerichte aanpak, of is juist gericht op ondersteuning van inwoners uit de gehele gemeente. In dergelijke gevallen is dit criterium niet van toepassing. Daarbij wordt het maximaal te behalen aantal punten (100) verminderd met het aantal punten dat aan dit criterium verbonden is. Geeft de subsidieaanvrager aan dat een gebiedsgerichte aanpak niet van toepassing is terwijl dit naar oordeel van het college wel het geval zou kunnen zijn, dan wordt het criterium wel meegewogen in de beoordeling maar ontvangt de subsidieaanvrager hier 0 punten voor;
- •
De mate waarin al aanbod aanwezig is dat voorziet in de realisatie van de beleidsdoel(en): hiermee wordt al het door de gemeente gefinancierde aanbod bedoeld, inclusief niet-vrij toegankelijke zorg en ondersteuning;
- •
De mate van lokale binding: de mate waarin een activiteit ingebed is of ingebed kan worden in de gemeente.
Artikel 4:2 Financiering
Lid 3
Voor de in dit lid genoemde zaken wordt geen subsidie verleend. Daarbij wordt verstaan onder:
- •
Kosten voor eten, drinken of andere consumpties: kosten van consumpties die uitsluitend voor de organisatie en diens medewerkers zijn bedoeld. Wanneer een vergoeding wordt gevraagd voor een bijeenkomst waar inwoners bij aanwezig zijn, komen de kosten alleen voor subsidie in aanmerking wanneer ze naar oordeel van het college realistisch zijn en bijdragen aan de realisatie van de activiteit;
- •
Kosten van feesten en jubilea: kosten van feesten of jubilea die uitsluitend voor de organisatie en diens medewerkers worden georganiseerd. Het kan voorkomen dat een feest wordt ingezet om het bereik van een activiteit onder inwoners te vergroten; in dergelijke situaties kunnen de kosten wel in aanmerking komen voor subsidiëring mits ze naar oordeel van het college realistisch zijn en bijdragen aan de realisatie van de activiteit.
Als hier wel subsidie voor wordt aangevraagd, wordt het aangevraagde bedrag door het college verminderd met de kosten die voor deze zaken zijn begroot (als het zaken uit sub a tot en met e betreft). Als er sprake is van een situatie zoals verwoord in sub f, wordt de subsidieaanvrager in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen 2 weken op dusdanige wijze te herzien dat deze wel binnen het beschikbare budget past. Maakt de aanvrager hier geen gebruik van of wordt een herziene aanvraag pas na 2 weken ingediend, dan wordt deze niet in behandeling genomen.
Lid 4
De verdeling in categorieën creëert binnen het subsidieplafond een soort subplafonds, wat ervoor zorgt dat er financiële ruimte beschikbaar is voor alle genoemde beleidsdoelen en voorkomt dat 1 activiteit een onevenredig beroep doet op de in totaal beschikbare middelen.
De budgetten zijn uitgedrukt in percentages van het subsidieplafond. Het betreft hier thema-niveau; er is geen verdeling gemaakt naar onderliggende activiteiten. Aanvragers dienen er rekening mee te houden dat zij, wanneer zij een aanvraag indienen voor 1 activiteit binnen een thema, zeer waarschijnlijk geen beroep zullen kunnen doen op het volledige voor dat thema beschikbare budget. Hierop geldt 1 uitzondering, namelijk voor thema’s waarvan het college heeft aangegeven deze onder aansturing van een penvoerder uitgevoerd dienen te worden.
Lid 4 onder e
Voor wijkactiviteiten geldt een afwijkende verdeling. Het beschikbare budget (als percentage van het subsidieplafond) is verdeeld over de wijken van de gemeente, waarbij wijken met een lage sociaaleconomische score (SES) 2/3 deel van het budget toebedeeld hebben gekregen en de overige wijken 1/3 van het budget. Per wijk wordt per activiteit en per aanvrager niet meer subsidie verleend dan het onder sub iii aangegeven bedrag. Een aanvrager kan dus ook maar 1 keer subsidie krijgen voor een activiteit in de wijk. Op deze manier kunnen meerdere aanvragers een subsidie ontvangen. De verwachting van het college is dat op deze manier een divers scala aan activiteiten en organisaties actief is in de wijken.
Artikel 4:3 Uitbetaling
Behoeft geen toelichting.
Artikel 5:1 Verantwoording
Behoeft geen toelichting.
