Wijziging omgevingsplan Rotterdam vanwege het projectbesluit Aramis

Deze regeling is juridisch onderdeel van Omgevingsplan gemeente Rotterdam.
Geldend van 23-05-2025 t/m heden

Voorrangsbepaling

Voor zover de regels van het omgevingsplan afwijken van de regels waarmee het projectbesluit Aramis het omgevingsplan wijzigt hebben de regels die door het projectbesluit zijn toegevoegd voorrang.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regels wordt verstaan onder:

  • a.

    afsluiterlocatie: een terrein waarop zich een afsluiterinstallatie met bijbehorende voorzieningen bevindt.

  • b.

    afsluiterinstallatie: een installatie met als doel het kunnen afsluiten van hoge druk transportleidingen in geval van onderhoudswerkzaamheden en/of calamiteiten.

  • c.

    belemmeringengebied: de locatie aan weerszijden van een buisleiding als bedoeld in artikel 5.18 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • d.

    bestaand: 1. bij bebouwing: bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van de wijziging van het omgevingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning; 2. bij gebruik: gebruik zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van het omgevingsplan.

  • e.

    bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

  • f.

    bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

  • g.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • h.

    buisleiding: leiding bestemd of gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, met de daarbij behorende voorzieningen.

  • i.

    CO2-terminal: een voorziening voor de op- en overslag van vloeibaar CO2 met de bijbehorende be- en verwerking, waaronder in ieder geval begrepen aanlegsteigers, boil off gas installaties, noodstroomaggregaat, stikstofopslag, opslagtanks voor CO2, lage- en hogedrukpompen en kabels en buisleidingen.

  • j.

    compressorstation: een voorziening voor het op de juiste temperatuur en druk brengen van de CO2 ten behoeve van transport.

  • k.

    gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • l.

    koolstofdioxide (CO2): een mengsel van koolstofdioxide en andere stoffen, waarbij het aandeel andere stoffen niet meer is dan is toegelaten voor het transport van koolstofdioxide overeenkomstig artikel 29i van het Mijnbouwbesluit.

  • m.

    kwetsbaar gebouw: een gebouw als bedoeld in bijlage VI, onder C van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • n.

    De Minister: De Minister van Klimaat en Groene Groei, of een terzake gedelegeerd minister danwel staatssecretaris.

  • o.

    peil: 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg. Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend; 2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.

  • p.

    projectbesluit: het projectbesluit Aramis met identificatienummer /join/id/regdata/mnre1045/2024/vb_Aramis_regelinggebied/nld@2024‑06‑03 van de Minister in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

  • q.

    tijdelijke activiteiten: activiteiten die nodig zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van het project Aramis en welke uiterlijk tot één jaar na realisatie van het project in stand gehouden mogen worden.

  • r.

    zeer kwetsbaar gebouw: een gebouw als bedoeld in bijlage VI, onder E van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 1.2 Meet- en rekenbepalingen

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a.

    de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil (tenzij anders aangegeven) tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Artikel 1.3 Doelen

Voor de CO2-infrastructuur gelden de volgende doelen:

  • a.

    het waarborgen van de veiligheid in de nabijheid van de CO2-infrastructuur;

  • b.

    het beschermen van de gezondheid in de nabijheid van de CO2-infrastructuur;

  • c.

    het behoeden van de staat en werking van de CO2-infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • d.

    het beheren en gebruiken van de CO2-infrastructuur;

  • e.

    het creëren en behouden van ruimte voor de ontwikkeling van de CO2-infrastructuur.

Hoofdstuk 2 Gebiedsaanwijzingen

Afdeling 2.1 Beschermen van de fysieke leefomgeving bij energieinfrastructuur

Paragraaf 2.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het beschermen van de fysieke leefomgeving in verband met activiteiten ter plaatse van de energieinfrastructuur.

Artikel 2.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door een ieder.

Artikel 2.3 Voorrangsbepaling gebiedsaanwijzingen

De regels van de afdeling 2.2 gaan voor op de regels van de afdeling 3.1.

