SUBSIDIEREGELING STERKE PEDAGOGISCHE BASIS LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2026

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2026

Intitulé

SUBSIDIEREGELING STERKE PEDAGOGISCHE BASIS LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2026

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

Gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 160 van de Gemeentewet en artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026;

Besluit vast te stellen de navolgende: Subsidieregeling Sterke pedagogische basis Leidschendam-Voorburg 2026

Hoofdstuk 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    De begripsomschrijvingen zoals opgenomen in de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026 zijn ook op deze subsidieregeling van toepassing.

  • 2.

    Aanvullend op het eerste lid betekent in deze subsidieregeling:

    • Asv: de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026;

    • Beleidsdoel: een doel dat zich richt op binnen een termijn beoogde concrete (meetbare) veranderingen in een situatie of bij een doelgroep;

    • Beleidskader: een door de gemeenteraad vastgesteld document waarin de beleidsdoelen zijn vastgesteld. Het vormt het kader waarbinnen alle (keuzes voor) inspanningen en beoogde resultaten plaats dienen te vinden;

    • College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

Artikel 1:2 Reikwijdte subsidieregeling

  • 1.

    Het in deze subsidieregeling bepaalde is enkel van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor de activiteiten genoemd in hoofdstuk 2.

  • 2.

    De Asv is, tenzij daar in deze subsidieregeling nadrukkelijk van wordt afgeweken, van toepassing.

Artikel 1:3 Algemene bepalingen

1. Een subsidieaanvraag die naar oordeel van het college niet of niet in voldoende mate voldoet aan 1 of meerdere criteria van deze subsidieregeling, komt niet voor subsidie in aanmerking.

2. De verhouding tussen de verwachte resultaten van een activiteit en de subsidie die hiervoor wordt gevraagd, moet realistisch zijn.

Hoofdstuk 2: ALGEMENE ACTIVITEITEN SUBSIDIEREGELING EN WIJZE VAN SUBSIDIËREN

Artikel 2:1 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1.

    Het college verstrekt uitsluitend subsidies voor activiteiten die onderbouwd bijdragen aan de in deze subsidieregeling opgenomen beleidsdoelen. Deze doelen dienen in samenhang met de door de gemeenteraad vastgestelde geldende beleidskaders, ambities, beleidsdoelen, uitgangspunten et cetera te worden bezien. De voor deze subsidieregeling relevante beleidskaders betreffen in ieder geval:

    • Sociaal Kompas 2017-2020 (1821889)

    • Aanscherping Sociaal Kompas (2217)

    • Visie op de sociale basis (3898)

    • Lokale Educatieve Agenda (3230)

    • Actieplan Jeugd (3975)

  • 2.

    Het college kan, overeenkomstig artikel 7, tweede lid van de Asv, binnen deze subsidieregeling een eenjarige of meerjarige subsidie verstrekken voor:

    • a.

      Activiteiten op het gebied van jeugdgezondheidszorg: ouders en jeugdigen informatie, advies en laagdrempelige ondersteuning bieden bij het opvoeden en opgroeien, waar mogelijk op collectieve basis. Daarbij wordt gestreefd naar normaliseren, een afname van opvoedingsverlegenheid en het vergroten van het vertrouwen in het eigen kunnen. Waar mogelijk worden ouders gestimuleerd elkaar op te zoeken en zich aan elkaar op te trekken. De activiteiten moeten bijdragen aan de ambitie van de gemeente om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp gehalveerd te hebben t.o.v. 2024. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden.

    • b.

      Activiteiten op school: bieden van informatie, advies en laagdrempelige (bij voorkeur collectieve) ondersteuning van schoolgaande kinderen en hun ouders bij vragen over of uitdagingen binnen het opvoeden en opgroeien. Daarnaast is aandacht voor het binnen het onderwijs bespreekbaar maken van de mentale ontwikkeling/mentale gezondheid van jeugdigen. Activiteiten moeten bijdragen aan de ambitie van de gemeente om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp gehalveerd te hebben t.o.v. 2024. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden. Activiteiten die in ieder geval in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring, zijn:

      • i.

        Schoolmaatschappelijk werk voor kinderen van 0-4 jaar, op het primair onderwijs en op het voortgezet onderwijs. Dit is inclusief coördinatie van complexe casuïstiek. Voor deze activiteit kan subsidie worden verleend aan 1 penvoerder.

    • c.

      Activiteiten op het gebied van opvoedondersteuning: ouders informatie, advies en laagdrempelige ondersteuning bieden bij de opvoeding van hun kind. Daarbij wordt gestreefd naar normaliseren, een afname van opvoedingsverlegenheid en het vergroten van het vertrouwen in het eigen kunnen. Waar mogelijk worden ouders gestimuleerd elkaar op te zoeken en zich aan elkaar op te trekken. De activiteiten moeten bijdragen aan de ambitie van de gemeente om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp gehalveerd te hebben t.o.v. 2024. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden. Activiteiten die in ieder geval in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring, zijn:

      • I.

        Informatie en advies met betrekking tot de ontwikkeling en/of het gedrag van kinderen

      • II.

        Opvoedadvies- en trainingen

      • III.

        Thuisbegeleiding

      • IV.

        Inlooppunt(en) gericht op het bevorderen van de hechting tussen ouder en kind, ontmoeten tussen ouders en opvoedadvies, in aanwezigheid c.q. onder begeleiding van een pedagogisch medewerker

    • d.

      Activiteiten op het gebied van relatieproblematiek: het voorkomen van complexe echtscheidingen, dan wel het bieden van informatie, advies en ondersteuning bij problemen binnen of de beëindiging van relaties van ouders met kinderen. Activiteiten moeten bijdragen aan de ambitie van de gemeente om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp gehalveerd te hebben t.o.v. 2024. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 48 aaneengesloten maanden.

  • 3.

    Incidentele subsidies worden alleen verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan de in het tweede lid genoemde beleidsdoelen.

  • 4.

    In navolging op het tweede en derde lid kunnen ook andere, niet nader gespecificeerde activiteiten die bijdragen aan de realisatie van de beleidsdoelen, in aanmerking komen voor een subsidie. Dit kan in de volgende gevallen:

    • a.

      In een situatie zoals bedoeld in artikel 2, vierde lid van de Asv, waarbij op het subsidieplafond aanvullende middelen beschikbaar worden gesteld;

    • b.

      In het geval dat er naar oordeel van het college een gegronde reden is waarom de betreffende activiteit niet eerder is benoemd in het overzicht zoals opgenomen in het eerste lid.

  • 5.

    In gevallen zoals bedoeld in het vierde lid kan het college bij subsidiebeschikking afwijken van de in deze subsidieregeling opgenomen bepalingen als dit noodzakelijk is voor de uitvoering of verantwoording van de betreffende activiteit.

Artikel 2:2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot activiteiten

  • 1.

    Het college geeft uitvoering dan wel kan uitvoering (laten) geven aan voorzieningen als programma’s, pilots, proeftuinen en overige initiatieven, die inzet (kunnen) vragen van subsidieontvangers.

  • 2.

    Bij het uitvoeren van een activiteit uit hoofde van deze subsidieregeling wordt, mits de activiteit geheel of deels in een buurt, wijk of gebied waarin een voorziening zoals bedoeld in het eerste lid plaatsvindt, wordt uitgevoerd, verwacht dat:

    • a.

      De subsidieontvanger aandacht heeft voor en, voor zover hier een beroep op wordt gedaan, een bijdrage levert aan de uitvoering van de voorziening (of activiteiten die hieruit voorkomen) zoals bedoeld in het eerste lid, tot een maximum van 5% (uitgedrukt in euro’s) van de voor 1 of meerdere activiteiten verleende subsidie zoals bedoeld in artikel 2:1;

    • b.

      De subsidieontvanger een actieve bijdrage levert in het signaleren van kansen en knelpunten die (mogelijk) effect hebben op de realisatie van de doelen en resultaten van de voorziening zoals bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      De bijdrage van de subsidieontvanger, zoals bedoeld onder a en onder b, vorm krijgt binnen de voor de voorziening geldende beleidskaders.

  • 3.

    In het geval dat de voor de voorziening benodigde inzet het maximum zoals omschreven in het tweede lid onder a overstijgt, gaat aan verdere inzet eerst overleg tussen de subsidieontvanger en het college vooraf.

Hoofdstuk 3: AANVRAAG

Artikel 3:1 Uitgangspunten bij subsidieverstrekking

De subsidieaanvrager committeert zich door het indienen van een aanvraag aan de uitgangspunten opgenomen in bijlage I.

Artikel 3:2 Aanvraagtermijn

  • 1.

    Conform artikel 9 van de Asv kan een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie vanaf 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar dan wel de kalenderjaren waarop de aanvraag betrekking heeft, worden ingediend.

  • 2.

    Een aanvraag voor een incidentele subsidie kan het gehele jaar door worden ingediend, doch uiterlijk 10 weken voorafgaand aan de aanvang van de activiteit.