Artikel 5:2 Tussentijdse rapportage
Behoeft geen toelichting.
Artikel 5:3 Tussentijds bijstellen
Lid 2
Onder dringende reden wordt bijvoorbeeld verstaan: als maatschappelijke ontwikkelingen of omstandigheden in de uitvoering hierom vragen.
Lid 3
Onder flexibiliteit wordt verstaan: lichte aanpassingen in de uitvoering van de activiteit, bijvoorbeeld een kleine verschuiving in beoogde doelgroepen. Het gaat hier om aanpassingen die geen financiële consequenties met zich meebrengen. Dergelijke aanpassingen kunnen op initiatief van de subsidieontvanger én op initiatief van het college worden aangebracht, maar altijd na onderling overleg.
Artikel 5:4 Onderzoek
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:1 Activiteiten en beleidskaders
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:2 Aanvullende begrippen
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:3 Activiteiten en doel
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:4 Bevoegdheden en werkwijze Werkgroep Vlietwensen
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:5 Criteria
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:6 Subsidieplafond en uitbetaling
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:7 Aanvragen
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:8 Verlening budget wijkinitiatieven
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:9 Verplichtingen van de initiatiefnemer
Behoeft geen toelichting.
Artikel 6:10 Vaststelling en betaling van de initiatiefbudgetten
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:1 Activiteit en beleidskaders
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:2 Aanvullende begrippen
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:3 Doel en subsidiabele activiteiten
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:4 Subsidiecriteria
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:5 Subsidiabele kosten
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:6 Hoogte van de subsidie
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:7 Subsidieplafond
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:8 Wijze van verdeling
Het subsidieplafond is opgenomen in de programmabegroting. Van dit bedrag is maximaal € 2.500 gereserveerd voor de organisatie van het Erfgoedpodium (eerste lid). Van het resterende bedrag is vervolgens maximaal € 10.000 gereserveerd voor de organisatie, penvoerderschap of coördinatie ter ondersteuning van een of meerdere erfgoedinitiatieven waarbij minimaal 5 erfgoedpartners betrokken zijn (tweede lid). Deze 2 onderdelen komen jaarlijks terug en deze posten hebben in deze volgorde voorrang op alle andere aanvragen.
Het resterende budget voor het tweede lid wordt op basis van de beschreven prioritering toegekend. Het subsidieplafond mag niet worden overschreden, dus als er meer aanvragen zijn dan er geld is, moet er een keuze worden gemaakt. Hiervoor is een puntensysteem op basis van wegingscriteria (derde lid onder e). Aanvragen met meer punten hebben een grotere kans van slagen. Als er meer aanvragen zijn dan er geld is, worden de punten gebruikt om te prioriteren.
Onder het derde lid onder a wordt eerst per erfgoedpartner een aanvraag tot € 1.000 toegekend. Hierdoor hebben kleinere aanvragen een grotere kans op subsidie dan grotere aanvragen. Als een erfgoedpartner meerdere aanvragen tot € 1.000 heeft ingediend, wordt geprioriteerd op basis van de aanvullende wegingscriteria. De aanvraag met de meeste punten per erfgoedpartner tot € 1.000 wordt onder het derde lid onder a toegekend. Aanvragen met een lagere prioritering worden onder het derde lid onder c en verder nogmaals beoordeeld.
Onder het derde lid onder b worden alleen aanvragen toegekend waarbij spraken is van een samenwerking tussen 2 of meer erfgoedpartners. Zo wordt samenwerking tussen de leden gestimuleerd. Aanvragen kunnen aanspraak maken op een maximaal bedrag van: aantal aanvragers per aanvraag x € 1.000.
Onder het derde lid onder c wordt per erfgoedpartner een aanvraag tot € 1.500 toegekend. Daarmee blijft het mogelijk om grotere aanvragen te doen. Als een erfgoedpartner meerdere aanvragen tot € 1.500 heeft ingediend, wordt geprioriteerd op basis van de wegingscriteria. De aanvraag met de meeste punten per erfgoedpartner tot € 1000 wordt onder het derde lid onder c toegekend. Aanvragen met een lagere prioritering worden onder het derde lid onder d en verder nogmaals beoordeeld.
Onder het derde lid onder d wordt het derde lid onder c herhaald tot het geld op is, of tot alle aanvragen zijn gehonoreerd.
Artikel 7:9 Subsidieaanvraag
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:10 Aanvraagtermijn
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:11 Aanvullende weigeringsgronden
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:12 Verplichtingen
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7:13 Subsidievaststelling
Behoeft geen toelichting.