Afdeling 2.2 Belemmeringengebied buisleiding

Paragraaf 2.2.1 Aanwijzing belemmeringengebied buisleiding

Artikel 2.4 Aanwijzing belemmeringengebied buisleiding

Bij het verrichten van activiteiten binnen het belemmeringengebied CO2-leiding wordt voldaan aan de in deze afdeling gestelde regels.

Paragraaf 2.2.2 Bouwactiviteiten in het belemmeringengebied buisleiding

Artikel 2.5 Aanwijzing vergunningplichtige bouwactiviteiten
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in het belemmeringengebied CO2-leiding de volgende bouwactiviteiten te verrichten:

    • a.

      het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 2,5 m;

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      bestaande bouwwerken;

    • b.

      het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bouwwerken als de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering onder de voorwaarde dat deze activiteit op grond van de andere daar geldende regels in het omgevingsplan eveneens is toegestaan;

    • c.

      tijdelijke (bouw)activiteiten ten behoeve van de realisatie van Aramis.

Artikel 2.6 Aanwijzing meldingplichtige aanlegactiviteiten
  • 1.

    Het is verboden de volgende activiteiten te verrichten in het belemmeringengebied CO2-leiding zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden:

    • a.

      activiteiten die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de aanleg van de CO2 - leiding;

    • b.

      werken en werkzaamheden ten behoeve van het normaal onderhoud en beheer en het verwijderen en vervangen van bestaande buisleidingen en leidingen alsmede de hierbij behorende voorzieningen;

    • c.

      activiteiten die al in uitvoering waren voor inwerkingtreding van het projectbesluit;

    • d.

      graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

Artikel 2.7 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    geen kwetsbaar of zeer kwetsbaar gebouw wordt toegelaten, en;

  • b.

    de bouwwerken de veiligheid van de CO2 - leiding niet schaden. Het bevoegd gezag betrekt hierbij het schriftelijk advies van de leidingbeheerder, en;

  • c.

    het toe te laten bouwwerk, gelet op de doelen van artikel 1.3, geen negatieve gevolgen heeft voor het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de CO2-infrastructuur.

Paragraaf 2.2.3 Aanlegactiviteiten in het belemmeringengebied

Artikel 2.8 Aanwijzing vergunningplichtige aanlegactiviteiten
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in het belemmeringengebied CO2-leiding de volgende aanlegactiviteiten te verrichten:

    • a.

      het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

    • b.

      het indrijven van voorwerpen in de bodem (inclusief heiwerkzaamheden);

    • c.

      het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van watergangen, zoals sloten, greppels of overige wateren;

    • d.

      het opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      activiteiten die al in uitvoering waren voor inwerkingtreding van de wijziging van het omgevingsplan;

    • b.

      activiteiten die door of in opdracht van de beheerder van de buisleiding worden verricht in verband met de doelstellingen genoemd in artikel 1.3;

    • c.

      activiteiten die graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;

    • d.

      activiteiten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwactiviteit, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 2.9 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  • a.

    de aanlegactiviteiten de veiligheid van de CO2 - leiding niet schaden. Het bevoegd gezag betrekt hierbij het schriftelijk advies van de leidingbeheerder, en;

  • b.

    de toe te laten aanlegactiviteit, gelet op de doelen van artikel 1.3, geen negatieve gevolgen heeft voor het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de CO2-infrastructuur.

Hoofdstuk 3 Activiteiten

Afdeling 3.1 Algemene bepalingen voor het benutten van de fysieke leefomgeving ten behoeve van de CO2-infrastructuur

Paragraaf 3.1.1 Algemene regels

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over activiteiten ten behoeve van het ontwikkelen, gebruiken en beheren van de CO2-infrastructuur.

Artikel 3.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.3 Vergunning- en maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Er kunnen met het oog op de doelen zoals genoemd in artikel 1.3 maatwerkvoorschriften worden gesteld ten aanzien van activiteiten zoals opgenomen in dit hoofdstuk.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen in dit hoofdstuk tenzij anders is bepaald.

  • 3.

    Deze maatwerkvoorschriften strekken slechts tot het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu.

  • 4.

    Maatwerkvoorschriften worden genomen in onvoorziene situaties, bijzondere gevallen, lokale omstandigheden en het bereiken van ambities voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

  • 5.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan worden verbonden.