  • 3.

    Indien een situatie zoals omschreven in artikel 10 van de Asv zich voordoet en (aanvullende) middelen beschikbaar worden gesteld, kan het college in afwijking van het eerste lid een nieuwe aanvraagtermijn openstellen. Daarbij geldt dat:

    • a.

      Het college activiteiten kan benoemen waarvoor de (aanvullende) middelen die beschikbaar komen, zijn bestemd;

    • b.

      Het college een andere dan in het eerste lid genoemde termijn kan benoemen waarbinnen de (aanvullende) subsidieaanvraag moet zijn ingediend;

    • c.

      De beslistermijnen zoals opgenomen in artikel 11 van de Asv onverminderd van kracht blijven.

Artikel 3:3 Indienen van aanvragen voor meerdere activiteiten

Partijen die voor een bepaalde activiteit een gezamenlijke aanvraag hebben ingediend, zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Asv, zijn niet uitgesloten van het indienen van een aanvraag voor 1 of meerdere andere activiteiten waar zij zelfstandig of als onderdeel van een ander samenwerkingsverband uitvoering aan willen geven. Dit kan echter alleen als er voor de beoogde activiteit(en) nog geen subsidie of subsidies aan 1 of meerdere andere partijen zijn verleend die volledig voorzien in de te realiseren beleidsdoelstelling(en).

Hoofdstuk 4: VERLENING

Artikel 4:1 Beoordeling subsidieaanvraag

  • 1.

    Subsidieaanvragen voor de activiteiten opgenomen in artikel 2:1 van deze subsidieregeling worden beoordeeld op basis van de verdelingsregels zoals opgenomen in artikel 6, vierde lid van de Asv. Daarbij worden aanvragen gescoord, gerangschikt en, mits de aanvraag aan de eisen gesteld in de Asv en in deze subsidieregeling voldoet, toegekend in volgorde van hoogst tot laagst scorend, tot het voor de activiteit(en) beschikbaar bestelde budget zoals opgenomen in artikel 4:2, vierde lid van deze subsidieregeling, besteed is.

  • 2.

    In aanvulling op deze verdelingsregels worden subsidieaanvragen tevens beoordeeld op:

    • a.

      De mate waarin de activiteit bijdraagt aan het realiseren van een beweging van symptoombestrijding naar een versterking van de (sociale en) pedagogische basis;

    • b.

      De mate waarin de activiteit naar verwachting bijdraagt aan het aanpakken van de oorzaken van de toenemende druk op jeugdhulp, alsook de termijn waarbinnen dit effect naar verwachting optreedt;

    • c.

      Financiële gezondheid:

      • a.

        De mate waarin de begroting naar oordeel van het college realistisch lijkt;

      • b.

        De mate waarin de subsidieaanvrager naar oordeel van het college aan heeft getoond een solide organisatie te zijn.

    • d.

      De mate waarin aanspraak wordt gemaakt of wordt beoogd aanspraak te maken op andere financieringsbronnen;

    • e.

      Gebiedsgerichte aanpak (van toepassing op activiteiten zoals bedoeld in artikel 2:1, tweede lid onder b en c), oftewel de mate waarin er volgens de subsidieaanvrager sprake is of kan zijn van een ketenaanpak van activiteiten in eenzelfde gebied, wijk of buurt.

  • 3.

    Het college hanteert bij de beoordeling het volgende model:

  • Criterium

  • Maximale score

  • De mate waarin de aanvrager bij kan dragen aan de te realiseren beleidsdoel(en)

  • 15 punten

  • De mate waarin nog geen aanbod aanwezig is dat voorziet in de realisatie van de beleidsdoel(en)

  • 15 punten

  • De mate waarin de aanvrager aantoonbaar beschikt over de benodigde kennis en expertise om de activiteiten uit te kunnen voeren

15 punten

  • De mate waarin de aanvrager beoogt samen te werken dan wel samenwerkt met andere partijen

  • 10 punten

  • De mate van lokale binding

  • 5 punten

  • De prijs-kwaliteitverhouding

  • 5 punten

  • Innovatie

  • 5 punten

  • De onderdelen zoals benoemd in het tweede lid van dit artikel

  • 30 punten, als volgt verdeeld:

    • a.

      10 punten

    • b.

      10 punten

    • c.

      4 punten

    • d.

      3 punten

    • e.

      3 punten

  • 4.

    Een aanvraag moet beoordeeld worden met een score van minimaal 70 punten om een positieve beoordeling te verkrijgen. Aanvragen die beoordeeld worden met een score van minder dan 70 punten, worden niet toegekend.

  • 5.

    In gevallen waarin 2 of meer aanvragen voor soortgelijke activiteiten met precies hetzelfde aantal punten worden beoordeeld, worden de subsidieaanvragers uitgenodigd voor een gesprek met het college. In dit gesprek lichten zij hun aanvraag toe. Het college beoordeelt dit gesprek met een score van maximaal 10 punten en weegt deze score mee, waarbij geldt dat de subsidieaanvrager met de hoogste score in beginsel de subsidie toegekend krijgt.

Artikel 4:2 Financiering

  • 1.

    Het beschikbare budget voor de in deze subsidieregeling genoemde activiteiten is het door het college vastgestelde subsidieplafond.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks bekend gemaakt door het college, voorafgaand aan het kalenderjaar waarop het subsidieplafond betrekking heeft.

  • 3.

    Het aangevraagde subsidiebedrag is inclusief eventueel verschuldigde BTW en betreft maximaal 100% van de te maken kosten. Het college verleent geen subsidie voor:

    • a.

      Kosten voor eten, drinken of andere consumpties;

    • b.

      Kosten van feesten of jubilea;

    • c.

      Kosten van fondsenwerving of investeringen;

    • d.

      Kosten van gebruiksvoorwerpen of andere voorzieningen die niet in verhouding staan tot het tijdvak van de aangevraagde subsidie;

    • e.

      Andere kosten die naar oordeel van het college niet bijdragen aan de realisatie van de activiteit;

    • f.

      Activiteiten waarvan de kosten het door het college beschikbaar gestelde budget overstijgen;

    • g.

      Activiteiten en voorzieningen die op andere wijze door het college worden gefinancierd, bijvoorbeeld via een aanbesteding.

  • 4.

    Het beschikbare budget is verdeeld over de thema’s zoals vermeld in artikel 2:1, tweede lid. Per thema is per kalenderjaar maximaal beschikbaar:

    • a.

      Activiteiten op het gebied van jeugdgezondheidszorg: 20,4% van het subsidieplafond behorend bij deze subsidieregeling;

    • b.

      Activiteiten op school: 50,4% van het subsidieplafond behorend bij deze subsidieregeling;

    • c.

      Activiteiten op het gebied van opvoedondersteuning: 24,1% van het subsidieplafond behorend bij deze subsidieregeling;

    • d.

      Activiteiten op het gebied van relatieproblematiek: 5,1% van het subsidieplafond behorend bij deze subsidieregeling.

  • 5.

    In aanvulling op het bovenstaande lid geldt dat activiteiten worden beoordeeld op basis van de regels zoals opgenomen in artikel 8, tweede lid van de Asv en artikel 4:1 van deze subsidieregeling. Na beoordeling worden aanvragen, mits ze aan alle in de Asv en in deze subsidieregeling gestelde eisen voldoen, gerangschikt en in volgorde van hoogst naar laagst scorend toegekend tot het beschikbare budget per categorie uitgeput is. Wordt het budget niet volledig uitgeput, dan kan het college een beroep doen op artikel 3:2, derde lid van deze subsidieregeling.

Artikel 4:3 Uitbetaling

  • 1.

    De bevoorschotting wordt, na de subsidieverlening, als volgt uitbetaald:

    • a.

      Bij subsidies lager dan € 20.000: in 1 keer uitbetaald;

    • b.

      Bij subsidies hoger dan € 20.000: in 4 gelijke delen met een interval van 3 maanden.

  • 2.

    Conform artikel 8, zevende lid van de Asv kunnen aanvragen van een subsidieontvanger voor meerdere activiteiten door het college worden samengevoegd tot 1 aanvraag. Ten aanzien van het bovenstaande lid wordt de wijze van bevoorschotting afgestemd op de totale optelsom van eventueel samengevoegde aanvragen.

Hoofdstuk 5: MONITORING

Artikel 5:1 Verantwoording

  • 1.

    In aanvulling op artikel 20, derde lid onder a, van de Asv dient het inhoudelijk verslag dat aangeleverd wordt bij de aanvraag tot vaststelling, informatie te bevatten over:

    • a.

      De doelgroep, waaruit blijkt welke doelgroep is bereikt en waarbij een eventueel verschil met de beoogde doelgroep wordt toegelicht;

    • b.

      Het bereik, waaruit blijkt hoeveel inwoners gebruik hebben gemaakt van de activiteit en, indien van toepassing, hoe vaak de activiteit is georganiseerd;

    • c.