Artikel 8:1 Uurtarieven
Behoeft geen toelichting.
Artikel 8:2 Hardheidsclausule
Behoeft geen toelichting.
Artikel 8:3 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
In 2025 vindt de implementatie van de subsidiesystematiek zoals deze vanaf 1 januari 2026 in werking treedt, plaats. Omdat tot 1 januari 2026 wachten met het bekendmaken of subsidieaanvragers wel of geen subsidie van de gemeente ontvangen voor activiteiten die zij met ingang van diezelfde datum dienen uit te voeren mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de continuïteit van dienstverlening aan inwoners, geeft het college subsidieaanvragers de mogelijkheid om in 2025 al een aanvraag in te dienen. Het college besluit vervolgens tevens in 2025 op deze aanvragen, zodat subsidieaanvragers c.q. subsidieontvangers voldoende tijd hebben om eventuele aanpassingen in hun dienstverlening door te voeren. Daarbij beroept het college zich op artikel 4:23, derde lid onder a van de Algemene wet bestuursrecht. Vanaf het kalenderjaar 2026 en verder gelden de periode c.q. termijnen die zijn opgenomen in de Asv (artikel 9, eerste lid en artikel 11, eerste lid).
Artikel 8:4 Citeertitel
Behoeft geen toelichting.
BIJLAGE I. Uitgangspunten ten behoeve van samenwerking
Door het aanvragen en toekennen van een subsidie, gaan de gemeente en de subsidieaanvrager c.q. subsidieontvanger een relatie aan. Meer dan ooit tevoren is daarbij aandacht voor het aangaan van een duurzame en langdurige relatie. Dat brengt logischerwijs ook verwachtingen met zich mee. Met deze uitgangspunten wil het college vorm geven aan de verwachtingen richting de subsidieontvanger, maar ook duidelijk maken waar de subsidieontvanger vanuit de gemeente op mag rekenen.
Subsidieaanvrager/subsidieontvanger
Ongeacht om welke activiteit het gaat, vindt de gemeente het wenselijk dat de subsidieaanvrager c.q. subsidieontvanger:
. Voor alle inwoners, en in het bijzonder voor de beoogde doelgroep, actuele en begrijpelijke informatie biedt over de eigen organisatie en de geboden activiteit(en), zowel digitaal als op papier, en inwoners proactief wijst op mogelijk interessant of relevant aanbod in de rest van de gemeente/in de directe nabijheid van de inwoner. Dit ook wanneer de subsidieontvanger niet degene is die uitvoering geeft aan dit aanbod
- •
Werkt vanuit de gedachte ‘van curatief naar preventief’ en er naast de mogelijkheid tot opschalen (inzet van zwaardere, geïndiceerde zorg) ook mogelijkheid is tot het afschalen van ondersteuning
- •
De eigen signalerende functie naar behoren uitvoert. Dit betekent onder andere dat:
- •
Uitvoerende partijen inwoners uit de in deze regeling benoemde doelgroepen proactief benaderen
- •
Uitvoerende partijen die actief zijn in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en/of justitie de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling vaststellen en hanteren, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
- •
Uitvoerende partijen die (signalen van) problemen opmerken, vroegtijdig handelen. Waar nodig worden inwoner(s) tijdig (warm) doorverwezen naar een andere instantie (dit kan ook de gemeente zijn) of wordt deze tijdig betrokken zodat verergering van problematiek wordt voorkomen
- •
- •
Het eigen aanbod kenbaar maakt bij andere uitvoerende partijen en met hen samenwerkt, zowel binnen als buiten de keten waarin zij zich bevinden en zowel preventief als curatief. Na subsidieverlening levert de uitvoerende partij dan ook informatie aan ten behoeve van de Sociale Kaart, en zorgt de uitvoerende partij ervoor dat deze informatie tijdig wordt bijgewerkt als hier aanleiding toe is
- •
Deelneemt aan (al dan niet door de gemeente georganiseerde) netwerkbijeenkomsten
- •
Meewerkt aan kennisdeling tussen (medewerkers en/of vrijwilligers van) uitvoerende partijen (onderling) en de gemeente, zowel preventief als curatief. In het bijzonder stellen uitvoerende partijen levensbrede deskundigheid beschikbaar aan de partij die onafhankelijke cliëntondersteuning biedt aan inwoners, zodat alle groepen (kwetsbare) inwoners bediend kunnen worden