  • 6.

    Er kunnen voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Deze vergunningvoorschriften strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

Artikel 3.4 Specifieke zorgplicht

Degene die een activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen als benoemd in artikel 1.3, met het oog waarop de regels in de dit hoofdstuk zijn gesteld, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en,

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten, voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Afdeling 3.2 Het aanleggen, in stand houden en verwijderen van een CO2-leiding

Paragraaf 3.2.1 Algemene regels

Artikel 3.5 Algemene regels
  • 1.

    Het is toegestaan een buisleiding voor het transport van CO2 aan te leggen, in werking te hebben en te verwijderen.

  • 2.

    Activiteiten die (functioneel) ondersteunend zijn aan de activiteiten onder lid 1 van dit artikel (waaronder de aanleg van overkluizingen, tunnels en meetstations) zijn toegestaan.

  • 3.

    Tijdelijke activiteiten in het kader van de aanleg van de CO2-leiding (waaronder werkterreinen en –wegen en operatorruimten) zijn toegestaan.

Artikel 3.6 Bouwregels

Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de in artikel 3.5 aangewezen activiteiten worden gebouwd met inachtneming van de ter plaatse geldende bouwregels van het omgevingsplan op het moment van vaststelling van onderhavige regels. In ieder geval zijn toegestaan pipe-racks en pijpondersteuningen.

Afdeling 3.3 Het aanleggen, in werking hebben en verwijderen van een CO2-terminal

Paragraaf 3.3.1 Algemene regels

Artikel 3.7 Algemene regels
  • 1.

    Het is toegestaan een CO2-terminal aan te leggen, in werking te hebben en te verwijderen.

  • 2.

    Voorzieningen die (functioneel) ondersteunend zijn aan de activiteiten onder lid 1 van dit artikel (waaronder afvalwaterzuivering, luchtbehandelingssystemen, damp- en geurverwerkingsinstallaties en elektriciteitsopwekking anders dan met behulp van windturbines, wegen, paden, onder- en bovengrondse buisleidingen, verkeers- en parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen, water en waterlopen en groenvoorzieningen) zijn toegestaan.

  • 3.

    Tijdelijke activiteiten in het kader van de aanleg van de CO2-terminal (waaronder werkterreinen en –wegen) zijn toegestaan.

Artikel 3.8 Bouwregels

Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de in artikel 3.7 aangewezen activiteiten worden gebouwd met inachtneming van de ter plaatse geldende bouwregels van het omgevingsplan op het moment van vaststelling van onderhavige regels. In ieder geval zijn toegestaan aanlegsteigers, opslag- en stikstoftanks, hoge- en lagedrukpompen, koelapparaten, licht- en vlaggenmasten en erf- en terreinafscheidingen.

Afdeling 3.4 Het aanleggen, in werking hebben en verwijderen van een afsluiterinstallatie

Paragraaf 3.4.1 Algemene regels

Artikel 3.9 Algemene regels
  • 1.

    Het is toegestaan om een afsluiterlocatie te realiseren ten behoeve van een CO2 - leiding.

  • 2.

    Activiteiten die (functioneel) ondersteunend zijn aan de activiteiten onder lid 1 van dit artikel (waaronder wegen, paden, onder- en bovengrondse buisleidingen, verkeers- en parkeervoorzieningen, meetstations, geluidswerende voorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen, water en waterlopen en groenvoorzieningen) zijn toegestaan.

  • 3.

    Tijdelijke activiteiten in het kader van de aanleg van de afsluiterlocaties (waaronder werkterreinen en –wegen) zijn toegestaan.

Artikel 3.10 Bouwregels

Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de in artikel 3.9 aangewezen activiteiten worden gebouwd met inachtneming van de ter plaatse geldende bouwregels van het omgevingsplan op het moment van vaststelling van onderhavige regels. In ieder geval zijn toegestaan afsluiterinstallaties, licht- en vlaggenmasten en erf- en terreinafscheidingen.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 4.1 Algemene beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;

    • b.

      het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;

    • c.

      de doelen als opgenomen in artikel 1.3.

  • 2.

    Voor een activiteit waarvoor overeenkomstig de daarop toepasselijke beoordelingsregels, bedoeld in hoofdstuk 2, geen omgevingsvergunning kan worden verleend, of die niet overeenkomstig de voor de activiteit geldende algemene regels in deze hoofdstukken kan worden uitgevoerd, kan een omgevingsvergunning worden verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      er zijn geen geschikte alternatieven; en,

    • b.

      het doorgang vinden van de activiteit is noodzakelijk met het oog op een van de doelen zoals benoemd in artikel 1.3.

Artikel 4.2 Eerbiedigende werking

  • 1.

    Een bestaande activiteit die in strijd is met de regels waarmee het projectbesluit Aramis het omgevingsplan wijzigt, mag worden voortgezet.

  • 2.

    Het is verboden een strijdige activiteit zoals bedoeld in het eerste lid te veranderen, tenzij:

    • a.

      door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

    • b.

      de activiteit hiermee in overeenstemming met het omgevingsplan wordt gebracht.

  • 3.

    Als de strijdige activiteit zoals bedoeld in het eerste lid voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden de activiteit daarna te hervatten.

  • 4.

    Het bepaalde in lid 1 t/m 3 is niet van toepassing op een strijdige activiteit die reeds in strijd was met de voorheen geldende regels van het omgevingsplan voordat het projectbesluit het omgevingsplan wijzigde, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

Bijlage I Overzicht informatieobjecten

Bijlage II Begrippen

Bestaande activiteiten

zoals legaal aanwezig c.q. in uitvoering op het tijdstip van inwerkingtreding van de voorbeschermingsregels, dan wel toegestaan is krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning.

de Minister

De Minister van Klimaat en Groene Groei

Algemene toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Toelichting op de regeling

De wijziging van het omgevingsplan bestaat uit regels en geografische informatieobjecten (locaties), vergezeld van een toelichting en bijlagen. De regels en de geografische informatieobjecten vormen het juridisch bindende deel van de wijziging van het omgevingsplan. De wijziging van het omgevingsplan ziet op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties ten behoeve van het project Aramis. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de uitleg van de regels.

Opbouw van de regels

De indeling van de regels is als volgt:

Voorrangsbepaling:

Hierin is geregeld hoe de verhouding is tussen het omgevingsplan en het projectbesluit.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Dit hoofdstuk omvat drie artikelen:

- Artikel 1.1: Begripsbepalingen. Dit artikel verwijst omvat alle noodzakelijke begripsbepalingen. Hierdoor wordt de interpretatie van de diverse begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot;

- Artikel 1.2: Meet- en rekenbepalingen. Dit artikel geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.

- Artikel 1.3: Doelen. Dit artikel bevat de doelen in verband waarmee regels zijn gesteld die het omgevingsplan wijzigen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsaanwijzingen

In hoofdstuk 2 zijn de beperkingengebieden opgenomen ter bescherming van de fysieke leefomgeving in verband met activiteiten ter plaatse van de energieinfrastructuur.

Hoofdstuk 3 Activiteiten

Hoofdstuk 3 bevat de regels over activiteiten ten behoeve van het ontwikkelen, gebruiken en beheren van de CO2-infrastructuur als gevolg van het projectbesluit Aramis. In de algemene regels wordt het toepassingsbereik, het normadressaat, de (mogelijkheid van) vergunning- en maatwerkvoorschriften en de specifieke zorgplicht geregeld. Vervolgens wordt per projectonderdeel geregeld welke activiteiten toegestaan zijn en welke voorwaarden gesteld zijn. Bij de activiteiten wordt het volgende stramien gevolgd:

- Activiteit A:

• Algemene regels

• Bouwregels

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

- Artikel 4.1: Dit artikel bevat de algemene beoordelingsregels voor een aanvraag omgevingsvergunning, bestaande uit algemene weigeringsgronden maar ook nadere afwegingsruimte om een omgevingsvergunning juist wel te kunnen verlenen.

- Artikel 4.2: In dit artikel is het overgangsrecht (eerbiedigende werking) opgenomen.