      Behaalde resultaten, waaruit blijkt tot welk resultaat of welke resultaten de inzet van de activiteit heeft geleid voor de doelgroep of de individuele deelnemers in relatie tot de ingediende aanvraag.

  • 2.

    De bepalingen uit het eerste lid gelden tevens voor subsidies van € 100.000 of meer zoals bedoeld in artikel 21 van de Asv. Daarnaast zijn de overige bepalingen zoals opgenomen in artikel 21 van de Asv onverminderd van toepassing.

  • 3.

    Van bovenstaande leden kan worden afgeweken wanneer hier naar oordeel van het college dringende redenen voor zijn.

Artikel 5:2 Tussentijdse rapportage

  • 1.

    In aanvulling op artikel 17 van de Asv, verplicht het college subsidieontvangers die een subsidie van € 50.000 of meer en/of uitvoering geven aan een activiteit met een looptijd van meer dan 12 maanden, een tussentijdse rapportage te overleggen.

  • 2.

    De subsidieontvanger doet de tussentijdse rapportage op eigen initiatief en binnen 2 maanden na afloop van de eerste 6 maanden van een kalenderjaar toekomen aan het college. De subsidieontvanger doet dit ieder kalenderjaar gedurende de looptijd van de subsidie.

  • 3.

    De tussentijdse rapportage bevat dezelfde informatie als opgenomen in artikel 5:1, eerste lid van deze subsidieregeling.

  • 4.

    Van bovenstaande leden kan worden afgeweken wanneer hier naar oordeel van het college dringende redenen voor zijn.

Artikel 5:3 Tussentijds bijstellen

  • 1.

    Conform artikel 7, eerste lid onder d van de Asv moeten activiteiten waarvan de uitvoering meer dan 24 maanden in beslag neemt, tussentijds kunnen worden bijgesteld zodat ze aan blijven sluiten op de maatschappelijke behoefte waar ze in voorzien. Het tussentijds bijstellen gebeurt op basis van:

    • a.

      De door de subsidieontvanger aangeleverde informatie zoals omschreven in artikel 5:1 en artikel 5:2 van deze subsidieregeling;

    • b.

      Een gesprek tussen de subsidieontvanger en het college. Dit gesprek vindt ieder kalenderjaar plaats, nadat de subsidieontvanger de tussentijdse rapportage zoals bedoeld in artikel 5:2 van deze subsidieregeling heeft aangeleverd.

  • 2.

    Van het eerste lid kan worden afgeweken wanneer hier naar oordeel van het college dringende redenen voor zijn.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid verwacht het college, ongeacht de looptijd, flexibiliteit in de uitvoering van een activiteit. Eventuele aanpassingen in de uitvoering van een activiteit gebeuren altijd in overleg tussen de subsidieontvanger en het college.

Artikel 5:4 Onderzoek

  • 1.

    Het college kan jaarlijks onderzoek naar 1 of meerdere maatschappelijke thema’s uitvoeren, met als doel meer inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van geboden voorzieningen.

  • 2.

    Het college maakt de gekozen thema’s halverwege het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin onderzoek gedaan wordt naar de betreffende thema’s, bekend.

  • 3.

    Door het indienen van een aanvraag gaan subsidieontvangers akkoord met het verlenen van hun medewerking aan een onderzoek zoals bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 6: SPECIFIEKE REGELS MET BETREKKING TOT PEUTEROPVANG EN WIJZE VAN SUBSIDIËREN

Artikel 6:1 Activiteit en beleidskaders

  • 1.

    Het college kan, in aanvulling op de thema’s dan wel activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 2 van deze subsidieregeling, tevens subsidie verstrekken voor peuteropvang.

  • 2.

    Voor deze activiteit gelden andere vereisten dan zoals opgenomen in hoofdstukken 2 tot en met 5 van deze subsidieregeling. Deze zijn dan ook niet op dit hoofdstuk van toepassing. Hoofdstuk 7 van deze subsidieregeling is wel van toepassing.

  • 3.

    Het bepaalde in dit hoofdstuk is enkel van toepassing op verstrekking van subsidies door het college voor de in artikel 6:3 omschreven activiteiten.

  • 4.

    De voor deze activiteit relevante beleidskaders betreffen in ieder geval:

    • Omvormingsplan harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang (1857369)

Artikel 6:2 Aanvullende begrippen

In dit specifieke hoofdstuk van deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • bestuursrechtelijke handhaving: handhaving in de vorm van een genomen besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom, bestuursdwang of een bestuurlijke boete;

  • doelgroep-peuter: peuter die op indicatie van de JGZ in aanmerking komt voor een peuterplek VVE; Hierbij wordt uitgegaan van een objectieve (taal)achterstand en/of het opleidingsniveau van de ouder(s)/verzorger(s) van het kind en wordt gekeken naar zowel de objectieve ontwikkeling van het kind als de situatie van de ouder(s)/verzorger(s) van het kind. Aan de hand van onderstaande vier criteria, of een combinatie daarvan, wordt beslist of een kind voor een VVE-verwijzing krijgt:

    • 1.

      Opleidingsniveau ouder(s)/verzorger(s)

    • 2.

      Achterstand in taalspraakontwikkeling

    • 3.

      Onvoldoende taalaanbod en/of taalarme thuissituatie

    • 4.

      Sociaal-emotionele achterband

    • houder: de rechtspersoon aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum exploiteert dat in het LRK staat geregistreerd als kinderdagverblijf;

    • inkomensverklaring: een officiële verklaring van de Belastingdienst inzake de inkomensgegevens van een persoon in een bepaald belastingjaar;

    • kinderdagverblijf: locatie waar dagopvang voor kinderen tussen de 0 en 4 jaar wordt gerealiseerd, volgens de eisen van de Wet kinderopvang;

    • kinderopvangtoeslag: de tegemoetkoming van het Rijk (Belastingdienst) aan ouders bedoeld als gedeeltelijke bijdrage in de kosten voor in het LRK geregistreerde kinderopvang;

    • landelijk Register Kinderopvang (LRK): register waarin kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen zijn opgenomen die voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen;

    • ouderbijdrage: financiële vergoeding die ouders moeten betalen voor de afname van een peuterplek voor hun kind, hetzij regulier, afgestemd op het verzamelinkomen van het huishouden;

    • ouders: ouder(s) in de zin van de Wet kinderopvang;

    • overdrachtsformulier: het in de gemeente Leidschendam-Voorburg gebruikte overdrachtsinstrument waarmee pedagogisch medewerkers op een systematische manier hun beeld van de ontwikkeling van een peuter beschrijven. Dit document wordt overgedragen aan de basisschool. Ingeval vaneen doelgroep peuter vindt een ‘warme overdracht’ plaats, een overdrachtsgesprek bij voorkeur in aanwezigheid van de ouders. Het is toegestaan dat peuteropvang en basisschool in gezamenlijk overleg een andere overdrachtsmethode hanteren;

    • peuters: in de gemeente Leidschendam-Voorburg geregistreerde kinderen van 2,5 tot 4 jaar;

    • peuteropvang: opvang van peuters, gericht op ontwikkelingsstimulering en voorbereiding op de basisschool en die voldoet aan de Wet kinderopvang;

    • peuterplek regulier: plek waar peuters 240 tot 320 uur per jaar peuteropvang krijgen aangeboden;

    • peuterplek VE: plek waar doelgroep-peuters in anderhalf jaar 960 uur VE krijgen aangeboden met een maximum van 6 uur per dag;

    • tabel ouderbijdrage peuteropvang: tabel op basis waarvan voor gesubsidieerde peuteropvang een inkomensafhankelijke tariefstelling voor peuteropvang kan worden vastgesteld. Deze tabel gebaseerd op de door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde tabel voor de ouderbijdrage peuterwerk;

    • verzamelinkomen: door de Belastingdienst gehanteerde term voor het jaarinkomen uit box 1, box2 en box 3 verminderd met de aftrekposten. Het betreft hier het jaarinkomen van het hele gezin;

    • voorschoolse educatie (VE): peuteropvang voor doelgroep-peuters.

Artikel 6:3 Doelgroep en doelstelling

  • 1.

    Het college verstrekt subsidie voor activiteiten die een bijdrage leveren aan het realiseren van de in het derde lid genoemde doelstelling. Op grond van deze regeling kunnen kinderopvangorganisaties subsidie aanvragen voor bezette peuter- en VE-plaatsen.

  • 2.

    Subsidie is beschikbaar voor de volgende peuters:

    • a.

      peuters die een peuterplek regulier bezetten en waarvan de ouders aantoonbaar geen recht hebbenop kinderopvangtoeslag;

    • b.

      doelgroep-peuters die een peuterplek VE bezetten en waarvan de ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag;

    • c.

      doelgroep-peuters die een peuterplek VE bezetten en waarvan de ouders wel recht hebben op kinderopvangtoeslag.

  • 3.

    Deze subsidieregeling heeft tot doel:

    • a.

      te zorgen voor kwalitatief hoogwaardige en veilige VE voor VE-geïndiceerde peuters;

    • b.

      peuteropvang toegankelijk maken voor niet VE-geïndiceerde peuters waarvan de ouders niet in aanmerking voor kinderopvangtoeslag;

    • c.

      het voorkomen, vroegtijdig opsporen en aanpakken van taal- en onderwijsachterstanden bij peuters.

Artikel 6:4 Criteria

  • 1.

    Het toetsen of ouders in aanmerking komen voor een gesubsidieerde peuterplek doet de houder aan de hand van de Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag die als bijlage II bij deze subsidieregeling is gevoegd, in combinatie met een inkomensverklaring van (bei)de ouder(s). De inkomensverklaring heeft betrekking op het meest recent voltooide kalenderjaar. Wordt een peuter in de periode tussen 1 januari en 1 juli geplaatst, is een inkomensverklaring van het daaraan voorafgaande jaar (2 jaar oud) voldoende.

  • 2.

    Als het inkomen van ouders in het lopende jaar zodanig wijzigt dat er sprake is van een lager inkomen, dan kan herinschaling aangevraagd worden via de houder. De inkomensgegevens kunnen in dat geval overlegd worden op basis van de meest recente loonstroken of indien sprake is van werkloosheid, een uitkeringsbeschikking van het UWV.

  • 3.

    Indien sprake is van inkomenswijziging door werkloosheid, kunnen kinderopvangtoeslaggerechtigde ouders nog enige tijd conform de regeling van de Belastingdienst aanspraak maken op de kinderopvangtoeslag. Nadat deze termijn verstreken is, kunnen zij in aanmerking komen voor de subsidieregeling peuteropvang.

  • 4.

    Als de inkomenssituatie zodanig wijzigt dat ouders in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag (beide ouders werken/studeren), dan vervalt het recht op de subsidieregeling peuteropvang 3 maanden nadat het recht op kinderopvangtoeslag is ingegaan. Ouders zijn verplicht dit te melden aan de houder.

Artikel 6:5 Ouderbijdrage

  • 1.

    De hoogte van de ouderbijdrage wordt door de houder bepaald op basis van de door de ouders te overleggen inkomensverklaringen en eventueel aanvullende documenten zoals genoemd in artikel 6:3, tweede lid.

  • 2.

    Na bepaling van het verwachte verzamelinkomen stelt houder de hoogte van de ouderbijdrage vast aan de hand van de tabel ouderbijdrage peuteropvang.

  • 3.

    De houder int de inkomensafhankelijke ouderbijdrage en is verantwoordelijk voor een eventueel optredend debiteurenverlies.

Artikel 6:6 Voorwaarden

  • 1.

    Subsidie peuteropvang wordt uitsluitend verstrekt aan houders die:

    • a.

      peuteropvang aanbieden die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals benoemd in de Wet kinderopvang en het Besluit kwaliteit kinderopvang;

    • b.

      peuteropvang aanbieden in 240 tot 320 uur per jaar;

    • c.

      kunnen aantonen dat zij van ouders die aangeven recht te hebben op een gesubsidieerd tarief voor peuteropvang een verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag als bedoeld in bijlage II hebben ontvangen. De houder is verplicht deze verklaring op verzoek van het college te tonen.

  • 2.

    Subsidie VE wordt uitsluitend verstrekt aan houders die:

    • a.

      met een specifieke VE-registratie in het LRK staan vermeld;

    • b.

      peuteropvang aanbieden die voldoet aan het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

    • c.

      in anderhalf jaar 960 uur VE aanbieden;

    • d.

      bij plaatsing van een peuter op een beschikbaar gekomen peuterplek doelgroep-peuters voorrang geven.

Artikel 6:7 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De ouderbijdrage peuteropvang wordt jaarlijks aangepast conform de VNG Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang van het betreffende kalenderjaar. Deze wordt jaarlijks bekend gemaakt op de gemeentelijke website.

  • 2.

    Voor de in artikel 6:3 genoemde doelgroepen gelden de volgende maximale subsidiebedragen:

    • a.

      voor de in artikel 6:3, tweede lid onder a genoemde doelgroep bedraagt de subsidie per bezette peuterplek het uurtarief per uur tot een maximum van 320 uur per jaar minus de jaarlijkse ouderbijdrage.

    • b.

      voor de in artikel 6:3, tweede lid onder b genoemde doelgroep bedraagt de subsidie per bezette peuterplek het uurtarief per uur tot een maximum van 960 uur in anderhalf jaar minus de jaarlijkse ouderbijdrage.

    • c.

      voor de in artikel 6:3, tweede lid onder c genoemde doelgroep bedraagt de subsidie per bezette peuterplek het uurtarief per uur tot een maximum van 480 uur in anderhalf jaar.

    • d.

      de kosten van de eerste 50% van het VE-aanbod worden vergoed door de gemeente (subsidieregeling) of door de Belastingdienst (kinderopvangtoeslag), na aftrek van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage. De overige 50% van de kosten van het VE-aanbod worden volledig door de gemeente vergoed.

    • e.

      voor de praktische berekening van de hoogte van subsidies wordt verwezen naar het format subsidieaanvraag peuteropvang en VVE 2021.

  • 3.

    Het college stelt een VE-toeslag beschikbaar aan houders die in het LRK geregistreerde voorschoolse educatie aanbieden. Deze VE-toeslag bedraagt een vast bedrag per VE-groep per jaar, ongeacht het aantal bezette peuterplekken VE. Deze toeslag wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 4.

    Het definitieve subsidiebedrag wordt na afloop van de subsidieperiode, op basis van een volledig ingevuld format eindrapportage, door het college vastgesteld. Deze vaststelling vindt plaats op basis van het werkelijke aantal bezette VE-peuterplekken, het uurtarief en het totaal in rekening gebrachte ouderbijdragen;

  • 5.

    Als de houder minder bezette peuterplekken heeft gerealiseerd dan het aantal waarop de hoogte van de subsidieverlening was gebaseerd, heeft dit terugvordering tot gevolg.

  • 6.

    Als de houder meer bezette peuterplekken zal realiseren dan oorspronkelijk aangevraagd, dient de houder de gemeente tijdens het lopende subsidiejaar hiervan op de hoogte te stellen.

Artikel 6:8 Aanvraag en verantwoording

  • 1.

    Een subsidieaanvraag voor peuteropvang kan enkel worden ingediend door een houder.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in artikel 9, eerste lid van de Asv moet de aanvraag worden ingediend vóór 1 november, voorafgaand aan het boekjaar tot en met de laatste dag van het boekjaar.

  • 3.

    Voor het aanvragen van subsidie dienen de volgende gegevens en stukken overlegd te worden:

    • a.

      het aanvraagformulier voor subsidie Peuteropvang van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

    • b.

      het format subsidiegegevens peuteropvang.

  • 4.

    Bij een aanvraag voor subsidie VE moeten houders onverlet het bepaalde in het derde lid onder a ook een werkplan VE indienen. Hiervoor maken houders gebruik van het format ‘aanvraag en verantwoording VE-subsidie’.

  • 5.

    Indien gedurende de periode waarop de subsidieverlening betrekking heeft voor de betreffende peuteropvang bestuursrechtelijke handhaving van kracht wordt, kan de subsidieverlening worden herzien of ingetrokken.

  • 6.

    Op grond van artikel 15 van de Asv verplicht het college de houder op uiterlijk 15 juli van het lopende subsidiejaar een tussenrapportage op te leveren aan het college over de periode januari tot en met juni van dat jaar, middels het format tussenrapportage peuteropvang.

  • 7.

    In afwijking van het gestelde in artikelen 20 en 21 van de Asv levert houder op uiterlijk 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, een verzoek in tot subsidievaststelling. Bij het verzoek tot subsidievaststelling wordt naast een inhoudelijk verslag van de uitgevoerde activiteiten het format eindrapportage peuteropvang bij het college aangeleverd. VE-locaties leveren bij de aanvraag tot subsidievaststelling een evaluatie van het werkplan VE aan zoals ingediend bij de aanvraag.

  • 8.

    Indien de gemeente inzage in gegevens, genoemd onder artikel 6:6, eerste lid opvraagt, worden deze door de houder enkel anoniem, niet tot de persoon te herleiden, verstrekt.

  • 9.

    De vaststelling van de subsidie vindt plaats door toepassing van hetgeen gesteld in artikel 6:7, vierde lid, op basis van de informatie uit de eindrapportage zoals genoemd in het zevende lid van dit artikel.

  • 10.

    Indien gedurende of na afloop van de subsidieperiode blijkt dat het werkelijk gehanteerde uurtarief voor ouders die een beroep doen op de kinderopvangtoeslag lager is dan het werkelijk gehanteerde uurtarief voor de door het college gesubsidieerde peuterplekken, kan het college de subsidie herzien of lager vaststellen.

11. De subsidieontvanger kan het college verzoeken om uitstel van de in het zesde en zevende lid genoemde verplichting. Een dergelijk verzoek wordt minimaal vier weken voor de genoemde datum voorzien van een motivering ingediend.

Hoofdstuk 7: OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 7:1 Uurtarieven

  • 1.

    De inzet van professionals moet kwalitatief en kwantitatief in verhouding staan tot de te organiseren activiteiten, en wordt ingezet tegen een realistische kostprijs.

  • 2.

    De kostprijs is bepaald op basis van een integrale kostprijs, en is herleidbaar opgebouwd uit de volgende elementen:

    • a.

      personele lasten

    • b.

      huisvestingslasten

    • c.

      overhead

    • d.

      activiteitenlasten

    • e.

      organisatielasten

Artikel 7:2 Hardheidsclausule

Het college kan van 1 of meer artikelen of artikelleden uit deze subsidieregeling afwijken als het vasthouden hieraan gevolgen voor een aanvrager of subsidieontvanger heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de daarmee te dienen belangen.

Artikel 7:3 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1.

    Deze subsidieregeling treedt in werking op 1 januari 2026.

  • 2.

    Op subsidieaanvragen die betrekking hebben op een tijdvak beginnend vóór 1 januari 2026 zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a.

      Voor activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 2 zijn de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Leidschendam-Voorburg 2019 van toepassing;

    • b.

      Voor activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 6 is hoofdstuk 5 van de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Leidschendam-Voorburg 2019 van toepassing.

  • 3.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Asv, artikel 11, eerste lid van de Asv en artikel 3:2, eerste lid van deze subsidieregeling, gelden uitsluitend in het kalenderjaar 2025 de volgende aanvraag- en beslistermijnen voor jaarlijkse subsidies zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van deze subsidieregeling:

    • a.

      Een subsidieaanvraag voor een tijdvak beginnend op 1 januari 2026 kan in worden gediend van 15 tot en met 31 mei 2025;

    • b.

      Het college beslist uiterlijk op 1 juli 2025 op de ontvangen aanvragen. Daarbij geldt dat aanvragen die ná 31 mei 2025 worden ingediend, niet in behandeling worden genomen.

Artikel 7:4 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Sterke pedagogische basis Leidschendam-Voorburg 2026.

Ondertekening

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg, in de vergadering van 4 februari 2025,

De burgemeester, De secretaris,

M.W. Vroom, R.J. den Haan

Bijlage

ALGEMENE TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2026 treedt de nieuwe subsidiesystematiek in werking. De nieuwe systematiek vervangt de subsidietafels die in 2019 zijn geïntroduceerd. Onder andere naar aanleiding van de evaluatie van de subsidietafels legt de nieuwe systematiek onder andere meer nadruk op de gemeentelijke regierol, wordt onderlinge samenwerking tussen partijen gestimuleerd en wordt gedifferentieerd op basis van omvang van subsidies. Ook is de nieuwe systematiek meer adaptief.

Naast een verandering in systematiek, wordt ook een inhoudelijke aanscherping doorgevoerd. Binnen (de aanscherping van) het Sociaal Kompas en de gemeentelijke visie op de sociale basis staat het volgende streefbeeld centraal:

  • Het lukt de inwoner om zichzelf te redden op alle levensterreinen met zo min mogelijk professionele ondersteuning en zorg (zelfredzaamheid);

  • De inwoner redt zich met behulp van zijn sociale netwerk (samenredzaamheid);

  • De inwoner heeft het gevoel dat hij de baas is over zijn eigen leven (zelfregie).

Het geheel van vrij toegankelijke voorzieningen in het sociaal domein (de sociale basis), waar ook de activiteiten die onder deze subsidieregeling vallen onderdeel van uitmaken, draagt bij aan het realiseren van dit streefbeeld. Daarbij wordt toegewerkt naar het versterken en beter benutten van de maatschappelijke kracht in de gemeente, oftewel, de kracht die in de gemeenschap en bij inwoners zelf aanwezig is. Dit is dan ook het uitgangspunt in (de uitvoering van) de activiteiten die onder deze subsidieregeling vallen.

Sterke pedagogische basis

Binnen deze subsidieregeling staat centraal dat kinderen en jongeren gezond, veilig en kansrijk opgroeien. Dat gaat echter niet vanzelf. Uitdagingen in de opvoeding horen bij het leven, en opvoeden en opgroeien kan gepaard gaan met vallen en opstaan. Wat belangrijk is, is dat kinderen en jongeren leren hoe je samenleeft, dat ze normen en waarden ontwikkelen, dat ze de ruimte krijgen om hun talenten te ontplooien op een manier die bij hen past, en dat ze leren om te gaan met tegenslagen maar ook met successen. Thuis, maar ook in hun netwerk (familie, vrienden, buren, enzovoorts).

Activiteiten die binnen deze subsidieregeling worden uitgevoerd, moeten eraan bijdragen dat:

  • Kinderen en jongeren gezond, veilig en kansrijk kunnen opgroeien en zich kunnen ontwikkelen. Ouders, scholen en andere betrokken partijen spelen een cruciale rol in het creëren van een pedagogische basis die deze ontwikkeling optimaal ondersteunt

  • Ouders in staat zijn hun gezamenlijke en primaire verantwoordelijkheid voor de zorg, begeleiding en opvoeding van het kind te dragen, in lijn met de Rechten van het Kind

  • Betrokken organisaties goed gewogen en tijdig ondersteuning organiseren in situaties die daarom vragen, en in overige situaties actief op zoek gaan naar andere, beter passende oplossingen

Met deze subsidieregeling wil de gemeente de beweging die in gang is gezet op het gebied van jeugdhulp, versterken. In plaats van te kijken naar problemen, kijken naar mogelijkheden. Niet langer de focus leggen op het individu, maar kijken naar de context waarin een jeugdige opgroeit. De leefwereld van jeugdigen en gezinnen staat dan ook centraal in het doen en (samen)werken.

De ambitie is om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp ten opzichte van 2024 te hebben gehalveerd.

Samenhang

Deze subsidieregeling bevat nadere regels behorend bij de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026 en maakt deel uit van een totaalpakket aan subsidieregelingen. Geen enkele subsidieregeling staat op zich; ze moeten in samenhang met elkaar bezien worden. Het college stimuleert samenwerking binnen én buiten de diverse regelingen, om zo de onderlinge samenwerking en synergie te versterken.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

Lid 2, het begrip ‘college’

In de uitvoering van deze subsidieregeling wordt het college, op grond van de Mandaatregeling Leidschendam-Voorburg 2024 of een daarvoor in de plaats komende regeling, vertegenwoordigd door 1 of meerdere medewerkers van de gemeente.

Artikel 1:2 Reikwijdte subsidieregeling

Behoeft geen toelichting.

Artikel 1:3 Algemene bepalingen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 2:1 In aanmerking komende activiteiten

Lid 1

In het eerste lid is een overzicht opgenomen van geldende beleidskaders. Dit overzicht is niet limitatief. Bovendien geldt dat, bijvoorbeeld door het vaststellen van een nieuw beleidskader (zoals een beleidsplan voor een volgende periode), vanzelfsprekend uit wordt gegaan van de vastgestelde, voor de genoemde kaders in de plaats komende beleidskaders.

Als een subsidieaanvrager een aanvraag indient die naar oordeel van het college bijdraagt aan de realisatie van de beleidsdoelen van de beleidskaders genoemd in artikel 2:1, eerste lid van iedere subsidieregeling, kan het college ervoor kiezen om de ingediende aanvraag te beoordelen op basis van de betreffende subsidieregeling en de daarin opgenomen bepalingen. De subsidieregelingen waar het in dit geval om gaat, zijn (inclusief voorliggende regeling):

  • Subsidieregeling Actief burgerschap Leidschendam-Voorburg 2026

  • Subsidieregeling Fysiek en mentaal fit Leidschendam-Voorburg 2026

  • Subsidieregeling Meedoen Leidschendam-Voorburg 2026

  • Subsidieregeling Mogelijk maken Leidschendam-Voorburg 2026

  • Subsidieregeling Ontmoeten en ontwikkelen Leidschendam-Voorburg 2026

  • Subsidieregeling Samen redzaam Leidschendam-Voorburg 2026

  • Subsidieregeling Sterke pedagogische basis Leidschendam-Voorburg 2026

Lid 2

In het tweede lid beleidsdoelstelling(en) opgenomen waaraan de activiteiten die worden uitgevoerd, moeten bijdragen. Bij een deel van de doelen zijn tevens activiteiten benoemd; dit zijn activiteiten waarvoor het college sowieso een aanvraag wenst te ontvangen. Daarnaast is het ook mogelijk om een aanvraag voor 1 of meerdere andere, niet omschreven of niet benoemde activiteiten in te dienen; dit geldt sowieso voor gevallen waarin geen activiteiten benoemd zijn.

In aanvulling op artikel 7, tweede lid van de Asv wordt in deze subsidieregeling in het tweede lid aangegeven hoe lang een activiteit wordt gesubsidieerd. Als het om een looptijd van maximaal 12 maanden gaat, betreft het een eenjarige subsidie. Bij activiteiten met een looptijd van minimaal 12 maanden en maximaal 48 maanden betreft het een meerjarige subsidie.

De verwoording “maximaal [aantal] maanden” of “aaneengesloten maanden” betekent niet dat de subsidie eenmalig wordt verstrekt of slechts 1 maal aan te vragen is. Het college verstrekt de subsidie voor een maximale periode (met als uiterste maximaal 48 maanden), waarna de subsidie opnieuw kan worden aangevraagd. Dan kunnen ook eventuele andere partijen die uitvoering aan de betreffende activiteit willen geven, een aanvraag indienen. De aanvraag of aanvragen worden dan op dezelfde wijze beoordeeld zoals aangegeven in deze subsidieregeling.

Bij het jaarlijks openstellen van de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag, geeft het college voor zover van toepassing aan voor welke activiteiten geen subsidie kan worden aangevraagd omdat deze subsidie meerjarig is verleend.

De maximaal beschikbare budgetten voor de diverse thema’s zijn opgenomen in artikel 4:2.

Lid 3

In navolging op het tweede lid, zijn incidentele subsidies (in tijd afgebakende activiteiten met een maximale duur van 48 aaneengesloten maanden) opgenomen in het derde lid. Subsidie voor incidentele activiteiten wordt alleen verstrekt als de activiteit een bijdrage levert aan de in het tweede lid opgenomen beleidsdoelen.

Lid 4

Het kan voorkomen dat er aanvullend middelen beschikbaar komen, of dat een activiteit die niet eerder is voorzien ook in aanmerking komt voor subsidie. In dergelijke gevallen kan het college op grond van dit lid subsidie verstrekken.

Artikel 2:2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot activiteiten

De gemeente geeft uitvoering aan (of kan uitvoering geven aan) diverse voorzieningen als programma’s, proeftuinen, pilots et cetera. Denk bijvoorbeeld aan het versterkingsprogramma Sterk voor Noord of de in het Actieplan Jeugd aangekondigde acties. Vaak vragen deze voorzieningen ook inzet van subsidiepartners die vrij toegankelijke voorzieningen bieden in het sociaal domein (oftewel, de sociale basis). In dit artikel zijn bepalingen opgenomen die ervoor zorgen dat de balans tussen de activiteiten waarvoor partijen subsidie ontvangen en de inzet die daarbuiten gepleegd wordt, bewaakt blijft. Ook de samenhang tussen de uit hoofde van deze regeling gesubsidieerde activiteiten en de inzet die daarbuiten gepleegd wordt, krijgt met dit artikel meer vorm.

Lid 2

Onder a is aangegeven dat de inzet voor een voorziening maximaal 5% van de verleende subsidie bedraagt. Hiermee wordt bedoeld 5% in geld uitgedrukt. Daarnaast geldt dat, wanneer een subsidieontvanger meewerkt of mee wil werken aan meerdere voorzieningen, dit maximum niet stapelt. Dat wil zeggen, als een subsidieontvanger aan 3 voorzieningen meewerkt, hier nog steeds een maximum van 5% geldt en niet een maximum van 3 x 5 = 15%.

Artikel 3:1 Uitgangspunten bij subsidieverstrekking

Het college hecht er waarde aan dat inwoners kunnen vertrouwen op kwaliteit van de dienstverlening. Daarom heeft het college uitgangspunten opgesteld waarin is aangegeven wat het college verwacht van de subsidieaanvrager dan wel subsidieontvanger en de activiteit(en), maar ook hoe het college daarbij ondersteunt. Het college verwacht dat een subsidieaanvrager zich committeert aan deze uitgangspunten en zich als subsidieontvanger inspant deze uitgangspunten na te leven.

Artikel 3:2 Aanvraagtermijn

Behoeft geen toelichting.

Artikel 3:3 Indienen van aanvragen voor meerdere activiteiten

Behoeft geen toelichting.

Artikel 4:1 Beoordeling subsidieaanvraag

Lid 1

In de Asv zijn verdelingsregels opgenomen. Aanvullend hierop heeft het college een weegmodel (zie het derde lid) opgesteld, op basis waarvan de subsidieaanvragen gescoord worden. De verdelingsregels en het weegmodel worden, tenzij anders aangegeven, voor alle subsidieaanvragen die binnen deze subsidieregeling worden ingediend, gehanteerd.

Aanvragen worden, mits zij aan alle in de Asv en in deze subsidieregeling gestelde eisen voldoen, conform de verdelingsregels en het weegmodel beoordeeld en gerangschikt. Daarna worden zij in volgorde van hoogst naar laagst scorend toegekend. Dit wel steeds met inachtneming van eerdergenoemde verdelingsregels. Als de activiteit met de hoogste score wordt toegekend, is de op 1 na hoogst scorende activiteit nog steeds onderhevig aan de in de verdelingsregels opgenomen criteria.

1 van de situaties die het college met de verdelingsregels en het weegmodel wil voorkomen, is het ontstaan van overlap tussen activiteiten. Als er al aanbod in de gemeente aanwezig is dat vergelijkbaar is met de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zal een aanvraag zeer waarschijnlijk niet worden toegekend. Hier kan in meerdere situaties sprake van zijn:

  • 1.

    Als er sprake is van overlap met bestaand aanbod (gesubsidieerd of anderszins door de gemeente gefinancierd). Daarbij geldt dat subsidies die tot en met 2025 door de gemeente verleend zijn, niet meetellen als ‘bestaand aanbod’. Uitzondering hierop zijn subsidies die de gemeente sowieso verleent, zoals begrotingssubsidies

  • 2.

    Als er sprake is van een grote mate van overlap tussen de hoogst scorende activiteit en de op 1 na hoogst scorende activiteit, zal de op 1 na hoogst scorende activiteit niet worden toegekend omdat er (met het toekennen van subsidie voor de hoogst scorende activiteit) soortgelijk aanbod aanwezig is in de gemeente. Is er geen sprake van overlap en zijn de 2 activiteiten wezenlijk anders, dan is er, afhankelijk van de scores op de overige criteria en het wel/niet voldoen aan alle eisen, nog wel een mogelijkheid dat de op 1 na hoogst scorende activiteit wordt toegekend.

Aanvragen kunnen worden toegekend tot het beschikbaar gestelde budget besteed is. Als na toekenning van aanvragen die aan de gestelde eisen voldoen blijkt dat het budget nog niet geheel besteed is, wordt niet automatisch overgegaan tot het toekennen van aanvragen die onvoldoende scoren en/of niet aan de gestelde eisen voldoen.

Lid 2 en lid 3

In het tweede en derde lid is een aantal criteria opgenomen. Daarbij wordt verstaan onder:

  • Gebiedsgerichte aanpak: de mate waarin de activiteit een gebiedsgerichte (bijvoorbeeld op buurt- of wijkniveau) beoogt. Niet iedere activiteit leent zich voor een gebiedsgerichte aanpak, of is juist gericht op ondersteuning van inwoners uit de gehele gemeente. In dergelijke gevallen is dit criterium niet van toepassing. Daarbij wordt het maximaal te behalen aantal punten (100) verminderd met het aantal punten dat aan dit criterium verbonden is;

  • De mate waarin al aanbod aanwezig is dat voorziet in de realisatie van de beleidsdoel(en): hiermee wordt al het door de gemeente gefinancierde aanbod bedoeld, inclusief niet-vrij toegankelijke zorg en ondersteuning;

  • De mate van lokale binding: de mate waarin een activiteit ingebed is of ingebed kan worden in de gemeente.

Artikel 4:2 Financiering

Lid 3

Voor de in dit lid genoemde zaken wordt geen subsidie verleend. Daarbij wordt verstaan onder:

  • Kosten voor eten, drinken of andere consumpties: kosten van consumpties die uitsluitend voor de organisatie en diens medewerkers zijn bedoeld. Wanneer een vergoeding wordt gevraagd voor een bijeenkomst waar inwoners bij aanwezig zijn, komen de kosten alleen voor subsidie in aanmerking wanneer ze naar oordeel van het college realistisch zijn en bijdragen aan de realisatie van de activiteit;

  • Kosten van feesten en jubilea: kosten van feesten of jubilea die uitsluitend voor de organisatie en diens medewerkers worden georganiseerd. Het kan voorkomen dat een feest wordt ingezet om het bereik van een activiteit onder inwoners te vergroten; in dergelijke situaties kunnen de kosten wel in aanmerking komen voor subsidiëring mits ze naar oordeel van het college realistisch zijn en bijdragen aan de realisatie van de activiteit.

Als hier wel subsidie voor wordt aangevraagd, wordt het aangevraagde bedrag door het college verminderd met de kosten die voor deze zaken zijn begroot (als het zaken uit sub a tot en met e betreft). Als er sprake is van een situatie zoals verwoord in sub f, wordt de subsidieaanvrager in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen 2 weken op dusdanige wijze te herzien dat deze wel binnen het beschikbare budget past. Maakt de aanvrager hier geen gebruik van of wordt een herziene aanvraag pas na 2 weken ingediend, dan wordt deze niet in behandeling genomen.

Lid 4

De verdeling in categorieën creëert binnen het subsidieplafond een soort subplafonds, wat ervoor zorgt dat er financiële ruimte beschikbaar is voor alle genoemde beleidsdoelen en voorkomt dat 1 activiteit een onevenredig beroep doet op de in totaal beschikbare middelen.

De budgetten zijn uitgedrukt in percentages van het subsidieplafond. Het betreft hier thema-niveau; er is geen verdeling gemaakt naar onderliggende activiteiten. Aanvragers dienen er rekening mee te houden dat zij, wanneer zij een aanvraag indienen voor 1 activiteit binnen een thema, zeer waarschijnlijk geen beroep zullen kunnen doen op het volledige voor dat thema beschikbare budget. Hierop geldt 1 uitzondering, namelijk voor thema’s waarvan het college heeft aangegeven deze onder aansturing van een penvoerder uitgevoerd dienen te worden.

Artikel 4:3 Uitbetaling

Behoeft geen toelichting.

Artikel 5:1 Verantwoording

Behoeft geen toelichting.

Artikel 5:2 Tussentijdse rapportage

Behoeft geen toelichting.

Artikel 5:3 Tussentijds bijstellen

Lid 2

Onder dringende reden wordt bijvoorbeeld verstaan: als maatschappelijke ontwikkelingen of omstandigheden in de uitvoering hierom vragen.

Lid 3

Onder flexibiliteit wordt verstaan: lichte aanpassingen in de uitvoering van de activiteit, bijvoorbeeld een kleine verschuiving in beoogde doelgroepen. Het gaat hier om aanpassingen die geen financiële consequenties met zich meebrengen. Dergelijke aanpassingen kunnen op initiatief van de subsidieontvanger én op initiatief van het college worden aangebracht, maar altijd na onderling overleg.

Artikel 5:4 Onderzoek

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6:1 Activiteiten en beleidskaders

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6:2 Aanvullende begrippen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6:3 Doelgroep en doelstelling

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6:4 Criteria

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6:5 Ouderbijdrage

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6:6 Voorwaarden

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6:7 Hoogte van de subsidie

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6:8 Aanvraag en verantwoording

Behoeft geen toelichting.

Artikel 7:1 Uurtarieven

Behoeft geen toelichting.

Artikel 7:2 Hardheidsclausule

Behoeft geen toelichting.

Artikel 7:3 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

In 2025 vindt de implementatie van de subsidiesystematiek zoals deze vanaf 1 januari 2026 in werking treedt, plaats. Omdat tot 1 januari 2026 wachten met het bekendmaken of subsidieaanvragers wel of geen subsidie van de gemeente ontvangen voor activiteiten die zij met ingang van diezelfde datum dienen uit te voeren mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de continuïteit van dienstverlening aan inwoners, geeft het college subsidieaanvragers de mogelijkheid om in 2025 al een aanvraag in te dienen. Het college besluit vervolgens tevens in 2025 op deze aanvragen, zodat subsidieaanvragers c.q. subsidieontvangers voldoende tijd hebben om eventuele aanpassingen in hun dienstverlening door te voeren. Daarbij beroept het college zich op artikel 4:23, derde lid onder a van de Algemene wet bestuursrecht. Vanaf het kalenderjaar 2026 en verder gelden de periode c.q. termijnen die zijn opgenomen in de Asv (artikel 9, eerste lid en artikel 11, eerste lid).

Artikel 7:4 Citeertitel

Behoeft geen toelichting.

BIJLAGE I. Uitgangspunten ten behoeve van samenwerking

Door het aanvragen en toekennen van een subsidie, gaan de gemeente en de subsidieaanvrager c.q. subsidieontvanger een relatie aan. Meer dan ooit tevoren is daarbij aandacht voor het aangaan van een duurzame en langdurige relatie. Dat brengt logischerwijs ook verwachtingen met zich mee. Met deze uitgangspunten wil het college vorm geven aan de verwachtingen richting de subsidieontvanger, maar ook duidelijk maken waar de subsidieontvanger vanuit de gemeente op mag rekenen.

Subsidieaanvrager/subsidieontvanger

Ongeacht om welke activiteit het gaat, vindt de gemeente het wenselijk dat de subsidieaanvrager c.q. subsidieontvanger:

  • Voor alle inwoners, en in het bijzonder voor de beoogde doelgroep, actuele en begrijpelijke informatie biedt over de eigen organisatie en de geboden activiteit(en), zowel digitaal als op papier, en inwoners proactief wijst op mogelijk interessant of relevant aanbod in de rest van de gemeente/in de directe nabijheid van de inwoner. Dit ook wanneer de subsidieontvanger niet degene is die uitvoering geeft aan dit aanbod

  • Werkt vanuit de gedachte ‘van curatief naar preventief’ en er naast de mogelijkheid tot opschalen (inzet van zwaardere, geïndiceerde zorg) ook mogelijkheid is tot het afschalen van ondersteuning

  • De eigen signalerende functie naar behoren uitvoert. Dit betekent onder andere dat:

    • Uitvoerende partijen inwoners uit de in deze regeling benoemde doelgroepen proactief benaderen

    • Uitvoerende partijen die actief zijn in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en/of justitie de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling vaststellen en hanteren, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

    • Uitvoerende partijen die (signalen van) problemen opmerken, vroegtijdig handelen. Waar nodig worden inwoner(s) tijdig (warm) doorverwezen naar een andere instantie (dit kan ook de gemeente zijn) of wordt deze tijdig betrokken zodat verergering van problematiek wordt voorkomen

  • Het eigen aanbod kenbaar maakt bij andere uitvoerende partijen en met hen samenwerkt, zowel binnen als buiten de keten waarin zij zich bevinden en zowel preventief als curatief. Na subsidieverlening levert de uitvoerende partij dan ook informatie aan ten behoeve van de Sociale Kaart, en zorgt de uitvoerende partij ervoor dat deze informatie tijdig wordt bijgewerkt als hier aanleiding toe is

  • Deelneemt aan (al dan niet door de gemeente georganiseerde) netwerkbijeenkomsten

  • Meewerkt aan kennisdeling tussen (medewerkers en/of vrijwilligers van) uitvoerende partijen (onderling) en de gemeente, zowel preventief als curatief. In het bijzonder stellen uitvoerende partijen levensbrede deskundigheid beschikbaar aan de partij die onafhankelijke cliëntondersteuning biedt aan inwoners, zodat alle groepen (kwetsbare) inwoners bediend kunnen worden

  • Een toegankelijke en onafhankelijke klachtenprocedure heeft en jaarlijks (of eerder indien hier aanleiding toe is) melding maakt bij de gemeente van de ontvangen klachten

Activiteiten

In de uitvoering van activiteiten (waarmee ook zaken als inlooppunten en ontmoetingsplekken worden bedoeld) vindt de gemeente het, ongeacht de doelgroep, belangrijk dat:

  • De activiteit waar mogelijk integraal is en in samenhang met andere activiteiten (al dan niet op andere leefgebieden) wordt uitgevoerd

  • De activiteit zoveel als mogelijk bijdraagt aan het vergroten van:

    • Zelfredzaamheid van de inwoner(s): het vergroten van bewustwording bij inwoners over de verantwoordelijkheid voor hun eigen leven en toekomst

    • Samenredzaamheid van de inwoner(s): het met respect en begrip voor de situatie stimuleren van inwoners om een steunnetwerk op te bouwen van anderen die kunnen helpen, of om het bestaande steunnetwerk te versterken

    • De mogelijkheden van de inwoner(s) om regie over het eigen leven te voeren

  • De activiteit voldoet aan de volgende criteria:

    • Betrouwbaar: de activiteit biedt continuïteit voor de inwoner(s) waarop de activiteit gericht is. Dit betekent dat het voor de inwoner duidelijk is wanneer en, indien van toepassing, met welke regelmaat een activiteit plaatsvindt

    • Toegankelijk: de activiteit is goed bereikbaar en is laagdrempelig. Toegankelijk betekent ook dat de activiteit inclusief is en in beginsel openstaat voor alle inwoners

    • Op maat: de activiteit sluit aan op de behoefte van de inwoner(s) en stelt deze centraal. De activiteit sluit daarnaast aan op de talenten, kansen en mogelijkheden van de doelgroep, en is erop gericht om het potentieel van de inwoner(s) verder te ontplooien

  • Ondersteuning, zeker in gevallen waarin de vraag het aanbod overstijgt, terecht komt bij inwoners die deze het hardst nodig hebben

  • Er waar mogelijk gewerkt wordt met bewezen effectieve interventies (evidence of practice based)

  • Er flexibiliteit is in de uitvoering om in te kunnen spelen op de situatie van de inwoner(s), trends en maatschappelijke ontwikkelingen

  • Er bij activiteiten die zich hiervoor lenen, zoveel mogelijk groepsgewijs wordt gewerkt

  • Er waar mogelijk ervaringsdeskundigen, rolmodellen en sleutelfiguren worden ingezet

  • Er, als het gaat om een vorm van (individuele) begeleiding of ondersteuning, ruimte is voor nazorg

  • De activiteit waar mogelijk inzet van zwaardere, geïndiceerde zorg voorkomt

  • Activiteiten waar mogelijk wijk- of buurtgericht zijn. Dit kan op twee manieren worden ingevuld:

    • De activiteiten zijn gericht op 1 of meerdere specifieke vraagstukken die prevaleren in 1 of meerdere wijken dan wel buurten

    • De activiteiten in 1 of meerdere wijken dan wel buurten worden door verschillende subsidieontvangers in samenhang uitgevoerd, om zo een integrale aanpak te realiseren

  • Er binnen de activiteiten aandacht is voor het stimuleren van onderling contact en wederzijds begrip tussen inwoners

Ondersteuning door de gemeente

In het kader van deze (en eventueel andere) subsidieregeling(en) mag een subsidieontvanger het volgende verwachten van de gemeente:

  • Organisatie van netwerkbijeenkomsten

  • Ondersteuning bij het inzichtelijk krijgen van voor subsidieaanvragers andere beschikbare financieringsmogelijkheden (zoals fondsen)

  • Ondersteuning bij het in de opstartfase vormgeven van penvoerderschap voor organisaties die een dergelijke rol (eventueel) op zich willen nemen

  • Een vast aanspreekpunt in de vorm van een accounthouder, in ieder geval voor penvoerders en organisaties die een subsidie van meer dan € 100.000 ontvangen. De accounthouder is onder andere betrokken bij de aanvraag, monitoring, tussentijdse bijstelling en verantwoording van de subsidie, maar ook beschikbaar voor tussentijdse informele afstemming

BIJLAGE II. Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag

Gegevens ouder/verzorger (aanvraag op naam van de ouder/verzorger die geen inkomen heeft)

Voorletters en achternaam:

Burgerservicenummer (BSN):

Straatnaam, huisnummer + toevoeging:

Postcode en woonplaats:

Telefoonnummer:

Gegevens kind (kind dat gaat deelnemen aan peuteropvang):

Voor- en achternaam:

Geboortedatum:

Burgerservicenummer:

Hierbij verklaar ik dat ik geen recht heb op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Wet kinderopvang. Dit verklaar ik door hieronder het juiste vakje aan te kruisen:

• (bij 2 ouders/verzorgers)

Eén van beide ouders/verzorgers werkt niet en daarom is er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag en wij verzoeken daarom in aanmerking te komen voor gesubsidieerde peuteropvang

• (bij één ouder/verzorger)

Ik werk niet en heb geen aanspraak op kinderopvangtoeslag en verzoek daarom in aanmerking te komen voor gesubsidieerde peuteropvang

Als bewijsstuk voor de berekening van de ouderbijdrage is bijgevoegd:

• Een Inkomensverklaring van mijzelf en (indien van toepassing) van mijn toeslagpartner.

Deze verklaring vraagt u gratis aan via de belastingtelefoon: 0800-0543 of Externe link:www.belastingsdienst.nl

  • De bijgevoegde inkomensverklaring klopt niet meer, omdat: (vul reden in en lever bewijsstukken in van het huidige inkomen van de laatste drie maanden)

  • Ik kan geen inkomensverklaring ontvangen, omdat: (vul reden in)

Ik verklaar dat dit formulier naar waarheid is ingevuld zodat vastgesteld kan worden of ik recht heb op gesubsidieerde peuteropvang. Ik weet dat het onjuist invullen van dit formulier strafbaar is. Ik verklaar ermee bekend te zijn dat mijn gegevens door de gemeente op juistheid kunnen worden gecontroleerd bij andere personen en instanties. Ik weet dat wijzigingen die het recht op gesubsidieerde peuteropvang kunnen beïnvloeden, onmiddellijk moeten worden doorgegeven aan de instelling waar de peuteropvang afgenomen wordt, onder overlegging van bewijsstukken.

Handtekening: Plaats en datum:

Dit formulier en bewijsstuk(ken) inleveren bij de kinderopvangorganisatie.

Toelichting bij Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag

Wanneer heeft u recht op gesubsidieerde peuteropvang?

Als u geen recht heeft op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, kunt u bij gebruik van kortdurende peuteropvang in aanmerking komen voor een gemeentelijke regeling. U moet met de ‘Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag’ en een inkomensverklaring aan de kinderopvangorganisatie verklaren dat u geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. De gemeente geeft dan subsidie aan de kinderopvangorganisatie, zodat u een lager tarief in rekening gebracht krijgt voor peuteropvang. Dit tarief is gelijk aan wat u zou betalen als u wel recht had op kinderopvangtoeslag. Om de hoogte van de ouderbijdrage te kunnen berekenen heeft de kinderopvangorganisatie uw inkomensverklaring en (indien van toepassing) die van uw toeslagpartner nodig.

Wat is kinderopvangtoeslag?

Kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang via de Belastingdienst. U komt in aanmerking voor kinderopvangtoeslag wanneer er sprake is van:

  • Twee werkende ouders/verzorgers in 1 gezin, of ouders/verzorgers die een studie of traject volgen;

  • Een alleenstaande ouder/verzorger die werkt, of een studie of traject volgt;

  • Een gemeentelijke doelgroep waar een of beide ouder(s)/verzorger(s) onder vallen, bijvoorbeeld: inburgeringcursus of sociaal-medische indicatie.

Kinderopvangtoeslag vraagt u aan bij de Belastingdienst via Externe link:www.toeslagen.nl. Hier kunt u ook een proefberekening maken. Het te ontvangen toeslagbedrag zorgt voor een vermindering van de maandelijkse kosten voor de kinderopvang. De hoogte van het toeslagbedrag is afhankelijk van de hoogte van uw inkomen.

Tegemoetkoming voor ouder(s)/verzorger(s) met een eigen onderneming

Zelfstandige ondernemers komen volgens de Wet Kinderopvang ook in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Ook de ouder, die zonder enige vergoeding arbeid verricht in de onderneming van de partner in de zin van art. 3.78 van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Dit artikel gaat over de meewerkaftrek, die geldt als de partner meer dan 525 uur per jaar meewerkt.

Als de man dus een onderneming heeft en de vrouw (of andersom) minimaal 525 uur per jaar meewerkt, voldoen ze beiden aan de criteria voor de Wet Kinderopvang, hebben ze dus recht op een tegemoetkoming van de belastingdienst en kan er dus geen gebruikgemaakt worden van de gemeentelijke regeling.

Als u een eigen onderneming heeft en u komt niet in aanmerking voor de tegemoetkoming van de Belastingdienst, dan kunt u gebruik maken van de gemeentelijke regeling. U moet dan de ‘Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag’ aanleveren inclusief de inkomensverklaring van uzelf en (indien van toepassing) van uw toeslagpartner.

Wat is een inkomensverklaring en hoe vraagt u deze aan?

Een inkomensverklaring is een officiële verklaring van de Belastingdienst met uw inkomensgegevens over een bepaald belastingjaar. Deze verklaring kunt u gratis aanvragen bij de Belastingdienst, via de belastingtelefoon: 0800-0543 of Externe link:www.belastingdienst.nl. Zorg ervoor dat u bij het aanvragen uw burgerservicenummer(s) (BSN) bij de hand hebt.

Beide ouders/verzorgers (bij eenoudergezin één ouder/verzorger) moeten de inkomensverklaring aanvragen, ieder met hun eigen BSN. Voorwaarde voor het kunnen aanvragen van een inkomensverklaring is dat u belastingaangifte heeft gedaan.

Waar worden deze verklaring en inkomensverklaring/bewijsstukken voor gebruikt?

Deze verklaring en de inkomensverklaring(en) van de Belastingdienst en/of andere bewijsstukken van de hoogte van uw inkomen worden gebruikt om te kunnen bepalen of u aanmerking komt voor de gemeentelijke regeling. Daarnaast worden ze gebruikt om te kunnen beoordelen in welke inkomenscategorie u valt en welk tarief u moet betalen voor peuteropvang. U moet de gevraagde stukken inleveren vóórdat uw kind met de peuteropvang start. U krijgt dan een lager tarief in rekening gebracht voor deelname aan peuteropvang voor maximaal 240 uur per jaar. Wanneer de benodigde formulieren niet aanwezig zijn, zal het reguliere tarief in rekening worden gebracht.