- •
Een toegankelijke en onafhankelijke klachtenprocedure heeft en jaarlijks (of eerder indien hier aanleiding toe is) melding maakt bij de gemeente van de ontvangen klachten
Activiteiten
In de uitvoering van activiteiten (waarmee ook zaken als inlooppunten en ontmoetingsplekken worden bedoeld) vindt de gemeente het, ongeacht de doelgroep, belangrijk dat:
- •
De activiteit waar mogelijk integraal is en in samenhang met andere activiteiten (al dan niet op andere leefgebieden) wordt uitgevoerd
- •
De activiteit zoveel als mogelijk bijdraagt aan het vergroten van:
- •
Zelfredzaamheid van de inwoner(s): het vergroten van bewustwording bij inwoners over de verantwoordelijkheid voor hun eigen leven en toekomst
- •
Samenredzaamheid van de inwoner(s): het met respect en begrip voor de situatie stimuleren van inwoners om een steunnetwerk op te bouwen van anderen die kunnen helpen, of om het bestaande steunnetwerk te versterken
- •
De mogelijkheden van de inwoner(s) om regie over het eigen leven te voeren
- •
- •
De activiteit voldoet aan de volgende criteria:
- •
Betrouwbaar: de activiteit biedt continuïteit voor de inwoner(s) waarop de activiteit gericht is. Dit betekent dat het voor de inwoner duidelijk is wanneer en, indien van toepassing, met welke regelmaat een activiteit plaatsvindt
- •
Toegankelijk: de activiteit is goed bereikbaar en is laagdrempelig. Toegankelijk betekent ook dat de activiteit inclusief is en in beginsel openstaat voor alle inwoners
- •
Op maat: de activiteit sluit aan op de behoefte van de inwoner(s) en stelt deze centraal. De activiteit sluit daarnaast aan op de talenten, kansen en mogelijkheden van de doelgroep, en is erop gericht om het potentieel van de inwoner(s) verder te ontplooien
- •
- •
Ondersteuning, zeker in gevallen waarin de vraag het aanbod overstijgt, terecht komt bij inwoners die deze het hardst nodig hebben
- •
Er waar mogelijk gewerkt wordt met bewezen effectieve interventies (evidence of practice based)
- •
Er flexibiliteit is in de uitvoering om in te kunnen spelen op de situatie van de inwoner(s), trends en maatschappelijke ontwikkelingen
- •
Er bij activiteiten die zich hiervoor lenen, zoveel mogelijk groepsgewijs wordt gewerkt
- •
Er waar mogelijk ervaringsdeskundigen, rolmodellen en sleutelfiguren worden ingezet
- •
Er, als het gaat om een vorm van (individuele) begeleiding of ondersteuning, ruimte is voor nazorg
- •
De activiteit waar mogelijk inzet van zwaardere, geïndiceerde zorg voorkomt
- •
Activiteiten waar mogelijk wijk- of buurtgericht zijn. Dit kan op twee manieren worden ingevuld:
- •
De activiteiten zijn gericht op 1 of meerdere specifieke vraagstukken die prevaleren in 1 of meerdere wijken dan wel buurten
- •
De activiteiten in 1 of meerdere wijken dan wel buurten worden door verschillende subsidieontvangers in samenhang uitgevoerd, om zo een integrale aanpak te realiseren
- •
- •
Er binnen de activiteiten aandacht is voor het stimuleren van onderling contact en wederzijds begrip tussen inwoners
Ondersteuning door de gemeente
In het kader van deze (en eventueel andere) subsidieregeling(en) mag een subsidieontvanger het volgende verwachten van de gemeente:
- •
Organisatie van netwerkbijeenkomsten
- •
Ondersteuning bij het inzichtelijk krijgen van voor subsidieaanvragers andere beschikbare financieringsmogelijkheden (zoals fondsen)
- •
Ondersteuning bij het in de opstartfase vormgeven van penvoerderschap voor organisaties die een dergelijke rol (eventueel) op zich willen nemen
- •
Een vast aanspreekpunt in de vorm van een accounthouder, in ieder geval voor penvoerders en organisaties die een subsidie van meer dan € 100.000 ontvangen. De accounthouder is onder andere betrokken bij de aanvraag, monitoring, tussentijdse bijstelling en verantwoording van de subsidie, maar ook beschikbaar voor tussentijdse informele afstemming
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl